direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1136-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' van de gemeente Haaksbergen is op 2 juli 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft op 22 april 2015 een uitspraak gedaan inzake een aantal beroepen.

Het voorliggende bestemmingsplan is de planologisch-juridische regeling van een herziening naar aanleiding van de uitspraak van ABRS op het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'. Het voorliggende plan betreft een reparatie van de locatie Oude Enschedeseweg 31 te Haaksbergen. Het beroep dat tot een herziening van het bestemmingsplan leidt, is meegenomen in deze correctieve herziening van het bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet meegenomen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit de locatie Oude Enschedeseweg 31. De locatie ligt in het buitengebied van Haaksbergen, namelijk op een afstand van circa 250 meter ten oosten van de kern. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van deze locatie in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1136-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging Oude Enschedeseweg 31

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0158.BP1136-0002;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Planologische regiem

De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'. Dit bestemmingsplan is op 2 juli 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Echter, voor de locatie Oude Enschedeseweg 31 heeft de ABRS het besluit vernietigd.

Daarom geldt voor de locatie het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat in 2000 is vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van dit plan met daarbij de ligging van deze locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1136-0002_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2000 met globale ligging Oude Enschedeseweg 31

Voor de locatie geldt de bestemming 'Agrarisch cultuurgebied' met de nadere aanduiding 'agrarisch bedrijf 3'. Dit betekent dat een maximale oppervlakte van het bouwperceel van 0,25 hectare is toegestaan. Bovendien geldt bij deze aanduiding dat de bebouwing zoals die bestond op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerp van dat bestemmingsplan mag worden vermeerderd met maximaal 15%.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsthema’s.

In hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde.

In de hoofdstukken 6 en 7 komen de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitspraak die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) is gedaan voor de locatie Oude Enschedeseweg 31. Ook is in ingegaan op verdere procedures en de onderliggende documenten. Inzichtelijk wordt gemaakt tot welke aanpassingen dat dient te leiden.

2.1 Uitspraak ABRS, verdere procedures en onderliggende documenten

Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State

De gemeenteraad van Haaksbergen heeft op 2 juli 2013 het bestemmingsplan 'Haaksbergen Buitengebied' gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit stelden verschillende partijen beroep in.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) deed op 22 april 2015 uitspraak. De Afdeling droeg hierbij de gemeente op om binnen 52 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de onder III.c genoemde plandeel en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Het onderdeel c betreft de bestemming 'Wonen' voor het perceel Oude Enschedeseweg 31.

In de volgende tekst komt het betreffende onderdeel uit de uitspraak van de Afdeling aan de orde. De volledige tekst van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De bestemming 'Wonen' voor het perceel Oude Enschedeseweg 31

Voor het plandeel met de bestemming 'Wonen' voor het perceel Oude Enschedeseweg 31 is beroep ingesteld bij de Afdeling. In het beroep stelt appellant dat de raad ten onrechte een woonbestemming heeft toegekend. Appellant voert aan dat hij op het perceel een paardenstoeterij exploiteert. Met het oog op de uitbreiding van zijn bedrijfsvoering heeft appellant in 2009 het perceel Oude Enschedeseweg 31 gekocht. Aan het perceel was in het voorheen geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming toegekend. De gronden waren ook als zodanig in gebruik ten tijde van het vaststellen van het plan. De raad heeft het bestaande agrarische gebruik ten onrechte niet als zodanig bestemd, aldus appellant.

Appellant betoogt subsidiair dat hij ten tijde van het vaststellen van het plan een concreet voornemen had zijn bedrijf uit te breiden door ook het perceel Oude Enschedeseweg 31 in gebruik te nemen voor een paardenstoeterij. De raad was vóór de vaststelling van het plan op de hoogte van dit voornemen. Appellant wijst in dit verband onder meer op zijn aanvraag van 5 december 2012 om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een paardenstal en kapschuur ten behoeve van de uitbreiding van de paardenstoeterij. Deze aanvraag is aangehouden vanwege de voorbereiding van het plan. Het college van burgemeester en wethouders heeft volgens appellant vastgesteld dat de door hem beoogde uitbreiding als een volwaardige agrarische activiteit aangemerkt dient te worden. In het ontwerpplan was dan ook, overeenkomstig de aanvraag, voorzien in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voor het perceel Oude Enschedeseweg 31, aldus appellant.

De Afdeling overweegt als volgt:

"22.2. Aan het perceel [locatie 8] is in het plan de bestemming "Wonen" toegekend.

In het ontwerpplan was voor het perceel voorzien in de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf".

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de regels bij het ontwerpplan waren de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

De omvang van het agrarisch bouwvlak bedroeg in het ontwerpplan ongeveer 0,53 ha.

22.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" was aan het perceel [locatie 8] de bestemming "Agrarisch cultuurgebied" met de aanduiding "agrarisch bedrijf 3" toegekend.

Ingevolge artikel 1, onder r, van de planvoorschriften werd onder "agrarisch bedrijf" verstaan: "een veehouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, waaronder begrepen een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege).

Ingevolge artikel 3 waren de op de kaart voor "Agrarisch cultuurgebied" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

Ingevolge artikel 3, onderdeel B, mochten op de tot "Agrarisch cultuurgebied" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend gebouwd mochten worden ten dienste van het agrarisch bedrijf (nader op de kaart aangeduid met "agrarisch bedrijf"), met dien verstande dat de oppervlakte van een bouwperceel ten behoeve van een "agrarisch bedrijf 3" ten hoogste 0,25 ha bedraagt.

22.4. Uit de door [appellant sub 9] overgelegde stukken volgt dat hij in 2008 zijn voornemen om de paardenstoeterij uit te breiden naar het perceel [locatie 8] kenbaar heeft gemaakt bij de gemeente. In de periode vanaf 2008 heeft [appellant sub 9] ten behoeve van de gewenste uitbreiding aanvragen om bouwvergunning onderscheidenlijk omgevingsvergunning ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. De aanvraag om bouwvergunning (met vrijstelling) uit 2008 is door het college van burgemeester en wethouders afgewezen, omdat [appellant sub 9] op dat moment geen eigenaar was van het (gehele) perceel [locatie 8]. Nadien heeft [appellant sub 9] een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het oprichten van paardenstallen en een kapschuur. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 4 mei 2011 deze aanvraag ingewilligd. Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 12 juni 2012 de verleende omgevingsvergunning op verzoek van [appellant sub 9] ingetrokken. Op 5 december 2012 heeft [appellant sub 9] een nieuwe aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het oprichten van een paardenstal en een kapschuur op het perceel [locatie 8], welke aanvraag ook de activiteit planologisch strijdig gebruik betrof. Het staat vast dat [appellant sub 9] bij zijn aanvraag van 5 december 2012 - of reeds daarvoor - rapporten en documenten heeft overgelegd, onder meer het bedrijfsplan "Stoeterij erve de Morgenster" van het bureau DLV van 19 april 2012 alsook tekeningen van het bureau Eelerwoude, die betrekking hebben op de landschappelijke inpassing van de paardenstoeterij. Het bedrijfsplan van [appellant sub 9] is getoetst door de Stichting Agrarische beoordelingscommissie. Deze commissie heeft bij brief van 29 januari 2013, derhalve vóór de vaststelling van het plan, het toetsingsadvies uitbracht aan het college van burgemeester en wethouders.

22.5. Vanwege de voorbereiding van het plan heeft het college van burgemeester en wethouders de aanvraag van 5 december 2012 aangehouden. In het ontwerpplan was voorzien in de door [appellant sub 9] gewenste bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" voor het perceel [locatie 8]. De raad heeft vervolgens bij amendement het plan gewijzigd vastgesteld door te voorzien in de bestemming "Wonen".

22.6. [appellant sub 9] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het perceel [locatie 8] ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk in gebruik was voor agrarische doeleinden. De enkele stelling van [appellant sub 9] dat hij, nadat hij eigenaar is geworden van de gronden, ter plaatse paarden heeft gehouden acht de Afdeling daartoe onvoldoende. De omstandigheid dat hij in de periode vóór de vaststelling van het plan aanvragen heeft ingediend voor bouw- en omgevingsvergunningen ten behoeve van het door hem beoogde agrarische gebruik van de gronden is niet van belang voor de beoordeling van de aard van het bestaande gebruik. Bij de beoordeling van het bestaande gebruik komt uitsluitend betekenis toe aan het feitelijk gebruik. De Afdeling acht verder van belang dat door de derde-belanghebbende, [belanghebbende], onweersproken is gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het plan de agrarische bedrijfswoning op het perceel in gebruik was als burgerwoning door een derde. Deze stelling van [belanghebbende] vindt steun in de door hem overgelegde documenten. Uit onder meer de brief van het college van burgemeester en wethouders van 19 december 1995 aan de toenmalige eigenaar van het perceel [locatie 8], [voormalig eigenaar], volgt dat de bedrijfswoning op het perceel feitelijk in gebruik was als burgerwoning. In de akte van levering van 19 januari 2009 staat dat tussen [appellant sub 9] en [voormalig eigenaar] is overeengekomen dat laatstgenoemde na levering huurder wordt van de verkochte onroerende zaak.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het perceel [locatie 8] ten tijde van het vaststellen van het plan niet in gebruik was voor agrarische doeleinden. Het standpunt van [appellant sub 9] dat het bestaande agrarische gebruik van de gronden ten onrechte niet als zodanig is bestemd is derhalve onjuist. Het betoog faalt.

22.7. Gelet op hetgeen hiervoor in 22.4 is overwogen, is de Afdeling evenwel van oordeel dat [appellant sub 9] zijn voornemen om uitbreiding van de paardenstoeterij naar het perceel [locatie 8] tijdig kenbaar heeft gemaakt aan het college van burgemeester en wethouders en dat de raad hiervan op de hoogte was, althans dat behoorde te zijn. De raad heeft niet gesteld dat het verzoek van [appellant sub 9] terzake - met de daarbij overgelegde rapporten en documenten - niet volledig was en dat het in zoverre niet mogelijk was een beoordeling te verrichten van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een paardenstoeterij op het perceel [locatie 8]. De raad heeft geen inhoudelijke beslissing genomen op dat verzoek van [appellant sub 9], omdat bij het college van burgemeester en wethouders reeds een aanvraag om omgevingsvergunning in behandeling was, welke aanvraag ook de activiteit planologisch strijdig gebruik betrof. De raad heeft het perceel bestemd overeenkomstig het bestaande gebruik, ervan uitgaande dat na de vaststelling van het plan het college van burgemeester en wethouders diende te besluiten op de aanvraag om omgevingsvergunning. Door aldus te handelen heeft de raad miskend dat in het stelsel van de Wro een bestemmingsplan het primaire ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad had bij het vaststellen van het plan een beslissing dienen te nemen op het verzoek van [appellant sub 9].

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt."

Wabo-aanvraag d.d. 5 december 2012 en verleende vergunning

Op 5 december 2012 is de aanvraag om omgevingsvergunning in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingediend. Op dat moment was het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2000 van toepassing. Er gold een voorbereidingsbesluit.

Op 11 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een paardenstal en kapschuur op het perceel Oude Enschedeseweg 31 in Haaksbergen.

Tegen dit besluit zijn meerdere bezwaarschriften ingediend. Op 14 januari 2015 heeft het college de bezwaren, voor zover ontvankelijk, gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen en bepaald dat vanaf 22 november 2013 sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Daarnaast heeft het college besloten dat de van rechtswege verleende omgevingsvergunning op de voorgeschreven wijze bekend moest worden gemaakt.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld. De rechtbank Overijssel heeft op 20 augustus 2015 het beroep van vier appellanten gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren en daarbij de uitspraak van de rechtbank in acht te nemen.

Op 1 december 2015 heeft het college een hernieuwde beslissing op bezwaar omgevingsvergunning Oude Enschedeseweg 31 genomen. Het college heeft hierbij het onderstaande in acht genomen.

Door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de bestemming van het perceel Oude Enschedeseweg 31 vernietigd en geldt weer de 'oude' agrarische bestemming (de bestemming 'Agrarisch cultuurgebied' met de nadere aanduiding 'agrarisch bedrijf 3'). De Raad van State heeft ten aanzien van de bestemming op dit perceel geen voorlopige voorziening/regeling getroffen. Voor de nieuw te nemen beslissing van het college is het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2000 de bestemming 'Agrarisch cultuurgebied' met de nadere aanduiding 'agrarisch bedrijf 3') het toetsingskader.

De rechtbank is met het college van mening dat er sprake is van een bedrijfsmatig agrarisch gebruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat:

  • Het bouwplan is aangevraagd ten behoeve van een bedrijfsmatig, maar wel geheel zelfstandig onderdeel van Stoeterij 'De Hanenberghoeve'.
  • Er geen concrete aanwijzingen zijn dat het beoogde gebruik afwijkt van het opgegeven bedrijfsmatige gebruik.

Het bouwplan voldoet voor het overige ook aan de bouwvoorschriften (artikel 3 lid B):

  • a. Het bouwplan ligt binnen het (flexibele) bouwblok van 0,25 ha.
  • b. Op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (oktober 1999) was er op het perceel 415 m2 bebouwing aanwezig. Op grond van de bouwvoorschriften kan deze bebouwing met 15% worden uitgebreid. Het bouwplan heeft een oppervlakte van 477 m2. Dat is 0,25 m2 minder dan is toegestaan.

Het bouwplan is hiermee in overeenstemming en ook anderszins in overeenstemming met de Wabo. De in de Wabo genoemde weigeringsgronden zijn niet van toepassing zodat op grond van het limitatieve-imperatieve stelsel uit de Wabo de omgevingsvergunning moet worden verleend. Uit de jurisprudentie volgt dat er, als gevolg van de vernietiging van een besluit door de rechtbank, geen van rechtswege verleende omgevingsvergunning kan ontstaan.

Op 23 oktober 2015 heeft initiatiefnemer een gewijzigde Wabo-aanvraag ingediend voor het bouwen van een kapschuur, paardenstalling en berging. Hiervoor is op 22 december 2015 een Wabo-vergunning verleend door het college.

Bij het hiervoor genoemde is aangegeven hoe de aanvragen zijn beoordeeld op basis van de kennis die op dat moment voorhanden was.

Verzoek intrekking Wabo-vergunningen d.d. 3 en 22 december 2015

Omdat er discussie is ontstaan over de oppervlakte van de oorspronkelijke bebouwing van het perceel Oude Enschedeseweg 31 heeft initiatiefnemer via zijn advocaat bij brief van 27 januari 2016 het college van burgemeester en wethouders verzocht om de verleende Wabo-vergunningen van 3 december 2015 en 22 december 2015 in te trekken.

Intrekking hoger beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State

In de brief van 2 februari 2016 heeft de advocaat van initiatiefnemer het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 20 augustus 2015 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingetrokken.

Wabo-aanvraag d.d. 26 januari 2016 voor het bouwen van een kapschuur, paardenstalling en berging

Op 26 januari 2016 heeft initiatiefnemer een nieuwe Wabo-aanvraag voor het bouwen van een kapschuur, paardenstalling en berging ingediend. Op 22 maart 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Wabo-vergunning verleend.

Tegen dit besluit zijn bezwaren ingediend. Op 5 juli 2016 heeft het college over de ingediende bezwaarschriften een besluit genomen en op advies Commissie bezwaarschriften besloten om de vergunning in stand te houden.

Op 31 maart 2016 is een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 4 mei 2016 het verzoek afgewezen en daarmee is de vergunning in werking getreden.

Tegen het besluit op de bezwaarschriften zijn beroepschriften ingediend. Op 14 oktober 2016 is de zitting bij de Rechtbank Overijssel geweest en op 31 oktober 2016 heeft de Rechtbank het besluit vernietigd en opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen.

Melding d.d. 27 juni 2011 in het kader van Activiteitenbesluit

Er is een melding besluit landbouw milieubeheer (nu Activiteitenbesluit) ontvangen op 27 juni 2011 en geaccepteerd voor de beoogde activiteit. Deze melding wijkt echter iets af van onderhavige aanvraag. De doorsnede B-B van stal 5 (gebouw A in onderhavige aanvraag) komt niet overeen met de nu ingediende aanvraag om omgevingsvergunning. Tevens is er een kleine interne wijziging in deze stal. De twee opslagruimtes voor stro en voer en de wc zijn anders gesitueerd. Voor deze wijzigingen moet een nieuwe melding op grond van het Activiteitenbesluit worden ingediend.

Melding d.d. 24 november 2015 in het kader van Activiteitenbesluit

Er is een melding in het kader van Activiteitenbesluit ingediend op 24 november 2015 in verband met de wijziging inrichting voor het houden van paarden. In de brief van 16 december 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven dat de melding volledig is en gepubliceerd kan worden.

Natuurbeschermingswet

Voor de nu aangevraagde activiteit is op 22 juli 2013 een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) verleend. Tegen deze vergunning is beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 1 april 2015 heeft de raad een tussenuitspraak genomen (nummer 201400848/1/R2). De provincie moet het gebrek in het bestreden besluit herstellen of laten herstellen. Onderwerp voor het herstellen van het besluit is het houden van 8 paarden in plaats van 10 paarden. Inmiddels is het bestreden besluit hersteld (het aantal paarden is teruggebracht naar 8 stuks) en de zitting met betrekking tot de einduitspraak heeft op 2 november 2015 plaatsgevonden.

De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft op 30 december 2015 uitspraak gedaan (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=86297). Het beroep is deels gegrond verklaard (het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 16 december 2013, kenmerk 2013/0406194) en is vernietigd. Het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 15 juli 2015, waarbij het college de vergunning heeft gewijzigd, door de melding van 27 juni 2011 in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de aangevraagde situatie en het aantal paarden terug te brengen van tien naar acht is ongegrond verklaard.

In onderhavige aanvraag staan 8 stallen op de tekening. Dit komt overeen met de vergunning op grond van de Nbw. Er is een Nbw-vergunning voor de beoogde situatie aanwezig is en de Nbw haakt niet aan bij onderhavige aanvraag om omgevingsvergunning.

Onderliggende documenten

Verkennend bodemonderzoek

Op de locatie is destijds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse Groep, Projectcode 11019410, van april 2011). Het onderzoek is in Bijlage 2 toegevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar is tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen van de paardenstal met verblijfsruimte en een buitenrijbak, aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen in het grondwater geen risico's voor de vssolksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

Landschappelijke inpassing

In verband met de activiteiten is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (Eelerwoude, Landschappelijke inpassing, van 19 maart 2012). Dit is opgenomen in Bijlage 3. In de uitspraak van de ABRS is ook naar dit plan verwezen.

Met dit plan worden de voorgenomen activiteiten ingepast in het landschap. Het landschappelijk inpassingsplan is ook als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het voorliggende plan. Hiermee wordt het aanleggen en het in instandhouden van de landschapsmaatregelen geregeld.

Situatietekening

Voor de locatie is een situatietekening opgesteld (Staalmeesters, Projectnummer ST10007, van 25 januari 2016). Zie hiervoor Bijlage 4. Uit deze tekening blijkt waar de bestaande en de te realiseren bebouwing zich bevinden.

Bedrijfsmatige activiteiten

Voor de stoeterij is een bedrijfsplan opgesteld (DLV, Bedrijfsplan Stoeterij Erve de Morgenster, van 19 april 2012). Het bedrijfsplan is opgenomen in Bijlage 5. Uit het bedrijfsplan blijkt dat het bedrijfsmatige activiteiten betreft. Het bedrijfsplan is getoetst door de Stichting Agrarische beoordelingscommissie. Deze commissie heeft een toetsingsadvies uitgebracht (Agrarische beoordelingscommissie, van 29 januari 2013). Naar aanleiding daarvan zijn er gegevens aangeleverd.

Voor de beoordeling van de bedrijfsmatige activiteiten op de locatie is daarna advies gevraagd bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (SAAB, Kenmerk 0073575RAB14/aw, van 2 juni 2014).

Hierin is geconcludeerd dat na realisatie van het voornemen op de locatie Oude Enschedeseweg 31 sprake is van:

  • 1. Een productieomvang van meer dan 10 sbe (standaard bedrijfseenheden) dan wel 10 nge (Nederlandse grootte-eenheden).
  • 2. Bedrijfsmatige activiteiten die het hobbymatige overschrijden. Blijkens het bedrijfsplan de exploitatiebegroting is er sprake van een winstdoelstelling.
  • 3. Een ruimtelijke verschijningsvorm van een agrarische functie door de aanwezigheid van paarden.

Gelet op het voorgaande kan de voorgestelde paardenhouderij aan de Oude Enschedeseweg 31 worden aangemerkt als een reële bedrijfsmatige agrarische activiteit.

Vervolgens is ook een advies gegeven door de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, OPR 025, van 23 oktober 2014). Hieruit blijkt dat de voorgenomen activiteiten zijn aan te merken als agrarische activiteiten met een bedrijfsmatig karakter.

2.2 Voorliggend bestemmingsplan

Indachtig de uitspraak van ABRS, verdere procedures en onderliggende documenten is er in het voorliggende bestemmingsplan voor gekozen om voor het perceel een bestemming op te nemen voor een agrarisch bedrijf. Als leidraad hierbij zijn de bebouwingsmogelijkheden voor de bedrijfsbebouwing van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld d.d. 29 november 2000) gehanteerd.

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is sprake van een kleinschalige agrarisch bedrijf (agrarisch bedrijf 3). Gelet op de ligging van het agrarisch bedrijf in een landschappelijk kleinschalige omgeving met in de nabijheid alleen maar burgerwoningen acht de gemeente verdere uitbreiding van dit agrarisch bedrijf in onderhavig bestemmingsplan niet wenselijk. Verder zijn er naast de ingediende Wabo-aanvraag van 26 januari 2016 voor het bouwen van een kapschuur, paardenstalling en berging geen concrete uitbreidingsverzoeken ingediend. Ook wil de gemeente vanwege het zorgvuldige ruimtegebruik zo min mogelijk verdere verstening van het buitengebied.

Inmiddels is duidelijk dat de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld d.d. 29 november 2000) 370 m2 bedroeg. Deze oppervlakte mag uitgebreid worden met 15%. De maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing exclusief de bedrijfswoning bedraagt hiermee 425 m2. Dit maximum acht de gemeente uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar voor dit perceel. Met onderhavig bestemmingsplan willen we geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor de agrarische bedrijfsbebouwing mogelijk maken.

Verder is voor zover ruimtelijk relevant aangesloten bij de bestemming uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' dat in 2013 is vastgesteld. In hoofdstuk 5 van de toelichting is hierop nader ingegaan.

In de bijlagen van de toelichting zijn onder andere de volgende documenten opgenomen:

Bijlage   Betreft   d.d.  
Bijlage 5   Bedrijfsplan Erve de Morgenster   19 april 2012  
Bijlage 6   Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen   23 oktober 2014  
Bijlage 7   Actualiteitsverklaring bedrijfsplan Erve de Morgenster   24 november 2016  

Bovenstaande bijlagen hebben ten grondslag gelegen aan de eerder ingediende Wabo-aanvragen. Tijdens de procedure van de vergunningen hebben de nodige aanpassingen plaatsgevonden. Voor onderhavige bestemmingsplan is de Wabo-aanvraag van 26 januari 2016 bepalend. Met deze Wabo-aanvraag wordt de realisering van kapschuur, paardenstalling en berging mogelijk gemaakt. Hiermee wordt de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing (exclusief bedrijfswoning) bereikt.

In het verleden is al eens sprake geweest van de realisering van een overdekte rijhal. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisering van een overdekte rijhal niet mogelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de procedure te reageren op deze afweging.

Daarnaast ligt het plangebied in gebied dat is aangewezen als 'Radarverstoringsgebied'. Op de locatie zijn slechts bouwwerken met een beperkte hoogte toegestaan. Het voorliggende plan leidt niet tot belemmeringen van dit gebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Het voorliggende plan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De locatie ligt in het buitengebied. Het bedrijf is een aan het buitengebied gerelateerde functie. De locatie biedt hiervoor de kwalitatieve geschiktheid. Met het voorliggende ontstaat geen extra ruimtebeslag door bebouwing. De locatie is ontsloten op de Oude Enschedeseweg. Multimodale ontsluiting is voor de activiteiten niet noodzakelijk.

Conclusie

Het voorliggende plan past, gezien de aard het karakter van het plan, binnen het nationale beleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

Op 1 juli 2009 zijn de Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten. Hierin is het beleid voor de fysieke leefomgeving van Overijssel weergegeven. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de Wro. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie onderscheidt in de Omgevingsvisie een aantal gebiedskenmerken. Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is dan geeft de 'catalogus gebiedskenmerken' richting aan de manier waarop dit moet plaatsvinden.

Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes.
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.
  • 3. Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus wordt bezien of een plan mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

  • 1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. Het voorliggende plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en er ontstaat geen extra ruimtebeslag door bebouwing. Zie verder paragraaf 3.1.

Hierna wordt ingegaan op andere generieke beleidskeuzes die relevant zijn voor het plangebied.

Reconstructiezonering: In dit gebied ligt het plangebied binnen de zone 'verwevingsgebied'. Hier wordt ingezet op een verweving van functies zoals natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken.

Zandwin- en zoutlocaties: De locatie ligt in mogelijke zoekgebieden voor zandwinning en zoutwinning. Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt als 'mixlandschap'. Hier is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het voorliggende plan past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken.

Natuurlijke laag: Binnen deze laag ligt het plan gebied binnen 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Het voorliggende plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: De locatie ligt op de grens van het 'oude hoevenlandschap' en het 'jonge heide en broekontginningslandschap'.

Oude hoevenlandschap: De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.

Jonge heide en broekontginningslandschap: De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Het voorgestelde plan voor het plangebied draagt bij aan het beleefbaar maken van de landschappelijke kwaliteiten.

Zoals reeds aangegeven, leidt het voorliggende plan niet tot nieuwe ontwikkelingen.

Stedelijke laag: Voor het plangebied is de stedelijke laag niet van toepassing.

Lust- en leisurelaag: Voor het plangebied is de lust- en leisurelaag niet van toepassing.

Vanuit de Omgevingsverordening ligt de locatie binnen de volgende gebieden:

  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO): Het voorliggende plan betreft geen nieuwe ontwikkeling. Een kwaliteitsimpuls is dan ook niet nodig.
  • Reconstructiebeleid: De locatie ligt binnen de zone 'verwevingsgebied', waar ingezet wordt op een verweving van functies zoals natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken. Het voorliggende plan past hierbinnen.
  • Glastuinbouw: Verbod nieuwvestiging glastuinbouwbedrijven: Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.
  • Verblijfsrecreatie: Verbod op nieuwe recreatiewoningen: Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.
  • Windenergie: Windturbines onder voorwaarden toegestaan: Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Haaksbergen 2030

De Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal in de structuurvisie. De kracht van Haaksbergen is dat het de voorzieningen van een stad combineert met de gemoedelijkheid, gezelligheid, bereikbaarheid en groene sfeer van een dorp te midden van een prachtig landschap.

De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Hierbij wil de gemeente het voorzieningenniveau op zijn minst op peil houden en waar mogelijk naar een hoger plan tillen. Het betekent ook dat de gemeente zich gaat inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil gehouden wordt. Ook wordt de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil gehouden en worden dorp en landschap optimaal met elkaar verbonden.

Om deze missie te laten slagen, zijn negen concrete ambities geformuleerd waarmee de gemeente de komende jaren aan de slag gaat:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

De voorgenoemde ambities staan centraal in het uitvoeringsprogramma dat hoort bij deze structuurvisie. Elk initiatief dat bij de gemeente wordt ingediend, moet een bijdrage leveren aan deze ambities. Dat hoeft niet te betekenen dat een plan aan álle ambities moet voldoen, maar het mag niet tegen ambities ingaan, en waar mogelijk moet het bijdragen aan meerdere ambities.

Het voorliggende plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Vanuit de structuurvisie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

Rood voor Rood 2015 en VAB beleid 2011

In de nota's is beleid opgenomen voor Rood voor Rood en Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB).

Rood voor Rood

Het Rood voor Rood beleid 2015 is op 23 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit beleid heeft als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Dit wordt met name bereikt door het slopen van landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied. Als compensatie kan onder voorwaarden woningbouw in het buitengebied worden gerealiseerd. Hieraan zijn een aantal voorwaarden gesteld voor de sloop van de bebouwing en de bouwlocatie. De slooplocatie, alsmede de locatie van de nieuwe woning worden landschappelijk ingepast.

VAB

Het VAB beleid 2011 is op 6 juli 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het hoofddoel bij VAB is sociaaleconomisch. Het beleid is gericht op het realiseren van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied. Dit houdt in dat de resterende economische waarde van een VAB wordt benut voor nieuwe functies. Kortom, er worden mogelijkheden geboden om bestaande gebouwen te hergebruiken voor andere activiteiten dan de landbouw.

Het Rood voor Rood- en het VAB beleid zijn toegevoegd als bijlage bij de regels. Het Rood voor Rood beleid en het VAB beleid behoorden voorheen (2011) tot één gezamenlijke nota. Inmiddels is het Rood voor Rood beleid geactualiseerd in een afzonderlijke nota. Aangezien in de nota van 2011 ook het Rood voor Rood beleid was opgenomen, is de gehele nota opgenomen. Echter, voor Rood voor Rood geldt het beleid uit 2015, waardoor voor Rood voor Rood het beleid uit 2015, en niet uit 2011, dan ook van toepassing is. Het Rood voor Rood beleid uit 2015 is daarom ook als bijlage bij de regels opgenomen.

Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen & Hof van Twente

De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan opgesteld (uit 2005). Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en bouwstenen en inrichtingsprincipes voor landschapsontwikkeling.

In de landschapsontwikkelingsvisie is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart behorende bij de landschapsontwikkelingsvisie weergegeven. Hierop is ook de ligging van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1136-0002_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart landschapsontwikkelingsvisie

Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema´s benoemd. Binnen de diverse thema’s worden weer gebiedstypen onderscheiden. Uit de uitsnede van de bij de landschapsontwikkelingsvisie behorende kaart blijkt dat de locatie is gelegen binnen het thema ‘Zorg voor agrarisch werklandschap’ met de aanduiding ‘veldontginningslandschap’. Hierna wordt nader ingegaan op het van toepassing zijnde thema en het daarbij behorende gebiedstype.

Zorg voor agrarisch werklandschap – veldontginningslandschap

Het veldontginningslandschap komt in grote eenheden voor op het plateau en de stuwwal waar voor behoud en versterking van het landschapspatroon wordt gepleit. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen. Ieder ontgonnen veld kent een eigen schaal en patroon van beplanting en bebouwing. In het dekzandlandschap komen kleinere velden voor waar restanten van bos, ven en hei te behouden landschapselementen zijn.

De wegbeplanting beperkt zich tot de ontginningsbasis en -grens of langs een zandpad en bestaat bij voorkeur uit berken incidenteel afgewisseld met grove den. De erfbeplanting is vrij besloten rondom een strak en regelmatig opgezet erf.

Het voorliggende plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In verband met de activiteiten op de locatie is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het voorliggende plan.

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid.

In de Wgh is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de geluidsbelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidgevoelige functies, zoals woningen.

Met het voorliggende plan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Onderzoek is daarom wettelijk gezien niet nodig. Ook is in dit geval geen sprake van een geluidsbelastende functie in het kader van de Wgh.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

4.2 Bodemkwaliteit

Bij ruimtelijke plannen moet worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Het voorliggende plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS.

Op de locatie is destijds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse Groep, Projectcode 11019410, van april 2011). Het onderzoek is in Bijlage 2 toegevoegd. In paragraaf 2.2 is reeds ingegaan op dit onderzoek. De bodem wordt geschikt geacht voor het gebruik van de locatie.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande zijn er in het kader van dit plan geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

4.3 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij het voorliggende plan. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 8 en in de volgende tekst. De resultaten leiden er toe dat een normale procedure moet worden doorlopen.

Waterparagraaf

Bij het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem. Het voorliggende plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS.

Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' kan de oppervlakte van de agrarische bedrijfsbebouwing niet toenemen. Wel kan de bedrijfswoning vergroot worden naar 750 m3, op basis van het geldende plan is een bedrijfswoning van 600 m3 toegestaan. Er kan dus sprake zijn van een toename aan verharding. Echter, dit betreft een mogelijkheid in het landelijk gebied die minder is dan 1.500 m2. Daarom is er geen compenserende waterberging nodig.

4.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Inrichting

In en direct nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

Aangezien bij het voorliggende plan geen nieuwe woningen of andere milieugevoelige objecten worden gerealiseerd, hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten. Overigens zijn er in de nabijheid van het plangebied geen milieubelastende bedrijven of activiteiten aanwezig.

Van plangebied naar omgeving

Het voorliggende plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.7 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

Met het voorliggende plan wordt geen nieuw geurgevoelig object mogelijk gemaakt. Het plan is opgesteld als gevolg van de uitspraak van de ABRS. Tevens liggen er binnen 50 meter van het plangebied geen geurgevoelige objecten.

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Er is hiermee ook geen sprake van belemmeringen voor bouwvlakken van omliggende agrarische bedrijven.

Conclusie

Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied of de EHS. Op ruim 400 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied ligt het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen'. De EHS ligt op circa 320 meter ten zuiden van het plangebied.

Aangezien het voorliggende plan is opgesteld als gevolg van de uitspraak van de ABRS en geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is geen ecologisch onderzoek nodig.

Soortenbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Het voorliggende plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS, er worden geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Het voorliggende plan heeft daarmee geen storende invloed op de directe omgeving. De locatie heeft geen kenmerkende specifieke natuurwaarde die in stand moet worden gehouden. Een ecologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Conclusie

In het kader van de het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Bij ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Haaksbergen heeft een eigen archeologische beleidsadvieskaart vormgegeven. Het plangebied kent een hoge archeologische verwachting. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting in het buitengebied geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlak groter dan 2.500 m2, én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 40 cm -Mv. Met het voorliggende plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- en/of dorpsgezicht. Ook zijn in het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

4.10 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor een locatie naar aanleiding van een uitspraak van de ABRS. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het voorliggende plan betreft dus geen activiteiten die zijn genoemd in onderdeel C of D. Op basis daarvan is dus geen MER, MER-beoordeling of vormvrije MER-beoordeling nodig.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Buurserzand & Haaksbergerveen') bedraagt ruim 400 meter. Gelet op de aard van het voorliggende plan waarbij geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is geen ecologisch onderzoek nodig. Naar aanleiding van voorliggend plan ontstaat er geen significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Het is ook relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

4.11 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van het voorliggende plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

Op de verbeelding en in de regels zijn de relevante bestemmingen voor de locaties van het plangebied opgenomen. Voor wat betreft de bebouwingsmogelijkheden is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2000 en voor wat betreft de plansystematiek is voor zover ruimtelijke relevant zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' uit 2013.

Het bestemmingsvlak is 0.58 hectare groot. Dit bestemmingsvlak mag niet in zijn geheel worden bebouwd. De bebouwingsmogelijkheden zijn beperkt. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (exclusief bedrijfswoning en exclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning) mag niet meer bedragen dan 425 m2.

In 'Buitengebied Haaksbergen' uit 2013 zijn:

  • een tweede bedrijfswoning;
  • vergroting woning tot 1.000 m3 voor de rustende boer;
  • trekkershutten;
  • een kleinschalig kampeerterrein;
  • een kampeerboerderij;
  • het be- en verwerken van mest;

in beginsel niet toegestaan. Wel zijn daarvoor in beginsel afwijkmogelijkheden opgenomen. Gelet op de voorwaarden waaronder en het afwegingskader waarbinnen aan die afwijkmogelijkheden toepassing kan worden gegeven, is niet realistisch dat daarvan voor het onderhavige perceel gebruik kan worden gemaakt. Ook is het gezien het kleinschalige karakter van dit gebied, de activiteiten en de functies met veel burgerwoningen in de omgeving niet wenselijk om dit toe te staan.

Voor een tweede bedrijfswoning is de omvang van het bedrijf te klein.

Een trekkershut kan alleen worden toegestaan bij een kleinschalig kampeerterrein, waarvan geen sprake is. Een kleinschalig kampeerterrein en een kampeerboerderij zijn ongewenst gelet op de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden. Het perceel is gelegen in een gebied met een kleinschalig karakter en veel burgerwoningen. Om dezelfde reden is het niet realistisch om een afwijkmogelijkheid op te nemen voor het be- en verwerken van mest.

Daarom zijn deze mogelijkheden niet overgenomen in onderhavig plan. Wel blijven er in beginsel mogelijkheden om af te wijken van het bestemmingsplan voor boerderijkamers of boerderijappartementen, nevenactiviteiten en mantelzorg.

In 'Buitengebied Haaksbergen' uit 2013 zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor:

  • het vergroten van het bouwperceel;
  • het toestaan van extra woningen;
  • het toestaan van een niet-agrarisch bedrijf;
  • een bedrijfsbestemming, een maatschappelijke bestemming of een recreatieve bestemming.

Ook voor deze bevoegdheden geldt dat gelet op de voorwaarden waaronder en het afwegingskader waarbinnen toepassing kan worden gegeven aan de bevoegdheid, het niet realistisch is dat daarvan voor het onderhavige perceel gebruik kan worden gemaakt. Bovendien is het gezien het kleinschalige karakter van dit gebied, de activiteiten en de functies met veel burgerwoningen in de omgeving niet wenselijk om dit toe te staan.

Daarom zijn deze mogelijkheden niet overgenomen in onderhavig plan. Wel is het in beginsel mogelijk de agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming.

Aangezien de locatie op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting, is in het voorliggende plan de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' opgenomen op basis van het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' betreft het gewijzigde plan, waarin de door de Raad van State als gebrekkig geoordeelde deel van de locatie Oude Enschedeseweg 31 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' hersteld is. Er zijn voor de gemeente geen uitvoeringskosten in relatie tot dit bestemmingsplan aanwezig die noodzaken tot het opstellen van een specifiek onderzoek naar economische aspecten. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is daarom geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' inclusief bijbehorende bijlagen is voorgelegd aan de overlegpartners ex artikel 3.1.1. Bro en heeft met ingang van vrijdag 1 april tot en met donderdag 12 mei 2016 voor een periode van zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Er zijn drie zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Wel zijn er ambtshalve wijzigingen van de toelichting, bijlagen bij de toelichting en de planregels. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de zienswijzennota d.d. december 2016.

25 januari 2017.