direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Leemdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1117-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van een woning met een bijgebouw ten noorden van Leemdijk 18 te Haaksbergen. De nieuwe woning wordt in het kader van de Rood voor Rood-beleid op de betreffende locatie ontwikkeld.

1.2 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op de locatie Braamweg 6 te Haaksbergen ligt een voormalig agrarisch erf met een grote hoeveelheid voormalige agrarische bebouwing. Aan de Braamweg 6 zijn de landschapsontsierende opstallen gesloopt. Het erfensemble bestaat op dit moment uit een boerderij (erf 't Amerika) uit de ontginningsperiode (jaren dertig) met een kapschuur, schöppe en werktuigenberging. Het grote aantal schuurtjes en stallen (totaal 1079 m2) op het erf dat gesloopt is, maakt de kern van het erf weer zichtbaar. De kern wordt gevormd door een boerderij met achterhuis met daarachter de twee schuren en een schöppe. Het compacte erf wat door de sloop ontstaat, wordt als afgerond geheel beschouwd.

Op het erf is geen geschikte locatie te vinden voor de realisatie van een Rood voor Rood kavel, zonder bovengenoemde cultuurhistorische setting van erf 't Amerika te verstoren. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt vooral bereikt door de solitaire ligging van de boerderij in combinatie met de bossen en landbouwgronden. Het toevoegen van een extra woongebouw met bijgebouw op het erf creëert geen eenheid met de bestaande bebouwing maar een 'dubbelerf'.

Strak om het erf heen ligt de begrensde ecologische hoofdstructuur (EHS). Voor ontwikkelingen in de EHS voert de provincie Overijssel een zeer restrictief beleid.

Om bovenstaande redenen is gezocht naar een locatie elders. Deze is gevonden naast Leemdijk 18. De eigenaar van deze locatie heeft de wens een woningbouwkavel te realiseren met een bestemmingsomvang van 1000 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0004.png"

Ligging gesloopte bebouwing aan de Braamweg 6

De gemeente Haaksbergen heeft in haar schrijven van 18 februari 2009 positief gereageerd op de sloop van de gebouwen en deelname aan het Rood voor Rood-beleid voor locatie Braamweg 6, waarbij het bouwrecht niet op de locatie zelf, maar elders ontwikkeld wordt.

Een locatie elders is gevonden ten noorden van het erf aan de Leemdijk 18. Op deze locatie kan de nieuwbouw goed worden ingepast aansluitend op een bestaande woningbouwconcentratie. Er wordt daarmee 1.079 m² landschapsontsierende bebouwing gesloopt, in ruil voor een woningbouwkavel en een kwaliteitsverbetering voor het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0005.jpg"

Het plangebied aan de Leemdijk (zwartomlijnd) en het deel waar voorwaarden aan worden gesteld voor de landschappelijke inpassing (paars omlijnd)

1.3 Huidig planologisch regiem

De projectlocatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0006.jpg"

Uitsnede verbeelding Buitengebied Haaksbergen

Het bestemmingplan Buitengebied van de gemeente Haaksbergen is op 2 juli 2013 vastgesteld. Het plan geeft de huidige bestemming van de gronden weer. In dit plan heeft de locatie waar de beoogde woning gerealiseerd moet worden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Naast de bestemming en functieaanduiding is ter plaatse van het plangebied ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' opgenomen.

De conclusie is dat op basis van het vigerende bestemmingsplan het niet mogelijk is om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Voor het oprichten van een woning op basis van het Rood voor Rood-beleid is het noodzakelijk een procedure voor een partiële herziening van het bestemmingsplan te doorlopen. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Leemdijk' bestaat uit de volgende stukken:

  • Toelichting
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels
  • Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het initiatief uitgelegd. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie en de gemeente Haaksbergen beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling aan de verschillende waarden van de projectlocatie getoetst. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuaspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten en de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Voor een uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling wordt verwezen naar Bijlage 1 Ontwikkelingsplan Rood voor Rood Leemdijk van de regels.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het perceel Leemdijk 18 ligt, verkeerskundig gezien, net binnen de bebouwde kom aan de oostzijde van Haaksbergen. De Leemdijk vindt aansluiting op de Buurserstraat dat een uitvalsweg is van Haaksbergen. Aan de Leemdijk liggen verspreid een aantal woningen.

Het plangebied waar ook een deel van de landschappelijke investering wordt gerealiseerd is groter dan de locatie waar de woning wordt gerealiseerd. Het zuidoostelijk deel van het plangebied is in gebruik als twee woonerven (Leemdijk 16 en 18) met bijgebouwen. De deel waarop de nieuwe woning is voorzien, ligt naast Leemdijk 18 en is in gebruik als weide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0007.jpg"

Uitsnede topografische kaart met daarin de planlocatie nader aangegeven

2.3 Planbeschrijving

Het initiatief

De initiatiefnemer is voornemens om op basis van het Rood voor Rood-beleid een woningbouwkavel te ontwikkelen aan de Leemdijk door gebruik te maken van de te slopen landschapsontsierende bebouwing op het erf aan de Braamweg 6. De locatie aan de Leemdijk wordt nu als weide gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0008.png"

Aanzicht planlocatie vanaf de Leemdijk (bron: Google Maps)

Het inrichtingsplan

Door de elementen die invloed hebben op grotere landschappelijke schaal in de planvorming mee te nemen, wordt de inpassing van het erf in de omgeving gewaarborgd. Uitheemse beplanting is niet of nauwelijks aanwezig. Nieuwe beplanting bestaat uit inheemse soorten. Verder wordt de plantkeuze afgestemd op onderscheid in ligging, hoog en droog, laag en nat. Dit betekent binnen het nieuwe erf soorten die passen bij de veldpodzolbodem. Op het zij-erf wordt een fruitgaard aangelegd, omsloten door een haag. Een eventuele siertuin blijft beperkt. Het achtererf wordt geaccentueerd door een of enkele solitaire bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0009.jpg"

Inrichtingsschets landschappelijke inpassing nieuwbouwlocatie

Solitaire bomen

Op het achtererf worden een of enkele solitairen aangeplant. Hiertoe kan gekozen worden uit enkele inheemse soorten zoals de kastanje, beuk, eik of linde. Allen soorten die passen bij deze plek op het erf. Er wordt hier bewust afgeweken van de standaard soorten die voor deze bodem gelden.

Boomgaard

Een boomgaard van fruitbomen naast de woning versterkt het traditionele karakter van voor-, zij- en achtererf. Zo kan hier een voormalige fruitboomgaard worden hersteld. Door te kiezen voor, van oudsher uit de regio komende, fruitsoorten wordt bijgedragen aan de levende cultuurhistorie van de regio.

Hagen en siertuin

Om de bescheiden siertuin voor de woning en om de boomgaard worden hagen aangeplant. Geschikte plantsoorten zijn bijvoorbeeld meidoorn, sleedoorn en beuk.

Singel

Een singel aan de noordwest zijde van het erf versterkt de ecologische waarde van het gebied. In de singel worden enkele boomvormers toegepast als eik en linde. maar vooral ook struikvormers als hazelaar, sleedoorn, gelderse roos, meidoorn, vuilboom, lijsterbes etc.

Solitaire boom

In het weiland wordt een solitaire boom geplant. Een geschikte soort hiervoor is de linde maar een eik is ook passend.

Afrastering

Om de weilanden ook geschikt te houden voor vee wordt er een afrastering geplaatst van gekloofd eiken palen. De afrastering wordt voorzien van twee draden, mogelijk beiden met stroom.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Conclusie Rijksbeleid 

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de structuurvisie geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid Overijssel

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde (zie afbeelding 7):

  • Generieke beleidskeuzes;
  • Ontwikkelingsperspectieven;
  • Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0010.png"

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc..

De voorgenomen ontwikkeling betreft een woning. Hiermee wordt voldaan aan een woningaanbod. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van een beschikbaar ruimte binnen een lintbebouwing. De bebouwing past binnen het provinciaal beleid en belemmerd geen andere beleidsdoeleinden.

2. Ontwikkelingsperspectieven 

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. De gebiedskenmerken gelden als onderlegger voor de ontwikkelingsperspectieven. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. De bouw van een woning past daarmee binnen dit ontwikkelingsperspectief, omdat deze aansluit bij de omliggende woningen in het overgangsgebied. Uitgangspunten bij de uitwerking van het plan betreffen:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0011.jpg"

Uitsnede kaart Ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)  

De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Daarbij kan worden vermeld dat de functie wonen past binnen het perspectief 'mixlandschap'. En de ontwikkeling zoals eerder vermeld landschappelijk wordt ingepast. Dit sluit aan op het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' waar onder andere wordt ingezet op versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

3. Gebiedskenmerken 

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Leemdijk te Haaksbergen en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

De natuurlijke laag 

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. In deze laag bestaat van oudsher een sterke samenhang tussen natuur- en watersysteem. Het plangebied bestaat uit 'dekzandgronden'. De Omgevingsvisie spreekt de ambitie uit, in het dekzandvlakte en ruggengebied, de verschillen in hoog en laag, droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. Het reliëf dient daarbij ruimtelijk bepalend te zijn. Doorgangen naar andere landschappen dienen te worden geaccentueerd en het zicht er op te worden versterkt. Grote openheid maakt het reliëf beleefbaar. Hieronder volgen de uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan beter beleefbaar maken van reliëf en watersysteem;
  • De strekkingsrichting van het landschap geldt als uitgangspunt bij ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0012.jpg"

Weergave kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Door de ontwikkeling en de verplichting van de inrichting van het perceel zoals gesteld in Ontwikkelingsplan Rood voor Rood Leemdijk wordt rekening gehouden met de bestaande natuurlijke laag. Door het ontwikkelingsplan wordt zelfs een versterking van de beleving van het landschap tot stand gebracht.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap 

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het erom dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen en daardoor is een sterke ruimtelijke functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied aan de Leemdijk maakt deel uit van het 'jonge heideontginningslandschap' en 'essenlandschap'. Het deel waarop de woning geprojecteerd is valt onder 'jonge heidontginning'. De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Het belangrijkste uitgangspunt is: structuurlanen, boscomplexen, beplante erven en grote open ruimtes versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0013.jpg"

Weergave kaart agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Met de Rood voor Rood ontwikkeling vindt een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Door middel van een inrichtingsplan wordt aan veel van de uitgangspunten van de 'agrarisch cultuurlandschap laag' voldaan. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken van het jonge heideontginningslandschap, doordat het project aansluit bij de organische uitbreiding van Haaksbergen. De Leemdijk is, als uitloper van de Buurserstraat, een logische uitbreiding als lintvorming rondom de kern Haaksbergen.

Stedelijke laag 

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle gebouwen zijn vaak bepalend voor het straatbeeld en de skyline en bepalen de identiteit en belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Uniforme uitbreidingen aan de dorpen bedreigen de karakteristieke verschillen. Afzonderlijke projecten worden vaak op zichzelf staand ontwikkeld, en niet als onderdeel van een samenhangend geheel. Daardoor lopen differentiatie en de 'sense of place', waar juist toenemende behoefte aan ontstaat, gevaar. Hieronder volgen de uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied, nabij de kern Haaksbergen:

  • De kenmerken van landschappelijke structuur en de onder grond alsmede de historische en archeologische waarden worden zoveel mogelijk gerespecteerd en voelbaar gemaakt;
  • Ontwikkel erfénsembles die voortbouwen op de kwaliteit van de boerenerven;
  • Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen voor- en achtererf.

Het plangebied heeft binnen de 'Stedelijk laag' geen bijzondere waarden. De voorgestelde erfstructuur past zowel qua situering als opzet binnen het landschapstype ter plaatse. Het erfontwerp kent een duidelijke onderscheid tussen het voorerf (aan de Leemdijk) en het achtererf. De ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten van de 'Stedelijke laag'.

Lust- en leisurelaag 

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals natuur, productielandschappen en steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0014.jpg"

Lust en leisurelaag en stedelijke laag

De 'Lust en Leisure laag' laat geen bijzondere aandachtspunten zien voor het plagebied. Om deze reden wordt een verdere analyse van deze laag achterwege gelaten.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving 

Bij grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied (nieuwe of veranderingen van bestaande situaties) is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Naast een investering in de ontwikkeling zelf vraagt de provincie dan tegelijkertijd om investeringen (kwaliteitsprestaties) in de omgevingskwaliteit rondom de eigen locatie.

Bij een uitbreiding of een nieuwe ontwikkeling kan een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt, voldoende zijn. In dat geval wordt er gesproken van een basisinspanning. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt toegepast als er naast de basisinspanning, aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden diverse categorieën genoemd waarvoor dat in principe geldt:

  • voor ontwikkelingen die primair gericht zijn op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, zoals Rood-voor-Groen op bestaande landgoederen, Nieuwe landgoederen, Knooperven en Rood-voor-Rood;
  • voor nieuwvestiging of grootschalige uitbreiding van verblijfsrecreatie, agrarische en niet- agrarische bedrijven;
  • voor nieuwe woningen, nieuwe functies op vrijkomende agrarische bedrijven en voor intensieve agrarische teelten zoals boomkwekerij en ondersteunend glas

Het doel van het Rood voor Rood-beleid zoals verwoord in de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving blijft 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'. De provincie heeft aangegeven de geaccepteerde bestaande gemeentelijke regelingen, die gebaseerd zijn op eerder geldend streekplanbeleid, als handvat te gebruiken. Uitgangspunt daarvan is de sloop van ten minste 850 m² landschapontsierende bedrijfsgebouwen, waarbij alle landschapontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijvoorbeeld natuur, landschap etc. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel.

De ontwikkeling wordt uitgevoerd volgens het Rood voor Rood-beleid van de gemeente Haaksbergen en voldoet daarmee aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het inrichtingsplan laat zien dat wordt voldaan aan een landschappelijke inpassing van het erf en een landschappelijke versterking van het gebied.

Conclusie provinciaal beleid 

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Rood voor Rood en VAB beleid 2011

Voor het verkrijgen van een woningbouwrecht wordt gebruik gemaakt van het Rood voor Rood-beleid en is op de locatie Braamweg 6, 1080 m² landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Uitgangspunt van de regeling is dat ter compensatie van de sloop van minimaal 850 m² landschapsontsierende bedrijfsgebouwen een bouwkavel voor een woning kan worden toegekend. Uit de waarde van de bouwkavel voor een woning dient de initiatiefnemer de sloopkosten en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bekostigen terwijl de initiatiefnemer 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bedrijfsgebouwen mag behouden. De te verkrijgen woningbouwkavel heeft een oppervlakte van 1000m² , de inhoudsmaat van de te ontwikkelen woning mag niet meer bedragen dan 750 m³. Uitgangspunt is dat moet worden terug gebouwd op de slooplocatie of in de directe omgeving ervan. Wanneer dit niet mogelijk is omdat er bijvoorbeeld sprake is van een karakteristiek erf, kan gezocht worden naar een alternatieve locatie.

Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente 

De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben een gezamelijk landschapsontwikkelingsplan laten opstellen (vastgesteld mei 2005). Dit plan geeft een samenhangende visie op landschapskwaliteit en bouwstenen en inrichtingsprincipes voor landschapsontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0015.png"

Uitsnede Visiekaart Landschapsontwikkelingsplan met aanduiding projectlocatie

In het landschapsontwikkelingsplan zijn enkele specifieke gebiedskenmerken benoemd. Volgens de visiekaart van het lanschapsontwikkelingsplan is het gebied aangemerkt als kleinschalig veldontginningslandschap. Hier wordt voor behoud en versterking van het landschapspatroon gepleit. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen. Ieder ontgonnen veld kent een eigen schaal en patroon van beplanting en bebouwing.

  • De wegbeplanting beperkt zich tot de ontginningsbasis en -grens of langs een zandpaden bestaat bij voorkeur uit berken incidenteel afgewisseld met grove den;
  • De erfbeplanting is vrij besloten rondom een strak en regelmatig opgezet erf;
  • Het voorhuis is gericht op de doorgaande weg en de opstallen staan compact en geordend op de huiskavel;
  • De beplanting beperkt zich tot de singels langs de randen, fruit- en kleinere sierbomen;
  • De schaal van het erf volgt de schaal van de ontginning en de directe omgeving van het erf groeit mee met het erf.

3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid en is uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde (landschappelijke) uitgangspunten. In het Ontwikkelingsplan Rood voor Rood Leemdijk zijn de kenmerken verder toegelicht en is aangetoond hoe deze zijn verwerkt in het plan.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling. Bij de waardentoets ligt de focus op de Leemdijk vanwege het feit dat hier de ontwikkeling plaatsvindt.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Flora- en faunawet.

Soortenbescherming 

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Gebiedsbescherming 

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0016.jpg"

Uitsnede kaart Natura2000 gebieden en EHS structuur (bron: Synbiosys.alterra.nl)

Het projectgebied ligt niet in de ecologische hoofdstructuur. Het Natura 2000 gebied Buurserzand en Haaksbergerveen ligt op een afstand van ongeveer 480 meter. Dit gebied is met name gevoelig voor: oppervlakteverlies, versnippering, vermesting, verzilting, verontreiniging, verdroging, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten, verandering in populatiedynamiek en verandering in soortensamenstelling. Met het toevoegen van één woning op een dergelijke afstand tot het Natura2000 gebied is uit te sluiten dat er sprake is van een significant negatief effect van het project op de genoemde gevoelige effecten.

In het plangebied vindt geen sloop van bebouwing plaats waardoor soorten verstoord zouden kunnen worden. Tijdens de bouwperiode van de woning dient rekening gehouden te worden met seizoensgebonden toegelaten activtiteiten.

Verder onderzoek naar effecten kan achterwege blijven.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0017.jpg"

Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart met AMZ adviezen

De locatie Leemdijk 18 ligt op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en waardekaart in een gebied met 'dekzandkoppen en -ruggen' en 'grondmorenewelvingen'. Voor de dekzandkoppen en -ruggen geldt een hoge archeologische verwachting; ze vormen daarmee in archeologisch opzicht de belangrijkste landschappelijke eenheid binnen het dekzandlandschap. De meerderheid van de bekende archeologische vindplaatsen in het dekzandlandschap ligt op een dekzandkop of -rug. De variatie van de in deze landschappelijke eenheid aanwezige archeologische resten is groot. Het gaat om resten uit vrijwel alle archeologische perioden van het Laat Paleolithicum t/m Late Middeleeuwen.

Voor bodemingrepen ondieper dan 40 cm -Mv wordt aanbevolen om vrijstelling van de onderzoekverplichting te verlenen. Indien er sprake is van bodemingrepen van 40 cm -Mv of dieper wordt op basis van de verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones, de te verwachten omvang van ruimtelijke ingrepen en de mogelijkheden die archeologisch prospectieonderzoek biedt om deze resten aan te tonen aanbevolen om vrijstelling van de onderzoek verplichting te verlenen voor plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 2500 m² buiten de bebouw de kom van Haaksbergen die binnen een gebied met een hoge archeologische verwachting liggen.

De gronden waarop de nieuwe woning is voorzien hebben volgens de archeologische beleidskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Haaksbergen. Aangezien de verstoring van de bodem met dit voorliggende plan kleiner is dan 2.500 m2, kan een inventariserend veldonderzoek achterwege blijven.

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid 

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid 

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Vechtstromen 

Het waterschap Vechtstromen heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan. In het Waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling.

Watertoets 

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.

Het plan betreft een functieverandering van grond en een beperkte toename van het bebouwd oppervlakte en heeft verder geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid (Zie bijlage 2). De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaar tegen de ontwikkeling en geeft een positief advies ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Conclusie

Voorgaand onderzoek toont aan dat er geen onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende waarden plaatsvindt en er geen waarden zijn aangetroffen die de realisatie van het plan in de weg staan.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

De locatie verandert van agrarisch gebruik naar wonen, om die reden is door Kruse Groep een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd waarin onderzocht is of de bodemkwaliteit de realisatie van de nieuwe woonfunctie in de weg staat. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2.

Uit milieukundig oogpunt is er naar geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning, aangezien de vastgestelde zeer lichte verontreiniging in het grondwater geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. De nieuw te realiseren woning zal op ca. 10 meter van de Leemdijk gelegen liggen. De te realiseren woning ligt in het 'binnenstedelijk gebied' waar een snelheidsregime van 50 km/u geldt. Er zijn geen andere objecten die voor geluidsbelasting zorgen in de omgeving.

Door Alcedo is een onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de Leemdijk op de projectlocatie. De nieuwe woonbestemming ligt in stedelijk gebied voor wat betreft de Leemdijk en de Buursestraat. De zonebreedte bedraagt voor beide wegen 200 meter. De woonbestemming ligt binnen de zone. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk.

In de Wet geluidhinder worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 48 dB (per weg afzonderlijk beschouwd indien er sprake is van meerdere wegen). Indien de geluidsbelasting hoger is, kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld.

Uit het onderzoek in Bijlage 3 Geluidsonderzoek blijkt dat indien de voorgevel van de woning op 15 meter of meer uit de as van de Leemdijk wordt gesitueerd, dan wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

De nieuwbouw van een woning zorgt, indien er al sprake van is, van een zeer geringe toename van luchtverontreiniging. Er is geen sprake van de overschrijding van de grenswaarden betreffende luchtverontreiniging in het plangebied. Nadere toetsing aan de Wet Luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1117-0002_0018.jpg"

Risicokaart plangebied' (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

De locaties van de risicovolle inrichtingen zijn opgenomen op de risicokaart van de provincie Overijssel. Uit de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied een LPG installatie aanwezig is. De afstand tot deze installatie is echter groot genoeg, om niet te zorgen voor een conflict met externe veiligheidsbeleid.

5.6 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object gelden vaste afstanden.

Aangezien het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf op meer dan 710 meter van het plangebied is gelegen wordt ingeschat dat het plan daarmee ruimschoots kan voldoen aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. De ontwikkeling vormt het geen belemmering voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven en een goed woon- en leefklimaat ter plekke kan gegarandeert worden.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen. Het dichtsbijzijnde bedrijf ligt op ruim 800 meter van het plangebied. Een nadere toetsing aan de afstanden uit de milieuzonering van bedrijven wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.8 Vormvrije m.e.r.-behoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze beoordeeld moeten worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor het opstellen van een m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig. In het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en dient de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Het bouwen van een enkele woning staat niet in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage en heeft geen belangrijke nadelige milieueffecten (zie hierbij de voorgaande toetsing). Ook laat de voorliggende milieutoetsing zien dat met het plan geen milieubelangen worden geschaad. Het plan is daarmee niet m.e.r. beoordelingsplichting.

5.9 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle voor het plangebied relevante milieuaspecten beschreven en waar nodig onderzocht. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de de verschillende milieuaspecten de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • Inleidende regels
  • Bestemmingsregels
  • Algemene regels
  • Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels 

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels 

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven. Voor wat betreft de inhoud van het artikel is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen.

3. Algemene regels 

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 Algemene bouwregels

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

4. Overgangs- en slotregels 

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 8 Overgangsrecht 

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 9 Slotregel 

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Onderhavig plan staat op de vooroverleglijst ruimtelijke plannen van de provincie Overijssel d.d. 15 maart 2011. Dit houdt in dat er geen vooroverleg met de provincie noodzakelijk is.

Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vechtstromen. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat nader overleg in het kader van vooroverleg niet noodzakelijk is.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gezien de geringe planologische wijziging geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft als 'ontwerp' met ingang van 22 augustus 2014 tot en met donderdag 2 oktober 2014 ter inzage gelegen ten behoeve van het indienen van zienswijzen. Binnen deze termijn is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Deze notitie is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 4. De zienswijzen heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Haaksbergen. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat er geen exploitatieplan vastgesteld hoeft te worden.