direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Enschedesestraat 76
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1178-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Ten oosten van de kern Haaksbergen, op de rand tussen de bebouwde kom en het buitengebied, bevindt zich aan de Enschedesestraat 76 een tankstation met verschillende bedrijfshallen. Tevens bevindt zich hier een bedrijfswoning (Enschedesestraat 76). Ten noordoosten van de bedrijfshallen staan daarnaast twee reguliere woningen (Enschedesestraat 84 en 86).

Doordat het tankstation met de bedrijfshallen geen toekomstperspectief hebben op deze locatie en doordat deze bebouwing mede daardoor in slechte staat zijn, is de eigenaar van de gronden (hierna: initiatiefnemer) voornemens de locatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw.

Naast het vorenstaande is ter plaatse, als gevolg van de nieuwe N18, sprake van een veranderende verkeersafwikkeling. Dit brengt met zich mee dat deze locatie vraagt om een integrale herontwikkeling waarbij ter plaatse een vernieuwde dorpsrand ontstaat.

In overleg met de gemeente Haaksbergen is initiatiefnemer overgegaan op het creëren van een woningbouwontwikkeling dat voorziet in de actuele behoefte aan woningen en tevens resulteert in een 'zachte' overgang tussen het buitengebied en de bebouwde kom van Haaksbergen. Hier is, na vooroverleg met de gemeente Haaksbergen, medio 2018 een principeverzoek voor ingediend.

In het eerste principeverzoek zag de voorgenomen ontwikkeling toe op een woningbouwplan met in totaal 19 nieuw te realiseren woningen. De gemeente Haaksbergen heeft in een startnotitie van 13 november 2018 en een aanvullend startvoorstel van 3 juni 2019 aangegeven, onder voorwaarden, in te kunnen stemmen met een dergelijke woningbouwontwikkeling.

Gedurende het planproces sinds de startnotitie van de gemeente Haaksbergen zijn inzichten vanuit het ingediende principeverzoek (medio 2018) beperkt gewijzigd. Reden hiervoor is de afwaardering van de N18 dat direct ten noordwesten van het plangebied ligt. In het eerste principeverzoek werd er vanuit gegaan dat de Leemdijk werd doorgetrokken tot de N18. Hier is gedurende het planproces van afgezien. Door de Leemdijk niet door het plangebied te trekken, ontstond er extra ruimte in het plangebied, waardoor een extra woning in het plangebied mogelijk kon worden gemaakt.

Zodoende ziet de voorgenomen ontwikkeling, in afwijking van de startnotitie van de gemeente Haaksbergen, toe op de het toevoegen van 20 woningen in plaats van 19 woningen.

Naast het vorenstaande, blijven de drie bestaande woningen (Enschedesestraat 76, 84 en 86) in het plangebied behouden en gaan zich voegen in het woningbouwplan. De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op een duurzame vervolgfunctie voor de locatie.

Voorliggend initiatief is strijdig met de geldende bestemmingsplannen "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1" en "Buitengebied Haaksbergen". Een bestemmingsplan herziening is noodzakelijk om voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de ontwikkeling mogelijk te maken, waarbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Haaksbergen, op de grens van de bebouwde kom en het buitengebied. In afbeelding 1.1 is indicatief de ligging van het plangebied ten opzichte van Haaksbergen (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode kaders) weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron: ArcGIS)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen:

  • Buitengebied Haaksbergen, en
  • Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1.

Bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen

Het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen is op 2 juli 2013 door de gemeenteraad van Haaksbergen vastgesteld en is sinds 22 april 2015 gedeeltelijk onherroepelijk. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan. Hierin is het zuidelijke deel van het plangebied globaal weergegeven met de witte contour. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemming Agrarisch met waarden - Landschap. Daarnaast geldt op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1 ter plekke de dubbelbestemming Waarde - Hoge archeologische verwachting. Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende (dubbel)bestemmingen.

Agrarisch met waarden - Landschap

De voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, het weiden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), extensieve (dag)recreatie en de instandhouding van landschapselementen. Omdat er geen bouwvlak op het betreffende perceel rust mag er niet gebouwd worden.

Waarde - Hoge archeologische verwachting

De voor Waarde - Hoge archeologische verwachting aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1

Het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1 is op 1 november 2017 door de gemeenteraad van Haaksbergen vastgesteld en is sinds 25 april 2019 onherroepelijk. Afbeelding 1.3 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan. Het noordelijke deel van het plangebied is hierbij aangeduid met de witte contour. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, behorend bij voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen Bedrijf, Wonen, Bos en Verkeer - 4. Daarnaast geldt ter plekke de dubbelbestemming Waarde - Hoge archeologische verwachting. Binnen de bestemming Bedrijf is tevens een bouwvlak opgenomen. Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende (dubbel)bestemmingen.

Bedrijf

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijven, waarbij voor onderhavig perceel geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'garage' de gronden bestemd zijn voor een garagebedrijf, detailhandel in weggebonden artikelen, taxibedrijf en ambulancebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel en reparatie' voor een caravan- en/of (kampeer)auto- handels- en reparatiebedrijf, voor een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, waarbij de opslag van lpg uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - reservoir lpg' en het vulpunt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg', één en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - showroom ' uitsluitend een showroom is toegestaan. Een gebouw mag uitsluitend gebouwd worden binnen een bouwvlak en met inachtneming van een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 5 meter. Ook is er 1 bedrijfswoning toegestaan.

Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in woningen, waarbij geldt dat per bestemmingsvlak niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn. Inwoning is onder voorwaarden toegestaan.

Bos

De voor Bos aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bos, bosbouw, aanplant en houtoogst. Op de voor Bos aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Verkeer - 4

De voor Verkeer - 4 aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wegen, straten en paden waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voet-/fietspad' een voet-/fietspad in stand dient te worden gehouden. Ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is de grond bestemd voor de verkoop van motorbrandstoffen, waaronder mede begrepen de verkoop van lpg tot een doorzet van ten hoogste 1.000 m3 per jaar. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Waarde - Hoge archeologische verwachting

De voor Waarde - Hoge archeologische verwachting aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de regels van de twee vigerende bestemmingsplannen, omdat het realiseren van de beoogde 20 grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen (zoals bijgebouwen, parkeerplaatsen e.d.) niet past binnen de huidige bouw- en gebruiksregels. Daarnaast is het bewonen van de bestaande bedrijfswoning (nr. 76) als zijnde reguliere woning eveneens niet in overeenstemming met het vigerende planologisch regime.

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen” en het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1 vereist. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. In voorliggende plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Enschedesestraat 76" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tekening met nummer NL.IMRO.0158.BP1178- 0002 en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid van de gemeente Haaksbergen. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die hieruit volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

2.2.1 Algemeen

Zoals aangegeven ligt het plangebied ten oosten van de kern Haaksbergen, op de grens tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Het plangebied bestaat in feite uit twee delen, een noordelijk en een zuidelijk deel.

Het noordelijke deel betreft het deel van het plangebied dat reeds is bebouwd met bedrijfsbebouwing en heeft een oppervlak van circa anderhalve hectare. Dit deelgebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Enschedesestraat en aan de oostzijde door agrarische gronden. Ten zuiden vormt de Oude Enschedeseweg de begrenzing.

Het zuidelijke deel van het plangebied betreft een onbebouwd deel (circa 3 hectare) dat aan de noord- en oostzijde wordt begrensd door respectievelijk de Oude Enschedeseweg en de Leemdijk. Aan de zuidzijde wordt dit deelgebied begrensd door agrarische gronden en aan de westzijde vormt de Koningin Wilhelminastraat de begrenzing.

In feite wordt het plangebied dus opgesplitst door de Oude Enschedeseweg. Dit is goed zichtbaar in afbeeldingen 2.1 en 2.2.

2.2.2 Agrarische ontwikkeling vormt het gebied

De dekzandvlakte rond het plangebied is te kenmerken als een eeuwenoud kleinschalig landschap van houtwallen, essen en boerenerven met een sterke relatie tussen de natuurlijke ondergrond en de menselijke activiteiten. Van dit oude hoevenlandschap zijn nog relicten zoals houtsingels, essen en verspreid liggende erven waarneembaar in het gebied. Door ontwikkelingen in de laatste decennia is het groene kleinschalige karakter van het landschap op de overgang van dorp naar buitengebied echter afgenomen waardoor de landschappelijke kwaliteit verminderd is. De N18 is aangelegd als bovenlokale grootschalige infrastructuur en houtsingels zijn verdwenen. Grote open kavels in de dorpsrand zijn ontstaan waardoor de recente bebouwing langs de N18 zichtbaar is ver vanuit het buitengebied.

In het plangebied zijn de relicten van de houtsingels nog herkenbaar langs de Leemdijk en aan de noordzijde van het plangebied haaks op de N18. De voormalige es, in het verleden omringd door beplanting, is afgegraven en niet meer herkenbaar in het plangebied. Door agrarische activiteiten en beheer zijn de groenstructuren ook steeds smaller en minder dicht geworden. Voorheen waren de wegen c.q. radialen beplant met bomen. In de huidige situatie zijn deze radialen minder herkenbaar geworden. De wegbeplanting langs de Enschedesestraat is nagenoeg verdwenen en dit is ook het geval langs de Oude Enschedeseweg.

2.2.3 Harde overgang van dorp naar buitengebied

Door de N18 en het verdwijnen van landschapsstructuren is de overgang van dorp naar buitengebied hard geworden in tegenstelling tot de historisch gegroeide zachtere overgang. De bedrijfshallen, parkeerterreinen en het tankstation versterken deze harde overgang en doen afbreuk aan de dorpsentree en het groene buitengebied. De korrel van deze bebouwing is te groot in relatie tot de omgeving. De gemengde bebouwingslinten in het dorp en daarbuiten zijn onopvallend en bezitten over het algemeen een alledaagse kwaliteit. Dit is vanwege het feit dat de bebouwing slechts een beperkte samenhang vertoont door de menging in bouwstijl, materiaalgebruik, schaal en maat. Door de aanleg van de nieuwe N18 liggen er kansen om de oude N18 af te waarderen naar een 50-kilometerzone. De gemeente Haaksbergen is momenteel bezig met de plannen voor de uitwerking van de weg. Door deze toekomstige ontwikkelingen zal het woonklimaat in en om het plangebied ook gaan veranderen. De luchtfoto en topografische kaart worden in de volgende twee afbeeldingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0004.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0005.png"

Afbeelding 2.2: Topografische kaart

2.2.4 Bebouwing in het plangebied

De bebouwing binnen het plangebied bestaat uit een aantal bedrijfspanden (garagebedrijf, handels- en reparatiebedrijf en showroom) een tankstation, een bedrijfswoning en een twee-onder-een-kap woning. Rondom de bebouwing is veel (erf)verharding aanwezig. De gronden aan de zuidzijde van de Oude Enschedeseweg zijn onbebouwd en onverhard. Aan de noordoostzijde wordt het gebied afgeschermd door een houtsingel. De volgende afbeeldingen (2.3, 2.4 en 2.5) geven een beeld van de huidige situatie en opstallen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0006.png"

Afbeelding 2.3: Zicht op bedrijfsbebouwing aan noordzijde van de Oude Enschedeseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0007.png"

Afbeelding 2.4: Zicht op bestaande groenstructuren aan zuidzijde van de Oude Enschedeseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0008.png"

Afbeelding 2.5: Zicht op tankstation vanaf de vijfsprong Enschedesestraat (westzijde plangebied)

2.3 Planbeschrijving

2.3.1 Inleiding

Ter onderbouwing van de voorgenomen ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan gemaakt. Het plan is opgenomen in Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan behorend bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de voorgenomen planontwikkeling. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan.

2.3.2 Het landschap vormt de basis

Op historische kaarten blijkt dat de vijfsprong aan de zuidwest zijde van het plangebied een eeuwenoude herkenbare landschapsstructuur is waaraan wordt gewoond. Op de historische kaart van circa 1850 is het kleinschalig landschap te zien bestaande uit open gebieden en opgaand groen met daarin bebouwing. De heidevelden worden na 1850 verder ontgonnen en er ontstaat een duidelijk kleinschalig landschap met houtwallen. In afbeelding 2.6 zijn historische topografische kaarten van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0009.png"

Afbeelding 2.6: Historische topografische kaarten

Op basis van de landschappelijke en historische analyse zijn de kwaliteiten en bijbehorende kansen van het plangebied en haar omgeving in beeld gebracht. De kansen zijn gevisualiseerd in afbeelding 2.7 en vormen de basis voor het stedenbouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0010.png"

Afbeelding 2.7: Uitgangspunten voor herontwikkeling op basis van kansen en kwaliteiten

Met deze ontwikkeling zijn er een aantal kansen die de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeteren:

  • Gebiedsvreemde bebouwing en verharding verwijderen rond tankstation;
  • Versterken kleinschaligheid landschap rondom het dorp;
  • Herkenbaarheid historisch waardevolle vijfsprong verbeteren, waardoor deze weer representatief wordt voor groene entree.
  • Herkenbaarheid beekloop in systeem van landschap versterken;
  • Herinrichting kruispunt en provinciale weg met lager snelheidsregime;
  • Laanbeplanting en bomenrijen langs wegen versterken;
  • Verdwenen cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen herstellen.

2.3.3 Aanbod differentiatie

De gemengde bebouwingslinten in Haaksbergen en daarbuiten zijn onopvallend en bezitten over het algemeen een alledaagse kwaliteit. De bebouwing is onderling divers (qua bouwperiode, bouwstijl, materiaalgebruik), wat een aangename variatie (korrelgrootte) oplevert, passend bij een dorp. De inrichting van het geheel met nieuwe woningen voegt zich naar deze kenmerken van het landschap rondom Haaksbergen als onderdeel van de kern én buitengebied. Met verschillende woningtypes wordt de overgang van stad naar land op een gebiedseigen pretentieloze manier vormgegeven. Uitgangspunt hierbij is dat de woningen volgens een hoge duurzaamheidseis worden gebouwd. De stedenbouwkundige opzet is daarnaast gericht op een optimale bezonning en voldoet aan de lokale woningbouwvraag. De ruimtelijke verschijningsvorm van de kavels en de bebouwing is gebaseerd op de gebiedseigen karakteristieken. Hierdoor ontstaat er variatie tussen de woningen aan het groene dorpslint en de woningen op erven meer in het landschap. In afbeelding 2.8 zijn de verschillende gebieden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0011.png"

Afbeelding 2.8: Differentiatie typologie erf en woning met overgang van dorp naar buitengebied

2.3.4 Uitstraling en beeldkwaliteit per deelgebied

Per hiervoor genoemd deelgebied, wordt een bepaalde beeldkwaliteit nagestreefd. De beeldkwaliteitseisen zijn door Eelerwoude vervat in een beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna volgt een beschrijving van de gewenste uitstraling per deelgebied.

Wonen aan het dorpslint

Binnen het nieuwe groene raamwerk liggen aan de noordzijde woningen in een rij langs de Enschedesestraat en Oude Enschedeseweg. Het betreft vrijstaande en twee-ondereen-kap woningen met een stevige voortuin. Hier ontstaat een rustig en gevarieerd beeld met bestaande en nieuwe woningen met een oriëntatie naar de weg en besloten groene achterkant. De woningen versterken het representatieve lint en de radiaal naar Haaksbergen. Door de herinrichting van de Enschedesestraat ontstaat hier een prettig woonmilieu.

De twee karakteristieke jaren 1930 woningen aan de Enschedestraat doen recht aan de groene uitstraling, blijven behouden en vormen de inspiratie voor de nieuwe woningen in het lint. De bestaande woning naast het tankstation blijft ook behouden en dient als inspiratie (baksteen en pannen) voor de nieuwe woningen. De nieuwe woningen hebben tevens een pannen kap en bijgebouwen of uitbouwen hebben een plat groen dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0012.png"

Afbeelding 2.9: Principe aanzicht dorpslint met variatie in woningen, groen en bebouwing geeft rafelrand met een dorpse uitstraling

Wonen aan de dorpsrand

Deze kavels aan de Oude Enschedeseweg zijn de meest diverse kavels. De oriëntatie en ligging van de kavels versterkt het verschil tussen de Enschedesestraat en de Oude Enschedeseweg. Ze zijn de essentiële koppeling voor het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden met het behoud en versterking van het landschap. De kavels hebben een open karakter, dragen bij aan de gradiënt in het plangebied en zijn meer georiënteerd op het landschap. Wanneer er enkel huizen aan de Enschedesestraat zouden komen, ontstaat er een te harde knip met het landschap. Een structuur waarbij er meer verweving is, maakt de overgang tussen het bebouwde en onbebouwde zachter. Hiermee wordt tegelijkertijd de entree van het gebied vriendelijker terwijl het zicht van omwonenden op het agrarische land behouden blijft.

De woningen hebben een ingetogen en eigentijds karakter en staan op groene kavels met groene randen met een afwisselende kavelbreedte. De woningen hebben een pannen, zink of rieten dak en afwisselend een vast of vrijstaand bijgebouw met een zadeldak of plat groen dak.

Wonen op een knooperf

De nieuwe landelijke woningen in ingetogen eigentijdse stijl op ruime kavels liggen verscholen achter houtsingels aan de zuidkant van de Oude Enschedeseweg. De woningen zijn georiënteerd op het landschap en bouwen voort op de principes van het groene knooperf en de (boeren)erven in het omliggende landschap. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een representatieve groene voorkant en een besloten achterzijde met uitzicht op open weidegronden en de es.

Hierbij hebben de twee zuidelijke woningen een ondergeschikte uitstraling met inpandig bijgebouw, denk hierbij aan een type schuurwoning met een meer agrarische uitstraling. De derde woning aan de noordoostzijde op het knooperf functioneert als de representatieve hoofdwoning op het knooperf. Deze woning heeft ook een losstaand bijgebouw met kap en presenteert zich naar de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0013.png"

Afbeelding 2.10: Principe aanzicht nieuwe woning op het knooperf langs Leemdijk

2.3.5 Verkaveling en groene inrichting

De ontwikkeling speelt op een duurzame manier in op vernieuwing en versterking van de ruimtelijke kwaliteit binnen het onregelmatige kleinschalige landschap. De bedrijfsgebouwen en -verharding verdwijnen en de vijfsprong met omgeving wordt weer onderdeel van de groene gevarieerde rafelrand om Haaksbergen. 20 nieuwe woningen en 3 bestaande woningen vinden hun plek binnen de groene rafelrand van Haaksbergen. In afbeelding 2.11 is de inrichtingstekening weergegeven.

Overgang van binnen naar buiten

Van oudsher waren de perceelsgrenzen beplant en werden voormalige essen omgeven door een groene rand die aangrijpingspunten vormen voor het behouden en versterken van het landschap. Forse nieuwe houtsingels op cultuurhistorisch waardevolle perceelsgrenzen en locaties benadrukken zichtlijnen, de kleinschalige verkaveling en de overgang van stad naar land. Hoogteverschillen in het veld worden geaccentueerd en er ontstaat een gradiënt van het besloten groene lint aan de noordzijde naar het meer open en lagergelegen buitengebied met watergang aan de zuidzijde. Hierdoor ontstaat een kleinschaliger en groener landschap met gebiedseigen karakteristieken.

Het driehoekige deel van het plangebied aan de noordzijde wordt in de huidige situatie al begrensd met een forse groene singel die wordt behouden en versterkt (10 meter breed). Hierdoor krijgt de ontwikkeling een groene afronding en wordt deze in zijn geheel ingepast. Tussen de kavels komen drie nieuwe struweelsingels met een breedte van 5 meter.

De bestaande singels met bomen langs de Leemdijk en haaks op de Leemdijk liggen hier al honderden jaren en deze worden versterkt (10 meter breed) zodat ze ook in de toekomst het landschap karakter en vorm blijven geven. Op de locatie van de verdwenen esrand met beplanting zal een nieuwe structuur in de vorm van een bomenrij er ook voor zorgen dat de ontwikkeling een groene rand krijgt en de kleinschaligheid wordt versterkt.

Radialen versterken

De groene ruggengraat van de ontwikkeling is het versterken van de radialen, eeuwenoude toegangswegen. De Oude Enschedeseweg en Enschedesestraat wordt begeleid door nieuwe bomen waardoor deze radialen herkenbaarder en beleefbaarder worden. In afstemming met de nieuwe weginrichting van de gemeente dient de exacte locatie van de bomen in de berm gekozen te worden. De radialen leiden de dorpskern in en versterken ook het dorpslint met woningen. De bestaande woningen blijven behouden en met name de bestaande woning aan de westzijde heeft een representatieve functie voor de (nieuwe) kruising aan de dorpsrand.

Doorzichten behouden

Het open bloem- en kruidenrijk grasland aan de zuidzijde vormt de ruimtelijke scheiding tussen de nieuwe landelijke woningen en de omgeving. Op deze manier wordt de openheid bewaard en krijgt de dorpsrand in zijn geheel een fraaie uitstraling. De door zichten blijven onbebouwd, waardoor omliggende erven doorzichten behouden. Dit geldt met name voor de woning aan de Leemdijk 3 waar de bewoners in de winter uitzicht hebben over het open grasland en de geplande kampeerplaatsen aan Leemdijk 6 die een doorzicht krijgen naar de kruising.

Aansluitend op de eskop aan de zuidoostzijde wordt het hoger gelegen deel van het perceel ingezaaid met een wildakker. Een overjarig graanmengsel met akkerflora, indien dit niet geoogst wordt, levert veel voedsel op voor allerlei zaadetende vogels en soorten als fazant en patrijs. Dit beeld behoudt het open zicht naar de es en sluit aan bij de plannen voor het naastgelegen perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0014.png"

Afbeelding 2.11: Inrichtingsplan herontwikkeling met nieuwe woningen en groenstructuren

De inrichting van het geheel met nieuwe woningen voegt zich naar deze kenmerken van het landschap rondom Haaksbergen als onderdeel van de kern. Met verschillende woningtypes wordt de overgang van stad naar land op een gebiedseigen manier vormgegeven. Uitgangspunt hierbij is dat de woningen volgens een hoge duurzaamheidseis worden gebouwd. De stedenbouwkundige opzet is daarnaast gericht op een optimale bezonning en voldoet aan de lokale woningbouw vraag. Uitgangspunt voor een groen beeld is om verharding tot een minimum te beperken zodat er meer mogelijkheid is voor hemelwaterinfiltratie.

2.3.6 Verkeer en parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe wordt omgegaan met verkeer en parkeren, voorliggende paragraaf biedt inzicht.

Verkeersgeneratie en Ontsluiting

De nieuwe woningen worden via de bestaande wegen ontsloten. De huidige uitstraling van de Leemdijk en Oude Enschedeseweg is het vertrekpunt voor de uitstraling van het toekomstige woonmilieu langs de Oude Enschedeseweg en Enschedestraat. Het asfalt blijft behouden en de bermen worden versterkt en verder vergroend. De wegen hebben geen trottoirs. De uitstraling van de openbare ruimte in het buitengebied met gras en greppels doet sober aan en parkeervakken en trottoirs zijn daarom afwezig. Het geeft eenheid en samenhang ten opzichte van de gewenste variatie in de woningen.

De vrijstaande woningen leveren op basis van de gegevens uit de CROW-publicatie een totale verkeersgeneratie op van 114,8 vervoersbewegingen (14 x 8,2 vervoersbewegingen per woning per weekdagetmaal). Voor de tweekappers geldt een totale verkeersgeneratie van 46,8 verkeersbewegingen (6 x 7,8 per woning per weekdagetmaal). In totaal is er dus sprake van een verkeersgeneratie van 161,6 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De Enschedesestraat en Oude Enschedesestraat en direct omliggende wegen zijn van voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen in de nieuwe situatie veilig en vlot te kunnen verwerken.

Bovendien komen met onderhavig plan de verkeersbewegingen ten behoeve van de garage, het reparatiebedrijf en de showroom te vervallen. Voor dergelijke functies (bedrijf arbeidsintensief/bezoekers extensief (industrie, laboratorium, werkplaats)) geldt op basis van de CROW een verkeersgeneratie van 10,9 verkeersbewegingen per 100 m2. Aangezien het pand een oppervlakte heeft van circa 3.000 m2, maakt dit 30 x 10,9 = 327 vervoersbewegingen per weekdagetmaal. Per saldo zal er dan ook een afname zijn van de verkeersgeneratie.

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen onevenredige verkeersdruk met zich meebrengt en het plan vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren oplevert.

Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren’ opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte

Qua functie, verstedelijkheidsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: ‘wonen, koop, vrijstaand’ en 'wonen, koop, twee-onder-een-kap;
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (gemeente Haaksbergen, bron: CBS);
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom en buitengebied

Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat er qua parkeerbehoefte het volgende beeld (afbeelding 2.12):

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0015.png"

Afbeelding 2.12: Overzicht benodigde parkeerplekken volgens het CROW

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een parkeerbehoefte van afgerond 46 parkeerplaatsen. Ter plaatse van het plangebied vindt parkeren plaats op het erf van de woningen en in openbaar gebied. De parkeersituatie is in afbeelding 2.13 weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0016.png"

Afbeelding 2.13: Parkeersituatie ter plaatse van het plangebied

Voor het parkeren op eigen terrein is veelal sprake van een theoretisch aantal parkeerplaatsen en het aantal parkeerplaatsen waarmee mag worden gerekend. Reden hiervoor is dat bij bijvoorbeeld inritten bij woningen waar in theorie meerdere auto's kunnen staan, deze in de praktijk niet volledig worden benut. In het kader van voorliggende ontwikkeling is hiertoe het volgende overzicht van gemaakt (afbeelding 2.14)

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0017.png"

Afbeelding 2.14: Overzicht parkeren op eigen terrein volgens de CROW norm op basis van 20 woningen

Op eigen terrein bij de woningen wordt zodoende voorzien 31 parkeerplaatsen. De overige benodigde 15 parkeerplaatsen zijn voorzien als te realiseren openbare parkeerplaatsen langs de Enschedesestraat en ter plaatse van het knooperf in het zuiden van het plangebied. Al met al worden er 19 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Zodoende wordt ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte. De volledige parkeerbalans is in afbeelding 2.15 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0018.png"

Afbeelding 2.15: Parkeerbalans op basis van het stedenbouwkundig plan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Om een ontwikkeling goed te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Hierbij moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden: a) er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte; b) indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

Voorliggend plan aan de Enschedesestraat 76 betreft een woningbouwlocatie met 20 nieuwe grondgebonden woningen. Hiermee is sprake van een stedelijke ontwikkeling. In voorliggend geval is door Stec Groep een laddertoets uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking

Het beoogde woningbouwplan voorziet binnen het verzorgingsgebied (gemeente Haaksbergen) in een woningbehoefte tussen nu en tien jaar. Deze behoefte blijkt uit huishoudensprognoses en wordt, gezien het huidig aantal ingeschrevenen voor nieuwbouw in de gemeente Haaksbergen, bevestigd door de interesse vanuit de praktijk. Het betreft hier een lokale behoefte: er wordt nog geen rekening gehouden met een mogelijke extra vraag vanuit de regio (Twente). Momenteel wordt er in regionaal verband samen met provincie Overijssel afgestemd of, hoe en waar de extra bovenregionale vraag kan worden gehuisvest. Een deel van deze extra vraag zal mogelijk in Haaksbergen landen.


Het plan zal - gezien de latente behoefte aan woningen - naar verwachting niet leiden tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten (leegstand). Het plan ligt deels binnen bestaand stedelijk gebied en betreft deels een herontwikkeling van verouderd (bedrijfs)vastgoed. Het plan wordt als geheel ontwikkeld (herontwikkelingslocatie en uitleglocatie). Er zijn binnen Haaksbergen geen geschikte en beschikbare alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan zal daarmee de ruimtelijke structuur van Haaksbergen versterken.

Conclusie Rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Algemeen

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3.2 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

3.3.3 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.3.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kan de hand van deze drie stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 3.2 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0019.png"

Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Of - Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.3.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van e Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.3.5.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikel 2.1.3, 2.1.5, 2.1.6 en 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
    • b. dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’ nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling vindt grotendeels plaats op gronden die, gelet op de definitie uit de Omgevingsverordening, worden beschouwd als 'bestaand bebouwd gebied'. Voor dit deel is daardoor sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Een deel van het voornemen (vijf woningen) staan geprojecteerd in de 'groene omgeving'. Bij de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2) is reeds onderbouwd dat, gelet op het karakter van de voorgenomen ontwikkeling, in redelijkheid geen (geschikte) ruimte is te vinden binnen bestaand stedelijk gebied.

De voorgenomen ontwikkeling is naar alle redelijkheid evenmin op te vangen op bestaande erven. Er is immers sprake van de realisatie van een woongebied in een semi-landelijke omgeving. Een dergelijke ontwikkeling is niet op te vangen in gebieden binnen de bebouwde kom of bestaande solitaire erven in het buitengebied.

Artikel 2.1.5 (lid 1) Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Artikel 2.1.6 (lid 1) Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

Bij deze ontwikkeling, die feitelijk grotendeels als binnenstedelijk kan worden beschouwd, geldt dat er veel verschillende factoren meespelen. De ontwikkeling is zodanig vormgegeven dat de verschillende onderdelen een plek kunnen vinden zonder dat de opzet van het plan geweld wordt aangedaan. De duidelijke milieuwinst en de ruimtelijke kwaliteitswinst leiden er dan ook toe dat de voorgenomen ontwikkeling verdedigbaar is.

Ruimtelijke kwaliteitswinst

Het amoveren van de bedrijfsgebouwen en het toevoegen van fraaie architectuur zijn met de heersende beleidskaders te onderbouwen en zorgen voor de zachte afronding van het binnenstedelijke gebied. De ruimtelijke kwaliteitswinst zal plaatsvinden doordat de te realiseren woningen aan de Enschedesestraat en omgeving het aanwezige lint zullen completeren. Hierdoor zal de toegang van Haaksbergen via deze route aanmerkelijk verfraaid worden.

Naast een goede landschappelijke inpassing van de erven en het behoud van waardevolle bebouwing, wordt extra geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit met een landschappelijke en ecologische meerwaarde. Dit betreffen:

  • Het versterken en aanbrengen van groenstructuren in en om het plangebied.
  • Het versterken van wegbeplanting en groene bermen (openbare ruimte).
  • Inrichting van open natuurlijk grasland en wildakker direct aansluitend op de erven.
  • Het slopen van landschapsontsierende bebouwing (meters voor meters) met omliggende verharding.


Met de realisatie van dit plan wordt daarmee een aanmerkelijke landschappelijke en ecologische kwaliteitswinst geboekt. Dit is ook terug te zien in de verhouding tussen de opbrengsten en de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

Milieubelastende situatie

Duurzaamheid is een van de dragers van dit plan. Deze duurzaamheid komt niet alleen naar voren in het te realiseren plan maar ook in hetgeen weggenomen gaat worden. In de huidige situatie zorgt een fors tankstation dagelijks voor veel extra verkeersbewegingen, stilstaande en draaiende motoren tijdens rustpauzes en afleveren van brandstoffen. Ook is er een shop aanwezig welke daags bevoorraad wordt met versproducten. De autoshowroom is inmiddels gestaakt, maar ook hier geldt dat er sprake is van een fors milieubelastend garagebedrijf met werkplaatsfaciliteit.

Dergelijke bedrijven zijn ten aanzien van milieuregelgeving op verschillende wijze gecategoriseerd in het activiteitenbesluit en de Wet Milieubeheer. Zowel het garagebedrijf als het tankstation kan gezien worden als een zogenaamd type C inrichting. Dit betekent dat er een strak vergunningenregime van toepassing is. Daarnaast geldt dat bedrijven ten aanzien van ruimtelijke ordening moeten voldoen aan milieuzoneringen, hetgeen te maken heeft met afstanden van dergelijke bedrijven tot gevoelige functies, zoals wonen. Hierbij is het tankstation een categorie 3 bedrijf en mogelijk zelfs een categorie 4 bedrijf, afhankelijk van de afgifte van LPG (> 1000 m³/jr.). Het garagebedrijf is een categorie 2 bedrijf. Bij deze bedrijven gelden dermate beperkende maatregelen met betrekking tot afstandsnormeringen en geluidsoverlast, dat het niet denkbaar is dat een van beide functies zou kunnen blijven bestaan of verplaatst zou kunnen worden. Dit is van grote (economische) waarde.

Afwaardering N18

De voorgenomen ontwikkeling heeft een relatie en is samenhangend met de afwaardering van de N18. Door de afwaardering van de N18 is er ter plaatse van het plangebied en omgeving sprake van een veranderende verkeersafwikkeling. Dit brengt met zich mee dat het plangebied vraagt om een integrale herontwikkeling waarbij ter plaatse een vernieuwde dorpsrand ontstaat. De harde grens van de N18 dient te worden verzacht. De voorgenomen ontwikkeling voorziet hierin. Deze vernieuwde dorpsrand vormt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling een zachte overgang tussen de bebouwde kom en het buitengebied.

In het kader van de KGO wordt (onder andere) een bijdrage geleverd aan de herinrichting van de oude N18.

Resumé

Gesteld wordt dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de gevraagde ontwikkelingsruimte. De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Lid 1: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4: De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van 20 nieuwe woning. In paragrafen 3.2 en 3.4.3 is/wordt het voornemen getoetst aan respectievelijk de Ladder voor duurzame verstedelijking en het actuele gemeentelijke woonbeleid. Uit deze toetsing volgt dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in zowel kwantitatieve als kwalitatieve woonbehoefte in de gemeente Haaksbergen.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' en 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de omgevingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie opgenomen. Hierin is goed te zien hoe de ontwikkelperspectieven in het plangebied zijn verdeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0020.png"

Afbeelding 3.3: Weergave kaart ontwikkelingsperspectief ter hoogte van het plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken

Beleid

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toepassing plangebied

Het noordelijke deel van het plangebied is voorzien van het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.

Ter plaatse van dit deel van het plangebied is een groot oppervlak bedrijfshallen en een tankstation aanwezig. De huidige staat van onderhoud van de bedrijfspanden, de hoeveelheid verharding, alsmede de onderliggende bedrijfsbestemming en de veranderende verkeersafwikkeling als gevolg van de nieuwe N18, vragen om een integrale herontwikkeling van deze locatie. Het plan voorziet dan ook in een transformatie naar woongebied waarbij, in dit deel van het plangebied, 15 nieuwe woningen worden gerealiseerd (tevens worden de drie bestaande woningen behouden).

De ontwikkeling speelt op een duurzame manier in op vernieuwing en versterking van de ruimtelijke kwaliteit binnen het onregelmatige kleinschalige landschap. De bedrijfsgebouwen en -verharding verdwijnen en de vijfsprong met omgeving wordt weer onderdeel van de groene gevarieerde rafelrand om Haaksbergen.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Beleid

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de algemene ruimtelijke kwaliteitsambities: zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel en continu en beleefbaar watersysteem. Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" is ruimte voor agrarische bedrijvigheid zoals melkveehouderij en akkerbouw, maar ook voor wonen.

Toepassing plangebied

Dit onderdeel van het plangebied betreft een agrarisch perceel. Woningbouw betreft een functie dat passend is binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. De ontwikkeling speelt op een duurzame manier in op vernieuwing en versterking van de ruimtelijke kwaliteit binnen het onregelmatige kleinschalige landschap. Een deel van dit deel van het plangebied wordt gebruikt voor de realisatie van een vijftal woningen, waarvan er drie op een knooperf liggen. De overige ruimte wordt gebruikt voor het versterken van het agrarische cultuurlandschap. De bestaande singels met bomen langs de Leemdijk en haaks op de Leemdijk liggen hier al honderden jaren en deze worden versterkt (10 meter breed) zodat ze ook in de toekomst het landschap karakter en vorm blijven geven. Op de locatie van de verdwenen esrand met beplanting zal een nieuwe structuur in de vorm van een bomenrij er ook voor zorgen dat de ontwikkeling een groene rand krijgt en de kleinschaligheid wordt versterkt.

Gesteld wordt dat voorliggend plan in lijn is met de ambities behorend bij de ontwikkelingsperspectieven 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' en 'Woon-en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.

3.3.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en is gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

In afbeelding 3.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerken behorend bij de natuurlijke laag opgenomen. Het plangebied behoort tot de dekzandvlaktes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0021.png"

Afbeelding 3.4: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

"Dekzandvlakte en ruggen"

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

De randen en het zuidelijke deel van het plangebied worden gebruikt voor het versterken van het voormalige landschap. De bestaande singels met bomen langs de Leemdijk en haaks op de Leemdijk liggen hier al honderden jaren en deze worden versterkt (10 meter breed) zodat ze ook in de toekomst het landschap karakter en vorm blijven geven. Op de locatie van de verdwenen esrand met beplanting zal een nieuwe structuur in de vorm van een bomenrij er ook voor zorgen dat de ontwikkeling een groene rand krijgt en de kleinschaligheid wordt versterkt. De voormalig es wordt op deze manier weer beleefbaar gemaakt.

Hierdoor past de ontwikkeling binnen de ambities in de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het erom dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.

In afbeelding 3.5 is een uitsnede van de gebiedskenmerken behorend bij laag van het agrarisch cultuurlandschap opgenomen. Het plangebied behoort tot het oude hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0022.png"

Afbeelding 3.5: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, ter hoogte van het plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

"Oude hoevenlandschap"

Het oude hoevenlandschap kenmerkt zich door de verspreid liggende erven. Het landschap werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zochten. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de ‘organische’ vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Van oudsher waren de perceelsgrenzen beplant en werden voormalige essen omgeven door een groene rand die aangrijpingspunten vormden voor het behouden en versterken van het landschap. Forse nieuwe houtsingels op cultuurhistorisch waardevolle perceelsgrenzen en locaties benadrukken zichtlijnen, de kleinschalige verkaveling en de overgang van stad naar land. Hoogteverschillen in het veld worden geaccentueerd en er ontstaat een gradiënt van het besloten groene lint aan de noordzijde naar het meer open en lagergelegen buitengebied met watergang aan de zuidzijde. Hierdoor ontstaat een kleinschaliger en groener landschap met gebiedseigen karakteristieken.

Het driehoekige deel van het plangebied aan de noordzijde wordt in de huidige situatie al begrensd met een forse groene singel die wordt behouden en versterkt (10 meter breed). Hierdoor krijgt de ontwikkeling een groene afronding en wordt deze in zijn geheel ingepast. Tussen de kavels komen drie nieuwe struweel singels met een breedte van 5 meter.

De bestaande singels met bomen langs de Leemdijk en haaks op de Leemdijk liggen hier al honderden jaren en deze worden versterkt (10 meter breed) zodat ze ook in de toekomst het landschap karakter en vorm blijven geven. Op de locatie van de verdwenen esrand met beplanting zal een nieuwe structuur in de vorm van een bomenrij ook ervoor zorgen dat de ontwikkeling een groene rand krijgt en de kleinschaligheid wordt versterkt.

Hierdoor past de ontwikkeling binnen de ambities in laag van het agrarisch cultuurlandschap.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker.

Het zuidelijke deel van het plangebied (zonder arcering) behoort tot het 'informele trage netwerk'. Het noordelijke deel (bruin gekleurd) hoort bij de 'woonwijken 1955 - nu'. In afbeelding 3.6 is te zien hoe de verschillende stedelijke lagen in het plangebied zijn verdeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0023.png"

Afbeelding 3.6: Weergave kaart gebiedskenmerken, de stedelijke laag, ter hoogte van het plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

"Informele trage netwerk"

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar.

In voorliggend plan worden de bestaande infrastructuren behouden en worden langzaamverkeersroutes niet aangetast. Het voornemen is daarmee niet in strijd met de beleidsregels aangaande het 'informele trage netwerk'.

"Woonwijken 1995 - nu"

De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). De functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden, waarbij het behoud van eigen karakter belangrijk is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in naoorlogse wijken dan voegt de bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt voegt de ontwikkeling zich qua aard en maat naadloos in de bebouwde omgeving. Door de bouw van de twintig woningen op het bewuste perceel wordt de stedenbouwkundige structuur ter plaatse versterkt. Hoe dit precies wordt gedaan is opgenomen in Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Laag van de beleving

Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De Laag van de beleving voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op het voorliggende plan.

3.3.6 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken. Ook voldoet het plan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2030 Haaksbergen, Groenste Dorp van Twente

De gemeenteraad van Haaksbergen heeft op 5 maart 2014 de ‘Structuurvisie 2030, Haaksbergen: Groenste dorp van Twente’ gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie is een toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Haaksbergen voor de periode tot 2020 en geeft een doorkijk naar 2030. De visie geeft aan hoe de gemeente omgaat met de thema’s infrastructuur, platteland, economie, wonen en duurzaamheid. Er zijn voor de komende jaren negen ambities opgenomen:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de Markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van het voorzieningenniveau.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In voorliggend geval zijn met name de punten 1 en 7 van belang. In de volgende alinea's volgt een beschrijving van de ambities in relatie tot voorliggend plan.

Ambitie 1

De gemeente Haaksbergen streeft naar zachte harmonieuze overgangen van dorp naar landschap. Dat is nu nog niet overal het geval. Daarom wil de gemeente harde dorpsranden verzachten door het aanbrengen van beplanting en groene overgangsmilieus met kleinschalige woningbouw of bedrijvigheid in een groene setting. Met de aanleg en herstel van lanen, beken en groenstructuren willen wij de landschappelijke sfeer naar binnen halen.

De dekzandvlakte rond het plangebied is te kenmerken als een eeuwenoud kleinschalig landschap van houtwallen, essen en boerenerven met een sterke relatie tussen de natuurlijke ondergrond en de menselijke activiteiten. Van dit oude hoevenlandschap zijn nog relicten zoals houtsingels, essen en verspreid liggende erven waarneembaar in het gebied. Door ontwikkelingen in de laatste decennia is het groene kleinschalige karakter van het landschap op de overgang van dorp naar buitengebied echter afgenomen waardoor de landschappelijke kwaliteit verminderd is. Door de N18 en het verdwijnen van landschapsstructuren is de overgang van dorp naar buitengebied hard geworden in tegenstelling tot de historisch gegroeide zachtere overgang. De bedrijfshallen, parkeerterreinen en het tankstation versterken deze harde overgang en doen afbreuk aan de dorpsentree en het groene buitengebied. De korrel van deze bebouwing is te groot in relatie tot de omgeving. De gemengde bebouwingslinten in het dorp en daarbuiten zijn onopvallend en bezitten over het algemeen een alledaagse kwaliteit. Dit is vanwege het feit dat de bebouwing slechts een beperkte samenhang vertoont door de menging in bouwstijl, materiaalgebruik, schaal en maat.

De ontwikkeling speelt op een duurzame manier in op vernieuwing en versterking van de ruimtelijke kwaliteit binnen het onregelmatige kleinschalige landschap. De bedrijfsgebouwen en -verharding verdwijnen en de vijfsprong met omgeving wordt weer onderdeel van de groene gevarieerde rafelrand om Haaksbergen. 20 nieuwe woningen en 3 bestaande woningen vinden hun plek binnen de groene rafelrand van Haaksbergen. De gemengde bebouwingslinten in het dorp en daarbuiten zijn onopvallend en bezitten over het algemeen een alledaagse kwaliteit. De bebouwing is onderling divers (qua bouwperiode, bouwstijl, materiaalgebruik), wat een aangename variatie (korrelgrootte) oplevert, passend bij een dorp. De inrichting van het geheel met nieuwe woningen voegt zich naar deze kenmerken van het landschap rondom Haaksbergen als onderdeel van de kern én buitengebied. Met verschillende woningtypes wordt de overgang van stad naar land op een gebiedseigen pretentieloze manier vormgegeven. De ruimtelijke verschijningsvorm van de kavels en de bebouwing is gebaseerd op de gebiedseigen karakteristieken. Hierdoor ontstaat er variatie tussen de woningen aan het groene dorpslint en de woningen op erven meer in het landschap.

Ambitie 7

Haaksbergen is een geliefd dorp. Veel mensen melden in de bewonersenquête dat ze met veel plezier in Haaksbergen wonen. De kwaliteiten die Haaksbergen heeft met het hoge voorzieningenniveau, de nabijheid van grote(re) steden als Hengelo en Enschede, en het mooie buitengebied, zorgen voor een aantrekkelijk woonklimaat voor jong en oud. Diversiteit in woningen en woonmilieus Ook Haaksbergen ontspringt de dans van ‘vergrijzing’ en ‘ontgroening’ niet: veel jongeren keren na hun studie niet meer terug naar Haaksbergen, terwijl het aandeel oudere bewoners naar verhouding toeneemt. Haaksbergen wil graag haar jongereinwoners behouden en/of haar voormalige inwoners laten terugkeren. Het is daarvoor een belangrijke opgave om het woningaanbod aantrekkelijk en gevarieerd te houden en daarnaast de voorzieningen en werkgelegenheid te bieden waarnaar de mensen op zoek zijn. Juist voor jongeren en ouderen is een goed aanbod aan passende woningen beperkt. Deze groepen hebben meestal behoefte aan wat kleinere, betaalbare woningen in de omgeving van het centrum. Bij elke ontwikkeling is aandacht nodig voor de levensloopbestendigheid van woningen, zodat ze voor alle doelgroepen (starters, senioren, gezinnen, 1-2 persoonshuishoudens) aantrekkelijk zijn. De opgave die hiermee samenhangt, is dat mensen zoveel mogelijk in hun woonomgeving moeten kunnen blijven wonen, ook als ze zorgbehoevend worden

Het plan sluit aan bij de ambitie om het aanbod aan woonmilieus te verbreden. Het plan bestaat namelijk uit een breed aanbod met zowel twee-onder-één-kappers en vrijstaande woningen. Het plan is daarnaast met name bedoeld voor doorstromers, zodat er voor jongeren en starters woningen elders in Haaksbergen beschikbaar komen. Het plan is in overeenstemming met de structuurvisie van de gemeente Haaksbergen.

3.4.2 Notitie inbreidingslocatie 2025

De Notitie Inbreidingslocaties 2025 geeft een beschrijving van locaties voor potentiële herontwikkelingen in de periode tot 2025. Inbreiding is het bouwen binnen bestaand bebouwd gebied. Dit kunnen braakliggende terreinen zijn, maar het kan ook betrekking hebben op herbouw na sloop van bestaande bebouwing.

Het inwonertal van Haaksbergen blijft naar verwachting redelijk stabiel in de komende jaren. Toch is er behoefte aan nieuwe woningen, omdat het gemiddeld aantal bewoners per woning verder daalt. De notitie kan een bijdrage leveren aan het realiseren van het juiste type woningen op de juiste locaties in de komende jaren. Niet alle potentiële locaties zijn benoemd. Dat is ook niet mogelijk, omdat zich in de loop van de komende jaren nieuwe locaties kunnen aandienen die momenteel nog prima functioneren in de huidige bestemming. De notitie kan bij zulke locaties echter ook prima dienen als eerste toets voor mogelijke herontwikkelingen.

Relatie tot de voorgenomen ontwikkeling

In hoofdstuk 4.3 van de Notitie Inbreidingslocaties zijn een twaalftal locaties opgenomen die voor de langere termijn geschikt kunnen zijn voor woningbouw. Het voorliggende plangebied is een van de twaalf locaties die in aanmerking komt voor inbreiding. Daarbij is het een vaste beleidslijn dat verzoeken tot wijziging van het bestemmingsplan ter beoordeling worden voorgelegd aan het beleidsatelier. Daarin worden initiatieven getoetst aan vigerend gemeentelijk beleid. Specifiek voor inbreidingslocaties gelden de uitgangspunten die voortvloeien uit de structuurvisie en enkele algemene uitgangspunten waarmee bij iedere inbreidingslocatie nadrukkelijk rekening moet worden gehouden.

Voorliggend plan is meermaals besproken in het beleidsatelier, wat heeft geleid tot een stedenbouwkundig plan. Voor een nadere toelichting op de uitgangspunten en de toepassing op voorliggend plan wordt verwezen naar Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Daarbij spelen milieuaspecten ook een belangrijke rol, deze worden beschreven in Hoofdstuk 5 Milieuaspecten behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Gesteld wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de gestelde eisen van de gemeente behorend bij deze inbreidingslocatie.

3.4.3 Woonvisie: Keuzes voor de toekomst, wonen van nu naar 2020

De gemeente Haaksbergen heeft een aantal bewogen jaren op de woningmarkt achter de rug. De crisis zorgde voor een stagnatie in de woningbouwproductie en de verkoop van woningen. Daarnaast zorgen demografische ontwikkelingen voor een andere kijk op de woningmarkt. In Haaksbergen gaat de vergrijzing de komende jaren een steeds grotere rol spelen. Tegelijkertijd wil de gemeente ook voor de jongere huishoudens een aantrekkelijke woongemeente blijven. In haar visie beschrijft de gemeente de bestaande kwaliteiten, voorraden en de woon ambities tot 2020. In hoofdstuk 6 van de visie beschrijft de gemeente het uitvoeringsprogramma aan de hand van de volgende 9 thema's:

  • 1. Senioren moeten kunnen blijven wonen in hun woning of woonomgeving.
  • 2. Toekomstige starters op de woningmarkt moeten een plek kunnen krijgen in Haaksbergen.
  • 3. Zorgbehoevenden moeten zoveel mogelijk in en om Haaksbergen zorg verleend krijgen.
  • 4. In Haaksbergen moet ruimte zijn voor een wooncarrière.
  • 5. Woningen moeten duurzaam worden gebouwd of aangepast.
  • 6. Woningcorporatie moet zich met name richten op de doelgroepen.
  • 7. Kaveltoelatingsbeleid.
  • 8. Inbreiding voor uitbreiding.
  • 9. Samenwerking.

In relatie tot de voorgenomen ontwikkeling zijn met name de thema's 2, 4 en 8 van toepassing. De thema's en de toepassing op voorliggend plan worden in de volgende alinea's beschreven.

Thema 2 : Toekomstige starters op de woningmarkt moeten een plek kunnen krijgen in Haaksbergen

Zowel op de huur- als de koopwoningmarkt moet plaats zijn voor starters. Jongeren moeten niet gedwongen worden om te verhuizen naar elders omdat de woningen in Haaksbergen ontoereikend zijn of omdat de woonomgeving minder aan hun wensen voldoet. Hierbij moet dus niet alleen worden gekeken naar de woning op zichzelf, maar minstens zo belangrijk is de leefomgeving. Welke voorzieningen zijn voor jongeren belangrijk om ergens te gaan wonen en welke eisen stellen zij aan hun leefomgeving?

In de huidige woningbouwmarkt is naar ‘massaproductie’ op kleine kavels weinig vraag. Daarom is voorliggend plan gericht op een nieuwe, unieke markt, namelijk riant wonen in een landelijke omgeving op loopafstand van het centrum. Dit betekent dat de kavels minimaal 500 m² groot zijn. Daarnaast ademt het plan, met de realisatie van forse groenstructuren, ‘groen’ uit. Doordat dit plan ruimte biedt voor doorstromers en Haaksbergernaren die een stap willen maken in hun wooncarriére ontstaat er weer meer ruimte voor starters om de 'oude' woningen van de doorstromers te kopen.

Thema 4 : In Haaksbergen moet ruimte zijn voor een wooncarrière

Uit het woonwensenonderzoek is gebleken dat de Haaksbergenaren die willen verhuizen, dit binnen de eigen gemeente willen doen. Binnen de gemeente moet dus een dermate gedifferentieerd woningaanbod zijn dat het mogelijk moet zijn om door te groeien.

De gemengde bebouwingslinten in Haaksbergen en daarbuiten zijn onopvallend en bezitten over het algemeen een alledaagse kwaliteit. De bebouwing in dit plan is onderling divers (qua bouwperiode, bouwstijl, materiaalgebruik), wat een aangename variatie (korrelgrootte) oplevert, passend bij een dorp. De inrichting van het geheel met nieuwe woningen voegt zich naar deze kenmerken van het landschap rondom Haaksbergen als onderdeel van de kern én buitengebied. Met verschillende woningtypes wordt de overgang van stad naar land op een gebiedseigen pretentieloze manier vormgegeven. Uitgangspunt hierbij is dat de woningen volgens een hoge duurzaamheidseis worden gebouwd. De stedenbouwkundige opzet is daarnaast gericht op een optimale bezonning en voldoet aan de lokale woningbouwvraag. De ruimtelijke verschijningsvorm van de kavels en de bebouwing is gebaseerd op de gebiedseigen karakteristieken. Hierdoor ontstaat er variatie tussen de woningen aan het groene dorpslint en de woningen op erven meer in het landschap. Het plan biedt doorgroeimogelijkheden voor de Haaksbergenaren die willen verhuizen binnen eigen gemeente. Het plan voldoet daarmee uit de ambities van thema 4.

Thema 8: Inbreiding voor uitbreiding

In Haaksbergen zijn op dit moment meer inbreidingslocaties dan uitbreidingsmogelijkheden. Het ontwikkelen van inbreidingslocaties heeft ook de voorkeur van de provincie. Dit is opgenomen in de prestatieafspraken. Bij inbreidingslocaties moet ook worden aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit niet verslechtert. Er moet aandacht zijn voor binnenstedelijke kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen moet een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor inrichting van het openbaar gebied.

In paragraaf 3.4.2 is de voorgenomen ontwikkeling reeds getoetst aan het gemeentelijke inbreidingsbeleid. Uit deze toetsing volgt dat de voorgenomen ontwikkeling reeds specifiek is benoemd in het inbreidingsbeleid als potentiële woningbouwlocatie.

Daarnaast is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een beeldkwaliteitsplan uitgewerkt. Het beeldkwaliteitsplan maakt deel uit van het stedenbouwkundig plan dat is opgenomen in bijlage 1 bij voorliggende toelichting.

Kortheidshalve wordt op deze plaats geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoen aan de ambities van thema 8.

3.4.4 Coalitieprogramma 2018-2022 Samen duurzaam vooruit

Omdat we de inbreng van onze inwoners belangrijk vinden, hebben we voor het opstellen van onze ambities de Toekomstvisie 2030 als kompas gebruikt. De visie is voor en door inwoners, maatschappelijke organisaties, bedrijven en het gemeentebestuur opgesteld en is een uitnodiging aan de Haaksbergse samenleving als geheel om gezamenlijk de handschoen op te pakken. Het coalitie programma is afgestemd op de Toekomstvisie 2030. Het programma is opgedeeld in de thema's:

  • 1. Hoog voorzieningenniveau.
  • 2. Sociale verbondenheid.
  • 3. Ruimtelijke samenhang.
  • 4. Koesteren van het natuurschoon.
  • 5. Duurzaamheid en circulaire economie.
  • 6. Intensieve samenwerking.

Met name thema 3 heeft een relatie met voorliggend plan. De gemeente streeft naar een evenwichtige inrichting van het Haaksbergse grondgebied. Daarbij is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen elkaar niet in de weg staan maar juist opzoeken. In dit hoofdstuk beschrijft de gemeente hoe zij om wil gaan met de afwaardering van de oude N18. Deze afwaardering heeft een plek in deze ontwikkeling en er wordt samen met de gemeente Haaksbergen gezocht naar een passende oplossing om het terrein rondom de oude N18 op de juiste manier in te richten.

Bij woningbouw gaat inbreiding voor uitbreiding. De gemeente ontwikkelt binnenstedelijke locaties niet zelf, maar stimuleert de markt en faciliteert dergelijke plannen richting uitvoering. Voorliggend plan sluit daarop aan. Uit onderzoek van de provincie Overijssel blijkt dat de lokale vraag naar woningen aanzienlijk groter is dan het beschikbare aanbod. Dat vraagt de komende jaren extra inspanning om de achterstand in te lopen. Voorliggend plan sluit aan bij de vraag naar een meer divers woningaanbod en past daarmee binnen het coalitie programma 'Samen duurzaam vooruit'.

Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de structuurvisie 2030, notitie Inbreiding 2025, de woonvisie en het coalitie programma 2018 - 2022. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de gemeentelijke ambities.

3.5 Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de beleidskaders en ambities zoals deze zijn beschreven op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.

Om de ontwikkeling aan de Enschedesestraat 76 mogelijk te maken is door Eelerwoude en flora en fauna onderzoek uitgevoerd, waarbij de ecoloog een veldbezoek heeft uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn in dit hoofdstuk opgenomen, de gehele rapportage is te vinden in Bijlage 4 Natuurtoets behorend bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.

Soortenbescherming

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, haas, konijn en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.

Vleermuizen

Nader onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen wordt ter hoogte van de te slopen bedrijfshallen en te saneren tankstation (noordkant plangebied) noodzakelijk geacht. Tevens dient met de ontwikkeling rekening te houden met verlichting.

Naar aanleiding van de verkennende natuurtoets is vastgesteld dat een nader onderzoek naar vleermuizen nodig is, om een duidelijker beeld te krijgen van het voorkomen van deze soortgroep binnen de plangrenzen. In voorliggend geval is door Eelerwoude een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Het volledig onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5 Vleermuisonderzoek. Hierna wordt op de bevindingen ingegaan.

Ter plaatse van het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Van de gewone dwergvleermuis is duidelijk dat de lijnvormige structuren door deze soort wordt gebruikt als vliegroute Door het behoud en het versterken van de bestaande groenstructuren worden negatieve effecten op de vliegroutes van de gewone dwergvleermuis niet verwacht. De voorgenomen ontwikkeling zorgt er juist voor de de vliegroutes toenemen in interessanter worden.

Uit het vleermuisonderzoek komt naar voren dat het plangebied en de directe omgeving wordt gebruikt door diverse vleermuissoorten om te foerageren. Ook na de geplande ontwikkelingen blijft het plangebied voor vleermuizen toegankelijk, waardoor negatieve effecten op foerageergebied zijn uit te sluiten. Het verwijderen van enkele struiken of beschoeiing is toegestaan. Het verwijderen van de struiken of beschoeiing is van dusdanig kleine omvang, dat dit niet leidt tot negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuizen. Derhalve is er voldoende alternatief foerageergebied in de omgeving voorhanden. Het verwijderen van enkele struiken of beschoeiing is echter ook tijdelijk, na de ontwikkelingen zal het groen weer terugkeren in het plangebied. Het versterken van het groen en het toepassen van natuurinclusieve maatregelen die zijn beschreven in het stedenbouwkundig plan hebben mogelijk een positief effect op de vleermuizen.

Om negatieve effecten op het foerageergebied zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken is het van belang dat men rekening houdt met verlichting. Daarnaast dienen de werkzaamheden uitsluitend overdag uitgevoerd te worden. In de nachtperiode is het van belang dat ook eventuele bouwverlichting niet constant blijft branden.

Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten, onderdeel soortenbescherming, aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, of nesten van vogels wegnemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Niet stikstof-gerelateerde effecten

In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof- gerelateerde effecten

Een AERIUS-berekening is noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. De stikstofdepositie van de voorgenomen ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt met gebruik van de AERIUS calculator. De resultaten van de berekeningen zijn weergegeven in Bijlage 6 Stikstofdepositie behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan.

Bij de sloop van de bedrijfspanden en de bouw van de twintig woningen worden mobiele werktuigen ingezet, hierdoor ontstaan tijdens de sloop en de bouw extra vervoersbewegingen naar de locatie. Deze mobiele werktuigen en het verkeer stoten stikstof uit. De stikstofdepositie die ontstaat door de sloop en de bouw, kan negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0024.png"

Afbeelding 4.1: Ligging plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied Buurserzand en Haaksbergerveen

Het plangebied ligt op circa 700 meter van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Buurserzand & Haaksbergerveen, zie afbeelding 4.1. Dit gebied kent enkele stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. In de nieuwe gebruiksfase vindt er ook stikstof uitstoot plaats door het aantal dagelijkse vervoersbewegingen van en naar de woningen. Met deze AERIUS-berekening inclusief de toelichting in bijlage Bijlage 6 Stikstofdepositie wordt aangetoond dat de stikstofdepositie die ontstaat door de sloop van de niet-duurzame bedrijfspanden en de bouw van de duurzame woningen, gesaldeerd kan worden met de reductie in stikstofuitstoot in de nieuwe gebruiksfase. Doordat de woningen gasloos worden gebouwd is de enige stikstofuitstoot afkomstig van het dagelijkse verkeer van en naar de woningen. Aan de hand van de berekeningen worden de volgende conclusies getrokken:

  • De werkzaamheden benodigd voor de sloop van de bedrijfspanden en de bouw van de woningen hebben een significante stikstofdepositie van 0,05 mol/ha/jaar tot gevolg.
  • De nieuwe gebruiksfase van de woningen heeft een niet-significante stikstofdepositie van minder dan 0,005 mol/ha/jaar tot gevolg.
  • Het verschil in stikstofdepositie tussen de huidige gebruiksfase en de sloop- en bouwfase is dusdanig groot dat door middel van een AERIUS-verschilberekening is bepaald dat de sloop en bouw van de woningen gesaldeerd kan worden door het stoppen van de huidige gebruiksfase. Dit betekent dat de sloop van de niet-duurzame woningen en de bouw van duurzame woningen in zijn totaliteit een niet-significante stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar tot gevolg heeft, omdat de nieuwe woningen gasloos en daarom duurzamer zijn dan in de huidige situatie.

Omdat de stikstofdepositie door de werkzaamheden welke benodigd zijn voor de sloop van de bedrijfspanden en de bouw van de 20 woningen meer is dan 0,0049 mol/ha/jaar dient een vergunning Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Deze vergunning Wet natuurbescherming wordt onderbouwd door middel van de interne saldering, zoals beschreven in AERIUS-berekening.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten, het NNN kent in Overijssel ook geen externe werking. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Bescherming houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' van de gemeente Haaksbergen is een bestemming opgenomen voor waardevolle archeologisch gebieden. In afbeelding 4.2 is te zien dat deze archeologische bestemming ook van toepassing is op het plangebied. Binnen de bestemmingsregels is een onderzoeksverplichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0025.png"

Afbeelding 4.2: Weergave Archeologische dubbelbestemming

Om te bepalen of er in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Archeologisch onderzoek behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is hieronder vermeld, voor de uitleg wordt verwezen naar bijlage 9.

Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging op een grondmorene rug en de archeologische onderzoeksmeldingen uit de omgeving is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum tot en met het Neolithicum en een lage verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.

Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke podzolbodem grotendeels is verdwenen en dat het gebied op grond van de aangetroffen grondwaterstand van oorsprong vrij nat moet zijn geweest en dus ongeschikt als landbouwgrond en nederzettingslocatie. Op basis hiervan is de hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum tot en met het Neolithicum naar laag bijgesteld. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen. Tijdens een booronderzoek kon geen archeologische vindplaats worden aangetroffen, ten hoogste archeologische indicatoren die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Een waardestelling conform protocol 4003, VS06 is dan ook niet van toepassing.

Op basis van het archeologisch onderzoek wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de archeologische waarden.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding. De toelichting van een bestemmingsplan dient, conform artikel 3.1.6, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op het voor dit plan relevante waterbeleid. Vervolgens is de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied beoordeeld.

4.4.2 Vigerend beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel) stroomgebied beheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016- 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Provinciaal beleid

De provincie werkt nauw samen met waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • Het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld worden. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument geregeld kan worden, het niet met een ruimtelijk plan geregeld mag worden. Belangrijke regelstellende instrumenten zijn, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening etc.

Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020

Het belangrijkste doel van riolering is om bij te dragen aan de volksgezondheid. Daarnaast is riolering van belang voor de bewoonbaarheid van de leefomgeving in de zin van droge voeten en voor bescherming van het milieu. Riolering is vooralsnog onmisbaar in stedelijk gebied. De aanleg en het beheer ervan is een kostbare aangelegenheid. Reden genoeg om als gemeente een rioleringsplan (GRP) te willen hebben waarin staat aangegeven:

  • welk beleid de gemeente voert voor de zorgplichten riolering,
  • wat de gemeente aan rioleringsvoorzieningen heeft,
  • hoe deze worden beheerd, inclusief beleid voor personeel en middelen,
  • welke voorzieningen aan vervanging of renovatie toe zijn, uitbesteding,
  • welke verbeteringen nog nodig zijn, onder meer voor wateroverlast en milieu,
  • hoeveel dat alles kost en
  • hoe deze kosten op de burgers en bedrijven worden verhaald.


In het GRP is het hemelwaterbeleid voor nieuwbouw concreet uitgewerkt. Hierbij wordt de trits 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' en de trits 'Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren' gehanteerd:

  • 1. Hemelwater is in principe schoon en wordt zo min mogelijk verontreinigd.
  • 2. Infiltratie van hemelwater op de plek waar het valt is de meest logische keuze.
  • 3. Transport van hemelwater moet worden geminimaliseerd.
  • 4. Bovengrondse afvoer van hemelwater heeft, voor zover nodig, de voorkeur boven riolering.
  • 5. Rechtstreekse lozing van niet vervuilde oppervlakken op oppervlaktewater is vaak een goede oplossing voor straten en percelen die grenzen aan het water.
  • 6. Samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten zodanig ontwerpen dat het hemelwater zoveel mogelijk bovengronds naar de gewenste plek wordt afgevoerd.
  • 7. Wadi’s verdienen de voorkeur als een centrale infiltratievoorziening nodig is.
  • 8. Dimensionering van infiltratievoorzieningen op basis van richtlijnen voor de berging en de overloop, waarbij de berging wordt betrokken op daken plus verharding.
  • 9. Dimensionering van retentievoorzieningen en overig oppervlaktewater in overleg met het waterschap.
  • 10. Infiltratie kan in sommige omstandigheden leiden tot grondwateroverlast.


Bovenstaande betreft een samenvatting van de concrete maatregelen. In de anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer wordt naar het GRP en de eisen daarin verwezen. De initiatiefnemer heeft zich verplicht hieraan te houden.

4.4.3 Waterparagraaf
4.4.3.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.3.2 Watertoetsprocedure

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Met behulp van een watertoets is op de website www.dewatertoets.nl op 21 april 2020 het plan getoetst aan waterbelangen en is een wateradvies opgevraagd bij waterschap Vechtstromen. Naar aanleiding van de toetsing blijkt in de voorgenomen ontwikkeling de normale procedure van toepassing. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.

In voorliggend geval is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, door Roelofs een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 7. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

4.4.3.3 Waterhuishoudkundig plan

Verhard oppervlak nieuwe situatie

Op basis van het stedenbouwkundig plan is het verhard oppervlak van daken en wegen vastgesteld. Hierbij zijn de bestaande woningen die binnen het plangebied liggen ook meegenomen. De panden lozen hun hemelwater (indien mogelijk bovengronds) op de greppels, parallel gelegen langs de wegen.

Type verhard oppervlak   Oppervlak (m²)  
Daken (bestaand)   320  
Daken (hellend en plat)   3.502  
Halfverharding   1.536  
Open wegverharding   1.927  
Gesloten verharding (fietspad)   307  
Totaal   5.429  

Voorstel DWA-riolering

Uit het waterhuishoudkundig plan blijkt dat op basis van het rioolmodel van de gemengde riolering in Haaksbergen, aansluiting onder vrijverval goed mogelijk is.

HWA-riool en retentie hemelwater

Opgemerkt wordt dat in het waterhuishoudkundig plan van Roelofs (zie: Bijlage 7) de te realiseren bergingsopgave is berekend en een voorzet is gedaan van de wijze waarop water in het plangebied kan worden geborgen. Deze uitgangspunten zijn in het stedenbouwkundigplan (zie: Bijlage 1) nader uitgewerkt.

Uitgangspunt voor een groen beeld in het plangebied is om verharding tot een minimum te beperken en daarmee wateroverlast door (piek)buiten te voorkomen en een beter microklimaat te creëren. De bergingsopgave voor dit project is 299 m³ om aan de bergingseis van 55 mm te voldoen voor een afvoerend oppervlak van 5.429 m². Waarvan 244 m³ in een wadi en 55 m³ in de watergangen.

Water is een ordenend principe in dit totaalplan. Hemelwater wordt idealiter hergebruikt, bijvoorbeeld in een grijs-water circuit binnen het huis. Er dient in ieder geval voor te worden gezorgd dat hemelwater niet op het riool wordt afgewenteld. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zand met een diepe ontwatering (GWT V-VI) waardoor deze geschikt is voor infiltratie op maaiveld. Allereerst wordt het hemelwater gebufferd op groene daken en daarna geïnfiltreerd op maaiveld in de tuinen. Hemelwater wordt hierna vertraagd afgevoerd langs de randen van het perceel naar de lagergelegen greppels (55 m³) langs de wegen. De greppels met gras zijn deels al aanwezig langs de Oude Enschedeseweg. De nieuwe greppels versterken de radialen en het gebiedseigen beeld van de wegen op de grens van buitengebied naar dorp. Ze bieden tevens al mogelijkheden tot hemelwaterinfiltratie.

De percelen in de uiterste punt van Oude Enschedeseweg liggen het laagst van het plangebied en worden ingezet als gebied voor de opvang van overtollig hemelwater van de woningen. De natuurlijke laagtes wordt versterkt (bodemhoogte +26,7 m NAP) en gaan functioneren als centrale infiltratielocatie (wadi) van 244 m³ voor piekbuien als de greppels al vol zijn. De wadi’s hebben een talud van 1:5 en de bodem ligt minimaal op 0,5 meter onder maaiveld. Hierdoor is de beschikbare hoogte voor water 30 cm De totale capaciteit van wadi’s is daarmee 268 m³ waarmee aan de bergingsopgave wordt voldaan. De zuidelijk gelegen wadi heeft een overloop naar de naastgelegen sloot op +27 m NAP. De onderstaande tabel geeft de bergingscapaciteit van de in het stedenbouwkundig plan opgenomen wadi's weer.

Ruimtebeslag bergingsopgave   Wadi  
Oppervlakte boveninsteek   998 m³  
Oppervlakte bodem   737 m³  
Talud   1:5  
Inhoud   244 m³  

4.4.3.4 Overige wateraspecten

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, invloedszone van een zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

4.4.3.5 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om hemelwater te bergen en afvalwater af te voeren. Ten aanzien van de uitwerking hiervan is in het waterhuishoudkundig plan een eerste voorzet gedaan. In de omgevingsvergunningfase kan deze (nog) concreter worden uitgewerkt.

4.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik (wonen) is door Krüse een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek behorend bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting van de resultaten beschreven, het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2 behorend bij deze notitie. Het verkennend (asbest)bodemonderzoek is verricht op de volgende terreindelen:

  • Deellocatie A: weiland (5300 m2);
  • Deellocatie B: puinverharding ter plekke van deellocatie A (2700 m2);
  • Deellocatie C: Overig terreindeel (12000 m2);
  • Deellocatie F: slibvangput met olie/benzine-afscheider (SP+OBAS) (<10 m2);
  • Deellocatie G: voormalige werkplaats (215 m2);
  • Deellocatie H: voormalige werkplaats (250 m2);
  • Deellocatie I: voormalige wasplaats (70 m2);
  • Deellocatie J: puinverharding ten westen van de woning (450 m2);
  • Deellocatie K: weiland noordoostzijde (2300 m2);
  • Deellocatie M: wasplaats caravans met OBAS (80 m2);
  • Deellocatie N: voormalige accu-opslag (<10 m2);
  • Deellocatie O: voormalig tankcluster (80 m3);
  • Deellocatie P: indicatief bodemonderzoek tankstation.

Resultaten veldwerk

Er zijn in totaal 38 inspectiegaten gegraven en 71 grondboringen verricht. Negen diepe boringen zijn afgewerkt tot peilbuis. Tevens zijn 3 bestaande peilbuizen herbemonsterd. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Er zijn visueel alleen asbesthoudende materialen waargenomen in C7A, C13 en G7. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.35 meter min maaiveld.

Resultaten analyses

In de bovengrond zijn plaatselijk lichte verontreinigingen aangetroffen, die geen aanleiding geven voor nader bodemonderzoek. De matige en sterke koperverontreinigingen en de lichte olieverontreiniging in het grondwater van peilbuizen A1 en A2 gaven aanleiding voor herbemonstering. Na herbemonstering zijn geen verhoogde koper- en oliegehalten aangetoond. Het grondwater in de overige peilbuizen zijn, met uitzondering van een matig verhoogd cadmiumgehalte in peilbuis C2, niet of licht verontreinigd. De mengmonsters van de fijne fractie zijn niet asbesthoudend of het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Conclusies en aanbevelingen

In de vaste bodem zijn plaatselijk lichte verontreinigingen aangetoond, die geen aanleiding geven voor nader bodemonderzoek. Met uitzondering van de lichte olieverontreiniging in de bovengrond van deellocatie I hebben de (voormalige) bedrijfsactiviteiten geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit. Het grondwater is met uitzondering van het matig verhoogde cadmiumgehalte in peilbuis C2 niet tot licht verontreinigd. Geadviseerd wordt om peilbuis C2 her te bemonsteren, naar aanleiding van het matig verhoogde cadmiumgehalte. In de boringen G7, C7A en C13 (verricht in de werkplaats en aangrenzende showroom) zijn visueel asbestverdachte materialen waargenomen. Omdat het asbestverdacht materiaal is

aangetroffen in boringen was het niet mogelijk representatieve monsters samen te stellen.

Enkele boringen in de werkplaats en de showroom zijn gestaakt op puin. Geadviseerd wordt na sloop van het pand een nader asbestonderzoek uit te voeren met behulp van een graafmachine, zodat meer inzicht wordt verkregen in de bodemkwaliteit met betrekking tot asbest.

Het onderzoek op de deellocaties D (ondergrondse tankinstallatie), E (pompeilanden) en L (verkennend bodemonderzoek tankstation) dient te worden uitgevoerd nadat de activiteiten op het tankstation zijn beëindigd.

De bodemkwaliteit is, na het uitvoeren van het nader onderzoek, geschikt te maken voor de toekomstige woonfunctie. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.

Industrielawaai & railverkeerslawaai

In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen industriegebieden of spoorwegen waarvan de ontwikkeling hinder kan ondervinden.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt nabij verschillende wegen (zie afbeelding 5.1), waardoor het aspect geluid een belangrijke rol speelt. Daarom is voor de ontwikkeling aan de Enschedesestraat 76 door onderzoeksbureau Alcedo in april 2020 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 10 Akoestisch onderzoek behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan. In dit onderzoek worden de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai. De belangrijkste conclusie is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0026.png"

Afbeelding 5.1: Weergave verkeers-en verhardingsgegevens omliggende wegen

Geluidsbelasting van de verschillende wegen

De gepresenteerde geluidsbelastingen vanwege de Enschedesestraat/Koningin Wilhelminastraat zijn in verband met de variabele correctie exclusief correctie artikel 110g Wgh. De geluidsbelastingen vanwege van de Oude Enschedeseweg zijn inclusief correctie. De gecumuleerde geluidsbelasting is exclusief correctie artikel 110g Wgh.

Enschedesestraat/Koningin Wilhelminastraat

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Enschedesestraat/Koningin Wilhelminastraat bedraagt ten hoogste 59 dB inclusief 2 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.

Oude Enschedeseweg

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Oude Enschedeseweg bedraagt ten hoogste 54 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.

Leemdijk

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Leemdijk bedraagt ten hoogste 43 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Enschedesestraat

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Enschedesestraat bedraagt ten hoogste 43 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Wiedenbroeksingel

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Wiedenbroeksingel bedraagt ten hoogste 45 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Wottelweg

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Wottelweg bedraagt ten hoogste 38 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Gecumuleerde geluidsbelasting

De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt bij de woningen ten hoogste 61 dB exclusief correctie artikel 110g Wgh. Dit is lager dan de maximale toelaatbare grenswaarde van 63 dB en wordt hiermee als acceptabel geacht. Er is geen sprake van relevante cumulatie ten gevolge van andere zoneringsplichtige geluidsbronnen.

Maatregelen

Vanwege de Enschedesestraat/Koningin Wilhelminastraat en de Oude Enschedeseweg wordt de voorkeursgrenswaarde conform de Wgh overschreden. De geluidsbelasting bedraagt respectievelijk ten hoogste 59 en 54 dB inclusief 2 en 5 dB correctie conform de Wgh. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 61 dB exclusief correctie. Overwogen wordt dat het toepassen van een stiller wegdek en/of het toepassen van een geluidsscherm redelijkerwijs onvoldoende doelmatig zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.

Afwaardering Enschedesestraat/Koningin Wilhelminastraat naar 50 km/uur

Het voornemen bestaat de Enschedesestraat/Koningin Wilhelminastraat af te waarderen naar 50 km/uur. De afwaardering zorgt voor een ongecorrigeerde verlaging van de geluidsbelasting van 1 dB. De geluidsbelasting bedraagt daarmee 55 dB inclusief 5 dB correctie. Na afwaardering dienen alsnog hogere waarden te worden vastgesteld.

Geluidsluwe gevels

W12 en W13 beschikken aan de achterzijde over een geluidsluwe gevel op de begane grond. De overige woningen beschikken over een geheel geluidsluwe gevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0027.png"

Afbeelding 5.2: Woningen W12 en W13 gelegen binnen de blauwe cirkel

Gevel maatregelen

Indien hogere waarden worden vastgesteld, dient bij de aanvraag om een Omgevingsvergunning, aan de hand van een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidswering van de gevels, aangetoond te worden dat de binnen waarde voldoet aan afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit.

Conclusie

Met het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau is voorliggend plan uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet geluidshinder.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

Deze algemene maatregel van bestuur geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden. Met andere woorden; het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 20 woningen, dit is ruimschoots minder dan 1.500. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedruk aardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In afbeelding 5.3 is een uitsnede van de risico kaart weergegeven. Hierin zijn verschillende contouren te zien in het noordelijke deel van het plangebied. Deze contouren behoren bij de huidige functie van dit terrein, namelijk een tankstation. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het verwijderen van het tankstation inclusief bijbehorende installaties. Daarmee worden de risico bronnen verwijderd, waardoor de ontwikkeling een positief effect heeft op de veiligheidsrisico's. Daarbij wordt opgemerkt dat in de omgeving van het plangebied geen andere externe risico bronnen liggen. Het plan wordt dan ook uitvoerbaar geacht op dit thema.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1178-0002_0028.png"

Afbeelding 5.3: Risicokaart' (Bron: Risicokaart Nederland)

5.6 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object gelden vaste afstanden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In een straal van 100 meter rondom het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Er is dan ook geen sprake van geuroverlast in het plangebied.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ten noorden van het plangebied ligt een zorgcentrum met een maatschappelijke bestemming. Op basis van de VNG geldt er voor bedrijven in de gezondheids-en welzijnszorg een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. De afstand van de noordelijke woningen in het plangebied tot het bestaande bouwvlak van de maatschappelijke bestemming bedraagt ruim 60 meter. De afstand tussen beide functies is dermate groot dat het zorgcentrum geen invloed kan hebben op de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling wordt niet belemmerd door het milieuaspect van bedrijven- en milieuzonering. Door het verwijderen van het tankstation heeft de ontwikkeling zelfs een positief effect op de milieuzonering.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze aangeeft of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • De kenmerken van het project;
  • De plaats van het project;
  • De kenmerken van de potentiële effecten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan maakt een functiewijziging naar woningbouw mogelijk. De voorgenomen ontwikkeling wordt geschaard onder categorie D11.2 kolom 1; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het plan betreft geen geval van een ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer en blijft daarmee onder de grenswaarden.

Aangezien het plan wel kenmerken vertoont van de beoordelingscategorie D 11.2 getuigt het van een goede en zorgvuldige ruimtelijke ordening en belangenafweging om voornoemde beoordeling van milieueffecten uit te voeren. Daarom heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen een vormvrije m.e.r. beoordeling wel op te stellen. Op basis van de ingediende vormvrije m.e.r. beoordeling heeft de gemeente Haaksbergen een m.e.r. besluit genomen. Dit besluit is opgenomen in Bijlage 11 MER besluit behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan.

5.9 Conclusie

Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieuaspecten uit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving. De ontwikkeling heeft zelfs een positief effect op de milieutechnische situatie van de omgeving aangezien er een tankstation wordt geamoveerd.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Naast de standaard opbouw van de planregels wordt qua inhoud aangesloten bij de twee vigerende bestemmingsplannen. Zoals aangegeven bestaat het plangebied uit een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijke deel wordt beschouwd als bebouwing binnen de bebouwde kom. Daarom wordt door dit deelgebied aangesloten op de regels uit het bestemmingsplan voor de bebouwde kom (in dit geval het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune'.

Het zuidelijk deelgebied wordt beschouwd als het deel dat in het buitengebied ligt. Voor dit deelgebied is aangesloten op de regels uit de bestemmingsplannen 'bestemmingsplan Buitengebied' en 'buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden: onder welke voorwaarde(n) het bestemmingsplan mag worden gewijzigd.

Hierna worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen

De gronden ter plaatse van het zuidelijke plandeel waar geen woningbouw of landschapsmaatregelen zijn beoogd, zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarde – Landschap.

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (inclusief een aantal voorwaarden), het weiden van vee en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde.

Daar waar ter plaatse van het plangebied, aan de randen van de beoogde woongebieden, een strook opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing is voorzien, is de bestemming 'Bos' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor bos, bosbouw, aanplant en houtoogst.

Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, en geldt een vergunningsstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of bij werkzaamheden.

Ter plaatse van de locaties in het plangebied waar beplanting maar niet hoofdzakelijk opgaande beplanting is voorzien, alsmede ter plaatse van de boogde wadi's ten behoeve van de waterhuishouding, is de bestemming 'Groen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en de daarbij behorende water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen deze bestemming is het uitsluitend toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen. Hiervoor zijn in de bouwregels maatvoeringseisen opgenomen.

Ter plaatse van de voortuinen van de woningen in het noordelijke plandeel, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit is conform de wijze van bestemmen voor woonlocaties binnen de bebouwde kom.

Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor onder andere tuinen, onbebouwde erven en de daarbij behorende in- en uitritten en parkeergelegenheid.

In de bouwregels is bepaald dat ter plaatse van de bestemming 'Tuin' het is toegestaan is om een erker bij een woning te bouwen. Hiervoor zijn tevens maatvoeringseisen voor opgenomen.

Bij de afbakening van het plangebied zijn snippers grond ontstaan die, voor een juiste aansluiting op de bestemmingen die gelden ter plaatse van omliggende bestemmingsplannen, de bestemming 'Verkeer' hebben gekregen.

Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bedoeld voor wegen, straten, paden en parkeervoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd. Hiervoor zijn in de bouwregels maatvoeringseisen opgenomen.

Ter plaatse van het zuidelijke plandeel is tussen de woningen die als hofje zijn geprojecteerd, de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' opgenomen. Door ter plaatse deze bestemming op te nemen, is er in zekere mate sprake van een toegangsweg met een openbaar karakter (deze gronden behoren planologisch niet bij de aangrenzende woningen).

Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wegen, straten, paden en parkeervoorzieningen. Behorende bij de bestemming zijn tevens onder andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd. Hiervoor zijn in de bouwregels maatvoeringseisen opgenomen.

De woningen in het zuidelijke deelgebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De regels binnen deze bestemming sluiten zoveel mogelijk aan op de regels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1".

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep. Bed en breakfast in de woning is ook toegestaan, alsmede landschappelijke inpassingen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bouwregels is bepaald dat ter plaatse uitsluitend mag worden gebouwd indien dit in overeenstemming is met het in bijlage 2 van de regels opgenomen beeldkwaliteitsplan. Zodoende is het beeldkwaliteitsplan ook juridisch vastgelegd in de bestemming.

Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. Conform het verkavelingsplan, heeft elke kavel een eigen bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen de bestemming is één woning toegestaan.

Ter plaatse van een aantal percelen is daarnaast de aanduiding 'wonen' opgenomen. Indien deze aanduiding is opgenomen, moet het hoofdgebouw (woning) binnen de aanduiding worden gebouwd. Deze aanduiding dient ter waarborging van bepaalde zichtlijnen voor omwonenden ten oosten van het plangebied.

In de bouwregels zijn verder een aantal maatvoeringseisen voor de hoofdgebouwen en de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen opgenomen.

Daarnaast zijn binnen deze bestemming een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Onder voorwaarden is het toegestaan om op onderdelen van de bouw- en gebruiksregels af te wijken.

De woningen in het noordelijke deelgebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - Woonhuizen'. De regels binnen deze bestemming sluiten zoveel mogelijk aan op de regels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune".

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen in vrijstaande, danwel halfvrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Bed en breakfast in de woning is ook toegestaan, alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bouwregels is bepaald dat ter plaatse uitsluitend mag worden gebouwd indien dit in overeenstemming is met het in bijlage 2 van de regels opgenomen beeldkwaliteitsplan. Zodoende is het beeldkwaliteitsplan ook juridisch vastgelegd in de bestemming.

Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen bouwvlakken mogen worden gebouwd. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd. Ter plaatse van de bestaande woningen in dit deelgebied is door middel van aanduidingen vastgelegd wat voor type woningen hier zijn toegestaan.

Door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is op de plankaart aangegeven hoeveel wooneenheden er per bouwvlak mogen worden gebouwd. Voor het overige zijn verder een aantal maatvoeringseisen voor de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken.

Daarnaast zijn binnen deze bestemming een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Onder voorwaarden is het toegestaan om op onderdelen van de bouw- en gebruiksregels af te wijken.

Overeenkomstig het bestaande planologische regime, is de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' ter plaatse van het plangebied opgenomen.

Door middel van deze dubbelbestemming worden de potentiële archeologische waarden beschermd.

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen uit hoofdstuk 2.

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel is bepaald dat in geval er sprake is van bestaande bouwwerken met maatvoeringen die afwijken van voorliggend bestemmingsplan, maar welke legaal tot stand zijn gekomen, deze afwijkende maatvoeringen mogen worden gehandhaafd.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel is daarnaast eveneens een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de uit tevoeren en in stand te houden landschapsmaatregelen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden overige regels, welke betrekking hebben op parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, gegeven.

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Participatie en input omwonenden

De voorliggende plannen zijn in een proces van de afgelopen 3 jaar gedeeld en afgestemd met omwonenden en belangengroeperingen in 3 bewonersavonden en in individuele keukentafelgesprekken. Hiertoe zijn planaanpassingen gemaakt die ook doorwerken in dit inrichtingsplan. Deze aanpassingen hadden in hoofdzaak te maken met de doorzichten, type beplanting en de groene randen van de ontwikkeling. Eerder benoemde oplossingen voor de verkeersproblematiek binnen het plangebied of de mogelijkheid tot het maken van een ommetje zijn door dit proces ook juist weer uit de plannen verdwenen.

Van alle overleggen en informatieavonden zijn verslagen opgesteld, de communicatiemomenten zijn hieronder in chronologische volgorde weergegeven:

2018

April Buurt bijeenkomst in de Blankenborgh waar het basis idee is gepresenteerd

April - mei Overleg met 8 families

Juni Diverse een op een gesprekken met omwonenden n.a.v. buurtbijeenkomst

2019

Juni Buurt bijeenkomst waar de uitgewerkte plannen t.o.v. 2018 zijn gepresenteerd

Positief besluit college van Burgemeester en Wethouders

Diverse een op een gesprekken met omwonenden

Overleg landschapsarchitect over bezwaren groenstructuren

Comissievergadering

September Buurt bijeenkomst waarbij het aangepaste plan is gepresenteerd n.a.v. input omgeving

2020

Mei Diverse gesprekken met omgeving om te kijken naar samenvoegen plannen

Gesteld wordt dat de initiatiefnemer een zorgvuldig en uitgebreid participatietraject heeft opgezet en de omgeving daarmee actief heeft betrokken bij de planontwikkeling.

7.3.2 Vooroverleg

Provincie Overijssel

In de voorfase van de in voorliggend bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling, is meerdere malen overleg gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel is zodoende betrokken geweest bij de totstandkoming van het plan.

Het bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg tevens toegezonden aan de Provincie Overijssel.

Waterschap Vechtstromen

Via de watertoets is het waterschap geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van de watertoets heeft het waterschap positief gereageerd op de voorgenomen plannen en is de normale procedure gevolgd.

7.3.3 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt in voorliggend geval een inspraakprocedure wenselijk geacht.

In voorliggend geval wordt een voorontwerpbestemmingsplan voor een periode van vier weken ter inzage gelegd. Na de terinzagelegging worden de inspraakreacties meegenomen in de planafweging.

7.3.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid een zienswijze kenbaar te maken. Eventuele zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan worden in deze paragraaf verwerkt.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges is geregeld. Hierdoor is kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen. Het bestemmingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.

Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de vereisten behorend bij een goede ruimtelijke ordening.