direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij
Plan: Buitengebied, partiële herziening Peddedijk 23 en Hazenweg 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1094-0003

Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een kwekerij;
  • b. bed & breakfast in de bedrijfswoning en/of in een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw, met dien verstande dat niet meer dan 4 bedden ten behoeve van bed & breakfast aanwezig mogen zijn;
  • c. stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;
  • d. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop vanaf boerderij en rondleidingen en dergelijke;
  • e. een buitenrijbak, met dien verstande dat:
    • 1. bij eenzelfde bedrijf niet meer dan één buitenrijbak is toegestaan;
    • 2. de buitenrijbak in de onmiddellijke nabijheid van het betreffende agrarisch bedrijf wordt gesitueerd;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 6 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    • 5. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. ter bewerkstelliging van een redelijk visuele inpassing van één en ander in het landschap, eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
  • f. de waterhuishouding;
  • g. landschappelijke inpassing;

met daarbijbehorende:

  • h. gebouwen;
  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • j. andere-werken;
  • k. teeltondersteunende voorzieningen;
  • l. tuinen;
  • m. erven;
  • n. ontsluitingspaden;
  • o. voorzieningen;
  • p. teeltgronden.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk geldt de volgende regel:

  • a. een bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie.

4.2.2 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 6;
  • b. de maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 900 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 15º bedragen, met dien verstande dat, voor een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 de dakhelling 0º mag bedragen;
  • f. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met e geldt voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee, dat slechts medewerking wordt verleend, indien vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend.

4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning aanwezig zijn, met dien verstande dat inwoning van de bedrijfswoning toegestaan is onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die bedrijfswoning;
    • 2. de bedrijfswoning één hoofdtoegang behoudt;
    • 3. de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
    • 4. de bedrijfswoning de verschijningsvorm van één woning heeft.
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning, exclusief de kelder, mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  • c. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
  • e. de breedte van een woonhuis dient minimaal 6 m te bedragen;
  • f. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • g. een kelder dient binnen de begrenzing van de woning gelegen te zijn;
  • h. bouwdelen waarvan de nok op minder dan 2,00 m uit de nok van de bedrijfswoning liggen, welke aan de bedrijfswoning zijn aangebouwd, worden beschouwd als onderdelen van de bedrijfswoning.

4.2.4 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • b. een overkapping dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gebouwd te worden;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2, waarvan niet meer dan 75 m2 aangebouwd mag zijn;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen dient minimaal 2 m minder dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning te bedragen;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3,25 m bedragen.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen op tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen;
  • e. teeltondersteunende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan, indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.

4.3.1 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in 10.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.2 onder c ten behoeve van het vergroten van de goothoogte met niet meer dan 1 m, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • b. 4.2.2 onder d ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte met niet meer dan 2 m, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • c. 4.2.2 onder e ten behoeve van een afwijkende dakvorm, anders dan een platte dakafdekking, mits dit ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • d. 4.2.2 onder f om toe te staan dat de afstand van de gebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind tot 0 m;
  • e. 4.2.3 onder b en de definitie onder 1.72 om toe te staan dat de inhoud wordt vergroot tot niet meer dan 1.000 m3 voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning van de toekomstig rustende agrariër, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  • f. 4.2.3 onder b ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de bedrijfswoning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. één en ander bijdraagt aan de instandhouding en het herstel van de karakteristiek van de betreffende boerderij;
    • 2. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt;
  • g. 4.2.3 onder c om toe te staan dat de dakhelling minder dan 30º of meer dan 60º bedraagt;
  • h. 4.2.3 onder f om toe te staan dat de afstand van de woning tot de perceelgrens wordt verkleind tot 0 m;
  • i. 4.2.3 onder g om toe te staan dat de kelder buiten de begrenzing van de woning wordt gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder buiten de begrenzing van de woning meetelt voor de oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  • j. 4.2.4 onder a om toe te staan dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt verkleind tot 0 m;
  • k. 4.2.4 onder a om toe te staan dat vrijstaande bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • l. 4.2.4 onder d om toe te staan dat de goothoogte wordt verhoogd met niet meer dan 1 m;
  • m. 4.2.4 onder e, f en g om toe te staan dat de bouwhoogte wordt verhoogd met niet meer dan 2 m;
  • n. 4.2.5 onder d om toe te staan dat de bouwhoogte wordt verhoogd met niet meer dan 2 m;
  • o. 4.2.5 onder e om toe te staan dat erf- of perceelafscheidingen worden vergroot tot een bouwhoogte van 2 m tot aan en voor de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    • 1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen; en;
    • 2. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd.
4.4.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering.

4.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.1 ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten, indien die bedrijfsactiviteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane activiteiten dan wel minder invloed op de omgeving hebben;
  • b. 4.1 en de definitie onder 1.72 voor de huisvesting van twee huishoudens in de bedrijfswoning ten behoeve van de toekomstig rustende agrariër, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  • c. 4.1 ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
    • 1. een indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
    • 2. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 100 m2, met dien verstande dat het aansluitende erf voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
    • 3. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    • 4. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is;

4.6.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid;
4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' wijzigen:

  • a. in de bestemming 'Wonen' en in de aansluitende gebiedsbestemming, met dien verstande dat:
    • 1. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig agrarisch bouwperceel worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen';
    • 2. de agrarische gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het aantal woningen binnen elk agrarisch bouwperceel niet wordt vergroot.

4.7.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.