direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haaksbergen Dorp, partiële herziening Ds. van Kriekenstraat 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1132-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De woning aan de Ds. Van Kriekenstraat 1 heeft een relatief grote tuin. Het voornemen is om de woning te slopen en op het stuk grond drie vrijstaande woningen te realiseren.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune' is de bouw van drie woningen niet toegestaan. Daarom dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen.

Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Ds. van Kriekenstraat voor de gronden die bij nummer 1 behoren. De locatie ligt in de kern Haaksbergen. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, partiële herziening Ds. van Kriekenstraat 1' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0158.BP1132-0002);
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune'. Dit bestemmingsplan is op 25 maart 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin weergegeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan

Op basis van het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune' zijn de gronden in het plangebied bestemd als ‘Wonen - Woonhuizen' en 'Tuin'. Voor de locatie van de bestaande woning geldt een bouwvlak.

Tevens geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.

Binnen het bouwvlak van de bestemming 'Wonen - Woonhuizen' is slechts één vrijstaande woning mogelijk. Op basis van het geldend bestemmingsplan is het dus bij recht niet mogelijk om binnen het plangebied 3 vrijstaande woningen te realiseren. Ook is dit niet mogelijk via afwijkingsbevoegdheden danwel wijzigingsbevoegdheden. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

De gemeenteraad heeft besloten om in principe medewerking te verlenen aan de ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van dit planvoornemen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de landschapskarakteristiek alsmede de huidige situatie in het plangebied.

Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Haaksbergen beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema’s de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is gelegen in de kern van Haaksbergen ten noordoosten van het centrum. Het plangebied wordt als volgt begrensd:

  • door de Ds. van Kriekenstraat aan de zuid- en oostzijde;
  • door de Vincentstraat aan de zuid- en westzijde;
  • woonbebouwing aan de noordzijde.

Het plangebied omvat de percelen K 3562 en K 3380.

Op de volgende afbeelding is de huidige situatie in beeld gebracht met daarbij de globale ligging van het plangebied. Opgemerkt wordt dat de planbegrenzing indicatief is. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0003.jpg"

Afbeelding: Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0004.jpg"

Afbeelding: Huidig aanzicht vanaf Ds. van Kriekenstraat (westkant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0005.jpg"

Afbeelding: Huidig aanzicht vanaf Ds. van Kriekenstraat (oostkant)

Op het perceel Ds. van Kriekenstraat 1 staat momenteel één vrijstaande woning met bijgebouw. In het verleden heeft er een twee-onder-een kapwoning gestaan, deze is in de jaren '80 gesloopt.

De resterende percelen zijn, deels verhard met klinkers en tegels en grotendeels onbebouwd en onverhard (tuin en een braakliggend stuk grond/grasland).

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.375 m2.

De Ds. Van Kriekenstraat en de omliggende straten liggen in een woongebied en er geldt een snelheidsbeperking tot 30 km/uur.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beschrijving toekomstige situatie

Het plan bestaat uit het slopen van de huidige vrijstaande woning op de hoek Vincentstraat en Ds. van Kriekenstraat. Op de percelen bij Ds. van Kriekenstraat 1 komen drie vrijstaande woningen.

De vrijstaande woningen krijgen een bouwmassa van één laag met kap.

De voorkanten van de woningen komen aan de Ds. van Kriekenstraat. De woning op de hoek met de Vincentstraat heeft (in architectonische zin) twee voorkanten.

De volgende afbeeldingen geven een beeld van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0006.jpg"

Afbeelding: Situatieschets

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0007.jpg"

Afbeelding: Schets toekomstig aanzicht vanaf Ds. van Kriekenstraat (westkant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0008.jpg"

Afbeelding: Schets toekomstig aanzicht vanaf Ds. van Kriekenstraat (oostkant)

Het plangebied bestaat uit twee percelen (K 3562 en K 3380). Het perceel K 3562 heeft een oppervlakte van 724 m2 en het perceel K 3380 heeft een oppervlakte van 651 m2. Het totale perceel heeft een oppervlakte van 1.375 m2. De hoekwoning krijgt een oppervlakte van 589 m2 en de andere twee woningen 384 m2 respectievelijk 402 m2.

De bestaande woning Ds. van Kriekenstraat 1 wordt gesloopt, waardoor er ruimtelijk een betere situatie ontstaat. Het uitgangspunt is dat er bij dergelijke herontwikkeling van locaties sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In dit geval wordt hieraan voldaan. De bestaande woning Ds. van Kriekenstraat staat behoorlijk dicht op de Vincentstraat en de Ds. van Kriekenstraat. In de toekomstige situatie wordt de bestaande woning gesloopt en komen er drie vrijstaande woningen aan de Ds. van Kriekenstraat. De vrijstaande woningen komen op circa 5 meter uit het voetpad van de Ds. van Kriekenstraat. De woning op de hoek met de Vincentstraat komt ten opzichte van de bestaande situatie op een grotere afstand van de openbare ruimte van de Vincentstraat. Het gevolg is dat er op deze hoek een ruimtelijke betere en ruimere situatie ontstaat. De nieuwe woning staat minder dicht op de openbare ruimte en 'dringt' zich minder op. Dit komt zeker ten goede aan de verkeersveiligheid ter plaatse.

De percelen hebben een dusdanige omvang dat de drie vrijstaande woningen ruim op de kavels gerealiseerd kunnen worden. Vanuit een stedenbouwkundig oogpunt is het gewenst dat het hoofdgebouw van de woningen op minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelgrens komt. Ook dienen de kavel minimaal 25 meter diep te zijn en van voldoende omvang zodat de woningen er ruim op staan. Het initiatief kan hieraan ruimschoots voldoen.

Bij de woningen worden de inritten aan de Ds. van Kriekenstraat gemaakt. Het verkeer kan veilig afgewikkeld worden vanaf deze straat. Er is geen sprake van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. De kavels bieden voldoende ruimte voor parkeren.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 5 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de procedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van een extra woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Drie woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid is ook niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).

Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro, dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dat geval kan de ladder als leidraad dienen.

De nieuwe woning voorziet in een behoefte, zowel kwalitatief als kwantitatief. Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke situatie op de locatie.

In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op de behoefte. De voorgenomen ontwikkeling geeft hier een invulling aan. Tevens ontstaat er met de voorgenomen ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke situatie op de locatie, zie hiervoor paragraaf 3.1.

Ad 2.

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een locatie binnen bestaand bebouwd gebied benut voor woningbouw door middel van herstructurering.

Ad 3.

De woningen worden ontsloten op de Ds. van Kriekenstraat. Vanaf deze straat kan het verkeer veilig afgewikkeld worden. De ontsluiting van het plangebied zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor de woningen niet noodzakelijk.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

Op 1 juli 2009 zijn de Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten. Hierin is het beleid voor de fysieke leefomgeving van Overijssel weergegeven. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de Wro. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie onderscheidt in de Omgevingsvisie een aantal gebiedskenmerken. Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is dan geeft de 'catalogus gebiedskenmerken' richting aan de manier waarop dit moet plaatsvinden.

Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes.
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.
  • 3. Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus wordt bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

  • 1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van herstructurering van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied.

Ook valt de locatie in een mogelijk zoekgebied voor zandwinning en zoutwinning. Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt als 'woonwijk'. Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als 'Woonwijk' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken.

Stedelijke laag: De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Bebouwingsschil 1900 - 1955’.

De gemengde stadswijken van de bebouwingsschil kenmerken zich door de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling en de maat, de schaal en het ritme waarin deze bebouwing zich als wijk manifesteert. In de tuindorpen zijn de structuur van het geheel van bebouwde massa en groenstructuur en de eenheid en eenduidigheid, met oog voor de details, van de bebouwing zeer kenmerkend. De wijken herbergen bijzonder industrieel erfgoed en hebben veelal een mix van functies.

In het voorliggende geval wordt een locatie binnen bestaand bebouwd gebied herontwikkeld. Met de ontwikkeling verbetert ook de ruimtelijke situatie ter plekke. De woningen zijn passend in de omgeving (woonwijk). Het gebiedskenmerk biedt ruimte voor dergelijke herstructureringsprojecten.

Lust- en leisurelaag: De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen de provinciale beleidsambities zoals zijn neergelegd in het ter plaatse van toepassing zijnde gebiedskenmerk.

Omgevingsverordening Overijssel

Een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Zoals blijkt uit paragraaf 4.3 wordt ingezet op een behoefte ter verbetering van de doorstroming van den lokale woningmarkt. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. Hiermee wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling van het plangebied betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Zoals ook blijkt uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Met de herstructurering wordt een woning gesloopt en wordt het plangebied ingevuld met drie woningen. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 (Nieuwe woningbouwlocaties)

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De gemeente Haaksbergen heeft, zoals ook blijkt uit paragraaf 4.3, een woonvisie voor de periode tot 2015 met een doorkijk naar 2020 opgesteld. Bij de uitwerking van de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de eisen uit de Omgevingsverordening Overijssel die door de provincie zijn gesteld en is tevens overleg gevoerd met de provincie Overijssel en buurgemeenten. De gemaakte prestatieafspraken met de provincie Overijssel zijn doorvertaald in de gemeentelijke woonvisie en de woningbouwprogrammering.

Het nieuwbouwprogramma in de gemeente Haaksbergen gaat uit van 400 woningen tot 2015. De ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, gaat uit van de sloop van een bestaande vrijstaande woning en de realisatie van drie vrijstaande woningen (dus een toename van twee woningen) in een binnenstedelijk gebied. De ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke woonvisie (hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.3) en in overeenstemming met de prestatieafspraken met de provincie Overijssel zoals hierboven weergegeven.

Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan ook worden gemotiveerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Bij het kopje 'Ontwikkelingsperspectieven' is uitgebreid op dit aspect ingegaan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past in de provinciale plannen.

4.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente

De Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal in de structuurvisie. De kracht van Haaksbergen is dat het de voorzieningen van een stad combineert met de gemoedelijkheid, gezelligheid, bereikbaarheid en groene sfeer van een dorp te midden van een prachtig landschap.

De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Hierbij wil de gemeente het voorzieningenniveau op zijn minst op peil houden en waar mogelijk naar een hoger plan tillen. Het betekent ook dat de gemeente zich gaat inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil gehouden wordt. Ook wordt de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil gehouden en worden dorp en landschap optimaal met elkaar verbonden.

Om deze missie te laten slagen, zijn negen concrete ambities geformuleerd waarmee de gemeente de komende jaren aan de slag gaat:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

In het voorliggend geval is met name ambitie 7 van belang.

Ambitie 7: Verbreden van het aanbod aan woonmilieus

Haaksbergen is een geliefd dorp. Veel mensen melden in de bewonersenquête dat ze met veel plezier in Haaksbergen wonen. De kwaliteiten die Haaksbergen heeft met het hoge voorzieningenniveau, de nabijheid van grote(re) steden als Hengelo en Enschede, en het mooie buitengebied, zorgen voor een aantrekkelijk woonklimaat voor jong en oud.

Voor de komende jaren bouwt Haaksbergen vooral op inbreidingslocaties. Het voordeel van deze locaties is dat aantrekkelijke woonmilieus kunnen worden gemaakt, die dicht bij de voorzieningen van het centrum liggen, en dat tegelijkertijd kan worden gebouwd aan een mooier en groener Haaksbergen, waarbij het herstel van de dorpsstructuur een belangrijk doel is. Ook op termijn liggen rond het centrum nog veel potentiële inbreidingslocaties.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan deze ambitie. Binnen het plangebied is een vrijstaande woning gesitueerd. Op de locatie zijn mogelijkheden voor herstructurering waarmee de ruimtelijke situatie verbetert. De locatie leent zich, vanwege nabijheid van het centrum en de ligging in een woonbuurt, uitstekend voor nieuwe woningen. De percelen hebben een dusdanige omvang dat de drie vrijstaande woningen ruim op de kavels gerealiseerd kunnen worden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de ambitie genoemd in de gemeentelijke structuurvisie.

Woonvisie: Keuzes voor de toekomst, wonen van nu naar 2020

De Woonvisie ‘Keuzes voor de toekomst’ is in 2011 door de gemeenteraad van Haaksbergen vastgesteld. Deze woonvisie geeft concrete plannen voor de periode tot 2015 met een doorkijk tot 2020. De woonvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal thema’s, te weten keuzevrijheid, flexibiliteit en mix & match.

Keuzevrijheid

De gemeente Haaksbergen heeft met de provincie Overijssel prestatieafspraken gemaakt. Hierbij wordt uitgegaan van een geprognosticeerde groei van 460 woningen tot 2015. Vanwege de veranderende vraag naar woningtypen moet in het woningbouwprogramma hiermee rekening worden gehouden.

De vraag naar woningen, de inzichten in wat er gebouwd kan en moet worden en de financiële omstandigheden veranderen door de tijd. In hoeverre het woningbouwprogramma wordt uitgevoerd, is in sommige gevallen nog een vraagteken. Deze onzekerheid komt in sommige gevallen door de huidige marktomstandigheden, maar is soms ook het gevolg van (gerechtelijke) procedures die lange tijd in beslag nemen.

Flexibiliteit

Bij het thema flexibiliteit gaat het voornamelijk om het levensloopbestendig maken van zowel de woningen als het bestemmingsplan. Om op deze manier in een eerder stadium te kunnen inspelen op veranderingen. Hierbij blijven ruimtelijke kwaliteit en het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' belangrijke aspecten.

Mix & match

In de woonvisie is onderscheid gemaakt in doelgroepen. Hiermee kan de specifieke vraag per doelgroep in beeld worden gebracht. Echter wordt gestreefd naar een mix van tussen jong en oud, in prijsklassen en eigendom. Daarnaast wordt meer ingezet op functiemenging.

Het plan voldoet aan de woonvisie. In het kader van dat beleidsdocument is een woonwensenonderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken dat wonen in en nabij het centrum zeer gewild is. De woonvisie is flexibel opgesteld. Dit betekent dat er niet voor is gekozen om bepaalde types woningen uit te sluiten of juist toe te staan. Met de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling wordt in eerste instantie voorzien in vrijstaande woningen. Er is veel vraag naar dit woningtype, maar is slechts in zeer beperkte mate meegenomen in nieuwbouwplannen. Daarnaast kunnen vrijstaande woningen vrij eenvoudig worden ingericht als levensloopbestendige woningen, waar op dit moment eveneens vraag naar is. Initiatiefnemer heeft aangegeven dat men de potentiële doorstromers op de woningmarkt wil bedienen. Het bouwen ten behoeve van doorstroming zorgt ervoor dat de vrijgekomen woningen voor andere doelgroepen kunnen worden ingezet. Dit is in lijn met de woonvisie.

Conclusie

Het plan voldoet aan de gemeentelijke woonvisie.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2016

Het hoofddoel van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is om afvalwater uit de directe leefomgeving te verwijderen ten behoeve van de volksgezondheid. Daarnaast komt riolering de bewoonbaarheid in de kernen ten goede doordat wateroverlast en stank worden voorkomen. Tot slot is het milieu gediend met goed functionerende riolering. In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is opgenomen op welke manier de gemeente Haaksbergen de riolering beheert

Het GRP 2013 – 2016 is het eerste verbrede GRP voor de gemeente Haaksbergen, waarbij behalve naar afvalwater ook wordt gekeken naar hemelwater en grondwater. Ook is het oude rioolrecht vervangen door een nieuwe verbrede rioolheffing.

Voor de gemeentelijke zorgplichten op het gebied van hemelwater en grondwater is in dit GRP concreet beleid geformuleerd. Eén van de bedoelingen van het beleid is dat zo min mogelijk grondwater en hemelwater wordt afgevoerd naar de zuivering. Die is namelijk bedoeld voor het zuiveren van afvalwater. Extra van relatief schoon water leidt tot hogere kosten en een lager zuiveringsrendement.

In hoofdstuk 6 wordt de uitwerking van wateraspecten beschreven. Verwezen wordt naar dit hoofdstuk. Geconcludeerd wordt dat er in het kader van het GRP geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Conclusie

Het plan past binnen het gemeentelijk rioleringsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

5.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de geluidsbelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidgevoelige functies, zoals woningen.

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch buro Tideman, Rapportnummer 15.084.01, van 26 augustus 2015). In Bijlage 1 is het onderzoek toegevoegd. Hierna zijn de onderzoeksresultaten weergegeven.

Wet geluidhinder

De Ds. Van Kriekenstraat en de omliggende straten liggen in een woongebied en er geldt een snelheidsbeperking tot 30 km/uur. Daarmee is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Ruimtelijke ordening

Als voor de beoordeling wordt gekeken naar de grenswaarden van de Wet geluidhinder, dan is na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g, sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 1 en 2 dB. In een Wgh situatie zou dit eenvoudig op te lossen zijn met een hogere grenswaarde. Voor de ruimtelijke afweging kan daarom gesteld worden dat het aspect geluid geen beletsel is voor de beoogde bestemmingsherziening.

De geluidswering van de gevel (eventueel door het treffen van maatregelen) moet worden afgestemd op de geluidsbelasting.

Conclusie

Rekening houdend met het voorgaande dan wordt voldaan aan het aspect geluid.

5.2 Bodemkwaliteit

Bij ruimtelijke plannen moet worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Indien bij de ontwikkeling de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet een bodemonderzoek worden aangeleverd.

Gelet op het feit dat er verblijfsruimten voor mensen worden gerealiseerd, is in het kader van de voorliggende bestemmingsplanherziening een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse Groep, Projectcode 15026810, van 3 juli 2015). Het onderzoek is in Bijlage 2 opgenomen. De conclusies en aanbevelingen zijn hierna beschreven.

In de bovengrond en in het grondwater zijn (zeer) licht verhoogde gehaltes aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar het feitelijke onderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De ondergrond is niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.

Bij de voorgenomen nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente). Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan een indicatieve toetsing in het kader van het Besluit bodemkwaliteit worden uitgevoerd. De onderzochte bovengrond is als gevolg van de licht verhoogde cadmium, koper, lood, zink en PAK-gehaltes niet vrij toepasbaar, maar dient op basis van de indicatieve toetsing in het kader van het Besluit bodemkwaliteit te worden verwerkt in gebieden met de functieklasse industrie.

Aanbevolen wordt de grond na ontgraving her te gebruiken op de locatie (bijvoorbeeld om een lager gelegen terreindeel op te hogen).

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen het voorliggende bestemmingsplan, aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Conclusie

In het kader van deze ontwikkeling zijn er voor het bestemmingsplan geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

5.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk slechts 2 extra woningen) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Inrichting

Op basis van de provinciale risicokaart zijn in en direct nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In en in de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In dit kader zijn geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

Een woning is een milieugevoelige functie. In de omgeving van het plangebied is een milieubelastende activiteit aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Het betreft de locatie Blankenburg 20 waarop detailhandel van ruitersport / zadelmakerij is gevestigd. In het kader van de VNG-publicatie valt dit onder 'detailhandel voor zover n.e.g.', waarbij een maximale richtafstand van 10 meter geldt. De afstand van het plangebied tot deze locatie is meer dan 10 meter, namelijk ruim 14 meter. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.

Van plangebied naar omgeving

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen milieubelastende objecten worden gerealiseerd, hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet worden gekeken of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In de nabijheid van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Met de voorgenomen ontwikkeling worden ook geen agrarische bedrijven gerealiseerd. Daarom hoeft hier niet nader op te worden ingegaan.

Conclusie

In het kader van het aspect geur zijn er geen belemmeringen.

5.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen.

De locatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied en/of de EHS. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Buurserzand & Haaksbergerveen) bedraagt ruim 1,5 kilometer. De afstand tot de EHS is ruim 1,2 kilometer. Gezien de afstand, de aard van de ontwikkeling en de tussenliggende barrières worden geen negatieve effecten verwacht.

Soortenbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Eelerwoude, Projectnummer P7337, van 2 oktober 2015). In Bijlage 3 is het onderzoek toegevoegd.

In en rond het plangebied komen een aantal beschermde soorten voor. Er worden met de voorgenomen ontwikkelingen, waaronder sloop en kap, geen negatieve effecten verwachten op aanwezige beschermde soorten of hun verblijfplaatsen, mits deze werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

In verband met de (mogelijke) aanwezigheid van een aantal broedvogelsoorten is het noodzakelijk om werkzaamheden, zoals sloop en kap, buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt in de Flora- en faunawet geen termijn genoemd. Het gaat er om dat er geen nesten of nestelende vogels worden verstoord ongeacht de periode van het jaar. In de praktijk wordt echter de periode van 1 maart tot 15 juli beschouwd als het broedseizoen, al dient men op dit soort locaties alert te blijven op laat broedende soorten zoals de houtduif, een soort die tot in november nog kan nestelen.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen en ontwikkelingen binnen het plangebied niet in de weg staat.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Bij ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Haaksbergen heeft een eigen archeologische beleidsadvieskaart vormgegeven. Een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Haaksbergen is opgenomen in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1132-0002_0009.jpg"

Afbeelding: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart

Het plangebied kent een hoge archeologische verwachting, waarbij de archeologische resten waarschijnlijk goed zijn geconserveerd. Voor gebieden met dergelijke archeologische verwachting binnen de bebouwde kom geldt op basis van de gemeentelijke erfgoedverordening een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlak groter 2.500 m2.

In voorliggend geval worden de woningen deels gebouwd ter plaatse van bestaande bebouwing. De gronden zijn daar al grotendeels verstoord door de aanleg van de funderingen van de thans nog aanwezige bebouwing.

Het oppervlakte van het plangebied is circa 1.375 m2. Dit is aanzienlijk minder dan 2.500 m2. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen de wijk Boerenmaat. Boerenmaat is ontstaan in verschillende tijdsperioden. Het grootste deel van de wijk is gerealiseerd in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De oudste bebouwing ligt rond de kruising Fazantstraat - Peddemors - Geukerdijk en stamt uit de periode 1900-1945. Nieuwere bebouwing is aanwezig op enkele inbreidingslocaties. Het plangebied ligt in een gebied met voornamelijk woonbebouwing. In andere delen van de wijk zijn ook een aantal maatschappelijke voorzieningen gevestigd.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het realiseren van 2 extra woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Buurserzand & Haaksbergerveen) bedraagt ruim 1,5 kilometer. Gelet op de kleinschalige ontwikkeling, de soort activiteit, tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

5.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is geworden. Het Nationaal Waterplan heeft als beleidsdoel het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het Waterbeheerplan is een van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

De Waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd. Op dit moment heeft Waterschap Vechtstromen nog geen eigen waterbeheerplan. Wel is een waterbeheerplan van dit waterschap in ontwikkeling. Temeer omdat de waterbeheerplannen in het deelstroomgebied Rijn-Oost inhoudelijk grotendeels hetzelfde zijn, is hierna ingegaan op het beleid van het voormalige waterschap Regge en Dinkel.

Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in de hele stroomgebieden van de waterschappen en het omvatten alle watertaken van de waterschappen: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

6.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragraaf uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsprocedure

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

Het plan betreft de een ontwikkeling waarbij een woning wordt gesloopt en drie nieuwe woningen worden gerealiseerd (dus in totaal twee extra woningen worden toegevoegd).

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

De samenvatting en het toetsresultaat van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 4.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten: Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, oppervlaktes et cetera).
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels: In dit artikel zijn de afwijkende maatvoeringen vastgelegd.
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene afwijkingsregels: In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene wijzigingsregels: In dit artikel worden de algemene procedureregels voor de nadere eisen beschreven.
  • Overige regels: In dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke regelingen waar in de regels wordt naar verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment vaststelling van dit plan.

Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Bestemming 'Tuin' (Artikel 3)

Keuze

Conform het geldende bestemmingsplan en de gemeentelijke systematiek hebben de voortuinen van de woningen de bestemmingen 'Tuin' gekregen.

Functie

De tuinen, onbebouwde erven, met de daarbij behorende in- en uitritten, parkeergelegenheid, voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding zijn onder de bestemming 'Tuin' gebracht.

Bebouwingsmogelijkheden

Deze bestemming is opgenomen om het onbebouwde karakter van het gebied te benadrukken. Binnen deze bestemming is wel een regeling opgenomen voor erkers.

Bestemming 'Wonen - Woonhuizen' (Artikel 4)

Keuze

Conform het geldende bestemmingsplan hebben reguliere woningen de bestemming 'Wonen – Woonhuizen'. Gezien het feit dat het in dit bestemmingsplan ook gaat om reguliere woningen, niet zijnde meergezinswoningen, is deze bestemming overgenomen.

Functie

Binnen de bestemming 'Wonen – Woonhuizen' wordt wonen in grondgebonden, vrijstaande woningen toegestaan, eventueel in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.

Bebouwingsmogelijkheden

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak en vrijstaand te worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogtes en minimale en maximale dakhellingen zijn in de bouwregels juridisch-planologisch vastgelegd. Voor bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen, waarbij afhankelijk van de omvang van het perceel een grotere oppervlakte wordt toegestaan mits niet meer dan een in de regels nader te noemen percentage van het bouwperceel wordt bebouwd.

Bestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' (Artikel 5)

Keuze

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' opgenomen.

Functie

Met de dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in de grond te graven, te ontgronden, af te graven, te egaliseren, te mengen, te diepploegen, te ontginnen en op te hogen. Ook is het niet toegestaan om waterpartijen en watergangen te graven of te dempen, ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur aan te leggen, het waterpeil te verlagen en bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd, te rooien/aan te brengen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Haaksbergen. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën van bestemmingsplannen van lokale aard waarover vooroverleg niet noodzakelijk is. Voor woningbouwplannen met bijbehorende voorzieningen is geen vooroverleg noodzakelijk, mits de ontwikkeling in lijn is met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen. In voorliggend geval is het realiseren van de woningen in overeenstemming met de prestatieafspraken. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de prestatieafspraken wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel is niet noodzakelijk.

Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vechtstromen. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure opgenomen in paragraaf 6.2.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gezien de geringe planologische aanpassing geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, partiële herziening Ds. van Kriekenstraat 1' heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.

maart 2016.