direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Grevenpaalweg 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1153-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf aan de Grevenpaalweg 14 bestaat uit een woning met daarbij 5 schuren. Tot 1996 is de locatie in gebruik geweest als intensieve veehouderij en werden er varkens en hobbymatig herten gehouden. Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf is het erf verkocht. Door de toenmalige eigenaar zijn vanuit het erf nieuwe activiteiten en werkzaamheden ontplooit. Daarbij zijn zowel in- als uitpandig functionele aanpassingen aan de schuren verricht die niet hebben bijgedragen aan het creëren van enige eenheid. Het erf heeft tot op heden nog steeds de bestemming 'Intensieve veehouderij'.

Eind 2015 is het erf aangekocht door de initiatiefnemer met als doel om er te wonen en in de bijbehorende schuren en op bijhorende grond hobbymatig een aantal paarden te houden. Het geheel had op dat moment een rommelige en vervallen uitstraling. Deels werd dit veroorzaakt door (fors) achterstallig onderhoud aan gebouwen en groen, maar ook de variatie in bouwjaar, kleur- en materiaalgebruik en (ver)bouwperiodes van de schuren speelt hierin een belangrijke rol. De intentie van de initiatiefnemer is om het erf op te knappen zodat deze weer van toegevoegde waarde is voor de beleving van het buitengebied van Haaksbergen. De initiatiefnemer heeft al een aantal acties ondernomen voor het opknappen van de locatie. Zo is het hekwerk rondom de percelen grotendeels verwijderd, is het achterstallig onderhoud aan het groen op het erf en rondom het perceel weggewerkt en is de buitenopslag verwijderd.

De initiatiefnemer heeft op 4 oktober 2016 aan de gemeente Haaksbergen verzocht om medewerking te verlenen aan de herontwikkeling van de locatie Grevenpaalweg 14 te Haaksbergen in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) regeling. De voorgenomen ontwikkeling betreft:

  • 1462 m2 landschapontsierende bebouwing zal worden gesloopt.
  • Een nieuwe woning van maximaal 750 m3 zal worden terug gebouwd.
  • Bij de bestaande woning mag een nieuw bijgebouw van maximaal 350 m2 worden gebouwd.

De commissie Ruimte en Milieu heeft op 11 januari 2017 ingestemd met het principeverzoek en wil medewerking verlenen om het erf Grevenpaalweg 14 te ontwikkelen met toepassing van maatwerk binnen het KGO beleid 2015.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De ontwikkeling aan de Grevenpaalweg 14 kan mogelijk worden gemaakt met toepassing van het Rood voor Rood beleid 2015. Het Rood voor Rood beleid 2015 gaat uit van de minimale sloop van 1.000 m² waarbij een nieuwe woning op de slooplocatie wordt gerealiseerd. Dit is bij onderliggende ontwikkeling het geval. Er wordt in totaal 1.462 m² gesloopt. Op grond van het Rood voor Rood beleid geeft sloop van 1.500 m2 van landschapontsierende bebouwing recht op realisatie van een woning van 1.000 m3. De initiatiefnemer heeft geen belang bij een woning van 1.000 m3. Het voorstel is daarom om 1.000 m3 te slopen en in ruil voor een compensatiewoning van 750 m3. De overige te slopen gebouwen (462 m2) wordt ingezet voor de realisatie van een bijgebouw bij de eigen woning van 350 m2 (in plaats van 150 m2 die volgens de regeling is toegestaan). De initiatiefnemer heeft zelf behoefte aan een groter bijgebouw, aangezien zij hobbymatig enkele paarden houden. Ook hebben ze extra bergruimte nodig voor het stallen van machines en werktuigen voor het onderhoud van de 1,8 ha landbouwgrond. Op grond van het Rood voor Rood beleid 2015 is er maatwerk mogelijk. Gelet op het feit dat de verstening niet groter is dan bij een regulier Rood voor Rood verzoek voldoet dit verzoek aan de uitgangspunten van maatwerk. De locatie wordt landschappelijk ingepast.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit de Grevenpaalweg 14 te Haaksbergen. De locatie ligt in het buitengebied van Haaksbergen, namelijk op een afstand van circa 2 kilometer ten noordoosten van de kern. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van deze locatie in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1153-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging Grevenpaalweg 14 te Haaksbergen

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Grevenpaalweg 14' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0158.BP1153-0002;
  • toelichting
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Planologische regiem

De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' van de gemeente Haaksbergen. Dit bestemmingsplan is op 22 april 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan van de locatie Grevenpaalweg 14 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1153-0002_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' locatie Grevenpaalweg 14

Voor de locatie geldt de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'Intensieve veehouderij'. De gewenste juridisch planologische regeling voor de locaties zijn niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsthema’s. In hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde. In de hoofdstukken 6 en 7 komen de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van Grevenpaalweg te Haaksbergen. De locatie ligt op circa 2 kilometer ten noordoosten van de kern van Haaksbergen. Verder grenst het plangebied aan omliggende agrarische percelen. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto weergegeven waarin het plangebied in het zwart globaal is omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1153-0002_0003.png"

Afbeelding: Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het agrarisch erf. Het bestaande erf is functioneel ingericht ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering. De ontsluiting van het erf vindt plaats via een inrit aan de Grevenpaalweg. De bebouwing op het erf bestaat uit een boerderij en vijf voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (totale oppervlakte landschapontsierende bebouwing van 1.462 m2). Het grootste gedeelte van de schuren heeft een asbestdak. Verder zijn de schuren opgetrokken uit allerlei soorten materialen zoals astbestwanden, damwandplaten, metselwerk en houtwerk. De grote oppervlakte erfverharding (ongeveer 850 m2) bestaat uit een afwisselende samenstelling van betonverharding, asfalt en klinkers. Rondom de landbouwgrond is een 2 meter hoge afrastering gesitueerd. Ook is aan de voorzijde van het erf een 2,5 meter hoog stalen spijlenhek aanwezig en staat aan beide zijkanten van de entree grote betonnen poeren. De volgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1153-0002_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1153-0002_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1153-0002_0006.png"

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie bevinden zich op het perceel Grevenpaalweg 14 twee woningen met twee bijgebouwen en is het erf landschappelijk ingepast. Op de Rood voor Rood kavel (oppervlakte 1.000 m2) wordt één nieuwe woning met een maximale inhoud van 750 m3 en een bijgebouw van maximaal 150 m2 gerealiseerd. Bij de bestaande woning wordt een bijgebouw van maximaal 350 m2 gerealiseerd. Op het inrichtingsplan is te zien hoe dit ruimtelijk wordt ingepast. Het inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1

De belangrijkste inrichtingsmaatregelen zijn als volgt;

  • De stallen zijn gesloopt en het 2,5 meter hoge spijlenhek inclusief poeren bij de entree van het erf is verwijderd. Daardoor is de aanblik op het erf vanaf de Grevenpaalweg vriendelijker en is het achterliggende landschap meer zichtbaar.
  • Achter de bestaande woning, binnen de contouren van de gesloopte schuren, wordt de nieuwe schuur gesitueerd. Hieronder is een impressie van het nieuwe bijgebouw weergegeven.
  • De nieuw te bouwen woning met bijgebouw wordt aan de Grevenpaalweg gesitueerd, ten noorden van de bestaande woning en op de plek van de gesloopte schuren. De afstand tussen de toekomstige eigendomsgrens en nieuwe woning is minimaal 8 meter.
  • De 2 meter hoge afrastering rondom het gehele perceel wordt verwijderd (deels is dit onlangs door de initiatiefnemer al gebeurd) waardoor het perceel vriendelijker en toegankelijker oogt.
  • Centraal tussen de twee woningen aan de Grevenpaalweg wordt een boomgaard opgericht bestaande uit 9 sierfruitbomen. Deze boomgaard smeedt van de twee woningen één erf.
  • De rijbak wordt verplaatst naar de achterkant van het erf Grevenpaalweg 14. Door de rijbak deels te omsluiten door een heesterrand en doordat deze deels schuil gaat de nieuw te bouwen schuur, is de rijbak vanaf de openbare weg niet prominent zichtbaar.
  • Aan de wegkant komt een siertuin, omringd door een beukenhaag. Hierdoor straalt het erf met de twee woningen vanaf de openbare weg een eenheid uit.
  • De twee kavels op het erf worden aan de achterkant van het erf gescheiden door een heesterrand, zodat voldoende privacy geborgd is.
  • Aan de noordkant wordt de kavelgrens beplant met een bomenrij.
  • Een aantal solitaire bomen zorgen voor het breken van de wind, een groene aankleding en een prettige sfeer op het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1153-0002_0007.png"

Afbeelding: Impressie nieuw bijgebouw

Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)’ van het CROW.


Uitgaande van volgende uitgangspunten:

  • Functie: wonen, koop, vrijstaand
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Haaksbergen (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Parkeerbehoefte (per woning): minimaal 2,0 en maximaal 2,8


Het parkeren ten behoeve van de woningen vindt per woning plaats bij de woonhuizen en de bijbehorende bijgebouwen. Ter plaatse van de woonkavels wordt voldoende rekening gehouden voor het parkeren van 3 auto’s per woning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.


In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.


Conclusie

Het plan raakt geen rijksbelangen zoals hiervoor zijn gesteld. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel 2017

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.


Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.


Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes.
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.
  • 3. Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus wordt bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.


Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.

De voorgenomen betreft de sloop van bestaande landschapontsierende en leegstaande bebouwing en de bouw van een nieuwe woning. Het initiatief draagt daarmee bij aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Vanuit het principe inbreiding gaat voor uitbreiding moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. De voorgenomen ontwikkeling is geen stedelijke ontwikkeling, maar past wel binnen het beleid inbreiding voor uitbreiding, door de bestaande bebouwing te slopen voordat er aan nieuwbouw wordt begonnen.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt als 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Hier is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag: Binnen deze laag ligt het plan gebied binnen 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de landschappelijke inpassing.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: De locatie ligt binnen 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Stedelijke laag: Het plangebied ligt niet binnen de stedelijke laag.

Lust- en leisurelaag: De locatie ligt niet binnen de lust- en leisurelaag.

Omgevingsverordening Overijssel 2017

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Algemeen

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, VAB, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.


Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.


Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.


Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: Rood voor Rood


Doel

Verbeteren ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing.


Kwaliteitsprestaties

Sloop van landschapsontsierende gebouwen. Versterking van natuur, landschap en erfkarakter.


Criteria en hoogte kwaliteitsprestaties

Uitgangspunt is de sloop van ten minste 850 m2 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen (of 4.500 m2 kassen), waarbij alle landschapsontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Haaksbergen 2030

De Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal in de structuurvisie. De kracht van Haaksbergen is dat het de voorzieningen van een stad combineert met de gemoedelijkheid, gezelligheid, bereikbaarheid en groene sfeer van een dorp te midden van een prachtig landschap.

De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Hierbij wil de gemeente het voorzieningenniveau op zijn minst op peil houden en waar mogelijk naar een hoger plan tillen. Het betekent ook dat de gemeente zich gaat inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil gehouden wordt. Ook wordt de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil gehouden en worden dorp en landschap optimaal met elkaar verbonden.

Om deze missie te laten slagen, zijn negen concrete ambities geformuleerd waarmee de gemeente de komende jaren aan de slag gaat:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

De voorgenoemde ambities staan centraal in het uitvoeringsprogramma dat hoort bij deze structuurvisie. Elk initiatief dat bij de gemeente wordt ingediend, moet een bijdrage leveren aan deze ambities. Dat hoeft niet te betekenen dat een plan aan álle ambities moet voldoen, maar het mag niet tegen ambities ingaan, en waar mogelijk moet het bijdragen aan meerdere ambities.

Vanuit de structuurvisie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

Rood voor Rood 2015 en VAB beleid 2011

Rood voor Rood

Het Rood voor Rood beleid 2015 is op 23 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit beleid heeft als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Dit wordt met name bereikt door het slopen van landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied. Als compensatie kan onder voorwaarden woningbouw in het buitengebied worden gerealiseerd. Hieraan zijn een aantal voorwaarden gesteld voor de sloop van de bebouwing en de bouwlocatie. De slooplocatie, alsmede de locatie van de nieuwe woning worden landschappelijk ingepast. De ontwikkeling aan de Grevenpaalweg 14 wordt mogelijk worden gemaakt met toepassing van het Rood voor Rood beleid 2015. De onderbouwing waarin staat hoe de voorgenomen ontwikkeling past in het Rood voor Rood beleid is opgenomen in Bijlage 1.

VAB

Het VAB beleid 2011 is op 6 juli 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het hoofddoel bij VAB is sociaaleconomisch. Het beleid is gericht op het realiseren van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied. Dit houdt in dat de resterende economische waarde van een VAB wordt benut voor nieuwe functies. Kortom, er worden mogelijkheden geboden om bestaande gebouwen te hergebruiken voor andere activiteiten dan de landbouw.

Het Rood voor Rood beleid en het VAB beleid behoorden voorheen (2011) tot één gezamenlijke nota. Inmiddels is het Rood voor Rood beleid geactualiseerd in een afzonderlijke nota. Aangezien in de nota van 2011 ook het Rood voor Rood beleid was opgenomen, is de gehele nota opgenomen. Echter, voor Rood voor Rood geldt het beleid uit 2015, waardoor voor Rood voor Rood het beleid uit 2015, en niet uit 2011, dan ook van toepassing is. Het VAB beleid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen & Hof van Twente

De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan opgesteld (uit 2005). Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en bouwstenen en inrichtingsprincipes voor landschapsontwikkeling.

In de landschapsontwikkelingsvisie is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart behorende bij de landschapsontwikkelingsvisie weergegeven. Hierop is ook de ligging van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1153-0002_0008.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart landschapsontwikkelingsvisie

Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema's benoemd. Binnen de diverse thema's worden weer gebiedstypen onderscheiden. Uit de uitsnede van de bij de landschapsontwikkelingsvisie behorende kaart blijkt dat de locatie is gelegen binnen het thema ‘Zorg voor agrarisch werklandschap’ met de aanduiding ‘veldontginningslandschap’. Hierna wordt nader ingegaan op het van toepassing zijnde thema en het daarbij behorende gebiedstype.

Zorg voor agrarisch werklandschap – veldontginningslandschap

Het veldontginningslandschap komt in grote eenheden voor op het plateau en de stuwwal waar voor behoud en versterking van het landschapspatroon wordt gepleit. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen. Ieder ontgonnen veld kent een eigen schaal en patroon van beplanting en bebouwing. In het dekzandlandschap komen kleinere velden voor waar restanten van bos, ven en hei te behouden landschapselementen zijn.

De wegbeplanting beperkt zich tot de ontginningsbasis en -grens of langs een zandpad en bestaat bij voorkeur uit berken incidenteel afgewisseld met grove den. De erfbeplanting is vrij besloten rondom een strak en regelmatig opgezet erf.

In verband met de activiteiten op de locatie is een inrichtingsplan opgesteld. In de tekening zijn de voorwaarden uit het Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen & Hof van Twente meegenomen. Het inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1.

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.


Op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Haaksbergen is te zien dat op de locatie van het plangebied een middelmatige archeologische verwachtingskans geldt. Voor het buitengebied betekent dit dat Archeologisch inventariserend veldonderzoek verplicht als de ingreep groter is dan 5000 m², én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 40 cm -Mv. De voorgenomen ontwikkeling overschrijft die grenzen niet.

Cultuurhistorie

De bestaande woning is geen gemeentelijk monument en is niet als ‘karakteristiek’ aangeduid, hetzelfde geldt voor de schuren.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Bodemkwaliteit

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De conclusies van dit onderzoek worden in deze paragraaf weergegeven het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoeksrapport. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is nader onderzoek niet nodig.

In het mengmonsters van de bovengrond uit de zintuiglijk meest verdachte grondlagen is geen asbest aangetoond. De druppelzone bevat asbest. Het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde, waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Opgemerkt dient te worden dat voorliggend bodemonderzoek is uitgevoerd in verband met de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning en dat de bemonstering derhalve niet geheel voldoet aan het Besluit Bodemkwaliteit. De resultaten van dit bodemonderzoek kunnen in het licht van het Besluit Bodemkwaliteit door het bevoegd gezag als ‘overig bewijsmateriaal’ worden geaccepteerd. Het is echter niet uitgesloten dat het bevoegd gezag bij grondafvoer eist dat de grond nogmaals wordt bemonsterd en geanalyseerd volgens de richtlijnen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Bij de sanering van het asbest van de gebouwen wordt geadviseerd het asbestverdacht materiaal van de betonrand ten westen van de caravanstelling (zwerfasbest) te verwijderen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande zijn er in het kader van dit plan geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

4.3 Ecologie

Eelerwoude heeft een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging waarin de sloop van een aantal schuren in het kader van Rood voor Rood en de bouw van een nieuwe woning aan de Grevanpaalweg 14 te Haaksbergen is geregeld. De volledige Quickscan is toegevoegd als Bijlage 3. De Quickscan is bedoeld om inzicht te verkrijgen in aanwezige natuurwaarden en mogelijke effecten van het plan of voorgenomen activiteiten. Tijdens het onderzoek zijn te verwachten effecten van het plan getoetst aan de wettelijke bescherming van soorten en natuurgebieden. Het uitgevoerde onderzoek en de resultaten ervan zijn in voorliggende samenvatting beschreven.


Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van beschermde gebieden en in de verre omtrek komen geen beschermde natuurgebieden voor. Op grond van de grote afstand tussen de gebieden, de schaal van het plan en de toekomstige bestemming wordt een negatief effect op beschermde gebieden op voorhand uitgesloten.



Soortbescherming

Vleermuizen

De te slopen schuren zijn ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen; een deel van de te slopen schuren heeft een open voorzijde, zijn voorzien van een golfplaten dak zonder (geschikte) binnen beplating of gevelbetimmering. De muren zijn dubbelsteen of met kleine gedeeltes lage spouw zonder open stootvoegen. Alle schuren zijn vanwege beperkte bufferende capaciteit ongeschikt als verblijfplaats omdat er voor vleermuizen een ongunstig microklimaat heerst. Geschikte zolderruimtes voor een soort als gewone grootoorvleermuis ontbreken. Negatieve effecten op vleermuizen worden uitgesloten.


Broedvogels

Soorten die zijn aangetroffen zijn huismus, boerenzwaluw, witte kwikstaart, merel, zanglijster, zwarte roodstaart en pimpelmees. Zwarte roodstaart, witte kwikstaart, merel en zanglijster gebruikt de te slopen schuren als verblijfplaats. Huismus (ongeveer 5 paar) broed onder de pannen van de te behouden woning. Verblijfplaatsen van huismus zijn jaarrond beschermd, de verblijfplaatsen van huismus blijven echter behouden. Voor overige vogelsoorten geld dat de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden (15 maart- 15 juli) tenzij kort voor de sloop wordt vastgesteld dat geen broedende vogels aanwezig zijn. Aandachtspunt is dat sommige soorten ook nog later doorbroeden (boerenzwaluw). Bij broedvogels geldt dat alle legsels beschermd zijn, ongeacht de datum.


Overige soorten

Steenmarter komt algemeen voor in de omgeving. Op het erf zijn echter geen sporen van deze soort aangetroffen. Mogelijk wordt het erf gebruikt als foerageergebied, het erf blijft echter ook na de sloop geschikt als foerageergebied voor steenmarter. Overige beschermde soorten worden gezien het habitat en recente verspreidingsgebied niet verwacht.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen negatieve effecten op beschermde soorten verwacht. Wel dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden, tenzij kort voor de sloop wordt vastgesteld dat geen broedende vogels aanwezig zijn. In het kader van de het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Inrichting

In en direct nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect externe veiligheid.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.


De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.


In de huidige situatie is er op de locatie een woonboerderij toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de huidige schuren gesloopt en wordt er een nieuwe woning gebouwd. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe geleuidgevoelige functie gerealiseerd.


In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.


Wegverkeerslawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai mogelijk gemaakt. Op de beoogde locatie bevinden zich momenteel een aantal leeg staande schuren en op dezelfde locatie zal een nieuwe woningen worden gebouwd. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig gebouw (woning) binnen de onderzoekszone en de bestemmingswijziging van een (agrarische) bedrijfswoning naar een woning. De te realiseren woning is gelegen op circa 15 meter van de Grevenpaalweg. De wegen N18 en Kolenbranderweg liggen op meer dan 300 meter van het perceel. Daarmee is alleen het wegverkeerslawaai afkomstig van de Grevenpaalweg onderzoek onderhevig.

Voor buiten stedelijke situaties geldt er een maximale grenswaarde van 53 db (na aftrek op grond van artikel 110g Wet geluidhinder, cq artikel 3.4 van het Reken en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai). De geluidsbelasting van het verkeer over de Grevenpaalweg op de voorgevel van de huidige woonboerderij is tussen de 51 en 55 db(A) (volgens de Geluidshinderkaart Nederland).

De Grevenpaalweg is geen drukke weg en de drukte van de weg zal door de beoogde ontwikkeling ook niet in betrekkende mate toenemen. De bestaande (bedrijfs)woning veranderd in de toekomstige situatie niet ten opzichte van de huidige situatie. De geluidsbelasting op deze woning veranderd daarmee ook niet. De nieuw te bouwen woning wordt op een verdere afstand van de Gevenpaalweg gebouwd dan de bestaande (bedrijfs)woning. Daarmee is het aannemelijk dat de geluidsbelasting op de locatie van de nieuw te bouwen woning lager zijn dan ter plaatse van de bestaande (bedrijfs)woning. De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen wordt niet vergroot. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.


Industrielawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van industrielawaai mogelijk gemaakt.


Conclusie

Het aspect 'geluid' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut. Met het voorliggende plan wordt een nieuw geurgevoelig object mogelijk gemaakt, namelijk een woning.

De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en zonder geuremissiefactor. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. In dit geval geldt een minimale afstand van 50 meter. Ook vanuit het Activiteitenbesluit geldt deze norm. Voor de afstandsbepaling wordt volgens vaste jurisprudentie uitgegaan van de 'omgekeerde werking' van het bouwvlak van de bedrijven. De afstand tussen het bouwvlak van de Grevenpaalweg 14 en de Oude Boekeloseweg 114 bedraagt meer dan 100 meter. Aan de minimaal vereiste afstand van 50 meter kan dus ruimschoots worden voldaan. Er kan een goed woon- en verblijfsklimaat worden gegarandeerd. Het perceel met een agrarische bestemming wordt niet geschaad in haar belangen.

Conclusie

Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.7 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van het voorliggende plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

Het voorliggende draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.9 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.


Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.


Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.


Situatie plangebied

In het plangebied is sprake het realiseren van één nieuwe woning met bijgebouw. Deze ontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Op basis van onderdeel D wordt de ontwikkeling aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.


De bijbehorende drempelwaarden betreffen:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De voorgenomen ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet blijft ver beneden de drempelwaarden zoals hiervoor genoemd. Doordat dit aantal ruimschoots beneden de drempelwaarden blijft is er geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.


In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Tevens is gebleken dat geen sprake is van negatieve effecten op deze gebieden. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander wordt tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarin uitgebreid wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

Conclusie
Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieuaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.

4.10 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

Onderzocht is of de nieuwe woonfunctie hinder ondervindt van functies in de omgeving. In de nabije omgeving van de Grevenpaalweg 14 is één perceel gelegen waar agrarische activiteiten uitgevoerd mogen worden. Het betreft het perceel de Oude Boekeloseweg 114. Aangezien op dit perceel dieren mogen worden ondergebracht is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.6.

Van plangebied naar omgeving

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.


In dit geval wordt een woning gerealiseerd. Dit is geen milieubelastende functie. Van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.11 Water

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De volledige watertoets is opgenomen in Bijlage 4, hieronder volgt de standaard waterparagraaf.

Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).


Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).


Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.


Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.


Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.


Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.


Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.


Wateraspecten plangebied


Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.


Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja): een gemengd stelsel

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. ja

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.

hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.


Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteedaan het voorkomen van wateroverlast.

Conclusie
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Het aspect water levert verder geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen


Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.


Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.


In het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Grevenpaalweg 14", waarbij sprake is van een ontwikkeling, is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan.


Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.


Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.


Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

5.2 Inleiding planregels


Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4Overgangs- en slotregels.


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Grevenpaalweg 14”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de StandaardVergelijkeBestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

5.3 Beschrijving van het plan

De gronden begrepen in het bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Grevenpaalweg 14” zijn bestemd voor “Wonen” en ''Agrarisch met waarden - Landschap''.

Agrarisch met waarden - Landschap (artikel 3)
Overeenkomstig het huidige bestemmingsplan zijn de overige gronden van het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Deze gronden hebben een agrarische gebruikswaarde die tevens bijzondere landschapswaarden bevatten.


Wonen (artikel 4)

Voor zowel de bestaande woning en de nieuw te realiseren woning is de bestemming "Wonen" opgenomen. Voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis en/of een bed and breakfast. Eveneens is binnen deze bestemming de beoogde buitenrijbak onder voorwaarden mogelijk.

In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Hierbij wordt de realisatie van een nieuwe Rood voor Rood woning mogelijk gemaakt

De inhoud van een nieuwe Rood voor Rood woning bedraagt maximaal 750 m3 en de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij deze woning bedraagt maximaal 150 m2.

De inhoud van de bestaande woning bedraagt meer dan 750 m3. De bestaande inhoud van de woning geldt als maximum inhoud. De oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij deze woning bedraagt maximaal 350 m2. De beoogde schuur in het kader van het hobbymatig behouden van paarden door de familie wordt middels deze regeling toegestaan.

5.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.


In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden. Er zijn geen afwijkingen geconstateerd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Grevenpaalweg 14' betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan ‘’Buitengebied Haaksbergen". Er is een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten en er hoeft daarom geen exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro, opgesteld te worden. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor alle financiële kaders waaronder de exploitatiebijdrage, kosten voor de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, de realisatie van de nieuwe bebouwing, het landschappelijk inpassen van de gehele locatie en mogelijke planschade die kan voortvloeien uit de voorgenomen ontwikkeling. Tevens worden in de overeenkomst de taken en verplichtingen van de partijen, alsmede de fasering opgenomen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Grevenpaalweg 14" is conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het plan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Dat betekent dat er gelegenheid is gegeven voor het indienen van zienswijzen, deze zijn niet ingediend.

mei 2018.