direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.R20200012-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Bij de gemeente is een verzoek ontvangen om de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel Het Sander 17 te slopen en daarvoor in de plaats één woning te realiseren. Op dit moment heeft het perceel de bestemming 'Bedrijf'. Om de woning planologisch mogelijk te maken, moet deze bestemming worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. De wijzigingsbevoegdheid hiervoor is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.

Voorliggend wijzigingsplan maakt deze wijziging juridisch planologisch mogelijk. In de toelichting wordt onderbouwd dat deze wijziging ruimtelijk verantwoord is.

1.2 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Wilt u slechts bepaalde onderdelen van de toelichting bekijken, dan kunt u direct door naar het betreffende hoofdstuk. Wilt u weten:

  • Wat de aanleiding en de te volgen procedure is? Dat is te lezen in Hoofdstuk 1.
  • Of het plan voldoet aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid? Dan kunt u naar Hoofdstuk 2.
  • Hoe het plangebied er nu uitziet om de wijziging ten opzichte van het nieuwe plan te kunnen bepalen, dan wordt u doorverwezen naar Hoofdstuk 3.
  • Hoe het plangebied eruit gaat zien en daarmee wat de wijzigingen zijn, dan kunt u dit teruglezen in Hoofdstuk 4.
  • Of het plan voldoet aan de diverse milieuaspecten, dan wordt u doorverwezen naar Hoofdstuk 5.
  • Op welke manier het plan is verwerkt in de regels en verbeelding van voorliggend wijzigingsplan, dan kunt u dit teruglezen in Hoofdstuk 6.
  • Of het plan economisch uitvoerbaar is, dan wordt u verwezen naar Hoofdstuk 7.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel Het Sander 17, dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Lonneker, sectie B, nummer 3903 en heeft een oppervlakte van ongeveer 460 m2. Het perceel ligt ten noordwesten van het centrum van Enschede, tussen het centrum en het Universiteitsterrein in. Het perceel wordt aan de noordzijde deels begrensd door het perceel van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Hengelosestraat 298 en deels door het woonperceel Het Sander 19. Aan de oostzijde vormt de straat Het Sander de grens met het plangebied en aan de zuidzijde het woonperceel van Het Sander 13. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een bomengroep die tussen de omliggende bebouwing/percelen staat. Afbeelding 1.1 geeft met rode lijn de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20200012-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied

1.4 Geldende juridische regelingen

Het plangebied valt onder het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016", dat op 27 juni 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak achter op het perceel. Afbeelding 1.2 geeft een uitsnede weer van de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20200012-0003_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Bolhaar - Roessingh 2016


Binnen de bestemming 'Bedrijf' is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het wijzigen van de bestemming "Bedrijf" in de bestemming "Wonen" alsmede het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 23 (algemene aanduidingsregels);
    • 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
    • 3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 4. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
    • 5. voor het overige het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van de bestemming "Wonen" van overeenkomstige toepassing is.


Bij voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op bovenstaande voorwaarde en op welke wijze hier aan wordt voldaan.

1.5 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro). Voor voorliggend plan is een overeenkomst gesloten met initiatiefnemers.

1.6 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4” is geen erkend wijkorgaan actief, waardoor het plan niet is voorgelegd aan een wijkorgaan. Initiatiefnemer heeft wel zelf een massa studie van de woning aan omwonenden laten zien. Deze personen hebben aangegeven positief te zijn over deze ontwikkeling. Het zorgt voor een verbetering in de straat.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk. Woningbouwplannen van minder dan zeven woningen raken geen provinciaal belang. Voorliggend plan betreft de realisatie van één woning. Hiermee wordt geen provinciaal belang geraakt. Voorliggend plan raakt tevens geen rijksbelangen of belangen van andere overleginstanties. Vooroverleg is bij dit plan niet nodig. Het waterschap is op de hoogte gesteld middels het invullen van de digitale watertoets.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet.

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4 ” in voorbereiding te nemen op 25 november 2020 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4 ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 23 december 2020 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Van 24 december 2020 tot en met 3 februari 2021 kon een ieder een zienswijze op het plan naar voren brengen. Hier is geen gebruik van gemaakt, er zijn geen zienswijzen op het plan naar voren gebracht.

Ambsthalve wijziging

Gewijzigd inzicht heeft er toe geleid dat de opzet van de regels bij de vaststelling wordt aangepast. In het wijzigingsplan zoals ter inzage heeft gelegen, waren de regels uit het moederplan Bolhaar-Roessingh 2016 overgenomen. Regels die niet van toepassing waren op het plangebied of niet uitgevoerd zouden kunnen worden op het plangebied waren verwijderd.

In de regels zoals in het vastgestelde wijzigingsplan zijn opgenomen, wordt alleen verwezen naar het moederplan Bolhaar-Roessingh 2016. Inhoudelijk wijzigt er niets. Deze wijziging heeft wel tot gevolg dat de regels een andere opzet hebben en daarmee ook een aanpassing in hoofdstuk 6 van de toelichting. Deze gewijzigde vaststelling heeft niet tot gevolg dat het plan wijzigt.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het wijzigingsplan door het college staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Voorliggend plan maakt geen ontwikkeling mogelijk in strijd met het ruimtelijk beleid en regels van het Rijk.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden. In september en oktober 2020 lag een herziening van de verordening ter visie. De voorgestelde wijzigingen van de provincie Overijssel hebben geen invloed op dit plan.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken).

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20200012-0003_0003.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In het resterende deel van de paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes:

Artikel 2.1.2 principe van concentratie: Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Artikel 2.2.2: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.


Beoordeling Het Sander 17

De eigenaren van het plangebied wonen nu in dezelfde straat en hebben dit project opgepakt om een verbetering van het aanzicht van het plangebied te realiseren. De behoefte voor de woning in het plangebied is lokaal, net als de behoefte om het aanzicht van het plangebied te verbeteren. Initiatiefnemers hebben een massastudie voorgelegd aan omwonenden. Omwonenden zien graag dat deze ontwikkeling wordt doorgezet en er een verbetering van op het perceel en in de straat plaatsvind.


Ontwikkelingsperspectieven

Op de kaart van de omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.


Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).


Beoordeling Het Sander 17

Met voorliggend plan wordt een bestaand bedrijfsgebouw achter op een perceel gesloopt. De voorzijde van het perceel wordt nu gebruikt als opslag ten behoeve van het bedrijf. Dit geeft geen aantrekkelijk aanzicht in de woonstraat Het Sander. Met de bestaande bebouwing en de huidige verharding op het perceel, is het hele perceel verhard. De sloop van de bebouwing en realisatie van de woning op de voorzijde van het perceel biedt kansen om een deel van het perceel onverhard te laten met bijbehorende kansen voor waterberging. Deze herstructurering van het perceel heeft daarmee een positieve uitwerking voor de omgeving als voor kansen met betrekking tot de klimaatveranderingen.


Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken zijn weergegeven op vier kaarten, te weten de kaarten van: Natuurlijke laag, Laag van het agrarisch cultuurlandschap, Stedelijke laag en Laag van beleving. Alleen op de kaarten van de Natuurlijke laag en Stedelijke laag heeft het plangebied een specifieke aanduiding.


Natuurlijke laag: Dekzandvlakten en ruggen

Op de kaart van de Natuurlijke laag is het plangebied aangewezen als 'dekzandvlakten en ruggen'. De provincie stuurt bij deze gebieden op het beter zichtbaar en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem.


Stedelijke laag: Bebouwingsschil 1900-1955

Op de kaart van de Stedelijke laag is het plangebied aangewezen als 'bebouwingsschil 1900-1955'. De provincie stuurt in deze gebieden erop dat nieuwe bebouwing zich naar aard, maat en het karakter van het grotere geheel voegt maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar is.


Beoordeling plangebied

Bij voorliggend plan is er sprake van een kavel tussen andere bebouwing/ingerichte kavels. In het plangebied en omliggende gronden is het niet mogelijk om meer in te spelen op de hoogteverschillen en het watersysteem.

De nieuwe bebouwing in het plangebied voegt zich aan de voorzijde bij de maat en schaal van omliggende woningen. Het aanzicht van de woning is geheel eigentijds en zal daarmee herkenbaar blijven en zich onderscheiden van andere woningen in de straat.


Conclusie

Voorliggend plan betreft een verbetering van het plangebied en de omgeving ten opzichte van de huidige situatie. Dit plan voldoet aan het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20200012-0003_0004.png"

afbeelding: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld. Voor voorliggend plan zijn met name de woonvisie en watervisie van belang.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd.

Voorliggend plan is wel in lijn met de Stedelijke koers en de woonvisie, namelijk dat er meer grondgebonden woningen met tuin dienen te worden gerealiseerd en het aantal vierkante meters bedrijventerrein afneemt. Bij voorliggend plan wordt bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt de bestemming 'Bedrijf' gewijzigd in de bestemming 'Wonen' om zodoende een grondgebonden woning met te kunnen realiseren.

Met de sloop van de huidige bebouwing en het verwijderen van de verharding, ontstaan kansen voor de waterberging van het hemelwater dat op het plangebied valt. Voorliggend plan zal zorgen voor een verbetering van de waterberging.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en op de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst.

3.1 Bestaande situatie plangebied en omgeving

Het plangebied ligt in een bebouwd gebied ten noorden van de wijk Twekkelerveld. Deze bebouwing ligt in het groen ten noorden van de Hengelosestraat tussen het centrum van Enschede en het Universiteitsterrein.

Dit bebouwde gebied bevat diverse functies die over het algemeen goed van elkaar zijn gescheiden. Ten westen van het plangebied zijn diverse vormen van bedrijvigheid aanwezig. Het plangebied ligt zelf in een woonstraat en aan de oostzijde van deze woonstraat ligt een heel woongebied. Het plangebied is het enige perceel met een bedrijfsbestemming en een (voormalig) bedrijf in het woongebied (zie ook afbeelding 1.2).

Het plangebied bestaat uit het perceel Het Sander 17. Dit perceel heeft een diepte van ongeveer 65 meter en een breedte van ongeveer 7,5 meter.

Het plangebied is in gebruik geweest ten behoeve van bedrijvigheid. Hiertoe is in het verleden, achter op het perceel een bedrijfsgebouw gerealiseerd. Dit gebouw staat over de hele breedte van het perceel en een groot deel van de lengte van het perceel. Het voorste deel van het perceel is onbebouwd over een lengte van ongeveer 22 meter. Deze ruimte wordt met name gebruikt voor opslag. Afbeelding 3.1 geeft de huidige situering van het plangebied weer in vogelvlucht (plangebied globaal met rode lijn aangegeven) en afbeelding 3.2 het huidige aanzicht van het plangebied vanaf Het Sander.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20200012-0003_0005.jpg"

Afbeelding 3.1: Huidige situatie plangebied in vogelvlucht beeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20200012-0003_0006.jpg"

Afbeelding 3.2: Huidig aanzicht plangebied met naastgelegen woning Het Sander 19

Voordat het perceel in gebruik is genomen ten behoeve van de bedrijfsfunctie, had het perceel ook een woonfunctie. Tegen de woning Het Sander 19 aan stond een woning. Deze woning is tijdens een brand verwoest en vervolgens gesloopt. Daarna is het perceel in gebruik genomen ten behoeve van de bedrijfsfunctie.

Het huidige aanzicht van het plangebied betreft geen aanzicht zoals gewenst is in een woonstraat. Door de functie van opslagruimte aan de voorzijde van de bebouwing, heeft het een rommelig aanzicht. Aan nieuwe functie met daarbij nieuwe bebouwing en gebruik van het plangebied, zal zorgen voor een verbetering in het plangebied, maar ook een verbetering voor het hele straatbeeld.

3.2 Cultuurhistorie

Monumenten

In en om het plangebied zijn geen monumenten gesitueerd waar met de realisatie van voorliggend plan rekening mee gehouden moet worden.

Archeologie

Het plangebied heeft een middelhoge verwachtingswaarde op eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij ingrepen waarbij de bodem over een oppervlakte van meer dan 2500 m2 wordt verstoord en dieper dan 50cm een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 460 m2. Dit betekent dat met uitvoering van voorliggend plan de bodem niet verstoord zal worden over een oppervlakte groter dan 460 m2. Een archeologisch onderzoek is voor voorliggend plan niet noodzakelijk.


Bijzondere bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen

Op het perceel staan geen bijzondere bomen waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitvoering van voorliggend plan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Beschrijving plan

Initiatiefnemers willen de huidige (bedrijfs)bebouwing achter op het perceel slopen en aan de voorzijde van het perceel een nieuwe woning realiseren. De locatie van de bedrijfsbebouwing kan na de sloop worden ingericht als tuin.

De voorgevel van de woning wordt op vijf meter vanaf de straat gebouwd. Op deze wijze ontstaat aan de voorzijde ruimte voor het parkeren van één auto. Initiatiefnemers willen de voorgevel van de woning uitvoeren met cortentstaal. Dit geeft een eigen karakter, met een knipoog naar de voormalige bedrijfsfunctie in het plangebied. De kap steekt aan de voorzijde fors over. Dit overstek loopt door tot de grond. Door dit overstek, doet het gebouw ter plaatse van het plangebied mee met de rest van de straat, ondanks dat de voorgevel 5 meter terug ligt. Afbeelding 4.1 geeft een indicatie van het vooraanzicht van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20200012-0003_0007.png"

Afbeelding 4.1: indicatie vooraanzicht nieuwe woning=

Doordat het een smal perceel betreft, wordt de woning naar achter uitgebouwd. Hierdoor krijgt het perceel een diep bouwblok van ongeveer 18 meter. Afbeelding 4.2 geeft het huidige bouwplan weer. Hiermee valt een deel van de achterzijde buiten het bouwvlak. Dit is mogelijk doordat hier sprake is van een bijbehorend bouwwerk (uitbouw woning). Aan de noordzijde van de woning, wordt tussen woning aan Het Sander 19 en de nieuwe woning in het plangebied een doorgang gerealiseerd waarmee de achterzijde van het perceel bereikbaar is. Afbeelding 4.2 geeft de situering van de nieuwe woning op het perceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20200012-0003_0008.jpg"

Afbeelding 4.2: globale ligging nieuwe woning

4.2 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven, dient het plan ruimtelijk aanvaardbaar te zijn en worden in de wijzigingsbevoegdheid een aantal aandachtspunten aangegeven. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe hiermee is omgegaan.

  • voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 23 (algemene aanduidingsregels);

In artikel 23 worden regels aangegeven omtrent grondwaterbescherming en archeologie. In het vigerende plan heeft het plangebied geen nadere aanduiding voor de grondwaterbescherming. Deze regels zijn dan ook niet van toepassing op voorliggend plan. In paragraaf 3.2 wordt aangegeven hoe is omgegaan met archeologische waarden. Daaruit blijkt dat voldaan wordt aan de regeling uit artikel 23.

  • de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;

De voorgevelrooilijn is in dit deel van de straat niet eenduidig. Als de situering van de woningen aan Het Sander wordt bekeken, dan zijn verspringen in de voorgevelrooilijn te zien. De rooilijn van nummer 7, 9 en de aanbouw van nummer 13 liggen wat verder van de straat af. Vanaf nummer 19 ligt de rooilijn direct aan de straat. Het Sander 17 ligt precies in deze overgang.

In het ontwerp van de woning wordt deze overgang vorm gegeven. De woning wordt namelijk gebouwd in dezelfde voorgevelrooilijn met de woningen aan Het Sander 7 en 9 en verspringt daarmee met de direct naastgelegen woningen. Maar door het forse dakoverstek aan de woning in het plangebied lijkt deze woning verder naar voren te staan en doet de woning goed mee in het straatbeeld. De woning vormt een onderdeel van de straat en staat niet op zichzelf.

Deze voorwaarde is opgenomen om woningen in het straatbeeld mee te laten doen en ervoor te zorgen dat de woningen niet op zichzelf staan. Daar wordt bij voorliggend plan aan voldaan. De woning wordt in dezelfde voorgevelrooilijn gebouwd als het woongebouw aan Het Sander 7 en 9 en door het forse dakoverstek vindt aansluiting plaats naar naastgelegen woningen.

  • in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;

In het plangebied is ruimte voor de aanleg van één parkeerplaats voor de woning. Het plan zorgt voor een dermate grote verbetering van het plangebied en omgeving en de omwonenden willen graag dat dit plan wordt uitgevoerd, dat akkoord is gegaan met de realisatie van één parkeerplaats in het plangebied zelf.

  • omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;

Zoals uit paragraaf 5.1 blijkt, worden omliggende bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering door de realisatie van een woning in het plangebied. Anderzijds heerst in het plangebied een goed woon- en leefklimaat.

  • voor het overige het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van de bestemming "Wonen" van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 17 in het vigerend plan betreft het artikel behorende bij de bestemming 'Wonen'. De regels van dit artikel zijn overgenomen in voorliggend plan. Deze regels zijn daarmee van overeenkomstige toepassing.

4.3 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die met een wijziging van het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling' inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Uit jurisprudentie blijkt ook dat een ontwikkeling van 11 woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4 "

Bij voorliggend plan is sprake van een bestemmingswijziging van Bedrijf naar Wonen waarbij de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en daarvoor in de plaats één woning wordt terug gebouwd. Deze woning krijgt een kleinere oppervlakte dan de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel. Er is geen sprake van een toename in het ruimtebeslag. Daarnaast is er sprake van een toevoeging van één woning, dat is beduidend minder dan 11 woningen. Voorliggend plan is daarmee geen stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. De behoefte van dit plan hoeft niet te worden gemotiveerd.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied gelden twee welstandsidentiteiten, te weten 'Dorpse linten' aan de voorzijde en 'buitenplaatsen/landgoederen' voor de achterzijde van het plangebied. Aangezien de bebouwing achter op het plangebied wordt gesloopt en daar niet direct plannen zijn voor nieuwe bebouwing, wordt in deze paragraaf niet ingegaan op de welstandidentiteit die daar geldt. Bij voorliggend plan is het vooral van belang dat de architectuur van de nieuwe woning past binnen de welstandsidentiteit 'Dorpse linten'.

Dorpse linten

Bebouwing binnen dorpse linten is meestal hoger dan breed en hebben meestal twee lagen, al dan niet met kap. De voordeuren zijn op straatniveau en de voorgevels hebben ramen. Een belangrijk kenmerk is ook dat de meeste panden aan de straat staan.

De linten bieden veel vrijheid voor individuele bouwinitiatieven. De welstandszorg is er op gericht die vrijheid de ruimte te geven en toch de dorpse sfeer en de eenheid in verscheidenheid te handhaven. Daarbij is het de bedoeling dat de linten die minder verzorgd ogen een betere kwaliteit krijgen.

Een bouwplan wordt getoetst aan criteria als volume, hoogte en individualiteit en of het bouwplan bijdraagt aan de kwaliteit van het hele lint.

Beoordeling plan

De nieuwe woning is smal en hoog met twee verdiepingen. Hiermee sluit de woning qua vorm en afmetingen aan bij omliggende woningen. Verder heeft de woning een geheel eigen identiteit waarbij de voordeur wel in de voorgevel is gesitueerd en de voorgevel ramen heeft. De architectuur van de woning sluit aan bij de welstandsidentiteit 'Dorpse linten'.

Bij de toetsing van de omgevingsvergunning bouwen voor de woning, wordt ook getoetst aan hiervoor genoemde welstandsidentiteit.

4.5 Verkeer en parkeren

Het plangebied heeft nu de bestemming 'Bedrijf' waardoor hier een bedrijf zich kan vestigen. Het Sander is geen brede straat en is daarmee niet goed toegankelijk voor vracht verkeer. Als voorbeeld, de vuilniswagen kan net overal komen. Een bedrijf kan zorgen voor diverse verkeersbewegingen en dat kunnen verkeersbewegingen van autoverkeer zijn, maar ook vrachtverkeer. Dat is afhankelijk van het type bedrijf dat zich hier gaat vestigen.

Een woning zorgt gemiddeld voor zes verkeersbewegingen per dag van autoverkeer. Met de realisatie van een woning in het plangebied, is het risico op vrachtverkeer en veel verkeersbewegingen uitgesloten (als de woning er eenmaal staat). Voorliggend plan zorgt daarmee voor een verbetering van de verkeerssituatie.

Zoals in paragraaf 4.1 en 4.2 is aangegeven, wordt in het plangebied zelf één parkeerplaats gerealiseerd. Gezien de grote verbetering voor het plangebied en omgeving door de uitvoering van voorliggend plan, wordt één parkeerplaats in dit geval voldoende geacht.

4.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Voor 2015 werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was toen nog geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.6.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water, bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.6.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, dan wel aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor bijvoorbeeld het realiseren van windturbines of zonneparken en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Met voorliggend plan wordt het mogelijk gemaakt om een nieuwe woning te realiseren. Zoals hierboven aangegeven, wordt middels het Bouwbesluit geregeld dat de woning aan bepaalde energieprestatienormen moet voldoen. Via deze weg wordt bijgedragen aan zo energiezuinig mogelijk bouwen.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaat-adaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden (bij overstroming), het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Bestaande bebouwing in het plangebied wordt gesloopt. Deze bebouwing heeft een oppervlakte van ongeveer 280 m2. De overige gronden van het perceel zijn in de huidige situatie volledig verhard. De sloop van de bebouwing en de realisatie van de woning met tuin, biedt de mogelijkheid om regenwater beter ter plaatse in de bodem te laten infiltreren. In de regels van het bestemmingsplan wordt opgenomen dat voldaan moet worden aan voldoende waterberging. Dit zal een verbetering voor de afwatering in het plangebied opleveren.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en bedrijven voor de verwerking van afval.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet of hooguit indirect van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Hierbij valt te denken aan de wens van initiatiefnemers om de woning 'cradle to cradle' te bouwen. De materialen die worden toegepast zijn hergebruikt. Dit hoeft echter niet in de regels van het bestemmingsplan te worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4 " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4 " aan het Besluit m.e.r.

Voorliggend wijzigingsplan heeft tot doel de realisatie/herontwikkeling van het perceel Het Sander 17 van een bedrijf naar een woning. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4" aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het plangebied is gelegen op de rand van het gemengd gebied naar een rustige woonwijk.

Milieuhinder van bestaande bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied voor woningen in het plangebied

Binnen een straal van 100 meter rondom het plangebied is bedrijvigheid toegestaan. Deze bedrijvigheid zit aan de westzijde van het plangebied. In het vigerende bestemmingsplan zijn hier bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Ten zuidoosten van het plangebied zijn gemengde functies toegestaan, ook tot maximaal milieucategorie 2. Voor bedrijven met een milieucategorie 2 geldt een hindercontour van 30 meter. De nieuwe woning wordt op een grotere afstand gebouwd dan 30 meter van omliggende bedrijven. Omliggende bedrijven hebben geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat rond de nieuwe woning.

Effecten van de woning binnen het plangebied op bedrijvigheid rondom het plangebied

Doordat voldaan wordt aan de minimaal aan te houden hindercontour van de woning tot omliggende bedrijvigheid, kan gesteld worden dat de nieuwe woning geen negatieve effecten heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4 "

Het bestemmingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4 ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en daarvoor in de plaats één woning wordt terug gebouwd. Een woning is een gevoelige functie. Uit onderzoeken in het verleden blijkt dat in het plangebied sprake is van een bepaalde mate van bodemverontreiniging. Om te bepalen of er mogelijk sprake is van een ernstige verontreiniging dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Hieronder wordt de conclusie van dit nader onderzoek aangegeven. Voor het volledige onderzoek uit 2018 en het volledige nader onderzoek wordt verwezen naar respectievelijk Bijlage 2 en Bijlage 1 bij deze toelichting.

Nader bodemonderzoek

Het nader onderzoek bestaat uit een veldinventarisatie en een analyse daarvan.

Tijdens het zintuiglijk onderzoek is in de bodem een geroerde bodemlaag aangetroffen die bodemvreemde bijmengingen bevat in de vorm van sporen kolengruis en brokken baksteen. Op basis van de verzamelde (veld)informatie heeft een selectie plaatsgevonden van de te analyseren grondmonsters.

Uit deze analyse blijkt dat in één monster het gehalte aan PAK en achtergrondwaarde wordt overschreden. In de overige analysemonsters overschrijden PAK en minerale olie de achtergrondwaarde niet.

Uit de analyseresultaten van PFAS blijkt dat in de onderzochte laag één of meerdere PFAS-componenten zijn aangetoond. De gemeten PFAS gehalten in de grond voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse “landbouw / natuur” voor de toepassing op landbodem.

Op basis van het onderzoek uit 2018 en het aanvullend onderzoek, kan geconcludeerd worden dat op de onderzoekslocatie geen sprake is van verontreiniging tot boven de interventiewaarde en daarmee geen sprake zal zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Conclusie bodemkwaliteit

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen en/of de transformatie van bestaande panden naar wonen of een andere geluidgevoelige functie mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het ook noodzakelijk zijn dat akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd in situaties dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Hengelosestraat. Echter uit de verkeersmilieukaart van de gemeente blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Hengelosestraat ter plaatse van het plangebied lager is dan 48 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege railverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.


Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet voorliggend wijzigingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege industrielawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet geluidhinder

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtverkeerslawaai

Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart en specifiek de wijzigingswet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). De consequenties met betrekking tot het geluid als gevolg van vliegverkeer zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit, dat op 1 maart 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel is vastgesteld en op 30 maart 2017 in werking is getreden.

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van het vliegveld Twente en is ook niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld. Een nadere toetsing aan het Luchthavenbesluit vanwege luchtverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Luchtverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat luchtverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4

Voor de in dit plan voorkomende ontwikkeling is beoordeeld dat deze 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens is er geen sprake van de realisatie van gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen binnen onderzoekszones langs rijkswegen of provinciale wegen.

Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.


Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Het Sander 17" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan " Het Sander 17" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is het wettelijk kader het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.


Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan " Het Sander 17" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.


Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan " Het Sander 17" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.


Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan " Het Sander 17" of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4 ” is hemelsbreed op ruim 4 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buien. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Bij de realisatie van de nieuwe woning wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. De ontwikkeling die met voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt, bestaat uit de sloop van bestaande bebouwing en verharding op het perceel. Deze bestaande bebouwing en verharding beslaat zo ongeveer het hele perceel. Na de sloop kan een nieuwe woning worden gerealiseerd en de rest van het perceel wordt ingericht als tuin. Dit biedt mogelijkheden voor minder verharding op het perceel en infiltratie van het hemelwater in het plangebied. Het hemelwater dat op het plangebied valt, zal dan ook niet worden afgevoerd middels het rioleringssysteem.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Het afvalwater afkomstig van de toekomstige woning in het plangebied, wordt afgevoerd via het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Bij de uitvoering van voorliggend plan wordt geen nieuw oppervlakte water gerealiseerd.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4

Zoals in voorgaande wordt beschreven, heeft voorliggend plan geen negatieve invloed op de waterhuishouding. Bij de realisatie van de woning wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte adviezen omtrent de peilhoogtes.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4

Het plangebied van het bestemmingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied “Lonnekermeer” is op ca. 5 kilometer ten noorden van het plangebied gelegen. Andere Natura 2000 gebieden in de omgeving zijn gelegen op meer dan 5 kilometer afstand van het plangebied.

De voor Natura 2000-gebied Lonnekermeer aangewezen habitattypen en habitats van soorten zijn allen gevoelig tot zeer gevoelig voor verzuring en vermesting als gevolg van stikstofdepositie. Verder is het Natura 2000-gebied gevoelig voor de volgende verstoringsfactoren: oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten. Deze overige verstoringsfactoren kunnen alleen aan de orde zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in of direct nabij een Natura 2000-gebied. Gezien de afstand van het plangebied tot het Lonnekermeer, is hiervan geen sprake bij voorliggend plan.

Om te kunnen beoordelen wat de effecten van stikstofdepositie bij voorliggend plan zijn, wordt een vergelijking gemaakt met recente ervaringen van vergelijkbare kleine bouwplannen waarvoor stikstofberekeningen zijn uitgevoerd met Aerius Calculator. Bij voorliggend plan is sprake van sloop van bestaande bedrijfsbebouwing en de realisatie van één nieuwe woning. In vergelijk met andere bouwplannen kan op voorhand met zekerheid worden geconcludeerd dat de sloop van de bestaande bebouwing en de nieuw te bouwen woning zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet meer dan 0,00 mol stikstofdepositie per hectare per jaar zal genereren. Het uitvoeren van een stikstofberekening is daarmee niet noodzakelijk.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in relatie tot de afstand van het plangebied tot het Natura 2000 gebied kunnen significant negatieve gevolgen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van het meest nabij gelegen Natura 2000 gebied op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden kan daarom achterwege blijven.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4

Het perceel is gelegen in de bebouwde kom van Enschede. Ook binnen de bebouwde kom kunnen beschermde soorten als bedoeld in de Wet natuurbescherming worden aangetroffen. Dit is met name het geval in bomen of gebouwen. Bomen zijn niet aanwezig binnen het plangebied, gebouwen wel. Met name hoge gebouwen en gebouwen met pannendak worden door beschermde soorten als gierzwaluw, huismus en vleermuizen gebruikt. Deze bouwkundige eigenschappen heeft de bedrijfsbebouwing in het plangebied niet. Daarnaast kunnen de vleermuizen worden aangetroffen achter boeien. Maar voor vleermuizen lijkt het gebouw niet geschikt. Zo zijn er bijvoorbeeld geen brede boeien aanwezig waar ze achter kunnen kruipen. Het pand zou wel geschikt kunnen zijn voor de steenmarter. Echter uit nader aangeleverde foto's van (de openingen in) dit gebouw, blijkt dat dit pand niet geschikt is voor en niet in gebruik is door steenmarters.

In de nationale databank Flora en Fauna zijn voor deze locatie geen waarnemingen van beschermde soorten aanwezig.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op ca. 550 meter ten noorden van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 4" wijzigt uitsluitend een deel van de verbeelding van bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016". De planregels blijven in zijn geheel ongewijzigd. Dat betekent dat dit wijzigingsplan behalve de wettelijk verplichte onderdelen geen eigen set regels heeft. Voor een beschrijving van de verdere juridische planopzet wordt kortheidshalve verwezen naar het geldende bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016".

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied zijn verschillende deelontwikkelingen beoogd, met als hoofddoel de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en de realisatie van één woning.

De gronden in het plangebied zijn in particulier eigendom.

Exploitatieovereenkomst

Het plangebied is geen gemeentelijk eigendom en wordt door particulieren ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten zal verhalen middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende particuliere ontwikkelaars. Zodra de exploitatieovereenkomsten gesloten zijn zal daar overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.24 Wro in de "Huis aan Huis" mededeling worden gedaan.

Exploitatieplan

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Gelet op het bovenstaande onder "Exploitatieovereenkomst" kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.