direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Broekheurnerweg 26-28
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.V20193187-0003

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot maken van de ruimtelijke onderbouwing

Er is een aanvraag ingediend voor de bouw van een twee onder een kap woning op het perceel Haaksbergerstraat 169. Dit betreft een perceel waarvoor reeds de bestemming 'Wonen' geldt. Vanuit stedenbouwkundig en beleidsmatig oogpunt wordt de realisatie van de twee woningen ook als gewenst en passend beschouwd. Er is echter op dit moment geen sprake van een bouwvlak op dit gedeelte van het perceel, waardoor de bouw van een of meerdere woningen op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk is.

Aan deze ontwikkeling kan alleen medewerking worden verleend indien het bestemmingsplan in voor aanvrager gunstige zin wordt herzien of door het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aanvrager heeft er voor gekozen een aanvraag omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit in te dienen.

1.2 Ligging en locatie van het project

De locatie is gelegen in stadsdeel Centrum. De twee te realiseren woningen zijn gelegen achter de woningen Haaksbergerstraat 169 en 171 en het perceel grenst aan het perceel Broekheurnerweg 30, waarop ook een woning gelegen is. Kadastraal staat de locatie bekend als gemeente Enschede, sectie F, nummer 1773. De woningen worden in het verlengde van de bestaande woningen aan de Broekheurnerweg gebouwd. De noordoostelijke begrenzing van het projectgebied wordt gevormd door openbaar groen/voetpad.

De ligging van het projectgebied is weergegeven in afbeelding 1.1 (ligging ter plaatse van gele pijl), de begrenzing van het projectgebied (rode belijning) is weergegeven in afbeelding 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied (ter plaatse van gele pijl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0002.png" Afbeelding 1.1 begrenzing plangebied, rood omlijnd (atlas van Overijssel)

1.3 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met de artikelen 5.20 en 6.14 van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, mits die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht zijn op een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit tevens enkele artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Het gaat daarbij om artikelen die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting. De inhoud van deze artikelen geldt daarmee ook voor een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit. Op grond van artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht moet een verleende omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit overeenkomstig de Ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening worden gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.4 Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het projectgebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over de in voorbereiding zijnde omgevingsvergunning. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

De projectlocatie "Broekheurnerweg 26-28" is gelegen binnen het werkgebied van wijkraad Horstlanden-Veldkamp. Dit is een erkend wijkorgaan dat voorafgaand aan het in procedure brengen van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit om advies dient te worden gevraagd. De wijkraad Horstlanden-Veldkamp heeft op 20 november 2019 schriftelijk laten weten niet in te kunnen stemmen met de aangevraagde activiteit(en). Het advies van de wijkraad is samengevat als volgt weer te geven:

-De wijkraad ziet graag dat er levensloopbestendige woningen worden gebouwd in plaats van starterswoningen, zoals nu aangevraagd. Er zijn onvoldoende mogelijkheden voor bewoners op leeftijd om in de wijk te kunnen blijven wonen.
- De verkeersveiligheid verslechtert door de aanleg van twee nieuwe uitritten. Geadviseerd wordt om eerst het kruispunt Haaksbergerstraat-Broekheurnerweg tot en met de ingang aan de Slijpsteen aan te pakken.
- De woningen worden niet passend en architectonisch oninteressant en niet raak in de zin van de Woonvisie geacht. Geadviseerd wordt om een herkenbare hoekwoning te ontwerpen waaruit blijkt dat het gaat om einde of begin lintbebouwing.
- Er dient te worden afgeweken van de Geluidnota. Nu er meer bezwaren zijn, ziet de wijkraad ook voor dit onderdeel graag een betere oplossing.
- Gevraagd wordt om een geluidsarme warmtepomp te plaatsen op de begane grond, in plaats van op het dak van het bijgebouw. Dit in verband met de geringe afstand tot buurpercelen en verwachte geluidhinder.

Er is per brief gereageerd op het advies van de wijkraad. Het advies van de wijkraad heeft er toe geleid dat de locatie van de warmtepomp gewijzigd is (en hiermee ook vergunningsvrij is). Voor het overige is het plan niet gewijzigd. De bezwaren zijn vervolgens inhoudelijk doorgesproken met de wijkraad. Ook na dit overleg is er geen sprake van een positief advies. De wijkraad houdt bezwaren. Met hen is afgesproken dat de gemeente over de verkeerssituatie met hen in gesprek gaat en ook de direct omwonenden worden betrokken zodra de weg en het kruispunt worden aangepast. De procedure ten aanzien van de aanvraag omgevingsvergunning kan wel worden voortgezet wat hen betreft.

1.5 Procedure

Op de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing.

Vooroverleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien daarmee ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk. In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat artikel 3.1.1 Bro ook van toepassing is op te verlenen omgevingsvergunningen met projectafwijkingsbesluit.

Met het mogelijk maken van de twee woningen op het perceel Haaksbergerstraat 169 zijn geen ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding.

Daarom is voor deze te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit afgezien van het plegen van vooroverleg.

Terinzagelegging ontwerpbeschikking

De ontwerpbeschikking met de daarbij behorende stukken ligt gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen naar voren brengen bij het college van burgemeester en wethouders. De terinzagelegging en de mogelijkheid om tijdens die periode zienswijzen naar voren te brengen dient te worden aangekondigd in de Huis aan Huis, de Staatscourant en via internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit "Broekheurnerweg 26-28" is op 13 januari 2021 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Zienswijze

Er is gedurende de termijn van terinzagelegging één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is inhoudelijk behandeld. Buiten de termijn van terinzagelegging is de zienswijze aangevuld met de namen van andere ondertekenaars van de zienswijze. De beantwoording van de zienswijze is vervat in een Nota samenvatting en beantwoording zienswijzen.

Op 8 juni 2021 heeft de indiener zijn zienswijze ingetrokken.

Verklaring van geen bedenkingen

Voordat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit kunnen verlenen kan het wettelijk verplicht zijn dat een ander bevoegd gezag (gemeenteraad, provincie of Rijk) eerst een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven voor een of meer onderdelen van de te verlenen omgevingsvergunning.

Voor het project "Broekheurnerweg 26-28" is voor het afwijken van het bestemmingsplan 'Getfert Perik Hogeland Noord' geen verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad noodzakelijk. De gemeenteraad heeft categorieën opgesteld waarvoor die verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Het bouwplan voor Broekheurnerweg 26-28 past in een van de categorieën.

Wel is de raad op basis van het geldende protocol in gemeente Enschede voorafgaand aan de ontwerp-omgevingsvergunning geïnformeerd door middel van een brief van het college van burgemeester en wethouders.

Aangezien door een aantal fracties/raadsleden dat zij het plan wilden bespreken is het conform protocol besproken in de gemeenteraadsvergadering. In de raadsvergadering van 15 december 2020 heeft de gemeenteraad besloten om een verklaring van geen bedenkingen af te geven.

Rechtsbescherming

Na verlening van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij de Rechtbank Overijssel beroep in te stellen tegen de verleende omgevingsvergunning. Aansluitend kunnen belanghebbenden nog hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.6 Huidige juridische situatie

Het projectgebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Getfert Perik Hogeland Noord'. Dit bestemmingsplan is op 25 september 2006 vastgesteld door de gemeenteraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0003.png"

De gronden, op de kaart aangewezen voor "Wonen", zijn bestemd voor woondoeleinden, het, onder voorwaarden, verrichten van bedrijfsmatige activiteiten, genoemd in categorie 1 van de hoofdrubrieken Bedrijven of Dienstverlening van bijlage A behorend bestemmingsplan, of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Tevens zijn bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals tuinen, in- en uitritten en nutsvoorzieningen toegestaan. Gebouwen mogen alleen binnen een bouwvlak worden gerealiseerd.
Op het gedeelte van het perceel waar de woningen beoogd zijn is geen bouwvlak aanwezig. Het realiseren van de nieuwe woningen past daardoor niet binnen het geldende bestemmingsplan.

Daarnaast is de projectlocatie gelegen binnen een 50 dB (A) contour in verband met wegverkeerslawaai. Op basis daarvan mogen er, in afwijking van het bepaalde elders in het bestemmingsplan, geen woningen of andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd. Van dit verbod kan op verschillende wijze worden afgeweken, zoals door het verlenen van een hogere grenswaarde of het uitvoeren van bepaalde geluidswerende voorzieningen of maatregelen in/aan de bebouwing. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect 'geluid' in relatie tot het bouwplan.

Een nieuw bestemmingsplan voor Getfert Perik Hogeland Noord is in voorbereiding. In het ontwerp-bestemmingsplan heeft de projectlocatie de bestemming 'Wonen' (zonder bouwvlak).

Bestemmingsplan onzelfstandige bewoning
Op 13 november 2017 is het bestemmingsplan 'onzelfstandige bewoning' in werking getreden. Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'overige zone-onzelfstandige bewoning'. Ter plaatse van deze aanduiding is daar waar ter plaatse van de geldende bestemming of functieaanduiding wonen in toegestaan, het verboden om woningen/wooneenheden of andere gebouwen te gebruiken of in gebruik te geven als kamerverhuurpand. Hiervan kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken, indien wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel "Onzelfstandige bewoning Enschede" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.

Bestemmingsplan 'kwalitatief sturen op appartementen'
Het bestemmingsplan 'kwalitatief sturen op appartementen' heeft als doel om ongewenste ontwikkeling van studio's en appartementen tegen te houden. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het verbod door verlening van een omgevingsvergunning voor nieuwe appartementen en studio's als het plan aan diverse specifieke criteria voldoet. Aangezien in onderhavige plan sprake is van de bouw van grondgebonden woningen is een nadere beschouwing op dit onderdeel niet nodig.

Cultuurhistorie
Dit plan is vastgesteld op 6 februari 2017. Het plan geldt als een aanvulling op alle geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied van bestemmingsplan "Cultuurhistorie". Het plangebied van voorliggend plan valt daar binnen. Het plangebied valt geheel binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorie'. Er is geen sprake van karakteristieke bebouwing in het plangebied, waardoor nadere bespreking op dit onderdeel achterwege kan blijven.

Parkeren Enschede
Dit plan, zorgt er voor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied. Bij aanvragen om omgevingsvergunning wordt getoetst aan dit bestemmingsplan en de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017'.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

In de huidige situatie is het projectgebied onbebouwd en wordt deze gebruikt als tuin bij de woning Haaksbergerstraat 169. De projectlocatie is gelegen aan de zijde van de Broekheurnerweg. In de omgeving van het projectgebied zijn met name woningen gelegen, veelal aaneengebouwde woningen. Aan de andere zijde van de projectlocatie is een aantal bedrijven gelegen. Ten oosten, aan de overzijde van de Broekheurnerweg is een bouwmarkt (Gamma) gelegen.

De projectlocatie is nabij een kruising van de Haaksbergerstraat en Broekheurnerweg gesitueerd (afstand circa 35 meter). Daarnaast is schuin tegenover de projectlocatie de kruising Slijpsteen-Broekheurnerweg gelegen. Dit betreft een eenrichtingsweg voor gemotoriseerd verkeer, waarbij gemotoriseerd verkeer alleen vanaf de Broekheurnerweg de Slijpsteen mag inrijden.

Het projectgebied en de woning Haaksbergerstraat 169 betreft hetzelfde kadastrale perceel. De tuin wordt geheel omheind middels een schutting. Aan de noordoostzijde van het perceel is openbaar gebied gelegen. Ter plaatse is hoopopgaand groen aanwezig, alsmede een voetpad. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het perceel weergegeven, in afbeelding 2.2 een vogelvluchtafbeelding. In afbeelding 2.3 is het aanzicht op het perceel vanaf de Broekheurnerweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0004.png" Afbeelding 2.1: luchtfoto perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0005.png"

Afbeelding 2.2: vogelvlucht in noordelijke richting (globale locatie woningen rood omlijnd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0006.png"

Afbeelding 2.3: huidig aanzicht perceel vanaf de Broekheurnerweg

2.2 Toekomstige situatie

De projectlocatie is gelegen op de hoek van de Broekheurnerweg en Haaksbergerstraat. De locatie is gelegen in het verlengde van de woningen aan de Broekheurnerweg. De projectlocatie heeft een oppervlakte van circa 300 m2. Deze oppervlakte wordt opgedeeld in twee kavels, van respectievelijk circa 165 m2 en 150 m2. Hierop wordt een twee onder een kap woning met bergruimte en tuin gerealiseerd.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Getfert Perik Hogeland Noord' geldt dat de maximale hoogte van omliggende woningen rondom de projectlocatie 12 meter mag bedragen. De nieuwe woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap (hoogte woning afgerond 10,5 meter) en worden in dezelfde (rooi)lijn gebouwd als de bestaande woningen aan de Broekheurnerweg. De twee woningen zullen daarmee de afronding van de woonbebouwing aan de Broekheurnerweg vormen.

In afbeelding 2.3 is de situering van de woningen weergegeven, in afbeelding 2.4. het aanzicht van de voorgevels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0007.png"

Afbeelding 2.3: situering nieuwe woningen (bron: Architom Architecten)

Er wordt een erfafscheiding (schutting/scherm) geplaatst, die mede een functie heeft in het kader van geluidwering. Aan de oostzijde wordt een haag gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0008.png"

Afbeelding 2.4: aanzicht voorgevel (bron: Artchitom Architecten)

2.3 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Ter plaatse van de projectlocatie geldt de welstandsidentiteit 'Dorpse linten'.

In de Middeleeuwen was Enschede een kleine kern, door een spinnenweb van lange zandpaden verbonden met de buurtschappen in de omgeving. Door de eeuwen heen werden langs deze zandpaden huizen en bedrijfjes gebouwd. Zo groeiden ze uit tot lange linten aaneengesloten bebouwing. Inmiddels zijn de linten ingesloten in de stad maar als zodanig nog steeds goed herkenbaar. De bebouwing kenmerkt zich door een grote variatie in bouwstijlen en materiaal. Elk pand is anders. Tegelijkertijd vertoont de bebouwing binnen een lint overeenkomst in hoogte en type. De panden zijn allemaal hoger dan breed en hebben meestal twee lagen, al dan niet met een kap. De voordeuren zijn op straatniveau, de voorgevels hebben ramen.

Een belangrijk kenmerk is ook dat de meeste panden direct aan de straat staan. In een paar linten komen panden voor die wat van de rooilijn afstaan en een voortuintje hebben. Door dit alles bieden de linten een gevarieerd maar samenhangend beeld en een levendige maar ontspannen sfeer. Kortom, ze hebben nog steeds een dorps karakter.

De kwaliteit van de bebouwing is wisselend. Sommige linten hebben een fraai voorkomen, andere zien er minder verzorgd uit. Monumentjes staan naast panden die rijp zijn voor afbraak, hoogstandjes van architectuur worden afgewisseld met gewone huisjes. Maar de dorpse linten zijn hoe dan ook een kweekvijver van bouwactiviteiten. Hierdoor blijven ze zich aanpassen aan de eisen van de tijd.

De linten bieden veel vrijheid voor individuele bouwinitiatieven. De welstandszorg is erop gericht die vrijheid de ruimte te geven en toch de dorpse sfeer en de eenheid in verscheidenheid te handhaven. Daarbij is het de bedoeling dat de linten die minder verzorgd ogen een betere kwaliteit krijgen en dat de fraaiere linten hun aanzien in ieder geval behouden.

Het bouwplan is beoordeeld aan de hand van de criteria voor 'Dorpse linten'. Het bouwplan is akkoord bevonden.

2.4 Cultuurhistorie

Monumenten
Er is geen rijksmonument of gemeentelijk monument aanwezig op de projectlocatie. De locatie is momenteel onbebouwd. Ook in de nabijheid van de projectlocatie zijn geen monumenten aanwezig.

Bijzondere bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen
Op de projectlocatie zijn geen bijzondere bomen of anderszins cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

Archeologie
In het gemeentelijke archeologiebeleid is het projectgebied aangemerkt als 'onderzoeksgebied B'. Hiervoor geldt dat bij bodemroerende werkzaamheden en bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2500 m2 en dieper dan 50 centimeter, archeologisch onderzoek vereist is. Het plangebied is ruim kleiner dan 2500 m2. Archeologisch onderzoek is derhalve niet vereist.

2.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

Er is in dit geval sprake van de nieuwbouw van woningen met tuin. De woningen zullen gasloos worden gebouwd en de woningen zullen goed geisoleerd worden uitgevoerd, met gebruik van duurzame materialen. Er wordt voldaan aan de Enschedese EPC-eis van 0,2. Er zal daarnaast gebruik worden gemaakt van een warmtepomp en zonnepanelen.

2.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Met de realisatie van twee woningen zal er sprake van een gering aantal extra verkeersbewegingen. Uitgaande van de kencijfers 'parkeren en verkeersgeneratie' in publicatie 381 van het CROW zal er een extra verkeersgeneratie van circa 8 verkeersbewegingen per woning, dus in totaal 16 verkeersbewegingen per dag plaatsvinden. Een dergelijk gering aantal verkeersbewegingen zal worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Broekheurnerweg, de Haaksbergerstraat en omliggende wegen.

Ter plaatse van Broekheurnerweg 28 is een bestaande uitweg aanwezig. Alhoewel deze uitweg op dit moment niet functioneel als uitweg in gebruik is kan deze wel als bestaande uitweg worden beschouwd en weer in gebruik worden genomen. De aanwezigheid van deze uitweg houdt in dat er formeel geen openbare parkeerplaats vervalt in het kader van de uitvoering van dit bouwplan.

Ter hoogte van Broekheurnerweg 26 wordt een nieuwe uitweg aangelegd. Hiervoor is een vergunning vereist op grond van de Algemeen plaatselijke verordening. Er heeft toetsing plaatsgevonden aan de Nadere regels voor het aanleggen van een uitweg. Hieruit blijkt dat niet wordt voldaan aan de Nadere regels. Er wordt niet voldaan aan artikel1 lid 6 sub b. Daarin is aangegeven dat, om de verkeersveiligheid te waarborgen, de uitweg enkel zodanig gesitueerd mag zijn dat er voldoende zicht op de weg is en vice versa. Op grond van artikel 2.12.2 lid 3 Algemeen plaatselijke verordening is het College bevoegd ontheffing te verlenen van de Nadere regels.

Om te kunnen parkeren op eigen terrein is een uitweg noodzakelijk. Bij de het ontwerp van dit plan is gekeken naar een optimale situatie om een uitweg aan te kunnen leggen. De locatie van de gewenste uitweg kan zorgen voor verkeersonveilige situaties, zeker wanneer het zicht wordt ontnomen in de richting van verkeer afkomstig van de Haaksbergerstraat. Om de verkeersveiligheid voldoende te kunnen waarborgen is voldoende zicht op het verkeer afkomstig van de Haaksbergerstraat en vice versa noodzakelijk. Dit kan alleen gerealiseerd worden door een erfafscheiding aan de zijkant van het perceel te realiseren tot  maximaal 70 centimeter hoog.

In dat kader wordt daarom een voorschrift aan de uitwegvergunning verbonden die inhoudt dat de hoogte van de erfafscheiding aan de zijkant van het perceel maximaal 70 centimeter mag bedragen.
Met de aanleg van deze uitweg en een erfafscheiding van maximaal 70 centimeter hoog zal de verkeersveiligheid voldoende gewaarborgd blijven.De uitgebreide toetsing aan de Nadere regels voor uitwegen en de motivering voor verlening van de vergunning voor het aanleggen van de uitweg is opgenomen in de omgevingsvergunning.

Parkeren

In de nota 'Parkeernormen Enschede 2017' is het beleid omtrent parkeren vastgelegd en zijn parkeernormen opgenomen voor verschillende functies. Voor woningen met een gebruiksoppervlakte groter dan 120 m2 in de schilwijken/het binnensingelgebied, waar in dit geval sprake van is, bedraagt de norm 1,5 parkeerplaatsen per woning (inclusief bezoekers). Per woning afzonderlijk zijn derhalve afgerond twee parkeerplaatsen nodig. Op eigen terrein worden per woning twee parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee aan de norm wordt voldaan. De afmetingen van de parkeerplaatsen voldoen aan aan minimale normen (2,25 meter bij 5 meter breed) zoals genoemd in de nota 'Parkeernormen 2017'.

Het aspect verkeer en parkeren levert geen belemmering op voor uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan het ruimtelijk beleid van het Rijk, provincie en gemeente

3.1 Beleid en regels van het Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, ruimte voor de rivier, kustverdediging de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Toetsing project "Broekheurnerweg 26-28 " aan regels en beleid van het Rijk

De op de projectlocatie beoogde realisatie van twee woningen valt niet onder een van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

3.2 Beleid en regels van de provincie Overijssel

Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.V20193187-0003_0009.png"

Afbeelding 2.1: uitvoeringsmodel Provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

Toetsing project "Broekheurnerweg 26-28 " aan regels en beleid van de provincie

Generieke beleidskeuzen
Het plan past binnen de generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel, zoals gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Bij de keuze voor de nieuwe ontwikkeling zijn alle relevante belangen zorgvuldig afgewogen. De beoogde ontwikkeling is toekomstbestendig (over 20-30 jaar heeft het project zeker nog haar toegevoegde waarde) en heeft geen nieuw ruimtebeslag tot gevolg (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik). Het betreft inbreiding in bestaand stedelijk gebied.

In artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening is het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik opgenomen. Dit principe houdt in dat voor stedelijke functies eerst moet worden onderzocht of er een locatie in binnenstedelijk gebied beschikbaar is voor een stedelijke functie, voordat ruimte in de Groene omgeving wordt gebruikt. In dit geval is er sprake van een locatie in stedelijk gebied waar twee woningen worden gerealiseerd. Hiervoor wordt het onbebouwde gedeelte van een perceel waarop reeds woonbebouwing aanwezig is, gebruikt. Er is feitelijk sprake van intensivering van het ruimtegebruik. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

In artikel 2.2.2 van de Verordening is aangegeven dat bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, uitsluitend voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming. De woonafspraken zijn afgestemd met de Provincie.

Ontwikkelingsperspectief
Op de projectlocatie worden twee woningen gerealiseerd. De locatie is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Hierover is in de Omgevingsvisie aangegeven dat deze gebieden, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu door herstructurering en transformatie vitaal en aantrekkelijk moeten worden gehouden waardoor de diversiteit aan milieus wordt versterkt. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Bij onderhavig plan is er sprake van inbreiding binnen het stedelijk gebied. Op een onbebouwd gedeelte van een reeds bebouwd perceel waarop een woning aanwezig is wordt bebouwing (2 woningen) toegevoegd. Door de realisatie van de twee woningen wordt -zij het op bescheiden schaal- bijgedragen aan het verbeteren van de aantrekkingskracht van de stad doordat woningen worden toegevoegd in het binnensingelgebied.

Er wordt bijgedragen aan de energietransitie door middel van het toepassen van duurzaamheidsmaatregelen zoals een warmtepomp en zonnepanelen. Dit plan past binnen de uitgangspunten van het ontwikkelingsperspectief.

Stedelijke laag
In de Stedelijke Laag is de projectlocatie aangemerkt als 'bebouwingsschil 1900-1955'. De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woon wijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stads wijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten.

ls herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900-1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Het bouwplan zoals dit voorligt voegt zich naar maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing. Het is een “rechttoe rechtaan” invulling van een ontbrekend stuk in de bebouwing.

In artikel 2.1.2 van de Verordening is (samengevat) bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan een behoefte. Onderliggend plan voor de realisatie van twee woningen voorziet in een behoefte en voldoet aan de uitgangspunten van de Woonvisie (zie paragraaf 3.3).

Natuurlijke laag en laag van het agrarisch cultuurlandschap
In de natuurlijke laag is het plangebied aangemerkt als 'dekzandvlakten en ruggen'. De kenmerken van deze laag zijn door de ligging in bestaand stedelijk gebied niet meer aanwezig en herkenbaar. In de Laag van het agrarisch cultuurlandschap heeft het plangebied geen specifieke kenmerken.

Het plan is in overeenstemming is met de voor het gebied geldende provinciale generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

3.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid

Het ruimtelijk relevant beleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Structuurvisie Enschede, de diverse sectorale structuurvisies en in Stedelijke Koers.

Structuurvisie Enschede

In de Structuurvisie Enschede gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen. De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Woonvisie

De Woonvisie vormt een sectorale nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Watervisie

De Watervisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit.

Structuurvisie Cultuurhistorie

In de Structuurvisie Cultuurhistorie wordt geregeld op welke wijze bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen moet worden omgegaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeenteljike monumenten, rijksmonunumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

In de Structuurvisie Externe Veiligheid staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de produktie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Stedelijke Koers

Onder de noemer “Stedelijke Koers” heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012. In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

Toetsing project "Broekheurnerweg 26-28 " aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid

Woonvisie

Onlangs (juni 2019) is de nieuwe Woonvisie vastgesteld. Overeenkomstig de Ruimtelijke Ontwikkelingskoers (2019) zet Enschede in op een verdere groei van de stad naar 170.000 inwoners. De groei van de stad is ook opgenomen in het Enschedese coalitieakkoord “Trots & met lef verder bouwen aan kansrijk Enschede”. Onderzoek wijst ook uit dat een groei tot 170.000 inwoners goed in binnenstedelijk gebied is op te vangen – denk aan de herontwikkeling van het Ariënsplein tot een stadscampus, de Kop van de Boulevard tot een gebied voor hoogstedelijk wonen en de voortgaande ontwikkeling van de Spoorzone, maar ook aan locaties iets buiten de singels als Leuriks-Oost en de ontwikkeling van Cromhoffpark tot een multifunctioneel gebied. In de fasering van de ontwikkeling is “groeien vanuit het hart” het uitgangspunt. In de fasering van de ontwikkeling is “groeien vanuit het hart” het uitgangspunt. Het geheel van vooral binnenstedelijke ontwikkelingen draagt ook bij aan een noodzakelijke kwaliteitssprong van Enschede; vervallen plekken in en rond het centrum en in de wijken daar omheen worden voorzien van nieuwe toekomstwaarde. Nieuwe woonmilieus voor de vestiging van talent houden Enschede in de vaart der volkeren. Iedere nieuwe woning moet daarbij “raak” zijn: duurzaam bijdragen aan de kwaliteit van de stad. Bij de groei van de stad gaat het niet alleen om het aantrekken en vasthouden van talent en het voorzien in een wooncarrière voor alle inwoners, maar ook om de verdunning van huishoudens – steeds meer mensen wonen zelfstandig waardoor er meer woningen nodig zijn.

In dit geval is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling in het binnensingelgebied, waarbij twee woningen worden gerealiseerd. Voor bijvoorbeeld gezinnen is er een grote behoefte aan grondgebonden koop- en huurwoningen in een stedelijk woonmilieu. Het plan geeft invulling aan deze behoefte.

3.4 Ladder Duurzame Verstedelijking (art. 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht bepaalt daarnaast dat de ladder/artikel 3.1.6 ook van toepassing is op een omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarvan in dit geval sprake is.

Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Broekheurnerweg 26-28 "

Het realiseren van twee woningen op de projectlocatie betreft geen 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Uit verschillende jurisprudentie vloeit voort dat een kleinschalige woningbouwontwikkeling, waaronder ook de ontwikkeling van twee woningen valt, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling behoeft te worden aangemerkt. Zie hiervoor onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met kenmerk 201608869/1/R3. Een nadere toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege worden gelaten.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de relevante omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt kort en bondig ingegaan op de diverse omgevingsaspecten waarmee voor wat betreft de uitvoerbaarheid van het project rekening dient te worden gehouden.

4.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing plan

Het betreft een kleinschalig project, dat als doel de realisatie van twee woningen heeft. De locatie bevindt zich in bestaand stedelijk gebied, in een woonomgeving. De nieuwbouw zorgt voor afronding van stedenbouwkundige structuur c.q. afronding van de rij woningen aan de Broekheurnerweg 30. De nieuwe functies van wonen past goed in de bestaande structuur en zal weinig impact op de omgeving tot gevolg hebben. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling 

Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieu- en omgevingsaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.

4.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

4.2.1 Bedrijven in omgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom de projectlocatie aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat op de projectlocatie. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of de projectlocatie is gelegen binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen.

Op het perceel Slijpsteen 30 is sprake van een bedrijvenbestemming. Ter plaatse geldt de bestemming 'Bedrijven'. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn bedrijven in categorie 1 en 2 toegestaan. Het perceel is daarnaast aangeduid als 'bouwmarkt'. Voor bedrijvigheid in maximaal categorie 2 en bouwmarkten geldt op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een indicatieve richtafstand van 30 meter. Er kan gesproken worden van gemengd gebied vanwege de ligging in een gebied met verschillende functies -waaronder wonen en bedrijven-, waardoor de richtafstand met een stap kan worden terug gebracht, naar 10 meter. De afstand tussen de grens van het projectgebied en de grenzen van de bedrijfsbestemming op het perceel Slijpsteen 30 bedraagt circa 15 meter. Vastgesteld kan worden dat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmering is voor uitvoering van het plan.

4.3 Bodemkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Lycens. De resultaten zijn verwoord in het rapport "Verkennend bodemonderzoek Haaksbergerstraat 169 te Enschede", project 2019-0170 d.d. 2 mei 2019. Het rapport is als bijlage bijgevoegd. De uitkomsten van het onderzoek zijn als volgt:

Er is onderzoek verricht ter plaatse van de locatie van de te realiseren woningen. Op het maaiveld zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is geen asbest gemeten.

De bovengrond bevat sporen puin en kolengruis, maar is analytisch hooguit licht verontreinigd. Ook de ondergrond is hooguit licht verontreinigd. Het grondwater ter plaatse van peilbuis 01 (in bouwblok) bevat alleen een licht verhoogde concentratie naftaleen (VOCl niet verhoogd, maar Slijpsteen-pluim ligt wel nabij).

Het onderzoek heeft aangetoond dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de te realiseren woningen milieuhygienisch voldoet voor uitvoering van het bouwplan.

4.4 Wet geluidhinder

Op grond van het bepaalde in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor de realisatie van geluidgevoelige gebouwen of terreinen binnen de onderzoekszones van (spoor-)wegen en/of industrieterreinen een onderzoek uit te voeren naar de gevelbelasting ten gevolge van het verkeer op die (spoor-)wegen dan wel de bedrijfsactiviteiten op dat industrieterreinen.

Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur.

Op geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de voorkeurgrenswaarde 48 dB. Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidsnota Enschede (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 3 april 2018 door Burgemeester en Wethouders (gedeeltelijk herzien) vastgesteld.

Onderzoek
Naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer is door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek 2 woningen Broekheurnerweg te Enschede, werknummer 19.032, d.d. 26 januari 2020". Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.


Resultaten
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de twee te realiseren woningen vanwege het wegverkeer op de Haaksbergerstraat en de Broekheurnerweg een geluidsbelasting zullen ondervinden van meer dan 48 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 52 dB vanwege het verkeer op de Haaksbergerstraat en ten hoogste 57 dB vanwege het verkeer op de Broekheurnerweg.

Hogere waarde
Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidsnota.

In het akoestisch onderzoek is de mogelijkheid van bron- en overdrachtsmaatregelen onderzocht. Als bronmaatregel is gekeken naar het toepassen van stil asfalt (dunne deklagen B) en het verlagen van de snelheid. Als overdrachtsmaatregel is gekeken naar een geluidswal/-scherm.

Met bron- of overdrachtsmaatregelen is het technisch mogelijk om de geluidsbelasting te reduceren. De reductie is echter onvoldoende om op alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Daarnaast stuit het terugbrengen van de geluidsbelasting door middel van bron- of overdrachtsmaatregelen op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard. Hiermee wordt aan de eerste eis om een hogere waarde te kunnen vaststellen voldaan.

In de Geluidsnota is bepaald dat om een hogere waarde te kunnen vaststellen:
- een woning ten minste één geluidluwe gevel heeft. Een gevel is geluidluw indien de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde die voor elk van de afzonderlijk te onderscheiden geluidbronnen geldt.
- verblijfsruimten en buitenruimten (indien beschikbaar) bij voorkeur gelegen zijn aan de geluidluwe zijde van een woning.

Van de beide woningen hebben alle gevels een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wel zijn de achtergevels gedeeltelijk geluidluw. Op de achtergevel wordt op de begane grond voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat de woningen geen volledige geluidluwe gevel hebben wordt niet voldaan aan de voorwaarden uit de Geluidnota.

Een aanpassing van het plan zodat de woningen alsnog een volledig geluidluwe gevel krijgen is niet mogelijk en/of wenselijk. Gezien de beperkte omvang van het plan is het niet mogelijk om de woningen anders te situeren. Ook vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het niet wenselijk om de woningen anders te situeren omdat deze nu de bestaande lintbebouwing afronden. Maatregelen in de vorm van zeer hoge geluidsschermen zijn eveneens vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.

Om de woningen mogelijk te maken is het noodzakelijk dat wordt afgeweken van de Geluidnota. In de Geluidnota is aangegeven dat dit kan na een bestuurlijke afweging. Uitgangspunt daarbij is dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Door het treffen van gevelmaatregelen kan in de woningen worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit en zal in de woningen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Het betreft hier twee grondgebonden woningen met aan de achterzijde een tuin. Om er voor te zorgen dat er in de achtertuin sprake is van een goed woon- en leefklimaat, geluidsbelasting niet hoger dan 48 dB, zal tussen de Haakbergerstraat en de noordelijke woning, zoals is aangegeven in het akoestisch onderzoek, een geluidsscherm met een minimale lengte van 10 meter en minimale hoogte van 2 meter worden geplaatst.

Conclusie
Vanwege het wegverkeer op de Haaksbergerstraat en de Broekheurnerweg bedraagt de geluidsbelasting op de gevel van de te realiseren woningen ten hoogste respectievelijk 52 en 57 dB. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden uit de Geluidnota voor het vaststellen van een hogere waarde kan niet geheel worden voldaan omdat de achtergevel van de woningen slechts gedeeltelijk (uitsluitend de begane grond) geluidluw is. Van de Geluidnota kan worden afgeweken na een bestuurlijke afweging. Deze bestuurlijke afweging zal worden gemaakt bij het vaststellen van de hogere waarden. Uitgangspunt daarbij is dat, zoals in het akoestisch onderzoek is aangegeven, tussen de Haaksbergerstraat en de noordelijke woning een geluidsscherm wordt geplaatst van 10 meter lang en 2 meter hoog, waardoor de achtertuin geluidluw wordt en voor de toekomstige bewoners in de tuinen een goed woon- en leefklimaat ontstaat. Op de verdiepingen zal de achtergevel niet geluidluw zijn. Op grond van het Bouwbesluit zal de gevelwering dusdanig moeten zijn dat aan de eisen voor het geluidniveau in de woningen wordt voldaan. Hierdoor wordt binnen in de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van de twee woningen. Er worden hieromtrent zo nodig voorwaarden in de omgevingsvergunning opgenomen.

Om de woningen te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat vanwege het wegverkeer op de Haaksbergerstraat en de Broekheurnerweg hogere waarden worden vastgesteld. Voordat de omgevingsvergunning wordt verleend zal een procedure voor het vaststellen van hogere waarden worden gestart.

Railverkeerslawaai
Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het geldende bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld.

4.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onderhavig plan maakt de realisatie van 2 woningen mogelijk. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate is aan te merken.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2017 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2016, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

4.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Middels onderhavig plan kunnen twee woningen worden gerealiseerd, die worden aangemerkt als kwetsbare objecten.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het projectgebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het projectgebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevb kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is recentelijk nieuwe wet- en regelgeving in werking getreden voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van deze nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het projectgebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Water

Binnen het projectgebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Een nadere toetsing aan het Basisnet Water kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het projectgebied of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor. Een nadere toetsing aan het Basisnet Spoor kan daarmee achterwege blijven.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Wet natuurbescherming

Beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk verslechterende of significant negatieve effecten kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve effecten niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten dient voor de beoogde ontwikkelingen een Wet natuurbeschermingsvergunning of een verklaring van geen bedenkingen bij het bevoegd gezag te worden aangevraagd.

De projectlocatie is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of in de nabijheid daarvan. Het plangebied is gelegen in het centrum van Enschede, op grote afstand van Natura 2000 gebieden. Gelet hierop en gezien de (zeer) beperkte aard en omvang van de beoogde ontwikkeling kan op voorhand worden uitgesloten dat als gevolg van de planontwikkeling mogelijke negatieve effecten op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden kunnen optreden. Een nadere toetsing aan hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming kan achterwege blijven.

Beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Het plangebied is in gebruik als tuin, er is geen bebouwing aanwezig en ook zijn er geen bomen of andere opgaande groenstructuren en/of waterpartijen aanwezig. Vaste rust- en verblijfplaatsen van (strikt) beschermde soorten kunnen daarmee normaal gezien op voorhand al worden uitgesloten. Dat wordt bevestigd door de nationale database flora en fauna (ndff), waarin voor het plangebied geen waarnemingen van beschermde soorten aanwezig zijn. Mogelijk dat de tuin in de huidige situatie wel een functie als foerageergebied voor beschermde soorten heeft. Gelet op het ontbreken van waterpartijen en opgaande groenstructuren en het zeer geringe oppervlak is er geen sprake van een voor de functionaliteit van eventueel in de omringende gebouwen aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten essentieel foerageergebied. Het uitvoeren van ecologisch onderzoek of het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Een nadere toetsing aan hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming kan achterwege blijven.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald. Het plangebied is niet gelegen op gronden die onderdeel uitmaken van het NNN. Een inhoudelijke toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbescherming

Op grond van het voorgaande kan op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Haaksbergerstraat 169.

4.8 Waterhuishouding

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Hemelwater kan infiltreren in de tuin bij de woningen. Daarnaast wordt een schoonwater riool aangelegd, die op de erfgrens wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Het afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Op de projectlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Er wordt daarbij geen nieuw oppervlaktewater gerealiseerd.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Door aanvrager is aangegeven welk vloerpeil wordt aangehouden voor de woningen (0,20 meter boven straatpeil). Er wordt voldaan aan bovengenoemde advieswaarden.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Er is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro, aangezien twee woningen worden gerealiseerd. Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten. Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd. Daarbij is ook overeengekomen dat eventuele planschade voor rekening van initiatiefnemer komt.

Gelet op het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van de te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor het realiseren van twee woningen op de projectlocatie Haaksbergerstraat 169 voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 6 Conclusies

Op basis van het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing kan voor het realiseren van de twee woningen een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Het project is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving, ruimtelijk relevante en stedenbouwkundige beleidskaders en diverse relevante omgevingsaspecten. Uit deze toetsing is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van dit project.

Een verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Enschede, gedeputeerde staten van Overijssel of Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken is niet noodzakelijk.