direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Industrie-West 2017
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1163-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het vigerende bestemmingsplan "Industrie-West 2003" is in maart 2007 vastgesteld. Dit bestemmingsplan is derhalve ruim 10 jaar oud en dient conform de Wro (artikel 3.1 lid 2) te worden geactualiseerd. Naast deze juridische verplichting om het bestemmingsplan te actualiseren is de gemeente Haaksbergen een participatietraject gestart waarin bewoners, omwonenden en ondernemers hebben meegedacht aan het nieuwe juridisch-planologische kader die door het onderhavige bestemmingsplan wordt gevormd. In onderhavig bestemmingsplan worden de regelingen uit de vigerende bestemmingsplannen samengevoegd tot één nieuw geactualiseerd bestemmingsplan. Daarnaast zijn wensen uit het participatietraject daar waar mogelijk meegenomen en zijn enkele ontwikkelingen in dit bestemmingsplan opgenomen


Tegelijkertijd met het onderhavige bestemmingsplan ligt het bestemmingsplan 'Geluidszonering Industrie-West' ter inzage. Dit bestemmingsplan is gezien de relatie met het geluidgezoneerde industrieterrein 'Industrie-West 2017' onlosmakelijk met onderhavig bestemmingsplan verbonden.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit het industrieterrein Industrie-West (ook wel 't Varck - Brammelo genoemd), de woningen tussen dit industrieterrein en de Eibergsestraat (N18) en de groenstrook ten noorden van het industrieterrein. Het plangebied ligt in het zuidwesten van de kern Haaksbergen. Aan de noord- en oostzijde wordt het plangebied dan ook begrensd door woningen en bedrijven in de wijk Eibergsestraat West. Aan de zuidzijde vormt de Eibergsestraat de grens van het plangebied met daarachter het landelijk gebied. Aan de westzijde grenst het plangebied direct aan het landelijk gebied. Afbeelding 1.1 geeft de ligging en globale begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1163-0001_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De vigerende planologische regelingen die door onderhavig bestemmingsplan worden vervangen worden weergegeven in tabel 1.1:

  Bestemmingsplan   Vastgesteld  
1   Industrie-West 2003   21-03-2007  
2   Industrie-West, partiële herziening Tolstraat 36   02-10-2012  
3   Industrie-West 2003, herziening Industriestraat 74   26-09-2013  
4   Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune   25-03-2015  
5   Snippergroen Haaksbergen dorp   16-12-2015  
6   Industrie-West, partiële herziening Geluidzonering   In procedure  

Tabel 1.1: Lijst vigerende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan "Industrie-West 2003" geldt voor het overgrote deel van het plangebied. Het bestemmingsplan "Haaksbergen Dorp Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune" geldt voor de groene buffer aan de noordzijde. Afbeelding 1.2 geeft de verbeeldingen weer van het bestemmingsplan "Industrie-West 2003", met oranje arcering zijn de herzieningen weergegeven, met uitzondering van het bestemmingsplan 'Snippergroen Haaksbergen dorp'. Dit laatstgenoemde bestemmingsplan ligt verspreid over het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1163-0001_0002.png"

Afbeelding 1.2: Verbeelding Industrie-West 2003 (bron: gemeente Haaksbergen)

1.4 Uitgangspunten van het bestemmingsplan

Belangrijkste reden om het bestemmingsplan vast te stellen is het voorzien van het bedrijventerrein van een geactualiseerd bestemmingsplan dat in overeenstemming is met de huidige wet- en regelgeving en te beschikken over een eenduidige set regels. Er is daarnaast gekozen voor een participatietraject waarbij omwonenden en ondernemers in werksessies hun inbreng hebben gehad. Voorts is vanuit dit traject een klankbordgroep samengesteld bestaande uit omwonenden en ondernemers. Met de klankbordgroep is inbreng vanuit de omgeving georganiseerd om tot een concept van het bestemmingsplan te komen. Het voorgaande heeft geleid tot de volgende uitgangspunten die leidend zijn geweest bij het opstellen van het bestemmingsplan:

  • 1. geen verzwaring van milieucategorieën ten opzichte van de huidige toegestane milieucategorieën dan wel aan bedrijven vergunde en daarmee verworven rechten;
  • 2. verlagen van de maximaal toegestane milieucategorie naar 2 in de zuidelijke rand van het industrieterrein waarbij reeds bestaande rechten met een hogere milieucategorie wel worden gerespecteerd en positief worden bestemd;
  • 3. meer mogelijkheden voor uitbreiding van bedrijfshallen in de hoogte in het middengebied van het industrieterrein, maar geen uitbreiding van bedrijfshallen in de hoogte die aan de randen van het industrieterrein zijn gesitueerd;
  • 4. een geactualiseerde detailhandelsregeling en een adequate planologische regeling voor het caravanbedrijf dat aan de Westsingel 2 is gevestigd;
  • 5. de agrarische strook grond die in de noordelijke rand aan de Nijverheidsstraat en de Albert Cuyplaan aanwezig is wordt toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan om de relevantie daarvan als groene buffer tussen industrie en wonen zichtbaar te maken en te borgen in dit bestemmingsplan;
  • 6. geen toename van het aantal bedrijfswoningen ten opzichte van de huidige toegestane bedrijfswoningen;
  • 7. er moet uitvoering worden gegeven aan de uitspraak van de Raad van State d.d. 20 mei 2009 waarin onder meer is bepaald dat de voormalige bedrijfswoning aan de Eibergsestraat 218 als burgerwoning moet worden bestemd;
  • 8. het vastleggen van een geluidzone in het bestemmingsplan onlosmakelijke met dit bestemmingsplan .

1.5 Opzet van onderhavig bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Industrie-West 2017" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, plan idn. NLIMRO.0158.BP1163;
  • regels.


De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.6 Leeswijzer toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het doorlopen proces en de wijze waarop de uitkomsten van het participatietraject zijn meegenomen in het bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige planologische situatie. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe het bestemmingsplan juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk (8) van deze toelichting wordt ingegaan op de procedure tot vaststelling.

Hoofdstuk 2 Participatietraject

2.1 Inleiding

De voorbereidingen voor de Omgevingswet zijn bij de Rijksoverheid in volle gang. Maar ook vanuit onze gemeente willen we starten met de voorbereidingen hierop. De Omgevingswet vraagt namelijk een ander proces voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bestemmingsplannen worden straks omgevingsplannen die een ruimere opzet hebben dan een bestemmingsplan. Dit kan meer mogelijkheden bieden, maar vraagt ook meer overleg tussen overheden, gebruikers van de gronden en overige instanties. De gemeente Haaksbergen ziet de Omgevingswet als een kans en wil zich daar goed op voorbereiden. Daarom is voor voorliggend plan een participatietraject opgestart waarbij ondernemers, bewoners en omwonenden met elkaar en met de gemeente in gesprek gaan over de inrichting van het nieuwe bestemmingsplan voor Industrie-West.

Wanneer partijen zo vroeg mogelijk bij het opstellen van een bestemmingsplan worden betrokken, levert dat meer inspraak van de partijen op. Dit kan tot een beter gedragen bestemmingsplan leiden. Door het participatietraject is meer communicatie tussen bedrijven en omwonenden ontstaan. Dat heeft geleid tot meer wederzijds begrip. Dit heeft in de eerste bijeenkomsten al zijn vruchten afgeworpen. Zo zijn naar aanleiding van de bijeenkomsten bewoners en ondernemers met elkaar in gesprek gegaan om te zoeken naar oplossingen voor bestaande ervaren overlast. Ook heeft de bedrijvenvereniging naar aanleiding van de bijeenkomsten een klachtenformulier op de website gezet, zodat klachten gemeld kunnen worden en de bedrijvenvereniging samen met de bewoner kan bekijken welke overlast wordt ondervonden en of dit opgelost kan worden. Deze initiatieven zien we als gemeente graag. De omgeving moet namelijk met elkaar worden gemaakt en dat is alleen mogelijk door met elkaar in gesprek te gaan. Daarom is de gemeente voorstander van een dergellijk participatietraject en is dit met voorliggend plan dit proces in gang gezet.

2.2 Opzet participatietraject

Aan de start van het participatietraject heeft de gemeente vier bijeenkomsten georganiseerd. In de eerste bijeenkomst, een informatiebijeenkomst, zijn bewoners, bedrijven en omwonenden uitgenodigd en is uitleg gegeven over het te doorlopen traject. Vervolgens zijn twee werksessies georganiseerd waarbij tijdens de eerste avond de ondernemers in gesprek gaan met de gemeente over de ervaringen rondom kansen, belemmeringen en vragen uit de vigerende bestemmingsplannen. Tijdens de tweede avond zijn bewoners/omwonenden met de gemeente in gesprek gegaan. Op de laatste bijeenkomst zijn beide groepen belanghebbenden uitgenodigd om samen de uitkomsten van de voorgaande avonden te bespreken en met elkaar in gesprek te gaan over de ervaren kansen, belemmeringen en vragen.

Naar aanleiding van deze avonden is een klankbordgroep opgesteld die samen met de gemeente nadenkt over het op te stellen bestemmingsplan (voorliggend bestemmingsplan). Tijdens dit hele proces, wordt iedereen die dat wenst op de hoogte gehouden van de ondernomen stappen en uitkomsten en staat het iedereen vrij om contact op te nemen met de gemeente of andere leden uit de klankbordgroep over dit bestemmingsplan.

Al met al kan zeker geconcludeerd worden dat voorliggend plan is opgesteld met bewoners / omwonenden/ondernemers.

Tijdens de voorbereidingen zijn bedrijven gevraagd of er concrete ontwikkelingsplannen zijn. Hier zijn een tiental reacties op ontvangen. De meeste plannen waren al mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan en dus ook binnen voorliggend bestemmingsplan. Echter vier bedrijven hadden dergelijke ontwikkelingswensen die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan. In een klankbordgroep avond zijn deze wensen door de bedrijven toegelicht. Vervolgens is bekeken of medewerking aan deze plannen kan worden verleend en of deze wensen kunnen zorgen voor een bredere algemene regeling voor het bestemmingsplan. In paragraaf 2.3 wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Uitkomsten participatietraject

Met de klankbordgroep is dieper ingegaan op de geluidzonering, waarna gesprekken hebben plaatsgevonden met een aantal bedrijven en de geluidsadviseurs. Daaruit is gebleken dat het wenselijk is om de huidige geluidzone te behouden. Deze zonering is echter wel geactualiseerd en wordt middels het separate bestemmingsplan 'Geluidzonering Industrie-West' tegelijkertijd met onderhavig bestemmingsplan vastgesteld. Er wordt geen geluidverkaveling toegepast.


Tijdens het participatietraject is met name gekeken naar de randen rond het industrieterrein en daarbij is de vraag gesteld, hoe deze randen verzacht kunnen worden:

  • Noordzijde: Aan de noordrand van het industrieterrein ligt een bestaande groenstrook. Deze groenstrook moet blijven behouden. De bestaande groene buffer aan de achterzijde van de woningen aan de J.A. Middelhuisstraat is eigendom van een bedrijf. Hier gaat de gemeente geen wijzigingen aanbrengen met betrekking tot de bestemming.
  • Oostzijde: Aan de oostzijde grenst het industrieterrein aan het industrieterrein in de wijk Eibergsestraat West. Het betreft het gebied globaal begrensd door de Twijnerstraat, Spoelsterstraat en Kruislandstraat. Dit gebied valt buiten het plangebied en maakt onderdeel uit van een ander bestemmingsplan. Het werd niet nodig gevonden om dit gebied eveneens te betrekken bij dit plan. De bedrijven die buiten het plangebied vallen, zorgen voor de overgang naar omliggende woonwijk.
  • Zuidzijde: Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de woningen aan de Eibergsestraat. De strook op het industrieterrein die hieraan grenst, bestaat uit een diversiteit aan functies, met over het algemeen een lage milieucategorie. Het is wenselijk om in deze strook de lage milieu categorieën te behouden.
  • Westzijde: Aan de westzijde grenst het plangebied aan het buitengebied. Aan deze zijde wordt geen overlast ervaren en hoeft de grens niet te worden verzacht.

Tijdens het participatietraject is gebleken dat bedrijven de huidige mogelijkheden die ze hebben, willen behouden. Ze willen ruimte houden om te kunnen groeien. De ondernemers gunnen de buurondernemer ontwikkelingsmogelijkheden, een ondernemer moet kunnen ondernemen.

Bewoners ervaren met name hinder over de aspecten geluid en geur. Dit willen zij graag verbeterd zien. Bewoners vinden de economie wel belangrijk en gunnen ondernemers het voortbestaan. Hier zit wel een bepaalde grens aan, ze willen namelijk een goed leefklimaat in en rond de woning. Daarbij spelen de thema's gezondheid en veiligheid ook een belangrijk onderwerp van gesprek. Deze onderwerpen zijn in het participatietraject behandeld en voor deze onderwerpen is een aparte avond georganiseerd, waar de bedrijven, bewoners en omwonenden hier nadere uitleg over hebben gekregen.

De klankbordgroep is van mening dat er wat betreft de aspecten verkeer en parkeren verbeteringen gewenst zijn. Met name het lang parkeren van (vracht)auto's zorgt voor problemen. Dit komt doordat de omgeving niet gericht is op langdurig verblijf van mensen (denk hierbij aan toiletten, prullenbakken etc).

Zoals eerder aangegeven hebben vier bedrijven de ontwikkelingswensen in dit participatietraject kenbaar gemaakt. Daarnaast hebben tijdens het opstellen van het voorontwerp bestemmingsplan nog enkele bedrijven (ontwikkelings)wensen bij de gemeente kenbaar gemaakt. Enkele van deze initiatieven passen reeds binnen de kaders van dit bestemmingsplan. Aan andere initiatieven, die niet passen binnen de kaders van het bestemmingsplan, worden niet in dit bestemmingsplan meegenomen. De ontwikkelingen die in het participatietraject kenbaar zijn gemaakt zijn onderstaand kort samengevat. De realisatietermijn verschilt over een korte periode of een wat lagere periode. Echter het bestemmingsplan geldt voor 10 jaar, daarom zijn ook ontwikkelingswensen op lange termijn bekeken.


Industriestraat 3-5

Dit bedrijf heeft wensen om een deel van het terrein her in te richten qua bebouwing en gebruik. De bedrijfsactiviteiten van het bedrijf op deze locatie bestaan uit enerzijds afvalsorteren en anderzijds activiteiten gerelateerd aan de civiele techniek (infrastructurele activiteiten). Deze infrastructurele activiteiten worden verplaatst naar de zuidzijde van het terrein. Hierdoor ontstaat ruimte voor uitbreiding van de bedrijfshallen ten behoeve van de afvalsortering. Deze uitbreiding is nodig om bestaande bedrijfsprocessen te verbeteren. Benadrukt wordt dat het niet gaat om uitbreiding van capaciteit, maar om een aanpassing van het proces.


Industriestraat 77

Dit bedrijf wil achter op het terrein een loods bouwen voor opslag van pallets met goederen. Deze loods overschrijdt de maximale hoogte van 12 meter. De exact gewenste hoogte is nog niet bekend. Er is aangegeven dat wordt aangesloten bij de bestaande gebouwen van naastgelegen bedrijf. Deze gebouwen zijn maximaal 14 meter hoog.


Spinnerstraat 15

Dit bedrijf wil een tweede glasvezelhal realiseren naast de bestaande hal op het binnenterrein. Dit betreft een uitbreiding van de bestaande lijn die al op het bedrijf aanwezig is. De tweede glasvezelhal past al binnen de vigerende planregels. Daarnaast wil het bedrijf een tweede productielijn plaatsen ten behoeve van energiekabels. Hiervoor is een bedrijfshal nodig die voor een deel een hoogte heeft van 30 meter. Tot slot wil het bedrijf ook de bestaande grondstoffenhal voor een deel verhogen tot 20 meter.


Industriestraat 21

Dit perceel maakt onderdeel uit van het bedrijf aan de Industriestraat 30-32. Op het perceel Industriestraat 21 willen ze een nieuwe hal realiseren met een hoogte tot 15 meter (incl zonnepanelen). Verder willen ze een verbindingszone maken tussen de twee percelen. Tot slot is de plaatsing van silo's gewenst.

2.4 Uitkomsten verwerkt in het bestemmingsplan

In een bestemmingsplan wordt geregeld wat er is toegestaan en wat niet is toegestaan in een bepaald gebied/op een bepaald perceel. Om veranderingen in een bepaald gebied te weeg te brengen, kan met een bestemmingsplan alleen bepaalde mogelijkheden geboden worden. om zodoende mensen te verleiden om stappen te zetten richting het wensbeeld. Ongewenste ontwikkelingen kunnen worden tegengehouden middels een verbod. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met reeds toegestane mogelijkheden. Met voorliggend bestemmingsplan is ook op deze manier omgegaan met de uitkomsten van het participatietraject. Daarvan is bekeken wat in een bestemmingsplan geregeld kan worden.

Een groot aantal punten uit het participatietraject zijn op te lossen door in overleg te gaan en feitelijke aanpassingen op het terrein door te voeren. Verder blijft het van belang dat overlast kenbaar wordt gemaakt bij de (betreffende) bedrijven zodat, zij samen met de bewoners kunnen zoeken naar een oplossing. Hiervoor is door de bedrijvenvereniging 't Varck-Brammelo een klachtenformulier opgenomen op de website van de vereniging.

De punten die wel opgenomen kunnen worden, zijn op de volgende manier in het bestemmingsplan verwerkt.

In eerste instantie worden de bestaande mogelijkheden niet belemmerd. Echter om de grens aan de zuidzijde te verzachten, wordt op deze grens van het industrieterrein de bestemming 'Bedrijf' gewijzigd in 'Gemengd'. Binnen deze nieuwe bestemming wordt maximaal milieucategorie 1 of 2 toegestaan. Binnen de bestemming 'Gemengd' wordt een grotere diversiteit aan bedrijven toegestaan, zo wordt onder andere een dansschool toegestaan. Voor sommige percelen betekent deze wijziging een verlaging van de maximale milieucategorie op een deel van het perceel. Echter naast deze beperking staat de ruimtelijke mogelijkheden voor diversiteit aan bedrijven. Bedrijven die feitelijk aanwezig zijn en al een hogere milieucategorie hebben, zijn nog steeds toegestaan en worden niet belemmerd in de mogelijkheden.

Vanwege het belang van het behoud van de bestaande brede groenstrook aan de noordzijde, is deze groenstrook opgenomen in voorliggend bestemmingsplan met behoud van de bestemming 'Groen'. Deze groenstrook vormt de zachte overgang naar achterliggende woningen.

Om mogelijkheden te bieden om het parkeerprobleem op te lossen, wordt binnen de bestemming Bedrijf een (vracht)wagen parkeerplaats met bijbehorende kleine horecagelegenheid middels een afwijking toegestaan. Op deze manier, is het mogelijk om ergens op het terrein een dergelijke parkeerplaats aan te leggen en zodoende het parkeerprobleem op te lossen. Door dit parkeerterrein middels een afwijking mogelijk te maken, kan nog steeds een afweging worden gemaakt van de locatie van het parkeerterrein en de effecten op de omgeving.

Uit de uitbreidingsvraagstukken is bekeken aan welke punten medewerking verleend kan worden en of dit breder getrokken kan worden. Zo is besloten om voor het middengebied de maximale bouwhoogte omhoog aan te passen. Om de impact van deze bouwmogelijkheden (verhoging bouwhoogtes) op de omgeving te visualiseren is dit in een 3D model verwerkt. Daaruit is gebleken dat deze aanpassing ruimtelijk aanvaardbaar is en daarmee geen negatieve effecten heeft op omliggende woningen. Ondergeschikte bouwdelen op de gebouwen zijn toegestaan tot 3 meter boven de maximale bouwhoogte. Bouwwerken geen gebouwen zijnde waaronder silo's zijn toegestaan tot maximaal 15 meter. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd door de randen van het industrieterrein te verzachten dan wel door hier geen extra uitbreidingsmogelijkheden te bieden met betrekking tot bouwen.


Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit het industrieterrein Industrie-West, de woningen aan de zuidzijde van deze terreinen de groenstrook aan de noordzijde. Industrie-West bestaat uit twee deelgebieden, 't Varck dat is opgedeeld in de drie delen: oost, west en 't Varck en deelgebied Brammelo. Afbeelding 3.1 geeft de verdeling tussen de diverse deelgebieden weer.


Het plangebied heeft een grote diversiteit aan bedrijvigheid. Midden op het terrein Industrie-West zijn zwaardere bedrijven met een hoge milieucategorie aanwezig en naar de randen toe neemt de milieucategorie af. Verspreid over het industrieterrein staan diverse bedrijfswoningen. Deze bedrijfswoningen zijn met name aan de zuidrand langs de Industriestraat gesitueerd. Aan de zuidzijde staan (burger)woningen met omliggende tuinen en agrarische gronden. Deze woningen zijn gelegen tussen het industrieterrein en de Eibergsestraat (voormalige hoofdverkeersweg). Aan de noordzijde van Industrie-West ligt een groenstrook die het terrein afschermt van omliggende woningen. Op afbeelding 3.1 is deze verdeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1163-0001_0003.png" Afbeelding 3.1: Opdeling plangebied in diverse deelgebieden (bron: Google Maps)

Brammelo

Industrieterrein Brammelo kan worden gezien als de laatste uitbreiding van het industrieterrein 't Varck. Het betreft een industrieterrein met een diversiteit aan type bedrijven binnen een milieucategorie 1 t/m 4. Het terrein heeft een eigentijdse uitstraling en bestaat voornamelijk uit bedrijven in bouwnijverheid, dienstverlening, groothandel en industrie.


't Varck

Het industrieterrein 't Varck bestaat uit drie deelgebieden die in verschillende perioden tot stand zijn gekomen (oost, west en 't Varck). Ook hier vindt een grote diversiteit aan bedrijven plaats, zoals bedrijven met een showroomfunctie, transportbedrijven, bouwnijverheid, dienstverlening, groothandel, industrie en opslag. Het industrieterrein is volledig opgeknapt.


Burgerwoningen

De woningen aan de zuidzijde van het industrieterrein (aan de Eibergsestraat) zijn burgerwoningen. Dit zijn vrijstaande woningen op ruime, groene kavels.


Verkeersstructuur 

De hoofdontsluiting van het industrieterrein vindt plaats via de Westsingel en de Eibergsestraat, die toegang biedt tot het industrieterrein. Naast deze twee hoofdtoegangswegen, is het industrieterrein ook te bereiken via de omliggende woonwijken middels Nijverheidsstraat/Albert Cuyplaan, de Spinnerstraat en de Kruislandstraat.


Karakter industrieterrein

Zoals hiervoor beschreven, zijn op het industrieterrein ook zwaardere bedrijven (milieucategorie 4) gesitueerd. Dit heeft tot gevolg dat het industrieterrein een meer industriële uitstraling heeft. Verspreid over het industrieterrein liggen bedrijfswoningen. Echter de meeste bedrijfswoningen zijn gesitueerd langs de Industriestraat aan de zuidzijde. In deze strook vindt tevens een diversiteit aan bedrijven plaats. Hier zit onder andere een dansschool en een schietbaan. De aanwezigheid van een grote hoeveelheid bedrijfswoningen, de lage milieucategorie en de diverse soorten bedrijven, maakt dat deze straat een andere uitstraling heeft dan het middenterrein van het industrieterrein waar de bedrijven met zwaardere milieucategorieën zijn toegestaan. Het is van belang dat de aanwezige bedrijfswoningen ook daadwerkelijk als zodanig worden gebruikt. Het gebruik van bedrijfswoningen als burgerwoning is niet toegestaan.

3.2 Toekomstige situatie

In de huidige Wet ruimtelijke ordening wordt gesproken over toelatingsplanologie. Dat betekent dat de gemeente in het bestemmingsplan kan aangeven wat in het plangebied wel en niet is toegestaan. Met het bestemmingsplan kan een eigenaar van een perceel (over het algemeen) niet verplicht worden om bepaalde activiteiten uit te voeren. In het participatietraject is wel met de klankbordgroep bepaald waar we naar toe willen met het plangebied, maar dat wil nog niet zeggen dat dit daadwerkelijk wordt uitgevoerd. In deze paragraaf wordt het streefbeeld voor het plangebied weergegeven. Met de aanpassingen in de regels wordt ruimte geboden om dit streefbeeld te bereiken.

Zoals hiervoor aangegeven, ligt het plangebied tegen diverse woonwijken. Doordat het industrieterrein en de woningen zo dicht bij elkaar zijn gesitueerd, wordt er wel eens hinder ervaren. Middels het participatietraject is onderzocht waar deze ervaren hinder vandaan komt en op welke wijze het bestemmingsplan hier oplossingen voor kan bieden. Daartoe zijn de regels uit het vigerende bestemmingsplan deels gewijzigd en is de verbeelding op een aantal onderdelen gewijzigd. In deze paragraaf worden deze wijzigingen aangegeven.

Streefbeeld

Gezien de ligging van het industrieterrein dicht tegen woningen aan, is het wenselijk om ervoor te zorgen dat er een zachtere overgang ontstaat met minder zware bedrijven om eventuele overlast zoveel mogelijk te beperken. Hierbij is het niet de bedoeling dat bestaande bedrijven verplicht worden om een andere locatie te zoeken. De bedrijven zijn namelijk zeer welkom in Haaksbergen. Echter, als blijkt dat de bedrijven niet meer voldoende kunnen ontwikkelen op de bestaande locatie en de ondernemer zelf graag een nieuwe locatie wil zoeken, dan is het wenselijk dat op de leegstaande percelen zich bedrijven gaan vestigen die passend zijn bij de toegestane milieucategorie dan wel meer passend zijn in relatie tot de nabijgelegen woonwijk. Op deze wijze kan een verschuiving plaatsvinden van de zwaardere bedrijven naar het midden van het industrieterrein. De gemeente is zich er van bewust dat dit een traject van vele jaren zal worden en het is de vraag of bedrijven willen verhuizen. Echter door in dit bestemmingsplan een streefbeeld te beschrijven en in de regels een makkelijke omwisseling naar andere bedrijvigheid toe te staan, is de kans groter dat het streefbeeld gehaald wordt dan wanneer er niets wordt gedaan.

Daarnaast is het wenselijk om de parkeerproblemen op te lossen. Dit kan door bij een ontwikkeling te verlangen dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Een andere optie die wordt geboden om het (vrachtwagen)parkeerprobleem op te lossen is het realiseren van een vrachtwagenparkeerterrein.


Wijzigingen ten opzichte vigerende bestemmingsplannen

Om ondernemers te verleiden om een verandering op het industrieterrein te bewerkstelligen, zijn een paar veranderingen in de regels van het bestemmingsplan doorgevoerd. Deze wijzigingen hebben niet tot gevolg dat er beperkingen optreden voor de bedrijven. Op plaatsen waar de milieucategorie naar beneden wordt bijgesteld, wordt binnen de lagere milieucategorie een grotere diversiteit aan bedrijvigheid toegestaan. Concreet worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • 1. De bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' aan de zuidzijde van het industrieterrein wordt gewijzigd naar de bestemming 'Gemengd' waarbij de milieuzonering wordt verwijderd. In deze strook vindt al een diversiteit aan functies plaats en staan diverse bedrijfswoningen. Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn alleen bedrijven met de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Echter de soorten functies die binnen deze bestemming worden toegestaan, zijn meer divers (zoals sportscholen en dienstverlening) waardoor op die manier weer meer mogelijkheden worden geboden. Mogelijkheden die passen bij percelen die dicht bij woningen zijn gelegen. De woning aan de Industriestraat 78, ligt ook dicht bij de bedrijven aan de Industriestraat 77-87, echter voor een logische indeling van de bestemming 'Bedrijventerrein', worden deze bedrijven ten noorden van de woning niet aangepast naar 'Gemengd'. Bij deze bedrijven blijft de bestaande milieucategorie gelden, waardoor op die manier de afstanden tot de woning wordt geregeld.
  • 2. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' worden extra functies mogelijk gemaakt, te weten een bedrijfsverzamelgebouw (milieucategorie 1 en 2) en een vrachtwagenparkeerterrein met bijbehorende kleine horecagelegenheid (middels een afwijking van het bestemmingsplan) . Met deze toevoeging zijn er ook binnen deze bestemming ruimere mogelijkheden voor bedrijven met een minder zware milieucategorie. Met het toestaan van een vrachtwagenparkeerterrein wordt de mogelijkheid geboden om met een dergelijk parkeerterrein het huidige parkeerprobleem op te lossen. Als voorwaarde wordt gesteld dat het parkeerterrein niet mag zorgen voor overlast bij omliggende woningen.
  • 3. Aan de noordrand van het terrein is een forse groenstrook aanwezig die nu al zorgt voor een zachte(re) overgang van het industrieterrein naar omliggende woningen. We vinden het belangrijk dat deze groenstrook blijft behouden om zodoende voor een goede overgang te zorgen. Daarom is deze groenstrook opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. De regeling van deze groenstrook blijft hetzelfde als binnen het vigerende bestemmingsplan.
  • 4. Bij het bestemmingsplan "Industrie West 2003" heeft de Raad van State de mogelijkheid vernietigd om nieuwe Bevi bedrijven (Besluit externe veiligheid en inrichtingen) te vestigen. Bij voorliggend plan is deze mogelijkheid uit de regels gehaald. Bevi bedrijven zijn niet passend binnen het streefbeeld en ook niet wenselijk op een dergelijke korte afstand tot woonwijken.
  • 5. In het vigerende bestemmingsplan is het niet geregeld dat voldaan moet worden aan de parkeernormen en ook niet geregeld dat parkeren op eigen terrein moet plaats vinden. Met voorliggend plan is met betrekking tot parkeren wel een regeling opgenomen. Echter in de huidige situatie kan parkeren niet altijd op eigen terrein worden opgelost. Daarom is de regeling gekoppeld aan nieuwe ontwikkelingen waarvoor een afwijking van het bestemmingsplan moet worden verleend. Hierbij is opgenomen dat de nieuwe ontwikkeling niet mag leiden tot meer parkeerdruk op de omgeving. Hiermee wordt voorkomen dat parkeerproblemen toenemen en indien mogelijk wordt gewerkt aan een afname, door te stimuleren om parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen.
  • 6. Detailhandel in volumineuze goederen wordt met voorliggend bestemmingsplan bij recht mogelijk gemaakt binnen de 'Gemengd'.
  • 7. Voor het bedrijf aan de Industriestraat 3-5 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor wijzigingen op het perceel. In het kader van die procedure zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. De provincie heeft deze vergunning verleend. Wat betreft de onderdelen milieu en bouw (schoorstenen) is de vergunning onherroepelijk. Het gebruik van de bedrijfshallen en het terrein moet nog op een adequate manier worden vastgelegd. Deze wijzigingen zijn daarom meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.
  • 8. De Raad van State heeft bij besluit van 20 mei 2009 bepaald dat de woning aan de Eibergsestraat 218 de bestemming burgerwoning moet krijgen. Deze wijziging in bestemming voor dit perceel is meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.
  • 9. De waarde Archeologie is toegevoegd aan het totale plangebied waarbij wordt verwezen naar de archeologische waardenkaart.
  • 10. Een maximale bouwhoogte van 4,00 m is toegevoegd aan melk- of schuilstal binnen de bestemming 'Agrarisch'.
  • 11. Op het middenterrein wordt de bouwhoogte aangepast naar maximaal 15 meter.
  • 12. De concrete wensen op het perceel aan de Spinnerstraat 15 hebben geleid tot twee aanduidingen op de Verbeelding waar tot maximaal 20 en 30 meter hoogte mag worden gebouwd.
  • 13. Ondergeschikte bouwdelen op de daken zijn toegestaan tot maximaal 3 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte.
  • 14. Aan de Tolstraat heeft in het verleden verkoop van gronden plaatsgevonden. De bestemming is nog niet aangepast conform de huidige grondeigendommen. Dit wordt met voorliggend plan aangepast. Stukken met de bestemming Bos worden daar gewijzigd in de bestemming Bedrijf.
  • 15. De huidige activiteiten bij het bedrijf aan de Westsingel 2 zijn niet volledig passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Om ervoor te zorgen dat de activiteiten binnen het bestemmingsplan passen, is de regeling voor dit bedrijf aangepast in voorliggend bestemmingsplan.
  • 16. Bedrijfswoningen die als zodanig nog worden gebruikt, blijven planologisch bestaan. Daar waar sprake is van strijdig gebruik, wordt de mogelijkheid geboden om de strijdigheid op te heffen. In het geval de strijdigheid niet verdwijnt, wordt handhavend opgetreden. De eigenaren/bewoners worden hierover geïnformeerd.
  • 17. De regeling omtrent erfafscheidingen wordt aangepast aansluitend bij de regeling uit andere bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen.
  • 18. Verder wordt het aantal bestemmingen gereduceerd, door Bos en Groen samen te voegen tot 1 bestemming Groen en de bestemmingen Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied samen te voegen tot de bestemming Verkeer.
  • 19. De planregels zijn herschreven en meer eigentijds vormgegeven. Dit houdt in dat de regeling eenvoudiger te begrijpen is en dat er minder afwijkingen zijn opgenomen, waardoor meer bij recht is toegestaan).


Bestemmingsplan "Geluidzonering Industrie-West"

Naast onderhavig bestemmingsplan wordt in een separaat parapluplan de geluidzone juridisch-planologisch geborgd. Omdat dit bestemmingsplan onlosmakelijk met het onderhavige bestemmingsplan is verbonden wordt het tegelijkertijd met onderhavig bestemmingsplan vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Europees beleid

4.1.1 Dienstenrichtlijn

De Europese dienstenrichtlijn is in 2010 ingevoerd om het ondernemers makkelijker te maken om de diensten aan te bieden op de Europese markt. In Nederland is deze Dienstenrichtlijn vastgelegd in de Dienstenwet.

Decentrale overheden krijgen in de praktijk met de Dienstenrichtlijn te maken als een dienstverlener uit een andere lidstaat zich in de gemeente of provincie wil vestigen of tijdelijk een dienst wil verlenen. Om ervoor te zorgen dat dienstverleners zich makkelijker kunnen verplaatsen binnen de EU moeten er zo min mogelijk administratieve lasten en hoge kosten worden opgeworpen bij het verlenen van een dienst. Decentrale overheden moeten hier onder andere rekening mee houden indien zij vergunningstelsels hanteren.

Onder een dienst wordt verstaan: elke economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt, zoals bedoeld in artikel 57 VWEU. De Dienstenrichtlijn is echter niet op alle diensten van toepassing. De belangrijkste diensten waarop de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is, staan in artikel 2 van de Dienstenrichtlijn.

Regelingen in bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn met de Dienstenrichtlijn. Hierbij moet worden voldaan aan artikel 15, lid 3 van de Dienstenrichtlijn. Daarin is opgenomen dat regelingen moeten voldoen aan de eisen inzake:

  • 1. non-discriminatie; doordat ze geen direct of indirect onderscheid maken naar nationaliteit, of voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel;
  • 2. noodzakelijkheid vanwege dwingende reden van algemeen belang;
  • 3. evenredigheid, doordat ze geschikt zijn voor hun doel, niet verder gaan dan nodig en het doel niet met andere, minder beperkende maatregelen kan worden bereikt.

Doorwerking plangebied

Met de regelingen in voorliggend plan wordt voldaan aan de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet. Het Europees beleid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Doorwerking plangebied

Bij voorliggend bestemmingsplan is sprake van een ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR mee zijn gemoeid. De ontwikkelingen die met voorliggend plan worden mogelijk gemaakt, zijn niet van nationaal belang.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Op basis van het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van vliegveld Twente en binnen de militaire laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen 10.

In het radarverstoringsgebied geldt een beperking voor de maximale bouwhoogte. In artikel 2.4 van het Rarro wordt deze hoogte geregeld. Ter plaatse van het radarverstoringsgebied van vliegveld Twente geldt een maximale hoogte van 71 meter ter plaatse van de radarantenne welke oploopt naar mate de afstand tot de radarantenne toeneemt. De maximale bouwhoogte die in voorliggend plangebied wordt toegestaan, is lager dan 71 meter, waardoor voorliggend plan geen negatieve effecten heeft op het radarverstoringsgebied.

De aanduiding Militaire laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen is alleen van toepassing op vliegroutes van vliegtuigen. Het feit dat het plangebied binnen deze aanduiding ligt, heeft dan ook geen (negatieve) gevolgen voor voorliggend plan.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd. In deze wijziging is ook opgenomen dat indien in een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, dat dan bij het wijzigingsplan de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering moet worden opgenomen. 

Doorwerking plangebied

De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt, betreffen kleine ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld meer diversiteit in een lagere milieucategorie wordt geboden of uitbreidingsmogelijkheden in de bouwregels worden toegestaan, anders dan in het vigerende bestemmingsplan. Hierbij is er geen sprake een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit diverse uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat het voor de uitleg van het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' met name relevant is of een bepaalde functie voor het eerst planologisch mogelijk wordt gemaakt dan wel sprake is van een continuering van de bestaande planologische situatie. Uit een recentere uitspraak van de Raad van State volgt - samengevat- dat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder van duurzame verstedelijking niet wordt verstaan een bestemmingsplan dat voorziet in een conservering van geheel onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden die realiseerbaar waren op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld vóór inwerkingtreding van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie onder meer AbRvS, 2 maart 2016, nr. 201504368/1/R2 en AbRvS, 26 april 2016, nr. 201506995/1/R2).

Uit jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van bedrijvigheid over een oppervlakte kleiner dan 500 m2, niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie onder meer AbRvS, 23 april 2014, nummer , 201306183/1/R3)

Doordat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de behoefte van de kleine ontwikkelingen in voorliggend plan, niet te worden gemotiveerd.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving wordt omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 (hierna: Omgevingsvisie). In de Omgevingsvisie, vastgesteld op 12 april 2017, schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

4.3.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (vastgesteld door Provinciale Staten op 12 april 2017). De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 4.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1163-0001_0004.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel. Deze generieke beleidskeuzes zijn ingedeeld in vijf thema's, te weten: integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende regels van toepassing:

  • 1. Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
  • 2. Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
  • 3. Artikel 2.3.3 Nieuwe kantoren en kantorenlocaties
  • 4. Artikel 2.4.3 Volumineuze detailhandel

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van industrieterreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toets aan bestemmingsplan

Voorliggend plan is opgesteld voor een bestaand industrieterrein waar met name lokaal gewortelde bedrijven zijn toegestaan. Andere bedrijven zijn hier al jarenlang gevestigd. Eventuele nieuwe bedrijven zijn passend binnen dit type bedrijfssoort. Zo is bijvoorbeeld een bedrijfsverzamelgebouw juist geschikt voor lokaal (startende) bedrijven. Voorliggend plan speelt daarmee in op het principe van concentratie.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toets aan bestemmingsplan

Met voorliggend bestemmingsplan worden voor wat betreft de oppervlakte geen extra bouwmogelijkheden geboden. Voor wat betreft de hoogte, wordt het plan wel aangepast. In het middengebied wordt de maximaal toegestane bouwhoogte verhoogd naar maximaal 15 meter. Door deze verhoging van de bouwhoogte kunnen bedrijven ontwikkelen en investeren in het aanzicht van het bedrijf en in nieuwe technieken. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein ten goede.

Artikel 2.3.3 Nieuwe kantoren en kantorenlocaties

Bestemmingsplannen voorzien niet in de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoren en/of kantoorlocaties, tenzij de provinciale diensten in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro een positief advies hebben uitgebracht over het voorontwerp.

Toetsing bestemmingsplan

Middels een binnenplanse afwijking kunnen kantoren worden toegestaan in voorliggend bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de (beperkte) behoefte aan zelfstandige kantoorruimte op het industrieterrein. Het is niet de bedoeling om van het industrieterrein een kantoorlocatie te maken. Daarom is aan deze afwijking de voorwaarde gekoppeld, dat de behoefte aan kantoorruimte moet worden aangetoond.

Artikel 2.4.3 Volumineuze detailhandel

Bestemmingsplannen voorzien niet in nieuwe mogelijkheden om detailhandel uit te oefenen op industrieterreinen, tenzij het de vestiging van volumineuze detailhandel betreft voor de lokale behoefte waarvoor in kernwinkelcentra geen ruimte gevonden kan worden.

Onder volumineuze detailhandel wordt verstaan: winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben, zoals showrooms voor auto's, boten en caravans, bouwmarkten, tuincentra, wooninrichtingszaken.

Toetsing bestemmingsplan

Met voorliggend plan wordt volumineuze detailhandel toegestaan (net als in het vigerende plan, daar was het alleen middels een afwijking toegestaan). Hierbinnen vallen de bestaande bedrijven met volumineuze detailhandel, maar ook nieuwe bedrijven zijn toegestaan. Ter plaatse van de caravan en kampeerauto handel aan de Westsingel 2 is de specifieke vorm van opgenomen, namelijk 'detailhandel in kampeermiddelen'. Hiermee wordt geen nieuwe detailhandel toegestaan, maar wordt een planologisch juridische regeling getroffen die beter aansluit op de bedrijfsvoering van een bestaand bedrijf.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Het plangebied valt binnen twee ontwikkelingsperspectieven, zie afbeelding 4.2. Het industrieterrein met noordelijke groenstrook valt binnen 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en de woningen aan de zuidzijde vallen binnen 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1163-0001_0005.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectief (bron: Provincie Overijssel)

Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren).

Toetsing bestemmingsplan

Met voorliggend bestemmingsplan wordt een juridisch planologische regeling vastgelegd voor een bestaand industrieterrein. Bij deze regeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande regeling in het vigerende bestemmingsplan. Uitbreiding van het industrieterrein wordt niet toegestaan. Wel wordt een uitbreiding in functies toegestaan, om zodoende een verandering te weeg te brengen van een industrieterrein met bedrijven in een hogere milieucategorie naar bedrijven met een lagere milieucategorie. Door meer diversiteit aan functies toe te staan binnen een lagere milieucategorie, wordt ingespeeld op gewenste toekomstige ontwikkelingen om op deze manier het industrieterrein en omliggende woonwijken vitaal en aantrekkelijk te houden.

Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem;

Toetsing bestemmingsplan

De woningen aan de zuidzijde van het plangebied vallen binnen dit ontwikkelingsperspectief. Dit gebied betreft een overgangsgebied van de bebouwde kern/het industrieterrein naar het landelijk gebied. De woonkavels in dit gebied zijn ruim opgezet met een groene inrichting. Met voorliggend bestemmingsplan wordt geen wijziging gebracht in deze ruime opzet, waardoor dit gebied de bestaande (groene) kwaliteiten blijft behouden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag;
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Laag van de beleving.

Doorwerking plangebied

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen extra bouwmogelijkheden geboden. Het industrieterrein is al zo goed als volledig bebouwd en de infrastructuur is ook al aangelegd. Hier zullen niet veel wijzigingen meer in mogelijk zijn. De regels van het vigerende bestemmingsplan zijn zoveel mogelijk over genomen. De enige wijzigingen hebben betrekking op het gebruik van de percelen. Doordat er geen wijzigingen in de bouwmogelijkheden plaatsvinden en het industrieterrein niet wordt uitgebreid, heeft voorliggend plan geen (negatieve) invloed op de gebiedskenmerken.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente

In 2013 de Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente vastgesteld. Als de kracht van Haaksbergen is in deze structuurvisie aangegeven dat het de voorzieningen van een stad combineert met de gemoedelijkheid, gezelligheid, bereikbaarheid en groene sfeer van een dorp, te midden van een prachtig landschap. De gemeente wil zich de komende jaren inzetten om dit te versterken.

Haaksbergen heeft dankzij de spoorlijn een behoorlijke industriële ontwikkeling doorgemaakt. Kenmerkend voor Haaksbergen is de grote diversiteit aan soorten bedrijven en dus een grote mate van werkgelegenheid in een breed spectrum. Dit is van grote waarde voor de werkgelegenheid en de lokale economie. Door het kwaliteitsniveau van de terreinen te verhogen en op peil te houden, worden bedrijven verleid om op de bestaande locatie uit te breiden of te vernieuwen. Aan de rand van industrieterreinen liggen op een groot aantal plekken woonstraten of groengebieden. De industrieterreinen worden waar mogelijk voorzien van een groene lijst als overgang. Met deze zachtere overgang wordt echter niet alle overlast die wordt ervaren opgelost. Daarom wordt ook aandacht gevraagd voor een verbinding waardoor de overlast tussen de woon- en werkgebieden wordt verminderd.

Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als 'bestaande bedrijventerreinen'. Aan de westzijde (langs de Westsingel) is de rand van het industrieterrein aangewezen als een entree zone. Hier wil de gemeente de voorkanten verbeteren. Verder heeft de gemeente aangegeven dat ze de oversteekbaarheid van de Westsingel willen vergroten. Ook wil de gemeente de beken in en langs het plangebied herkenbaar maken.

Doorwerking plangebied

Door middel van het participatietraject en in samenwerking met de klankbordgroep, is gezocht naar mogelijkheden om de randen van het plangebied te verzachten. Een mogelijkheid hiertoe is het realiseren/versterken/behouden van een groenzone. Aan de noordzijde van het plangebied is reeds een groenzone aanwezig.

Verder is in overleg bekeken welke mogelijkheden het bestemmingsplan kan bieden om de ervaren hinder zoveel mogelijk te beperken en/of hinder te voorkomen. In paragraaf 3.2 is hier uitgebreid op ingegaan. De mogelijkheden die voorliggend bestemmingsplan hiervoor biedt sluiten aan bij de Structuurvisie 2030 Haaksbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1163-0001_0006.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede visiekaart Structuurvisie 2030 (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

4.4.2 Bedrijventerreinenvisie

De gemeenteraad van Haaksbergen heeft in 2009 de Bedrijventerreinenvisie vastgesteld. Deze visie heeft als doel aan te geven op welke wijze de gemeente nieuwe bedrijventerreinen wil ontwikkelen, maar daarnaast ook een onderbouwing richting de provincie op welke wijze de gemeente bestaande, verouderde bedrijventerreinen wil aanpakken, en daarmee in aanmerking te komen voor subsidie.

In deze visie wordt het industrieterrein aangeduid als 't Varck. Dit industrieterrein betrof het meest verouderde terrein van Haaksbergen. In het kader van het revitaliseringstraject is gebleken dat herontwikkeling van dit industrieterrein geen optie is, aangezien de panden in het algemeen van redelijke tot goede kwaliteit zijn. Door goed overleg en kwaliteitsverbeterende maatregelen door te voeren ontstaat een vitaal industrieterrein waar ondernemers graag hun bedrijf vestigen. Samen met de betrokken ondernemers is een plan gemaakt om de uitstraling van het industrieterrein, de verkeerssituatie en de veiligheid te verbeteren. De revitalisering van het industrieterrein is inmiddels afgerond.

Doorwerking plangebied

Kwaliteitsverbetering van het industrieterrein, zoals genoemd in de Bedrijventerreinenvisie, is mogelijk binnen de vigerende planologische situatie. Deze kwaliteitsverbetering kan na de vaststelling van voorliggend actualiseringsplan worden voortgezet. Zoals in paragraaf 3.2 is aangegeven, wordt met voorliggend plan mogelijkheden geboden voor verdere verbetering van het industrieterrein.

4.4.3 Masterplan Bedrijventerreinen Haaksbergen

De gemeente Haaksbergen heeft een aantal bestaande bedrijventerreinen dat deels verouderd is en niet meer geheel voldoet aan de wensen van deze tijd. Het betreft de terreinen 't Varck, Industrieterrein Oost, Industrieterrein West, Industrieterrein Brammelo en het terrein in St. Isidorushoeve. De eerste drie terreinen worden gezamenlijk ook wel tot industrieterrein 't Varck gerekend.

Het Masterplan Bedrijventerreinen Haaksbergen (vastgesteld op 20 december 2006) is opgesteld in het kader van het revitaliseren van de bestaande en deels verouderde bedrijventerreinen. Met het Masterplan wordt richting gegeven aan de (her)ontwikkeling van de terreinen op langere termijn en biedt een kader waarbinnen de toekomstige ontwikkelingen moeten plaatsvinden. In het plan zijn concrete maatregelen benoemd die worden uitgevoerd om te komen tot een duurzame verbetering.

Doorwerking plangebied

De ontwikkelingen die in het Masterplan worden genoemd, zijn uitgevoerd. Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een belemmering voor het doorvoeren van de gewenste kwaliteitsverbetering.

4.4.4 Scan leefbare wijken

De gemeente is in overleg met de bedrijven en de omwonenden van het industrieterrein over de leefbaarheid van het gebied. Met dit project Scan leefbare wijken brengt de gemeente samen met wijkbewoners in beeld wat goed gaat in deze drie wijken (Centrum Zuidwest, 't Wolferink en Zienesch) en wat beter kan. Ook werken we aan oplossingen, vaak aangedragen door wijkbewoners zelf. Soms snel te realiseren verbeteringen, maar ook aanpassingen die meer onderzoek of voorbereiding vergen. Bij het zoeken naar oplossingen houden we voor ogen dat bedrijven en buurt als goede buren naast elkaar kunnen functioneren. Mét elkaar werken we aan leefbare wijken.

Doorwerking plangebied

De Scan Leefbare Wijken is een apart traject dat los staat van voorliggend bestemmingsplan traject. Uit de scan kwam onder andere naar voren dat communicatie en samenwerking tussen bewoners, bedrijven en gemeente voor verbetering vatbaar is. Het participatietraject dat rondom dit bestemmingsplan is opgezet, is uitvloeisel hiervan. De scan leefbare wijken heeft geresulteerd in een uitvoeringsplan. Daarin zijn de verbeter punten aangegeven en is aangegeven op welke wijze en wanneer dit wordt opgepakt. Hierin zijn ook onderdelen opgenomen die uit het participatietraject naar voren zijn gekomen.

4.4.5 Doorwerking plangebied

Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een belemmering van de uitvoering van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven) gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

5.1 Milieuaspecten in bestemmingsplan

De mogelijkheid tot het opnemen van milieukwaliteitseisen in bestemmingsplannen is beperkt. Het direct of rechtstreeks doorvertalen is veelal niet mogelijk. Het opnemen van milieu eisen is alleen mogelijk als deze eisen relevant zijn voor de fysieke omgeving en als het voldoen aan deze eisen niet op een andere wijze kunnen worden gewaarborgd. Veelal zijn de milieukwaliteitseisen namelijk opgenomen in de milieuvergunning van een bedrijf of vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Middels de milieuvergunning of het Activiteitenbesluit wordt een bedrijf verplicht om te voldoen aan bepaalde eisen om zodoende te zorgen voor een goed leefklimaat in de omgeving. Eisen die in de milieuvergunning zijn opgenomen kunnen niet ook nog worden opgenomen in een bestemmingsplan.

Over het algemeen zijn er drie manieren om milieukwaliteitseisen op te nemen in het bestemmingsplan:

  • 1. De algemeen voorkomende wijze is door middel van bestemmingen toekennen aan percelen. Middels bestemmingen vindt een bepaalde scheiding plaats tussen de diverse functies. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een woonbestemming op een bepaald perceel niet kan worden toegestaan vanwege de uitstoot (van bijvoorbeeld geluid of geur) van een naast gelegen bedrijf.
  • 2. Als milieugevoelige en milieubelastende functies wel naast elkaar zijn opgenomen op de verbeelding, dan kan het opnemen van een zonering zorgen voor de benodigde scheiding. Een zonering vormt een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Bij voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van deze zonering. Hier worden twee type zoneringen toegepast, zonering in milieu categorieën (zie paragraaf 5.2) en geluidzonering (zie paragraaf 5.3). Geurzonering is ook mogelijk in een bestemmingsplan, echter in voorliggend geval is dit niet noodzakelijk (zie paragraaf 5.6)
  • 3. Indien bedrijven met een (te) hoge milieucategorie wordt toegestaan naast een milieugevoelige functie, dan is het nog mogelijk om middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan te regelen dat bepaalde maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen zorgen ervoor dat toch een goed leefklimaat heerst in de omgeving. Een voorbeeld van een maatregel is het aanleggen van een geluidwal die ervoor zorgt dat de geluidbelasting op naastgelegen perceel sterk afneemt. Ook hierbij geldt als voorwaarde dat deze maatregelen niet op een andere wijze geregeld kunnen worden, er mag geen overlap zijn met een ander wettelijk kader en het mogen alleen maatregelen zijn die ruimtelijk relevant zijn.

5.2 Milieuzonering

5.2.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

5.2.2 Beoordeling

In het plangebied zijn milieugevoelige functies en milieubelastende functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Om ervoor te zorgen dat rondom de woonbestemmingen (milieugevoelige bestemmingen) een goed woon- en leefklimaat heerst, is in voorliggend plan aangesloten bij de bestaande inwaartse zonering uit het vigerend bestemmingsplan. Dit betekent dat op kortere afstand van milieugevoelige objecten, zoals bijvoorbeeld woningen, uitsluitend bedrijven in een lagere milieucategorie zijn toegestaan. Op ruimere afstand van milieugevoelige objecten worden ook hogere milieucategorieën toegestaan waarbij de hoogst toegestane milieucategorie op het industrieterrein, categorie 4.1 betreft. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat in het geldend bestemmingsplan de rechten van de (destijds) aanwezige bedrijven/ bedrijfsactiviteiten, die niet geheel passen binnen de hiervoor genoemde zonering, zijn gerespecteerd door deze bedrijven specifiek aan te duiden.

Aan de zuidzijde van het industrieterrein, waar de bedrijven op korte afstand van de woningen aan de Eibergsestraat zijn gesitueerd, is het wenselijk dat alleen bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan. Met de zonering uit het vigerende bestemmingsplan is in deze strook op sommige plaatsen categorie 3 toegestaan. Om ervoor te zorgen dat overal maximaal categorie 2 wordt toegestaan, maar toch ruime mogelijkheden worden geboden, vindt hier een wijziging van de bestemming plaats. In voorliggend bestemmingsplan krijgt deze strook de bestemming 'Gemengd'. Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan wat op sommige percelen zorgt voor een beperking in de milieucategorie. Daar tegenover staat een verbreding van het type bedrijvigheid dat binnen deze bestemming wordt toegestaan. Dat vormt een verruiming voor de percelen, echter wel binnen een milieucategorie passend bij een korte nabijheid van woningen.

Doordat de milieuzonering uit het vigerende bestemmingsplan wordt aangehouden, worden bestaande bedrijven niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden en vindt er ter plaatse van de woningen geen verslechtering plaats van de kwaliteit van de leefomgeving. De verruiming van de mogelijkheden in functies die in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, zijn nog altijd passend binnen de maximaal toegestane milieuzonering.

5.2.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Bij bestemmingsplannen moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de leefomgeving rond gevoelige functies binnen deze zones niet verslechterd.

5.3.2 Beoordeling

Industrielawaai

Voorliggend plan betreft een gezoneerd industrieterrein volgens de Wet geluidhinder. Met de uitspraak van de Raad van State van 20 mei 2009 is de geluidzonering bij het vigerende bestemmingsplan “Industrie West 2003” vernietigd. De Raad van State heeft wel aangegeven dat de geluidzone geldig blijft, tot er een nieuwe geluidzone wordt vastgesteld. Met voorliggend plan wordt een vernieuwde geluidzone vastgesteld.

Met deze geluidzone is de geluidsruimte op het industrieterrein verdeeld. Deze geluidzonering is gebaseerd op de planologische geluidbelasting van de bedrijven op het terrein. Op deze wijze wordt voorkomen dat op omliggende woningen een te grote geluidbelasting ligt.

Voorliggend bestemmingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op het bestemmingsplan “Industrie West 2003”. Die woning was eerder bestemd als bedrijfswoning. De Wet geluidhinder maakt geen onderscheid in burgerwoningen en bedrijfswoningen op een gezoneerd industrieterrein. Daardoor heeft deze wijziging naar burgerwoning geen negatieve gevolgen voor omliggende bedrijven.

Wegverkeerslawaai

De bestaande woningen aan de zuidzijde van het bestemmingsplan liggen in de zone van de Eibergsestraat. Echter gaat het hier om bestaande woningen en worden er geen nieuwe woningen toegevoegd. Akoestisch onderzoek is hier dan ook niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

In de omgeving van het plangebied is geen spoorweg aanwezig.

5.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Bodem

5.4.1 Algemeen

In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.4.2 Beoordeling

Met voorliggend plan worden geen nieuwe extra gevoelige functies mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.5.2 Beoordeling

Met voorliggend bestemmingsplan worden vrijwel geen extra mogelijkheden geboden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De mogelijkheden die geboden worden, betreffen een grotere diversiteit aan type bedrijven in een lagere milieucategorie. In vergelijking met de lijst categorieën van gevallen, zijn de toegevoegde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan, qua aard en schaal beduidend kleinschaliger. Er kan derhalve op voorhand met zekerheid worden geconcludeerd dat sprake is van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

5.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Als sprake is van meerdere bedrijven waarbij in het kader van de milieuvergunning geur is verleend, is sprake van cumulatie en kan het opnemen van een geurzonering nodig zijn. Voor voorliggend bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden om te bepalen of een geurzonering moet worden opgenomen in het bestemmingsplan.

5.6.2 Beoordeling

Uit dossieronderzoek van alle bedrijven binnen het bestemmingsplan is geconstateerd dat bij bedrijven geen geurrelevante activiteiten plaatsvinden met uitzondering van het bedrijf aan de Industriestraat 3-5. Het vaststellen welke geurcontour of geurzone op het plangebied van toepassing is, valt daarom volledig samen met de vraag welke geurbelasting op de omgeving dit bedrijf met zijn activiteiten en voorzieningen veroorzaakt.

Het betreffende bedrijf is al vele jaren gevestigd op zijn huidige locatie. In eerste instantie zijn de daar plaatsvindende activiteiten van afvalinname, -opslag, -sortering en afvoer niet beoordeeld als geurrelevant. In de praktijk bleek echter dat er bij de soort binnenkomende afvalstromen en de wijze van behandelen ervan wel degelijk geur kon vrijkomen. De afgelopen jaren heeft deze situatie geresulteerd in overlast en voortdurend bij de provincie als voor milieu bevoegde gezag en bij de gemeente binnenkomende geurklachten van omwonenden.

Momenteel wordt op meerdere manieren gewerkt aan het reguleren van de geurbelasting die het bedrijf veroorzaakt. Voor dit bedrijf gebruik gemaakt van de mogelijkheid door de provincie Overijssel als bevoegd gezag, gebruiken van de procedure voor het aan het bedrijf verstrekken van een nieuwe, aangepaste omgevingsvergunning (veranderingsvergunning) om nu ook voor geur voorschriften op te nemen en normen of randvoorwaarden te stellen. Tot slot is het bedrijf zelf de afgelopen tijd bezig geweest om haar bedrijfsvoering onder de loep te nemen en maatregelen ter beperking van de geurbelasting op de omgeving te ontwikkelen en te implementeren. Doordat de provincie een procedure heeft lopen voor de betreffende veranderingsvergunning, is het niet nodig om een geurzone op te nemen in voorliggend plan. De noodzaak hiervan ontbreekt omdat er geen andere bedrijven zijn die geur produceren (dus géén sprake van cumulatie).

5.6.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.7.2 Beoordeling

Risicovolle inrichtingen

Bevi-inrichtingen

In het plangebied is één Bevi-inrichting in de vorm van een LPG- tankstation gesitueerd. Rond dit tankstation, het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie liggen contouren voor het plaatsgebonden risico. Voor LPG tankstations gelden de volgende afstanden voor het plaatsgebonden risicocontour.

Doorzet (m3 per jaar)   Afstand (m) vanaf vulpunt   Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir   Afstand (m) vanaf afleverzuil  
> 1000   40   25   15  
500-1000   35   25   15  
< 500   25   25   15  

De doorzet bij het LPG-tankstation in het plangebied is vastgesteld op maximaal 500 m3. De bijbehorende plaatsgebonden risicocontouren zijn opgenomen op de verbeelding. In de regels is hiervoor een regeling opgenomen die ertoe strekt dat er binnen deze contouren geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico van het LPG-tankstation bedraagt 150 meter. Binnen het invloedsgebied zijn meerdere (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. In het gemeentelijk externe veiligheid beleid (2006-2010) is het volgende opgenomen over het betreffende tankstation:

Voor LPG tankstations waarbij sprake is van een knelpunt in het kader van het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico is er landelijk een convenant ondertekend tussen het ministerie van VROM en de LPG sector. In deze convenant is afgesproken dat de sector extra veiligheidsmaatregelen zal treffen. Door het gebruik van verbeterde vulslangen, een ander losproces en het aanbrengen van een hittewerende coating op tankauto's kunnen daardoor de veiligheidsafstanden tussen lpg-tankstations en (beperkt) kwetsbare objecten worden verminderd. Als gevolg van deze maatregelen zullen de te hanteren veiligheidsafstanden voor bestaande inrichtingen worden bijgesteld. Daarnaast kan worden gemeld dat door de gemeente voor elk LPG-tankstation een rampenbestrijdingsplan is opgesteld.

Er is sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Daarbij is de afstand van het vulpunt maatgevend. Als op basis van de landelijke convenant extra veiligheidsmaatregelen worden getroffen aan de LPG tankauto's zal het risico van het vullen van de tank voor LPG verminderen. Naar verwachting is in die situatie geen spraken meer van een overschrijding van de oriënterende waarde.

In het vigerende bestemmingsplan (vaststelling 2007) is dit groepsrisico uitgebreid in beschouwing genomen en is geconcludeerd dat het groepsrisico binnen de aanvaardbare grenzen bleef. Met voorliggend bestemmingsplan vinden er geen wijzigingen plaats voor wat betreft uitbreiding van het industrieterrein of het toevoegen van (beperkt)kwetsbare objecten ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De bestaande Bevi-inrichting vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

Overige risicovolle inrichtingen

Op het industrieterrein zijn nog twee risicovolle inrichtingen aanwezig. Dit betreffen de Twentse Kabelfabriek en het tankstation met LPG aan de Westsingel. Op beide terreinen staat een LPG tank. De plaatsgebonden risicocontour van deze LPG tank ligt grotendeels over het eigen terrein en/of over de bestemming 'Verkeer'. Binnen de plaatsgebonden risicocontour worden in de vigerende planologische situatie al geen nieuwe (kwetsbare) objecten toegestaan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt dit niet gewijzigd. Deze LPG-tanks vormen geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

Buisleidingen

In het noordoosten van het plangebied ligt een gasleiding (over het terrein van TKF). Wat betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico. De betreffende leiding heeft een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van 168,00 millimeter wat betekent dat de 100% letaliteitsgrens van de leiding is gelegen op een afstand van 40 meter uit het hart van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 70 meter uit het hart van de leiding. Gezien het feit dat met voorliggend bestemmingsplan in vergelijking met de vigerende planologische situatie geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt waardoor geen extra (beperkt) kwetsbare objecten kunnen worden toegevoegd, zal dit bestemmingsplan geen (negatief) effect hebben op de risicocontour.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Over de Eibergsestraat (N18) ligt een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De N18 ligt tegen het plangebied aan en ligt voor een klein deel binnen het plangebied. Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de vigerende planologische situatie, waardoor er geen wijzigingen ten opzichte van deze transportroute plaatsvinden. De transportroute gevaarlijke stoffen zorgt niet voor een belemmering van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciaal waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke.

De provinciale ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Vechtstromen

Het waterbeleid van het waterschap Vechtstromen wordt beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. In haar vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur het waterbeheerplan vastgesteld. In het waterbeheersplan wordt het waterbeleid beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water;
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water;
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water;
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

De waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Met de (digitale) Watertoets kan het waterschap haar waterbelangen inbrengen in de ruimtelijke planvorming.

Naast het waterbeheersplan is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

5.8.2 Doorwerking plangebied

Met voorliggend bestemmingsplan vindt een actualisering plaats van de vigerende planologische regeling. De ontwikkelingen die mogelijk zijn, zijn veranderingen in het gebruik. Er worden geen uitbreidingen van bebouwing en verharding toegestaan meer dan al binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk was. Met voorliggend bestemmingsplan veranderd niets voor de waterhuishoudkundige situatie. Daarom is geen watertoets uitgevoerd en kan worden geconcludeerd dat het aspect water geen belemmeringen vormt voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.9 Ecologie

5.9.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Het natuurnetwerk in de provincie Overijssel maakt hier onderdeel van uit. Binnen dit natuurnetwerk liggen natuurgebieden die vanwege de hoge natuurwaarden (inter)nationale bescherming genieten, waaronder de Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden. Naast de bestaande natuurgebieden bestaat het NNN in Overijssel deels uit gebieden die nog omgevormd zullen worden tot natuur. In de Omgevingsverordening is de begrenzing van het NNN (voorheen EHS) vastgelegd. Voor het NNN geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. In de verordening is het "nee, tenzij"-regime vast gelegd. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.9.2 Beoordeling

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 2 kilometer van het Natura 2000-gebied Buurserzand & Haaksbergerveen. Afbeelding 5.1 geeft de ligging weer van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1163-0001_0007.png"

Afbeelding 5.1: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron: Provincie Overijssel)

Stikstofdepositie

Voorliggend plan betreft een actualiserend bestemmingsplan van een bestaand bedrijventerrein. Er worden enkele ondergeschikte aanpassingen in het bestemmingsplan aangebracht (zie hoofdstuk 3). Deze aanpassingen hebben echter geen gewijzigde invloed op het stikstof-uitstotende vermogen van het bedrijventerrein. De omvang van het bedrijventerrein en de toegestane milieucategorieën blijven ongewijzigd. Er is derhalve sprake van een bestaande situatie.

Indien op het bedrijventerrein bedrijven willen ontwikkelen waarbij sprake is van de uitstoot van stikstof dient voor deze individuele bedrijven, net als in het verleden, te worden beoordeeld of deze bedrijven al dan niet vergunningplichtig zijn op grond van de Wet natuurbeheer.


Vernietiging Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Het Programma aanpak stikstof was slechts van toepassing op inrichtingen. Op bestemmingsplannen was het PAS niet van toepassing, maar de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is niet vernietigd en vormt nog het toetsingskader voor het vaststellen van bestemmingsplannen. De relevante toetsing van onderhavig bestemmingsplan is bovenstaand opgenomen. De vernietiging van het PAS heeft derhalve geen invloed op onderhavig bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 850 meter van het NNN en maakt daarmee geen onderdeel uit van het NNN. Gelet op de aard en omvang van de wijzigingen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN (oppervlakte, kwaliteit en ruimtelijke samenhang) tot gevolg heeft. In afbeelding 5.2 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1163-0001_0008.png"

Afbeelding 5.2: Ligging plangebied ten opzichte van de NNN (Bron: Provincie Overijssel)

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied is voor het overgrote deel verhard met hier en daar een groenstrook en/of opgaand groen. Met voorliggend bestemmingsplan blijft dit ongewijzigd. Mogelijk dat braakliggende kavels waar nu nog geen bedrijf is gevestigd worden bebouwd als er een bedrijf komt. Echter, in de vigerende planologische situatie is dit ook mogelijk, aan deze bouwmogelijkheden wordt niets gewijzigd. De vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft dan ook geen negatieve effecten op eventueel aanwezige en beschermde flora en fauna. Daarnaast blijft de Wnb ook buiten de regels van dit bestemmingsplan van toepassing, bijvoorbeeld ingeval van herontwikkeling of sloop van gebouwen.

5.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.10 Erfgoed en archeologie

5.10.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

5.10.2 Beoordeling

Erfgoed

In het plangebied staat geen bebouwing die is aangemerkt als rijks- of gemeentelijk monument. In de omgeving van het plangebied liggen twee panden die zijn aangemerkt als monument. Dit betreffen de volgende panden:

  • boerderij aan de Weerninksweg 10 ligt op een afstand van ongeveer 220 meter van het plangebied en is aangemerkt als Rijksmonument;
  • boerderij aan de Eibergsestraat 187 ligt op een afstand van ongeveer 230 meter van het plangebied en is aangewezen als gemeentelijk monument.

Voorliggend bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk het vastleggen van de bestaande situatie. Er worden slechts kleine gebruikswijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de vigerende planologische situatie. Dit bestemmingsplan zal dan ook geen nadelig effect hebben op de omliggende monumenten.

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan “Industrie - West 2003” zijn de archeologische verwachtingen, zoals die zijn gedefinieerd op basis van archeologische beleidsadvieskaart, niet opgenomen. Gemeenten zijn wel verplicht om rekening te houden met archeologische waarden. Om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen, zijn deze waarden met bijbehorende regels opgenomen in het bestemmingsplan. Met deze regels worden geen extra bouwmogelijkheden geboden, er wordt alleen vastgelegd dat in bepaalde gebieden de bodem over een bepaalde oppervlakte niet zomaar geroerd mag worden, zonder dat is onderzocht of eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord.

5.10.3 Conclusie

In de regels van dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen omtrent de bescherming van archeologische waarden. Erfgoed en archeologie vormen geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.11 Besluit milieueffectrapportage

5.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
5.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is een (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of sprake is van een ontwikkeling als genoemd in lijst C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Uit deze beoordeling blijkt dat het plan valt onder de activiteit de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (D 11.3). Dit heeft tot gevolg dat een aanmeldnotitie moet worden opgesteld. Deze aanmeldnotitie is opgesteld door Bro (zie bijlage). Uit de aanmeldnotitie blijkt dat er geen nadelige milieugevolgen te verwachten zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. De raad van de gemeente neemt voorafgaand aan de ter inzage legging van het bestemmingsplan een besluit omtrent de m.e.r.-procedure.

5.11.3 Conclusie

Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet bestemmingsplan

6.1 Opzet van het plan

6.1.1 Inleiding

In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

6.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan “Industrie West 2003”.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.1.3 Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.1.4 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
  • Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor wat betreft de gestelde maten met betrekking tot het bouwen, welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden, welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: hierin wordt geregeld voor welke werken, geen bouwwerken zijnde een vergunning moet worden verleend (aanlegvergunning);
  • Wijzigingsbevoegdheid: hierin is geregeld op welke wijze het college het bestemmingsplan kan wijzigingen.

In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.1.5 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 18):

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels (Artikel 19):

In deze regel is aangegeven op welke wijze ondergeschikte bouwdelen het bouwvlak mogen overschrijden.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 20):
    In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregel (Artikel 21):

In dit artikel is de regeling voor de geluidzone opgenomen.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 22):
    In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (Artikel 23):

In deze regel is bepaald dat bij ontwikkelingen en afwijkingen moet worden voldaan aan de parkeernormen.

6.1.6 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.2 Wijze van bestemmen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch gebied (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden rond de woningen die aan de zuidzijde van het plangebied liggen. Deze gronden liggen niet binnen de bestemming 'Wonen', het is dan ook niet mogelijk om hier gebouwen op te richten ten behoeve van het woongenot. Binnen deze bestemming is geregeld dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van agrarische doeleinden. Dit kan zowel bedrijfsmatig als particulier. Gebouwen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan.

Bedrijventerrein (Artikel 4)

Deze bestemming is gelegd op de gronden op het industrieterrein waar bedrijven zijn gevestigd, met uitzondering van de meest zuidelijke strook (zie artikel 5). Binnen deze bestemming zijn bedrijven in diverse milieu categorieën toegestaan. Deze categorieën zijn opgenomen als zones op de verbeelding. Deze zones zijn bepaald aan de ligging van burgerwoningen. Daardoor kan het zijn dat de zones vreemd over de betreffende percelen en gebouwen liggen. Echter om beperkingen in milieucategorie te voorkomen, is de zone wel op deze manier overgenomen, aansluitend bij het bestemmingsplan “Industrie West 2003”.

Binnen deze bestemmingsomschrijving vindt een kleine verruiming plaats van de gebruiksmogelijkheden, doordat binnen de bestemming een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk wordt gemaakt en middels een afwijking wordt een vrachtwagenparkeerterrein met bijbehorende kleinschalige horeca mogelijk gemaakt. Deze laatste is opgenomen in een afwijkingsbevoegdheid, zodat de effecten van een dergelijk parkeerterrein op de omgeving eerst getoetst worden .

Tevens is op de verbeelding voor het middengebied een afwijkende hoogte opgenomen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

De reeds aanwezige bedrijfswoningen zijn specifiek aangewezen op de verbeelding, net als woningen met een persoonsgebonden overgangsrecht binnen deze bestemming.

Bedrijf - Nutsvoorziening (Artikel 8)

Aan de gronden waar de nutsvoorziening voor de hoogspanningsverbinding zit, is de bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' gegeven. In de regeling voor deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het bestemmingsplan 'Industrie West 2003'.

Gemengd (Artikel 6)

Deze bestemming ligt aan de zuidzijde van het industrieterrein. Dit is een nieuwe bestemming ten opzichte van de vigerende planologische situatie. Door deze bestemming op deze gronden te leggen, wordt een overgang gecreëerd van het industrieterrein naar burgerwoningen. Binnen deze bestemming zijn alleen bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Daarnaast is in de bestemmingsomschrijving geregeld dat bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie zoals legaal aanwezig ook zijn toegestaan. Deze bedrijven zijn specifiek op de verbeelding aangewezen met de sbi-code van het betreffende bedrijf.

Met deze bestemming wordt op sommige percelen voor wat betreft de milieucategorie een stap terug gedaan. Echter in de bestemmingsomschrijving worden meer mogelijkheden geboden voor diverse type bedrijvigheid zoals sportscholen, detailhandel in volumineuze goederen en dienstverlening.

De reeds aanwezige bedrijfswoningen zijn specifiek aangewezen op de verbeelding.

Groen (Artikel 7)

Deze bestemming is gelegd op de groenstrook aan de noordzijde van het plangebied en op aanwezige grotere groenstroken in het plangebied. Door deze gronden de bestemming 'Groen' te geven, wordt voorkomen dat hier bebouwing kan worden opgericht en bedrijven zich hier kunnen ontwikkelen. Gebouwen zijn binnen deze gronden niet toegestaan.

Maatschappelijk (Artikel 8)

De gronden die in het bestemmingsplan “Industrie West 2003” de bestemming 'Bijzondere doeleinden' hadden, krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor wat betreft de gebruiks- en bouwmogelijkheden wordt aangesloten bij de voorschriften uit het bestemmingsplan “Industrie West 2003”.

Tuinen (Artikel 9)

De gronden aan de voorzijde van de woningen tot aan de weg hebben de bestemming 'Tuinen'. Deze gronden kunnen gebruikt worden voor tuinen ten behoeve van de woningen. Gebouwen zijn binnen deze gronden niet toegestaan, met uitzondering van uitbouwen zoals een ingangspartij of een erker. Middels een afwijkingsmogelijkheid kunnen deze bouwwerken wel worden toegestaan.

Verkeer (Artikel 10)

Ter plaatse van de aanwezige straten in het plangebied ligt de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn wegen toegestaan en ter plaatse van het lpg vulpunt is dit vulpunt ook toegestaan. Gebouwen zijn niet toestaan, andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming verkeer, zoals verkeersborden zijn wel toegestaan.

Water (artikel 11)

Ter plaatse van de Poelsbeek aan de zuidzijde van het industrieterrein en ter plaatse van de waterpartijen op Brammelo hebben de gronden de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming is water toegestaan en bijbehorende andere bouwwerken. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Wonen (artikel 12)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de woningen, de bijbehorende bouwwerken en erfinrichting aan de zuidzijde van het plangebied. Deze woningen liggen buiten het industrieterrein, maar binnen het plangebied. Rond de woningen is een bouwblok gelegd. De hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen dat bouwblok toegestaan. Bijbehorende bouwwerken kunnen buiten het bouwblok worden opgericht.

Dubbelbestemming Waarde – Archeologie (Artikelen 13, 14 en 15)

De waarde archeologie is opgedeeld in een hoge, middelmatige en lage archeologische verwachtingswaarde. Voor iedere waarde is een apart artikel opgenomen. In de regels is bepaald dat de onderliggende bestemming van toepassing is, maar als er werkzaamheden plaatsvinden waarbij de gronden worden geroerd over een bepaalde oppervlakte en diepte (zoals genoemd in het betreffende artikel), dan moet advies worden ingewonnen over de eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit advies kan bestaan uit een uitgevoerd archeologisch onderzoek.

Dubbelbestemming Aardgastransportleiding (Artikel 16)

Deze bestemming is gelegd over de gronden waar de aardgastransportleiding ligt. Op deze gronden geldt naast de dubbelbestemming ook gewoon de onderliggende bestemming. Echter gelden er een paar restricties ten opzichte van de onderliggende bestemming. Deze beperkingen dienen ter bescherming van de aardgastransportleiding. 4 meter aan beide zijde van deze leiding is bebouwing niet zomaar toegestaan.

Dubbelbestemming Hoogspanningsleiding (Artikel 17)

Deze bestemming is gelegd over de gronden waar de hoogspanningsverbinding loopt. Op deze gronden geldt naast de dubbelbestemming ook gewoon de onderliggende bestemming. Echter gelden er een paar restricties ten opzichte van de onderliggende bestemming. Deze beperkingen dienen ter bescherming van de hoogspanningsleiding. 25 meter aan beide zijde van deze leiding is bebouwing niet zomaar toegestaan. Middels een afwijking kunnen gebouwen worden toegestaan, mits deze gebouwen niet tot bezwaren leidt vanuit de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de overheid budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte.

Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit tot vaststelling een exploitatieplan vastgesteld worden. De overheid is echter niet in alle gevallen verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro kan de overheid besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c Wro is voldaan.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt waardoor er geen verplichting geldt tot het vaststellen van een exploitatieplan.

7.2 Financiële haalbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is niet opgesteld voor een concrete ontwikkeling. Het betreft een actualiseringsplan voor een reeds ontwikkeld gebied. Voor de gemeente zijn er geen kosten aan de uitvoering verbonden. De economische uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan is daarmee verzekerd.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat in bepaalde gevallen geen vooroverleg is vereist. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. In deze lijst is de actualisering van bestemmingsplannen opgenomen. De ontwikkelingen die in dergelijke plannen mogelijk worden gemaakt, moeten ook zijn genoemd in de lijst. Het toestaan van nieuwe (soorten) bedrijven is niet opgenomen in de lijst. Daarbij is in de lijst expliciet opgenomen dat het toestaan van volumineuze detailhandel buiten het kernwinkelgebied wel moet worden voorgelegd aan de provincie. Dit heeft tot gevolg dat voorliggend bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de provincie Overijssel.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. In kader van het vooroverleg wordt het waterschap op de hoogte gesteld van de wijze waarop bij voorliggend plan wordt omgegaan met het aspect water.

8.1.4 GGD en brandweer

Tevens willen wij het plan presenteren aan de GGD en de brandweer. De GGD en de brandweer hebben rondom het thema gezondheid en veiligheid ene voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In de gemeentelijke inspraaknota is opgenomen in welke gevallen geen inspraak wordt verleend. Onderhavig geval is niet opgenomen in deze nota. Echter als onderdeel van de burgerparticipatie, wordt het voorontwerp van dit plan vier weken ter inzage gelegd.

8.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.