direct naar inhoud van Artikel 5 Wonen
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Smitterijweg 8
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1077-0004

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen woonhuis is toegestaan;
  • b. het hobbymatig houden van dieren met een bedrijfsomvang van maximaal 10 nge;
  • c. bed & breakfast in de woning en/of in een aan de woning aangebouwd voormalig bedrijfsgebouw, met dien verstande dat niet meer dan 4 bedden ten behoeve van bed & breakfast aanwezig mogen zijn;
  • d. stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;
  • e. landschappelijke inpassing;
  • f. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • i. andere-werken;
  • j. tuinen;
  • k. erven.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 7(Algemene bouwregels);
  • b. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woning aanwezig zijn, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
  • c. de inhoud mag per woning niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 30 graden en niet meer dan 60 graden bedragen;
  • e. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
  • f. de breedte van een woonhuis dient minimaal 6 m te bedragen;
  • g. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;
  • h. een kelder dient binnen de begrenzing van het hoofdgebouw gelegen te zijn;
  • i. bouwdelen waarvan de nok op minder dan 2,00 m uit de nok van de woning liggen, welke aan de woning zijn aangebouwd, worden beschouwd als onderdelen van de woning.

5.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • b. een overkapping dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gebouwd te worden;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2, waarvan niet meer dan 75 m2 aangebouwd mag zijn, danwel zoveel als bestaand;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen dient minimaal 2 m minder dan de bouwhoogte van de woning te bedragen;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3,25 m bedragen.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen op tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.

5.2.4 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, voor zover het goothoogten, bouwhoogten en dakhellingen betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 5.1 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor bij omgevingsvergunning een afwijking van de gebruiksregels is of wordt verleend, mits dit in overeenstemming is met de bij de afwijkingsbevoegdheden genoemde voorwaarden;
  • b. 5.2.1 onder d en toestaan dat de dakhelling minder dan 30º of meer dan 60º bedraagt;
  • c. 5.2.1 onder g en toestaan dat de afstand an de woning tot de perceelgrens wordt verkleind tot 0 m;
  • d. 5.2.2 onder a en toestaan dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt verkleind tot 0 m;
  • e. 5.2.2 onder b en toestaan dat vrijstaande bijgebouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • f. 5.2.2 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt vergroot met niet meer dan 1 m;
  • g. 5.2.2 onder g en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot met niet meer dan 2 m;
  • h. 5.2.3 onder a en toestaan dat erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 m tot aan en voor de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    • 1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen; en
    • 2. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd.

5.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 8 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de bewoning van vrijstaande bijgebouwen;

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 5.1 onder a ten behoeve van mantelzorg in een bijgebouw, mits:
    • 1. een indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
    • 2. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 100 m2, met dien verstande dat het aansluitende erf voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
    • 3. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    • 4. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is, via het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst.
  • b. 5.1 ten behoeve van boerderijkamers en boerderijappartementen, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
    • 2. boerderijkamers en boerderijappartementen binnen bestaande bebouwing worden gerealiseerd, tenzij dit niet mogelijk is, in dat geval wordt herbouw overwogen;
    • 3. de oppervlakte van één boerderijkamer niet meer mag bedragen dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de boerderijkamers niet meer mag bedragen dan 300 m2;
    • 4. de oppervlakte van één boerderijappartement niet meer mag bedragen dan 75m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de boerderijappartementen niet meer mag bedragen dan 300 m2 ;
    • 5. in geval van een combinatie van boerderijkamers en boerderijappartementen mag de totale oppervlakte aan boerderijkamers en boerderijappartementen niet meer bedragen dan 300 m2;
    • 6. het aantal slaapplaatsen niet meer mag bedragen dan 15;
    • 7. het parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
    • 8. het geheel landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting.
  • c. 5.1 met dien verstande dat een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4 onder a is of wordt verleend, en nevenactiviteiten toestaan binnen de bestaande gebouwen, indien en voor zover:
    • 1. er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
    • 2. de landschappelijke kenmerken van het bouwperceel niet worden aangetast;
    • 3. het leidt tot het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en niet leidt tot een visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden;
    • 4. de bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van het ruimtelijk kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    • 5. de agrarische uitstraling van de bebouwing en het erf behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt;
    • 6. de nevenactiviteit plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, met dien verstande dat sloop en nieuwbouw is toegestaan als:
      • herbenutting van bestaande bebouwing niet mogelijk is;
      • de ruimtelijke kwaliteit daar beter door is gediend;
      • dat noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen;
      • de uitbreiding van de bebouwing aansluit op bestaande bebouwing, rekening houdend met de ontsluiting en conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
      • eventuele parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
      • er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
      • de bestaande infrastructuur is berekend op de nevenactiviteit;
      • er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
      • er geen sprake is van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen;
      • alle gebouwen die niet worden hergebruikt worden gesloopt;
      • er geen toename plaatsvindt van het aantal woningen;
      • het gebouwen betreft die niet minder dan 3 jaar geleden zijn gebouwd en die niet minder dan 3 jaar in agrarisch gebruik zijn geweest;
      • het gebouwen betreft welke met een bouwvergunning dan wel. omgevingsvergunning voor bouwen zijn opgericht;
      • detailhandel uitsluitend is toegestaan als kleinschalige en ondergeschikte bijkomstigheid van de nevenactiviteit;
      • in aanvulling op het bepaalde hierboven geldt dat de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel niet meer bedraagt dan 1/3 van de totale brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen en in ieder geval niet meer dan 100 m2;
      • de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor nevenactiviteiten maximaal 350 m2 mag bedragen;
      • horeca uitsluitend is toegestaan als kleinschalige en ondergeschikte bijkomstigheid van de nevenactiviteit;
      • zorgfuncties en kinderopvang niet toegestaan zijn;
    • 7. geen bedrijven zijn toegestaan die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, gevaarlijke of explosieve stoffen of producten opslaan als onderdeel van de bedrijfsvoering, auto of motorreparatiebedrijven of daarmee gelijk te stellen bedrijven, autoverkooppunten, bouwbedrijven, en vervoersbedrijven.

5.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnisch toelaatbaarheid.

in aanvulling van het bepaalde onder a tot en met d geldt voor 5.6 onder c:

  • e. de geschiktheid voor vestiging in het buitengebied;
  • f. de aard en omvang moeten passen binnen de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • g. de bijdrage aan de sociaal-economische doelstellingen;
  • h. de mate van belemmeringen voor agrarische bedrijven;
  • i. de inpasbaarheid van (voorgenomen) reclame-uitingen;
  • j. de zorgplicht zoals is aangegeven in de Flora- en faunawet.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemming wijzigen in een bedrijfsbestemming, een maatschappelijke bestemming of een recreatieve bestemming, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
    • 2. de landschappelijke kenmerken van het bouwperceel niet worden aangetast;
    • 3. het leidt tot het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en niet leidt tot een visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden;
    • 4. de bebouwing ten behoeve van de vervolgactiviteit wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van het ruimtelijk kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    • 5. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de vervolgactiviteit in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
    • 6. de agrarische uitstraling van de bebouwing en het erf behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt;
    • 7. de vervolgactiviteit plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, met dien verstande dat sloop en nieuwbouw is toegestaan als:
      • herbenutting van bestaande bebouwing niet mogelijk is;
      • de ruimtelijke kwaliteit daar beter door is gediend;
      • dat noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen;
      • de uitbreiding van de bebouwing aansluit op bestaande bebouwing, rekening houdend met de ontsluiting en conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    • 8. eventuele parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 9. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    • 10. de bestaande infrastructuur is berekend op de nevenactiviteit;
    • 11. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 12. er geen sprake is van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen;
    • 13. alle gebouwen die niet worden hergebruikt worden gesloopt;
    • 14. er geen toename plaatsvindt van het aantal woningen;
    • 15. het gebouwen betreft die niet minder dan 3 jaar geleden zijn gebouwd en die niet minder dan 3 jaar in agrarisch gebruik zijn geweest;
    • 16. het gebouwen betreft welke met een bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning voor bouwen zijn opgericht;
    • 17. detailhandel uitsluitend is toegestaan als kleinschalige en ondergeschikte bijkomstigheid van de vervolgactiviteit;
    • 18. in aanvulling op het bepaalde onder 17 geldt dat de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel niet meer bedraagt dan 1/3 van de totale brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen en in ieder geval niet meer dan 100 m2.
5.7.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid;


in aanvulling van het bepaalde onder a tot en met d geldt voor 5.6 onder c:

  • e. de geschiktheid voor vestiging in het buitengebied;
  • f. de aard en omvang moeten passen binnen de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • g. de bijdrage aan de sociaal economische doelstellingen;
  • h. de mate van belemmeringen voor agrarische bedrijven;
  • i. de inpasbaarheid van (voorgenomen) reclame-uitingen;
  • j. de zorgplicht zoals is aangegeven in de Flora- en faunawet.