direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haaksbergen Dorp, partiële herziening Eibergsestraat 58
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1147-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Eibergsestraat 58 te Haaksbergen is een winkel gevestigd. De winkel staat al geruime tijd leeg. De verdieping is ingericht en in gebruik als woonruimte. Het voornemen is om in de winkel op de begane grond een tweetal appartementen te realiseren. Na realisering van de woonappartementen is er sprake van totaal drie woonappartementen.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Eibergsestraat West, Eibergsestraat Oost, Buursestraat, De Pas en Hassinkbrink' is deze voorgenomen ontwikkeling niet toegestaan. Daarom dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt die voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk maakt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Haaksbergen. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1147-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, partiële herziening Eibergsestraat 58' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0158.BP1147-0002);
  • toelichting;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Eibergsestraat West, Eibergsestraat Oost, Buursestraat, De Pas en Hassinkbrink'. Dit bestemmingsplan is op 2 juli 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin weergegeven de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1147-0002_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan

Op basis van het geldende bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Gemengd' en zijn de gebruiksmogelijkheden detailhandel, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, sport, bedrijven (t/m categorie 2), waarbij een bestaande (bedrijfs)woning is toegestaan. Voor wat betreft het aspect parkeren is vastgelegd dat elke toegestane functie dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen met ten minste een parkeernormering van 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Onder bvo (bedrijfsvloeroppervlak) wordt begrepen de totale vloeroppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

Voor de bebouwing is een bouwvlak en een aanduiding voor de maximum bouwhoogte opgenomen. Tevens geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.

Op basis van het geldend bestemmingsplan is het bij recht niet mogelijk om de voorgenomen twee appartementen op de begane grond te realiseren. Ook is dit niet mogelijk via afwijkingsbevoegdheden danwel wijzigingsbevoegdheden. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten om in principe medewerking te verlenen aan de ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van dit planvoornemen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied.

Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Haaksbergen beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema’s de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied Eibergsestraat 58 is gelegen in de kern van Haaksbergen, namelijk ten zuidwesten van het centrum. Op de volgende afbeelding is de huidige toestand van het gebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1147-0002_0003.jpg"

Afbeelding: Huidige situatie

De Eibergestraat is een doorgaande weg en de geldende maximum snelheid is 50 km/uur.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beschrijving toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling omvat de verbouw van een winkelpand tot twee woonappartementen. De ontsluiting van de appartementen vindt plaats op de Eibergsestraat.

De volgende gevelaanzichten geven een beeld van de toekomstige situatie, waarbij geconcludeerd mag worden dat de oorspronkelijke verschijningsvorm weinig verandering ondergaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1147-0002_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1147-0002_0005.png"

Afbeeldingen: Gevelaanzichten vanaf de Eibergsestraat

Het bestaande winkelpand heeft een vloeroppervlak van ruim 160 m2. Daarbij hoort een parkeerbehoefte van ruim 3 parkeerplaatsen. Op de begane grond komen ter plaatse van de leegstaande winkel twee woonappartementen. Op de verdieping is al sprake van een woonappartement.

Met de functieverandering naar Wonen-Meergezinshuizen zal sprake zijn van een vergelijkbare parkeerbehoefte. Ten opzichte van de huidige situatie neemt de parkeerbehoefte dus niet toe. Door het realiseren van twee nieuwe woonappartementen kan voorkomen worden, dat de winkel leeg komt te staan.

Geconcludeerd mag worden dat met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit in dit gebied.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 5 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de procedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van een extra woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Drie woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid is ook niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).

In het voorliggende geval is in de huidige situatie op basis van het bestemmingsplan een bestaande (bedrijfs)woning toegestaan. In de toekomstige situatie worden in totaal 3 woningen mogelijk gemaakt. Gelet op de bovengenoemde voorbeelden is in dit geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.

Wel moet worden opgemerkt dat - indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro - dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dat geval kan de ladder als leidraad dienen.

De nieuwe appartementen voorzien in een behoefte, zowel kwalitatief als kwantitatief. Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke situatie op de locatie aanmerkelijk.

In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op de behoefte. De voorgenomen ontwikkeling geeft hier een invulling aan. Tevens ontstaat er met de voorgenomen ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke situatie op de locatie, zie hiervoor paragraaf 3.1.

Ad 2.

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een locatie in bestaand bebouwd gebied benut voor woningbouw door middel van herstructurering.

Ad 3.

De bestaande bebouwing vindt zijn ontsluiting op op de Eibergsestraat en dat zal bij de nieuwe ontwikkeling niet anders zijn. Vanaf deze straat kan het verkeer veilig afgewikkeld worden. De ontsluiting van het plangebied levert geen problemen op. Multimodale ontsluiting is voor de woningen niet noodzakelijk.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

Op 1 juli 2009 zijn de Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten. Hierin is het beleid voor de fysieke leefomgeving van Overijssel weergegeven. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de Wro. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie onderscheidt in de Omgevingsvisie een aantal gebiedskenmerken. Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is dan geeft de 'catalogus gebiedskenmerken' richting aan de manier waarop dit moet plaatsvinden.

Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes.
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.
  • 3. Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus wordt bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

  • 1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van herstructurering van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt als 'woonwijk'. Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als 'Woonwijk' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken.

Stedelijke laag: De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van onder andere hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

In het voorliggende geval wordt een locatie binnen bestaand bebouwd gebied herontwikkeld. Met de ontwikkeling verbetert ook de ruimtelijke situatie ter plekke. Het woongebouw met drie woningen is passend in de omgeving (woonwijk). Het gebiedskenmerk biedt ruimte voor dergelijke herstructureringsprojecten.

Informele trage netwerk. De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'informele trage netwerk' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen de provinciale beleidsambities zoals zijn neergelegd in het ter plaatse van toepassing zijnde gebiedskenmerk.

Omgevingsverordening Overijssel

Een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Zoals blijkt uit paragraaf 4.3 wordt ook ingezet op een behoefte ter verbetering van de doorstroming van de lokale woningmarkt. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. Hiermee wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling van het plangebied betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Zoals ook blijkt uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Met de voorgestane herstructurering wordt winkelbebouwing geschikt gemaakt voor 3 appartementen. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 (Nieuwe woningbouwlocaties)

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De gemeente Haaksbergen heeft, zoals ook blijkt uit paragraaf 4.3, een woonvisie voor de periode tot 2015 met een doorkijk naar 2020 opgesteld. Bij de uitwerking van de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de eisen uit de Omgevingsverordening Overijssel die door de provincie zijn gesteld en is tevens overleg gevoerd met de provincie Overijssel en buurgemeenten. De gemaakte prestatieafspraken met de provincie Overijssel zijn doorvertaald in de gemeentelijke woonvisie en de woningbouwprogrammering.

De ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, gaat uit van de realisatie van drie appartementen in een binnenstedelijk gebied. De ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke woonvisie (hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.3) en in overeenstemming met de prestatieafspraken met de provincie Overijssel zoals hierboven weergegeven.

Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan ook worden gemotiveerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Bij het kopje 'Ontwikkelingsperspectieven' is uitgebreid op dit aspect ingegaan.

Regionale woonafspraken

Tot eind vorig jaar had elke gemeente een eigen woonafspraak met de provincie. Vanaf 2016 is dit omgezet in regionale woonafspraken voor de twee regio’s Twente en West-Overijssel voor de periode tot en met 2020.

Deze woonafspraken gaan over:

  • wonen voor bijzondere doelgroepen (zoals statushouders);
  • wonen en zorg;
  • stedelijke vernieuwing;
  • de aanpak van de bestaande woningvoorraad (op een duurzame manier);
  • programmeren en zuinig ruimtegebruik (vooral het terugdringen van de overcapaciteit).

De woningmarkt houdt niet op bij de gemeentegrens. Gemeenten zijn steeds meer afhankelijk van wat ‘de buurman’ doet. Dat geldt zeker voor de woningmarkt en woningbouw. Bovendien is het grootste knelpunt te groot om zelf op te lossen. Dat is de zogenaamde ‘overprogrammering’ van woningbouw. Toen er nog geen crisis was hebben gemeenten namelijk veel nieuwbouwplannen gemaakt. Te veel en te duur om nu nog uit te voeren. Niet voor niets wil het Rijk bij nieuwbouwplannen tegenwoordig weten of er wel behoefte aan is. Het terugdringen van het teveel aan plannen is daarom iets wat gemeenten het beste samen kunnen oppakken, als groep, dus regionaal. Want samen sta je sterker. De provincie wil daarbij zoveel mogelijk meedenken en doen wat zij kan om dit gemakkelijker te maken. En waar nodig, om dit af te dwingen, via de Omgevingsverordening.

De provincie en de Overijsselse gemeenten hebben elkaar dus gevonden in twee regionale woonafspraken. Met de Twentse gemeenten is de Bestuursovereenkomst Twente afgesloten en in West-Overijssel wordt gewerkt met de Samenwerkingsovereenkomst West-Overijssel.

Daarmee kunnen de provincie Overijssel en haar gemeenten samen krachtig werken aan een gezonde woningmarkt en een goed woonmilieu in Overijssel. Versterkt door de specifieke eisen en wensen van elk van de beide regio’s.

Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente

In de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente worden de onderwerpen, die hierboven puntsgewijs zijn opgesomd nader uitgewerkt. Daarbij wordt specifiek ingegaan op de Twentse situatie.

Een belangrijk onderdeel van de overeenkomst heeft betrekking op de aantallen te bouwen woningen. Hierover zijn duidelijke afspraken gemaakt, waarbij per gemeente ingegaan wordt op de specifike situatie.

Voor Haaksbergen is de situatie als volgt:

Met plannen met directe bouwtitel voorziet Haaksbergen in zo'n 40% van de woningvraag voor de komende 10 jaar. De gemeente heeft geen uitwerkingsplichten. De gemeente Haaksbergen heeft een aantal jaren geleden haar grootste uitleglocatie, de Wissinkbrink, afgeboekt. Sindsdien ligt de focus op inbreidingslocaties. De gemeente streeft naar een kwalitatieve invulling van deze locaties en zetten deze ook stapsgewijs in de markt. Bouwen in uitleglocaties gebeurt alleen als daar ook een nadrukkelijke woonvraag is en dan enkel in kleine vorm. Dat is dan ook een ander woningsegment dan dat binnen de inbreidingslocaties wordt geboden. (einde citaat)

Nadrukkelijk is onderling afgesproken, dat bij woningplannen vanaf 25 woningen een afstemming dient plaats te vinden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen plannen binnen het bestaand stedelijk gebied en plannen daarbuiten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling in binnenstedelijk gebied, met een capaciteit (aanzienlijk) kleiner dan de genoemde 25 woningen. Deze ontwikkeling met twee nieuwe woningen past heel goed binnen de kaders van de provinciale plannen en de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente.

4.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente

De Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal in de structuurvisie. De kracht van Haaksbergen is dat het de voorzieningen van een stad combineert met de gemoedelijkheid, gezelligheid, bereikbaarheid en groene sfeer van een dorp te midden van een prachtig landschap.

De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Hierbij wil de gemeente het voorzieningenniveau op zijn minst op peil houden en waar mogelijk naar een hoger plan tillen. Het betekent ook dat de gemeente zich gaat inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil gehouden wordt. Ook wordt de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil gehouden en worden dorp en landschap optimaal met elkaar verbonden.

Om deze missie te laten slagen, zijn negen concrete ambities geformuleerd waarmee de gemeente de komende jaren aan de slag gaat:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

In het voorliggend geval is met name ambitie 7 van belang.

Ambitie 7: Verbreden van het aanbod aan woonmilieus

Haaksbergen is een geliefd dorp. Veel mensen melden in de bewonersenquête dat ze met veel plezier in Haaksbergen wonen. De kwaliteiten die Haaksbergen heeft met het hoge voorzieningenniveau, de nabijheid van grote(re) steden als Hengelo en Enschede, en het mooie buitengebied, zorgen voor een aantrekkelijk woonklimaat voor jong en oud.

Voor de komende jaren bouwt Haaksbergen vooral op inbreidingslocaties. Het voordeel van deze locaties is dat aantrekkelijke woonmilieus kunnen worden gemaakt, die dicht bij de voorzieningen van het centrum liggen, en dat tegelijkertijd kan worden gebouwd aan een mooier en groener Haaksbergen, waarbij het herstel van de dorpsstructuur een belangrijk doel is. Ook op termijn liggen rond het centrum nog veel potentiële inbreidingslocaties.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan deze ambitie. Binnen het plangebied is een bestaande winkelvoorziening gesitueerd en op de locatie zijn mogelijkheden voor herstructurering waarmee de ruimtelijke situatie verbetert. De locatie leent zich, vanwege nabijheid van het centrum en de ligging in een woonbuurt, uitstekend voor nieuwe woningen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de ambitie genoemd in de gemeentelijke structuurvisie.

Notitie inbreidingslocaties Haaksbergen 2015.

In maart 2007 is de rapportage Inbreidingslocaties Haaksbergen 2015 vastgesteld. De rapportage bevat een beschrijving van het structuurbeeld en alle inbreidings- en herstructureringslocaties.

De locatie Eibergsestraat 58 is niet aangeduid als een locaties waar die notitie op van toepassing is verklaard.

Detailhandelsvisie Haaksbergen

In oktober 2006 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie voor Haaksbergen vastgesteld. Deze visie omvat de wijze waarop de detailhandelsfunctie en structuur voor Haaksbergen kan worden versterkt. De analyse van de huidige situatie destijds wees uit dat er een groot winkelaanbod is ten opzichte van vergelijkbare kernen.

Het centrum van Haaksbergen blijft het belangrijkste winkelgebied van het dorp en zal een belangrijke functie blijven vervullen voor de dagelijkse boodschappen. Daarnaast is er ruimte voor een gevarieerd winkelaanbod. Nieuwe initiatieven voor winkelontwikkelingen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de gewenste versterking van het centrum. Dit geldt voor winkels in dagelijkse als recreatieve branches.

Het kerngebied wat betreft het winkelaanbod in Haaksbergen is gelegen in het gebied rondom de Markt en de Spoorstaat. Daarnaast zijn er drie centrumstraten te onderscheiden: de Blankenburgstraat, de Von Heijdenstraat en de Molenstraat.

Het gedeelte van de Eibergsestraat ter hoogte van nummer 58 is niet begrepen in het centrumgebied en komt in de detailhandelsvisie verder niet in beeld.

Woonvisie: Keuzes voor de toekomst, wonen van nu naar 2020

De Woonvisie ‘Keuzes voor de toekomst’ is in 2011 door de gemeenteraad van Haaksbergen vastgesteld. Deze woonvisie geeft concrete plannen voor de periode tot 2015 met een doorkijk tot 2020. De woonvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal thema’s, te weten keuzevrijheid, flexibiliteit en mix & match.

Keuzevrijheid

De gemeente Haaksbergen heeft op 29 januari 2016 de Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente ondertekend. Deze Bestuursovereenkomst vervangt de voormalige prestatieafspraken, die elke gemeente tot 2016 met de provincie maakte.

De vraag naar woningen, de inzichten in wat er gebouwd kan en moet worden en de financiële omstandigheden veranderen door de tijd. In hoeverre het woningbouwprogramma wordt uitgevoerd, is in sommige gevallen nog een vraagteken. Deze onzekerheid komt in sommige gevallen door de huidige marktomstandigheden, maar is soms ook het gevolg van (gerechtelijke) procedures die lange tijd in beslag nemen.

Flexibiliteit

Bij het thema flexibiliteit gaat het voornamelijk om het levensloopbestendig maken van zowel de woningen als het bestemmingsplan. Om op deze manier in een eerder stadium te kunnen inspelen op veranderingen. Hierbij blijven ruimtelijke kwaliteit en het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' belangrijke aspecten.

Mix & match

In de woonvisie is onderscheid gemaakt in doelgroepen. Hiermee kan de specifieke vraag per doelgroep in beeld worden gebracht. Echter wordt gestreefd naar een mix van tussen jong en oud, in prijsklassen en eigendom. Daarnaast wordt meer ingezet op functiemenging.

Het plan voldoet aan de woonvisie. In het kader van dat beleidsdocument is een woonwensenonderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken dat wonen in en nabij het centrum zeer gewild is. De woonvisie is flexibel opgesteld. Dit betekent dat er niet voor is gekozen om bepaalde types woningen uit te sluiten of juist toe te staan.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaande winkel getransformeerd naar een meergezinshuis met 3 appartementen. Er is vraag naar deze woningen. Ook kunnen de appartementen worden ingericht als levensloopbestendige woningen, waar op dit moment eveneens vraag naar is. Initiatiefnemer heeft ook aangegeven dat met de realisatie van deze woningen ook ingespeeld wordt op een markt waarbij men potentiële doorstromers op de woningmarkt wil bedienen. Het bouwen ten behoeve van (de bevordering van) doorstroming is ook in lijn met de woonvisie.

Conclusie

Het plan voldoet aan de gemeentelijke woonvisie.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020

In de vergadering van 28 september 2016 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2017-2020 Naar risicogestuurd beheer vastgesteld.

Met dit GRP wordt een volledige omslag gemaakt naar risicogestuurd beheer. De toestand van alle objecten wordt in de gaten gehouden en er is budget gereserveerd om de kwaliteit op peil te houden. Er wordt uitgegaan van risicogestuurd beheer. Een riool wordt niet vanzelfsprekend vervangen als hij 60 jaar oud is. Op basis van gedetailleerde inspecties en door het uitvoeren van reparaties en de inzet van moderne renovatietechnieken, kan een riool dikwijls veel langer meegaan. Bovendien wordt bij riolen in een woonstraat iets meer veroudering geaccepteerd dan bij riolen onder hoofdwegen of met een groot achterliggend gebied. Er is dan minder budget benodigd voor rioolvervanging. Dit beleid was al ingezet in het vorige GRP en wordt nu geïntensiveerd.

Gemeente Haaksbergen voert het beheer over 146 kilometer vrijverval riolering in de kernen, 215 kilometer drukriolering in het buitengebied, 30 rioolgemalen, 876 pompunits, 11.000 kolken en enkele bijzondere voorzieningen zoals wadi’s en

bergbezinkbassins. Het hoofddoel van dit omvangrijke systeem is om afvalwater uit de directe leefomgeving te verwijderen ten behoeve van de volksgezondheid. Daarnaast komt riolering de bewoonbaarheid in de kernen ten goede doordat wateroverlast en stank zoveel mogelijk worden voorkomen. Verder is het milieu gediend met goed functionerende riolering.

In hoofdstuk 6 wordt de uitwerking van wateraspecten beschreven. Verwezen wordt naar dit hoofdstuk. Geconcludeerd wordt dat er in het kader van het GRP geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Conclusie

Het plan past binnen het gemeentelijk rioleringsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

5.1 Geluid

De vigerende bestemming 'Gemengd' laat al een woonfunctie toe en met het oog op het te transformeren winkelpand en de realisatie van twee nieuwe appartementen op de begane grond is een akoestisch onderzoek ingesteld (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek).

Uit het akoestisch onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De geluidsbelasting LDEN op de gevels van de geplande appartementen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 14 dB, t.g.v. de Eibergsestraat. Daarmee wordt de maximale grenswaarde van 63 dB niet overschreden.
  • De maximale geluidbelasting LDEN t.g.v. de Lansinkstraat onderschrijdt met 10 dB de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
  • Maatregelen om de geluidsbelasting t.g.v. de Eibergsestraat te reduceren om aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te voldoen ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige-, landschappelijke-, of financiële aard.
  • Een hogere grenswaarde kan worden aangevraagd van 62 dB voor de Eibergsestraat.

5.2 Bodemkwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling betreft een verbouwing van een bestaand pand. De bodem wordt niet geroerd. Om deze reden kan worden afgezien van bodemonderzoek.

5.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft i.c. namelijk slechts drie appartementen) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Inrichting

Op basis van de provinciale risicokaart zijn in en direct nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In en in de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In dit kader zijn geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

Een woning is een milieugevoelige functie. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende activiteiten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Van plangebied naar omgeving

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen milieubelastende objecten worden gerealiseerd, hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet worden gekeken of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In de nabijheid van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Met de voorgenomen ontwikkeling worden ook geen agrarische bedrijven gerealiseerd. Daarom hoeft hier niet nader op te worden ingegaan.

Conclusie

In het kader van het aspect geur zijn er geen belemmeringen.

5.7 Ecologie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een interne verbouwing. Om deze reden kan worden afgezien van ecologisch onderzoek.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Bij ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Haaksbergen heeft een eigen archeologische beleidsadvieskaart vormgegeven. Een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Haaksbergen is opgenomen in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1147-0002_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1147-0002_0007.png"

Afbeelding: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart

Aan het perceel is ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Waarde - Hoge archeologische verwachting" toegekend. Op grond van het bestemmingsplan is het verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden (als graven) uit te voeren over een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 m.

De voorgenomen ontwikkeling betreft het verbouwen van een bestaand pand en er zal geen sprake zijn van graafwerkzaamheden als genoemd in de planregels.

Cultuurhistorie

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig. Het plangebied herbergt geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie en/of cultuurhistorie.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het realiseren van 3 appartementen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Buurserzand & Haaksbergerveen) bedraagt ruim 1 kilometer. Gelet op de kleinschalige ontwikkeling, de soort activiteit, tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

5.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is geworden. Het Nationaal Waterplan heeft als beleidsdoel het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Vechtstromen

Waterschap Vechtstromen (voorheen waterschap Velt en Vecht) heeft voor de planperiode 2016 - 2021 een waterbeheerplan opgesteld. De primaire taakgebieden betreffen veilig water, voldoende water, schoon water en afvalwater. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. De waterschappen hebben voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2021. Waterschap Vechtstromen wil de plannen verder vormgeven en uitvoeren in dialoog en in samenwerking met alle betrokken partijen.

6.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragraaf is uiteengezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De watertoets is uitgevoerd op de website http://www.dewatertoets.nl//. Op basis van deze toets worden in het plan geen waterschapsbelangen geraakt.

Paragraaf geen waterschapsbelang

Deze paragraaf geen waterschapsbelang heeft betrekking op het plan bp Haaksbergen Dorp, herziening Eibergsestraat 58.

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

De samenvatting en het toetsresultaat van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 2.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten: Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, oppervlaktes et cetera).
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels: In dit artikel zijn de afwijkende maatvoeringen vastgelegd.
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene afwijkingsregels: In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene procedureregels: In dit artikel worden de algemene procedureregels voor de nadere eisen beschreven.
  • Overige regels: In dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke regelingen waar in de regels wordt naar verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment vaststelling van dit plan.

Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf wordt de in het plan opgenomen bestemming nader onderbouwd.

Bestemming 'Wonen - Meergezinshuizen' (Artikel 3 Wonen - Meergezinshuizen)

Conform het geldende bestemmingsplan wordt voor meergezinshuizen de bestemming 'Wonen – Meergezinshuizen' gekozen. De daartoe bestemde gronden zijn bestemd voor meergezinshuizen, alsmede voor bijbehorende bouwwerken en de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis. In de planregels

Bestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' (Artikel 4 Waarde - Hoge archeologische verwachting

Ook in dit geval is aansluiting gezocht bij de in het geldende plan voorkomende bestemming. Deze bestemming betreft de te beschermen archeologische waarden en is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in de grond te graven, te ontgronden, af te graven, te egaliseren, te mengen, te diepploegen, te ontginnen en op te hogen. Ook is het niet toegestaan ondergrondse transport-, energie- of telecom-municatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur aan te leggen, het waterpeil te verlagen en bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd, te rooien/aan te brengen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Haaksbergen. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente anderszins is verzekerd en vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten 

Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 27 juli 2016 een Uitzonderingslijst Vooroverleg Ruimtelijke Plannen (artikel 3.1.1 lid 2 Bro) vastgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarbij het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met provincie achterwege kan blijven.

Dit bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een woningbouwplan in bestaand stedelijk gebied met minder dan 7 woningen (Categorie A onder 1). Vooroverleg met de provincie Overijssel kan dus achterwege blijven.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gezien de geringe planologische wijziging geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, partiële herziening Eibergsestraat 58' wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De resultaten van de zienswijzen worden verwerkt in het bestemmingsplan.

29 maart 2017