direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laares 2014 - Wijziging 2
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.R20190018-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Laares 2014" (15 december 2014) is voor de gronden in het gebied dat het "Assink-terrein" wordt genoemd een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de omzetting naar de bestemming "Woongebied". Het gebied wordt globaal begrensd door een gezondheidscentrum in het westen, de Begonia- en Korenbloemstraat in het noordoosten en de Oosterstraat in het zuiden.

Door initiatiefnemer is een aanvraag ingediend voor een woningbouwplan van 30 woningen. Om aan de bouw van deze 30 woningen mee te kunnen werken is het noodzakelijk om een wijzigingsprocedure te voeren. Hiervoor is het onderhavige wijzigingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2 ” opgesteld. Voor dit woningbouwplan is een tweede wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Laares 2014" gebruikt, omdat dit stedenbouwkundig een betere invulling geeft aan het te ontwikkelen terrein. De wijzigingen hebben betrekking op de bestemming (van 'Gemengd-2' naar 'Woongebied') en het aanpassen van het bouwvlak voor een drietal 2-onder-1 kapwoningen in de oostelijke helft van het plangebied in de bestemmingen "Wonen" en "Woongebied". Voorliggend plan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0001.png"

Inrichtingstekening plangebied

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het wijzigingsplan Laares 2014 - Wijziging 2 ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door de Begoniastraat in het noorden en oosten, de Oosterstraat in het zuiden, de Korenbloemstraat die door het plangebied loopt, en het perceel Oosterstraat 2 - 2/25 dat direct ten westen van het plangebied is gelegen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het stadsdeel Centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0002.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldende juridische regelingen

1.3.1 Bestemmingsplan "Laares 2014"

Het plangebied valt onder het bestemmingsplan “Laares 2014". Dit bestemmingsplan is op 15 december 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Op 27 februari 2016 is dit bestemmingsplan in werking getreden en onherroepelijk van kracht geworden. Op het moment van vaststellen van het bestemmingsplan "Laares 2014" was er voor dit gebied nog geen concreet inrichtingsplan c.q. verkavelingsplan. Voor deze gronden is daarom de bestemming 'Gemengd - 2' met de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied met volgnummer 1" opgenomen.

Op basis van de bestemming 'Gemengd-2' zijn diverse functies in het plangebied mogelijk, zoals maatschappelijke functies en bedrijvigheid. De gebiedsaanduiding geeft de mogelijkheid om maximaal 35 grondgebonden woningen met bijbehorende overige bouwwerken, tuinen, erven en in- en uitritten te realiseren. Volgens de wijzigingsregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de bestemming volgens de genoemde regels te wijzigen.

Er is een ontwerp gemaakt voor de ontwikkeling van dit gebied. Het gaat met het bouwplan om de bouw van in totaal 30 woningen, waarvan er 27 binnen de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid liggen. De andere 3 woningen vallen binnen de woonbestemming van het bestemmingsplan "Laares 2014". In dit bestemmingsplan is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bouwvlakken te wijzigen. Hiervan wordt in dit geval ook gebruik gemaakt, omdat dit ten goede komt van het stedenbouwkundige ontwerp.

In hoofdstuk 4 en 5 wordt onderbouwd hoe de beoogde ontwikkeling op basis van twee wijzigingsbevoegdheden mogelijk gemaakt kan worden en dat wordt voldaan aan de voorwaarden daarvoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0003.png"

Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Laares 2014" waar de wijzigingsbevoegdheid geldt (de rode contour duidt het wijzigingsgebied aan). De blauwe contour geeft de plek aan waar de andere 3 woningen worden gerealiseerd.

1.3.2 Bestemmingsplan "Parkeren Enschede"

Dit "paraplu" bestemmingsplan zorgt ervoor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied.

De relevante regels zijn doorvertaald in voorliggend plan. De werking van het bestemmingsplan "Parkeren Enschede" vervalt met de in werking treding van voorliggend wijzigingsplan voor het plangebied.

1.3.3 Voorbereidingsbesluit "Kwalitatief sturen op appartementen"

Het voorbereidingsbesluit "Kwalitatief sturen op appartementen 2018" met de daarbij behorende regels is op 28 mei 2018 vastgesteld en op 8 juni 2018 in werking getreden. Het voorbereidingsbesluit is de ruimtelijke vertaling van het beleidskader 'Urbaan Wonen' en heeft als doel om ongewenste ontwikkelingen op het gebied van toevoeging van studio's en appartementen tegen te houden. Op grond van het voorbereidingsbesluit is het verboden om het gebruik (inclusief eventueel noodzakelijke bouwactiviteiten) van gronden en bouwwerken met een woonbestemming of -aanduiding te wijzigen in appartementen en studio's. Burgemeester en wethouder kunnen afwijken van het verbod door verlening van een omgevingsvergunning voor nieuwe appartementen en studio's die voldoen aan de in het beleidskader 'Urbaan Wonen' neergelegde kwaliteitscriteria. De regels waaraan aanvragen getoetst worden zijn in het voorbereidingsbesluit opgenomen. Onderdeel van deze regels is een toetsing aan de beleidsregel 'Kwalitatief sturen op appartementen'.

De relevante regels met betrekking tot dit voorbereidingsbesluit zijn doorvertaald in voorliggend wijzigingsplan.

1.3.4 Bestemmingsplan "Onzelfstandige bewoning Enschede"

Dit "paraplu" bestemmingsplan is vastgesteld op 13 november 2017. Het plan geldt als aanvulling op alle geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Onzelfstandige bewoning Enschede". Het aandeel onzelfstandige bewoning kan van invloed zijn op de leefbaarheid van de buurt of de wijk. In combinatie met andere factoren, zoals een zwakke sociaal-economische structuur of de aanwezigheid van veel kwetsbare groepen of een diversiteit aan leefstijlen, komt het woon- en leefklimaat in bepaalde buurten en wijken in Enschede onder druk te staan. Dit bestemmingsplan richt zich op de regulering van onzelfstandige bewoning. Regulering vindt plaats om concentratie van onzelfstandige bewoning tegen te gaan. Hiermee wordt voorkomen dat de druk op het woon- en leefklimaat en daarmee de druk op de leefbaarheid verder toeneemt voor zover de factoren een relatie hebben met onzelfstandige bewoning.

De relevante regels zijn doorvertaald in voorliggend plan. De werking van het bestemmingsplan "Onzelfstandige bewoning Enschede" vervalt met de in werking treding van voorliggend wijzigingsplan voor het plangebied.

1.3.5 Bestemmingsplan "Bedrijven met milieuzones"

Dit "paraplu" bestemmingsplan, vastgesteld op 18 november 2014, sluit vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten' en 'overige zone - vuurwerk uitgesloten'.

In de regels van voorliggend bestemmingsplan zijn deze verboden overgenomen. De werking van het paraplu-bestemmingsplan " Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)" vervalt met de inwerkingtreding van voorliggend wijzigingsplan voor het plangebied.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan (in dit geval een wijzigingsplan) is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".

Artikel 3.6 van de Wro bepaalt dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een ruimtelijk plan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Laares 2014 - Wijziging 2 ” is het erkende wijkorgaan 'Wijkcommissie De Laares' actief.

De Wijkcommissie Laares is om advies gevraagd en heeft op 9 april aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het wijzigingsplan. Ook hebben zij telefonisch aangegeven al vanaf het begin betrokken te zijn geweest bij de planvorming.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw ruimtelijk plan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het bestemmingsplan Laares 2014 - Wijziging 2 ” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg. Wel is het ontwerpbestemmingsplan ter kennisname toegezonden aan de provincie en het waterschap Vechtstromen en is er een digitale watertoets uitgevoerd.

Procedure

Vooraankondiging en informatieavond

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een ruimtelijk plan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Laares 2014 - Wijziging 2 ” in voorbereiding te nemen op 13 maart 2019 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Op 18 maart 2019 heeft initiatiefnemer een informatieavond georganiseerd, waarbij ook de concept verbeelding te zien was. De meeste vragen gingen over de vraagprijs van de woningen en de weg tussen de Oosterstraat en de Korenbloemstraat, die uitsluitend toegankelijk is voor langzaam verkeer en hulpdiensten. Het plan werd goed door de buurt ontvangen.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een wijzigingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpwijzigingsplan Laares 2014 - Wijziging 2 ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 13 maart 2019 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan kunnen zienswijzen kenbaar gemaakt worden bij het college van burgemeester en wethouders. Van de eventueel ingekomen zienswijzen en van de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het onderhavige wijzigingsplan wordt gevoegd.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Het in procedure brengen van het onderhavige wijzigingsplan valt niet onder één van de in het beleid en in de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 26 september 2018 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0004.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing wijzigingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Voor het plangebied geldt de gebiedspecifieke beleidskeuze: "Boringsvrije zones industrie (menselijke consumptie"). In een boringsvrije zone bevinden zich beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken. In deze gebieden mogen WKO-systemen worden aangelegd tot een bepaalde diepte in de ondergrond. Geothermie is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0005.png"

Boringsvrije zones industrie

Drinkwater is van levensbelang. De provincie is verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater dat hiervoor wordt gebruikt en wil elk risico op verontreiniging voorkomen. Dit betekent dat er in Overijssel de gebieden waar (oever-)grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken en de gebieden die daarvoor gereserveerd zijn, beschermd worden. Ook worden de gebieden rondom de drinkwaterwinningen (een waterwinning trekt grondwater aan uit een groter gebied) beschermd en gebieden waar grondwater onttrokken wordt voor de levensmiddelenindustrie. Het ruimtelijk beleid richt zich in deze gebieden onder meer op het weren van strijdige functies (functies met risico op grondwaterverontreiniging). Hiervan is in onderhavig geval geen sprake.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is voor het grootste deel aangemerkt als ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0006.png"

Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel. Dit betekent ook het behoud van de diverse woonmilieus die voor verschillende groepen aantrekkelijk zijn: buurtschappen, landgoederen, bedrijfswoningen, (knoop)erven. De ontwikkeling van woningen past wel in dit perspectief, ook al lijkt het ontwikkelingsperspectief niet bij het plangebied te passen. Het gaat om een braakliggend gebied in bestaand stedelijk gebied.

Gebiedskenmerken 

Het plangebied heeft binnen de diverse lagen de volgende gebiedskenmerken:

  • 'Natuurlijke laag': 'Stuwwallen';
  • 'Stedelijke laag': 'Bedrijventerreinen' en 'Verspreide bebouwing';
  • 'Laag van de beleving': 'Bebouwing'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0007.png"

Stedelijke laag 'Bedrijventerreinen en Verspreide bebouwing'

De beoogde wijziging van 'Gemengd' naar 'Woongebied' heeft geen relevante invloed op de gebiedskenmerken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0008.png"

afbeelding: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Onderhavige ontwikkeling is in het strategische beleidsdocument "Stedelijke Koers" opgenomen als een project met hoge prioriteit. Dit komt met name door het totale aanbod aan grondgebonden woningen. Omdat er op dat moment nog geen concrete invulling was voor het plangebied, is gekozen om een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 35 woningen voor het project op te nemen om de woningaantallen alvast te waarborgen. Het nu voorliggende wijzigingsplan maakt de bouw van 27 grondgebonden woningen mogelijk binnen het gebied van de wijzigingsbevoegdheid. De overige 3 woningen zijn al bij recht toegestaan.

Daarnaast is de ontwikkeling meegenomen in het ontwikkelingskader Richting aan Ruimte. In de regionale woningbouwafspraken met de provincie is dit deelgebied meegenomen. Destijds ging het om 35 woningen. Vanwege de goede economische situatie en de differentiatie van de Laares, is er nu voor gekozen ruimere en luxere woningen in dit plan te realiseren. Hierdoor worden ook minder woningen gebouwd: 27. Dit woningbouwplan past binnen het ontwikkelingskader van de gemeente, omdat het uitgaat van groeien vanuit het hart, differentiatie en wooncarrière binnen de wijk.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en op de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst.

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen in het noordoosten van het centrum van de gemeente Enschede en in het zuiden van de wijk Laares. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Oosterstraat en de spoorlijn. Aan de westzijde is een sportschool en een gezondheidscentrum gevestigd. Verder maakt het plangebied de woonwijk die is gelegen aan de noord- en oostzijde af. De woonwijk is opgebouwd met vrijstaande, 2-onder-1 kapwoningen en rijwoningen. Het plangebied voorziet in vrijstaande en 2-onder-1 kapwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0009.png"

Plangebied

Het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd-2' en 'Wonen'. De gronden zijn bestemd voor dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven. Het terrein ligt op dit moment braak. Er is een aantal tijdelijke speelvoorzieningen geplaatst.

3.2 Cultuurhistorie

Monumenten en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

In het plangebied zijn geen monumenten, overige cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren aanwezig.

Archeologisch erfgoed in het plangebied

In het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen en elementen aanwezig, voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.4. .

Beschermwaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2" zijn geen beschermwaardige bomen aanwezig.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Toekomstige situatie

De bestemming van het grootste deel van het plangebied wordt gewijzigd in "Woongebied", waarbij 27 woningen kunnen worden gerealiseerd (paars omkaderd). De vigerende gemengde bestemming "Gemengd-2" komt daarmee te vervallen. In de naastliggende bestemming "Wonen" worden nog drie woningen gebouwd (groen en rood buiten het paarse kader).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0010.png"

Stedenbouwkundig ontwerp

Voor de wijziging wordt gebruik gemaakt van een tweetal wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan "Laares 2014":

  • 1. wijziging van de bestemming;
  • 2. wijziging van de situering van de bouwvlakken.

Hieronder volgt een nadere toelichting voor beide wijzigingsbevoegdheden.

Wijziging bestemming

  • 1. Ter plaatse van de aanduiding "Wetgevingszone - wijzigingsgebied met volgnummer 1" zijn burgemeester en wethouders bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen in "Woongebied" ten behoeve van de realisatie van maximaal 35 grondgebonden woningen. Het wijzigingplan maakt de realisatie van maximaal 27 woningen mogelijk binnen deze aanduiding.
  • 2. Voor een wijzigingsplan als bedoeld onder 1. gelden de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:
  • de gronden gelegen in het onder a. genoemde gebied zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende, overige bouwwerken, tuinen, erven en in- en uitritten; deze voorwaarde is opgenomen in de regels.
  • de maximale goothoogte van de te realiseren woningen mag niet meer bedragen dan 6 meter; deze voorwaarde is opgenomen in de regels.
  • de maximale bouwhoogte van de te realiseren woningen mag niet meer bedragen dan 10 meter; deze voorwaarde is opgenomen in de regels.
  • voor het overige is het bepaalde in Artikel 10 Woongebied van overeenkomstige toepassing, echter met uitzondering van het bepaalde onder 10.1,onder a en het bepaalde onder 10.2.2 (Hoofdgebouwen). deze voorwaarde is opgenomen in de regels.

3. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder 1., kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:

  • is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat eventueel noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd; hiervoor is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 5.1.3.
  • is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden; hiervoor is een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 5.2.
  • is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging dan wel doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend; hiervoor is een quickscan uitgevoerd, zie paragraaf 5.3.
  • uit akoestisch onderzoek is gebleken dat kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel, indien dat niet het geval is, een noodzakelijke hogere grenswaarde is verleend; hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 5.1.4. Hierui blijkt dat er een hogere grenswaardenprocedure gevoerd moet worden. Deze is gelijktijdig met het wijzigingsplan uitgevoerd.
  • is aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is. Hiervoor is een exploitatieovereenkomst gesloten met de ontwikkelaar.

Wijziging situering bouwvlakken

In het stedenbouwkundige ontwerp overschrijden 2 van de 30 woningen het bouwvlak van het wijzigingsgebied met respectievelijk 2,3 m, 2,7 m en 3,6 m op 3 verschillende plekken (zie de afbeelding links onder).

Daarnaast wordt het bouwvlak van de bestemming "Wonen" van het bestemmingsplan "Laares 2014" ook overschreden door de meest zuidoostelijke woning met 1,6 m en 2,0 meter op 2 verschillende plekken (zie de afbeelding rechts onder).

Volgens artikel 14, onder e. van het bestemmingsplan "Laares 2014" is het college bevoegd de situering van bouwvlakken te wijzigen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk is, mits de bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0012.png"

Links: 2 woningen overschrijden bouwvlak wijziging

sgebied Rechts: 1 woning overschrijdt het bouwvlak van het bestemmingsplan "Laares 2014"

Voor beide wijzigingsbevoegdheden geldt dat deze uitsluitend kunnen worden toegepast indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze voorwaarden komen terug in hoofdstuk 4 en 5 van deze toelichting.

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Deze zogenoemde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen en schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor. De 'Ladder' is alleen van toepassing als er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als 'stedelijke ontwikkeling' te kunnen worden aangemerkt. Daarvan zal in beginsel geen sprake zijn indien het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt. Dit kan anders zijn indien het bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime in een vanuit ruimtelijk oogpunt ingrijpende nieuwe planologische functiewijziging voorziet.

Wanneer de 'stedelijke ontwikkeling' die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Of in een bestemmingsplan sprake is van één of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2 "

In het bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2" wordt een woningbouwplan mogelijk gemaakt, waarbij er moet worden nagegaan of daarbij sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Het wijzigingsplan maakt 27 nieuwe woningen mogelijk ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, waardoor getoetst moet worden aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de woningbouwprogrammering. In de regionale woningbouwafspraken met de provincie is het plangebied van de wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming naar 'Woongebied" meegenomen. Destijds ging het om 35 woningen. Vanwege de goede economische situatie en de differentiatie van de Laares, is er nu voor gekozen ruimere en luxere woningen in dit plan te realiseren. Hierdoor worden ook minder woningen gebouwd: 27 in het wijzigingsgebied. Dit woningbouwplan past binnen het woonbeleid van de gemeente, omdat het uitgaat van groeien vanuit het hart, differentiatie en wooncarrière binnen de wijk. Ook in de nabijheid van de binnenstad is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Dit wordt bevestigd in zeer recent onderzoek van STEC naar de effecten van stedelijke woningbouwplannen in Enschede. Met dit plan wordt op deze vraag ingespeeld. In het verleden zijn in de Laares relatief veel goedkopere rijwoningen gerealiseerd. Dit plan voorziet in enkele ruime vrijstaande stadswoningen en tweekappers. Dit vormt een goede aanvulling op de gerealiseerde nieuwbouw in de Laares. Dit zowel qua differentiatie als vanuit mogelijkheden voor doorstroming binnen de wijk. Er is dus behoefte aan de beoogde woningen.

Het betreft daarnaast een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied: een langdurig braakliggende kavel omringd door bebouwd gebied. Het stedelijk gebied wordt dus niet uitgebreid met deze ontwikkeling.

4.3 Stedenbouwkundig plan

Stedenbouw/verkaveling

De ontwikkeling van woningen in het plangebied vormt de afronding van dit deel van de Laares. Aan de Oosterstraat wordt door de toevoeging van een vijftal tweekappers en een vrijstaande woning het gat in de bebouwingswand gedicht. Door de woningen in dezelfde rooilijn te plaatsen als de bestaande woningen en toepassing van verschillende kapvormen en typologieën wordt hier aangesloten op het karakter van de Oosterstraat als dorps lint. Deze woningen worden ontsloten vanaf de Oosterstraat.

In het binnengebied, tussen Begoniastraat en Oosterstraat, wordt meer aangesloten op de recente nieuwbouwontwikkeling in dit gebied: straatjes die haaks op de Begoniastraat een kleinschalig woonmilieu van tweekappers ontsluiten. Ten zuiden van deze bestaande woningen wordt een nieuwe straat geïntroduceerd, waarlangs afwisselend tweekappers en vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Deze woningen zijn enkel bereikbaar vanaf de Begoniastraat, voor langzaam verkeer ontstaat een verbinding met de Oosterstraat in de vorm van een smal pad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0013.png"

Groen

In het plangebied bevinden zich geen beschermwaardige bomen. De openbare ruimte beperkt zich tot smalle woonstraatjes aansluitend op het profiel en inrichting van aanliggende wegen.

Te planten hagen op de voorste erfgrenzen van de woningen geven het buurtje een groene uitstraling.

Verkeer

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Laares, de gehele Laares ontsluit op de Oldenzaalsestraat aan de westzijde en de Singel aan de noord- oostzijde. De wijk ligt relatief dicht bij de binnenstad en het station. De Oosterstraat is onderdeel van de Fietssnelweg F35 (Gronau-Station- Kennispark- Hengelo en verder). Vanuit het plan wordt een verbinding met deze route gemaakt. Voor de verschillende modaliteiten is de wijk goed ontsloten. Het parkeren vindt in deze wijk grotendeels op eigen terrein plaats, op een enkele plek worden er ook openbare plekken gerealiseerd.

4.4 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 bevinden er zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen, archeologische monumenten of vindplaatsen in het plangebied. In december 2007 is op deze locatie archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het gebied kan worden vrijgegeven. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting. Er is dan ook geen nieuw archeologisch onderzoek nodig en dus ook geen dubbelbestemming archeologie.

Dit betekent niet dat er geen archeologische waarden kunnen worden aangetroffen. Op grond van de Erfgoedwet geldt een meldplicht voor toevalsvondsten. Als tijdens het uitvoeren van de graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

4.5 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2" gelden de welstandsidentiteiten "Regenboogwijken" en "Beeldkwaliteitsplan".

Wijziging welstandsidentiteit

Onderhavige ontwikkeling past deels binnen de welstandcategorie "Regenboogwijken" en is ook als zodanig aangeduid. Het andere deel van de ontwikkeling heeft nog geen welstandidentiteit. Hieraan wordt de identiteit "Dorpse Linten" toegekend, welke in lijn is met de andere bebouwing aan de Oosterstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0014.png"

Huidige en nieuwe welstandidentiteiten

Procedure wijziging Welstandsnota

Het ontwerpbesluit van de aanpassing van de welstandnota wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpbesluit is het wel mogelijk een zienswijze in te dienen, maar er kan geen beroep tegen worden ingesteld.

4.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.6.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.6.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan ertoe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energiebesparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Duurzaamheid in het wijzigingsplan

Voor wat betreft duurzaamheid in het onderhavige wijzigingsplan geldt dat wordt voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. De woningen zullen allen gasloos worden gerealiseerd. De woningen worden voorzien van een lucht-warmtepomp. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen behoeven in een wijzigingsplan geen regels te worden opgenomen. Een wijzigingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat is in dit wijzigingsplan niet het geval.

Verder zal voor het plan een Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,0 worden gehanteerd. Vorenstaande geldt alleen niet voor de twee-onder-één kap woningen aan de Oosterstraat, aangezien dit hier niet haalbaar bleek. Dit is het gevolg van bomen, die het zonlicht weghalen, zodat zonnepanelen niet rendabel zijn. De vrijstaande woning aan de Oosterstraat wordt wel met EPC 0,0 opgeleverd. Op de overige daken van de woningen zullen zonnepanelen worden gebouwd (geïnstalleerd).

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2 " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2 " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2' heeft tot doel de realisatie van 27 woningen aan de Oosterstraat mogelijk te maken. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit / project als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2" aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het plangebied is gelegen in / kan worden gezien als een gemengd gebied.

Het bepalende milieuaspect voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten is geluidhinder.

Milieuhinder van bestaande bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied voor woningen in het plangebied

Binnen een straal van 50 meter rondom het plangebied zijn woningen, een gezondheidscentrum, Basic-Fit, Newframe, Impossible BV en de Performance Factory Enschede aanwezig. De richtafstanden van deze bedrijven zijn bepaalt aan de hand van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering'. Op basis van deze richtafstanden en de beschikbare stukken is onderzocht of de gewenste woonbestemming mogelijk is en welke bedrijven een knelpunt kunnen vormen. Uit het onderzoek blijkt dat de bedrijven Basic-Fit, Newframe, Impossible BV en de Performance Factory geen belemmering vormen voor de woonbestemming. Het gezondheidscentrum bevindt zich binnen de richtafstand van 10 meter en kan hiermee een knelpunt vormen voor de ontwikkeling. Gezien er ter plaatse van de eerstelijnsbebouwing hogere grenswaarden vanwege het weg- en railverkeerlawaai van toepassing zijn, is een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidsbelastingen vanwege het gezondheidscentrum uitgevoerd. Hierin zijn de activiteiten op de parkeerplaats maatgevend. Het gezondheidscentrum staat de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan niet in de weg, indien er een 3 meter hoge afscherming langs de gehele inrichtingsgrens wordt geplaatst en de zijgevels van de woningen 1 en 19 doof worden uitgevoerd. De verdere resultaten van het geluidsonderzoek staan in paragraaf 5.1.4.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen mogelijk een belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Laares 2014 - Wijziging 2 "

In het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In de onderstaande tekst zijn de uitgevoerde onderzoeken en de bodemkwaliteit voor dit plangebied weergegeven.

Uitgevoerde onderzoeken

  • Verkennend bodemonderzoek Oosterstraat 2, Haskoning, kenmerk 13006.C0533.A0/R001/IS/SEP d.d. juli 1994;
  • verkennend bodemonderzoek, Oosterstraat 2 te Enschede, Borger & Burghouts BV, kenmerk RW/030214\01 d.d. maart 2003;
  • evaluatierapport sanering slakkenlaag, Oosterstraat/Begoniastraat te Enschede, Nibag, project1000.8261 d.d. januari 2009;
  • verkennend en nader bodemonderzoek Korenbloemstraat/oosterstraat, Kruse Milieu BV, Projectcode: 18073416, 18 december 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190018-0003_0015.png"

Bodemonderzoeks- en/of saneringslocaties

Bodemkwaliteit

Verspreid over de locatie wordt in de grond bodemvreemd materiaal aangetroffen, zoals puin en kolengruis. Zowel de bovengrond als de ondergrond is licht verontreinigd. Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met enkele zware metalen. De matig verhoogde gehalten aan zware metalen betreffen van nature aanwezige verhogingen.

Plaatselijk is in de grond een sterke PAK-verontreiniging en een matige olieverontreiniging aangetoond. De omvang wordt geschat op 6 m3. Vanwege de beperkte omvang is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en is er geen saneringsnoodzaak. Wanneer deze verontreinigde grond wordt ontgraven, dient een plan van aanpak opgesteld te worden en aan het bevoegd gezag ter beoordeling worden voorgelegd.

Conclusie bodemkwaliteit

Uit de hiervoor weergegeven informatie blijkt dat de locatie plaatselijk sterk verontreinigd is. Daarnaast is in de grond bodemvreemd materiaal, zoals kolengruis en puin aanwezig. Gezien de beperkte omvang zal dit de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet noemenswaardig beïnvloeden.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zijn gelegen ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wet geluidhinder genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Het plangebied is gelegen binnen de zone wegverkeer van de Oosterstraat en de Oldenzaalsestraat. De overige wegen zijn niet voorzien van een zone omdat hiervoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Het plangebied is tevens gelegen binnen de zone railverkeer van de spoorlijn Enschede-Gronau. Industrielawaai en luchtvaartlawaai zijn voor het plangebied niet relevant.

Voor de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Oldenzaalsestraat en Oosterstraat en het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau geldt op grond van de Wet geluidhinder een onderzoeksverplichting. Voor de overige wegen (30 km-wegen) geldt geen onderzoeksverplichting op grond van de Wet geluidhinder. Ondanks dat op 30 km-wegen de Wet geluidhinder niet van toepassing is moet op grond van uitspraken van de Raad van State bij een ruimtelijke procedure wel aandacht worden besteed aan de geluidsbelasting vanwege 30 km-wegen. Voor het bestemmingsplan Laares 2014 -Wijziging 2 (Assinkterrein) gaat het daarbij om het geluid van het wegverkeer op de in/of nabij het plangebied gelegen Begoniastraat en Korenbloemstraat.

Om de geluidsbelasting vanwege weg- en railverkeerslawaai op de in het wijzigingssplan "Laares 2014-Wijziging 2" te realiseren woningen in beeld te brengen is door Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Woningbouwlocatie Oosterstraat

Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur.

Volgens artikel 76a/77 van de Wgh moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

De binnen het plangebied te realiseren woningen zijn gelegen in stedelijk gebied binnen de zone van bestaande wegen. Op woningen bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (artikel 82, eerste lid Wgh). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend tot ten hoogste 63 dB (artikel 83, tweede lid Wgh). Voor vervangende woningen bedraagt de ten hoogste vast te stellen hogere waarde 68 dB (artikel 83, vijfde lid Wgh).

Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). Deze nota is bij besluit 3 april 2018 door Burgemeester en Wethouders (gedeeltelijk) herzien vastgesteld. Bij de beoordeling van het geluid van 30 km-wegen wordt aangesloten bij de grenswaarden en systematiek van de Wet geluidhinder en het hogere waarde beleid uit de Geluidnota.

Resultaten akoestisch onderzoek.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat zowel vanwege het wegverkeer op zoneringsplichtige weg (Oosterstraat) als op niet zoneringsplichtige weg (Korenbloemstraat) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh) wordt overschreden. De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op deze wegen bedraagt ten hoogste respectievelijk 59 en 54 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh). Daarmee wordt voldaan aan de ten hoogste toegestane waarde van 63 dB.

In eerder onderzoek is “Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Laares 2014 Enschede Weg- en railverkeerslawaai” dd 10 april 2014 uitgevoerd door de gemeente Enschede, onderzocht of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting kan worden gereduceerd. Uit dit onderzoek blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen onvoldoende effect hebben of bezwaren ontmoeten van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële aard. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder voor het toestaan van een hogere geluidsbelasting.

Alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel en daarmee wordt ook aan de voorwaarde uit de Geluidnota Enschede voor het toestaan van een hogere geluidsbelasting voldaan.

Om de 11 woningen, die vanwege het wegverkeer op de Oosterstraat een geluidsbelasting van meer dan 48 dB ondervinden, te kunnen realiseren moet voor deze woningen een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Daarmee is tevens, op grond van het Bouwbesluit, gegarandeerd dat in de woningen het binnenniveau niet meer dan 33 dB bedraagt.

Voor woningen die vanwege het wegverkeer op de Korenbloemstraat een geluidsbelasting ondervinden van meer dan 48 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh) is het binnenniveau niet gegarandeerd. Omdat geen hogere waarden kunnen worden vastgesteld, de Wet geluidhinder is niet van toepassing op 30 km-wegen, is het niet mogelijk om via het Bouwbesluit eisen te stellen aan de geluidwering van de gevels van de te realiseren woningen. Om er voor te zorgen dat het binnenniveau in de woningen ten hoogste 33 dB bedraagt is het noodzakelijk om in de regels van het bestemmingsplan aanvullende eisen voor de gevelwering op te nemen.

Conclusie tav wegverkeer

De realisatie van de 11 woningen, die vanwege het wegverkeer op de Oosterstraat een geluidsbelasting van meer dan 48 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh) ondervinden, is alleen mogelijk als daarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan.

Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarden. Het gaat daarbij om een hogere waarde van 58 dB voor 5 woningen en 59 dB voor 6 woningen (incl. aftrek artikel 110g Wgh) aan de Oosterstraat.

Om voor de woningen die vanwege het wegverkeer op de Korenbloemstraat een geluidsbelasting ondervinden van meer dan 48 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh) een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk om in de regels van het bestemmingsplan aanvullende eisen voor de gevelwering op te nemen. Het gaat daarbij om de woningen die direct langs de Korenbloemstraat zijn gelegen.

Railverkeerslawaai

Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone. In artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder is aangegeven dat de breedte van de zone afhankelijk is van de hoogte van het geluidproductieplafond.

Op grond van artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder is het college van Burgemeester en Wethouders verplicht om voor nieuwe situaties bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan, of van een wijzigings- of uitwerkingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 106c, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen die binnen de zone zijn gelegen, ondervinden vanwege de spoorweg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen, om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten, de ten hoogste toelaatbare waarden te boven zou gaan.

Op geluidgevoelige bestemmingen bedraagt vanwege railverkeerslawaai de voorkeurgrenswaarde 55 dB. Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. De maximaal vast te stellen hogere waarde bedraagt 68 dB.

Resultaten akoestisch onderzoek

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau de geluidsbelasting ten hoogste 59 dB bedraagt op de gevels die parallel zijn gelegen aan de spoorlijn. Daarmee wordt op de woningen met een gevel die parallel aan de spoorlijn is gelegen de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden.

Onderzocht is of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting kan worden gereduceerd. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige en/of financiële aard.

Alle woningen waarvoor een hogere waarde moet worden vastgesteld beschikken over een geluidluwe gevel. Daarmee wordt naast de voorwaarden uit de Wet geluidhinder ook voldaan aan de voorwaarde uit de Geluidnota Enschede voor het toestaan van een hogere geluidsbelasting.

Conclusie tav railverkeerslawaai

De realisatie van de 11 woningen die parallel langs de spoorlijn zijn gelegen is alleen mogelijk als vanwege het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan. Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarden. Het gaat daarbij om een hogere waarde van 59 dB voor 6 woningen en 58 dB voor 5 woningen.

Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Bedrijven in de omgeving

Uit het rapport “Woningbouwlocatie Oosterstraat te Enschede”; rapportnummer 20186775.R01.V01; d.d. 10 december 2018 (bijalge 3 van deze toeelichting) blijkt dat, behoudens het gezondheidscentrum aan de Oosterstraat, de bedrijven in de omgeving voor wat betreft geluid geen belemmering vormen voor dit plan. Omdat de woningen binnen de richtafsstand van het gezondheidscentrum gelegen zijn is hiervoor een aanvullend onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in “Gezondheidscentrum Oosterpoort, Oosterstraat 2 te Enschede”; rapportnummer 20186775.R02.V04; d.d. 19 april 2019 (Bijlage 4 van deze toelichting). Uit het onderzoek blijkt: “Om woningbouw op deze locatie mogelijk te maken dienen naast het toepassen van een 3 meter hoge afscherming langs de gehele inrichtingsgrens de zijgevels van de woningen 1 en 19 doof te worden uitgevoerd. Dat houdt in dat in de zijgevels geen te openen delen gesitueerd mogen worden en voldaan wordt aan de normen uit het Activiteitenbesluit, Geluidnota Gemeente Enschede en de voorwaarden voor een goed woon- en leefklimaat.

Voor wat betreft indirecte hinder wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden met 1 dB(A) op de gevels die naar de Oosterstraat en de spoorlijn Enschede-Gronau gericht zijn. Dit vormt geen belemmering omdat de geluidniveaus de grenswaarde niet overschrijden en deze met de gevelmaatregelen die vanwege het weg- en railverkeerslawaai nodig zijn voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB en 35 dB(A).

Het gezondheidscentrum bevindt zich binnen de richtafstand voor geluid van 10 meter en kan hiermee een knelpunt vormen voor de ontwikkeling. Om voor het aspect geluid te kunnen bepalen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is door Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Gezondheidscentrum Oosterpoort, Oosterstraat 2 te Enschede- rapportnummer 20186775 RO3.VO1, d.d. 22 juli 2019. Dit door Alcedo uitgevoerde onderzoek is als bijlage 5 bij dit wijzigingsplan gevoegd. Conclusie van het rapport is dat het gezondheidscentrum de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan niet in de weg staat indien er een 2,5 en 1,8 meter hoge afscherming langs de inrichtingsgrens wordt geplaatst overeenkomstig voornoemde rapportage en de zijgevels van de woningen 1, 19 en 20 doof worden uitgevoerd.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Luchtverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Om het plan te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat voor 11 woningen vanwege het wegverkeer op de Oosterstraat en dezelfde 11 woningen vanwege het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau een hogere waarde wordt vastgesteld. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen voor de woningen die direct langs de Korenbloemstraat zijn gelegen is het noodzakelijk extra aandacht wordt besteed aan de gevelwering van deze woningen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Luchtkwaliteit

Met het bestemmingsplan wordt de realisatie van 30 woningen mogelijk gemaakt, waarvan er 3 al bij recht zijn toegestaan.

Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van 27 extra woningen is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2018 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2017, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Conclusie

De realisatie van 30 woningen op deze locatie valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014-Wijziging 2" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014-Wijziging 2" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is het wettelijk kader het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014-Wijziging 2" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014-Wijziging 2" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014-Wijziging 2" of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het vorenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.7 Trillinghinder als gevolg van spoorwegverkeer

Ten behoeve van de beoogde nieuwbouw van woningen in het plangebied van dit wijzigingsplan en gelet op de afstand van deze nieuwbouwlocatie tot aan de spoorlijn-verbinding Enschede-Gronau, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een trillingenonderzoek uitgevoerd. Dit door Alcedo uitegvoerd onderzoek (Rapportnummer 20197089, d.d. 3 juni 2019) is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.

In dit trillingenonderzoek zijn de meetresultaten opgenomen en getoetst aan de streefwaarden uit de SBR richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen”. Metingen hebben uitgewezen dat ter plaatse van de nieuwbouw in de onderzoeksperiode op maaiveld net aan de streefwaarde (Vmax) uit de SBR richtlijn deel B voldaan wordt. De trillingen bij de woning Oosterstraat 11 zijn lager dan op maaiveld, maar ook hier geldt dat ook soms net aan de streefwaarde (Vmax) voldaan wordt. Er treedt een trillingsverzwakking op bij overdracht van maaiveld naar de woning. Ook de maatgevende frequentie neemt af. Uit de meetresultaten volgt dat de trillingen bij ca. 10 Hz tot 15 Hz maatgevend zijn. De verwachting is dat de trillingen op het midden van de vloer in de woning hoger zijn dan aan de gevel is gemeten en op de verdieping kan dit verschil nog groter zijn. Geconcludeerd wordt -ervan uitgaand dat de funderingswijze van de nieuwbouw en de bestaande woningen hetzelfde is- dat voor de nieuwbouw mogelijk niet aan de streefwaarden voldaan kan worden. Het ontwerp van de woning is bepalend voor trillingen in de nieuwbouw.

Geadviseerd wordt om een aanvullend onderzoek uit te voeren waarbij het ontwerp van de beoogde  nieuw- bouw in het plangebied wordt betrokken zodat op basis van de reeds gemeten trillingen beoordeeld kan worden of er mogelijke hinder kan ontstaan, in welke mate mogelijke hinder kan optreden en of er aan- vullende maatregelen nodig/mogelijk zijn.

Naar aanleiding van dit advies is er door WeBoost DATA aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek, het trillingsonderzoek De Laares Enschede (rapport nr. WBD1902, d.d. 22 juli 2019) is bij de bijlage van het hiervoor genoemde trillingenonderzoek aangehangen.

  • De conclusies en aanbevelingen van dit aanvullende onderzoek luiden:

Uit het onderzoek volgt dat in 11 van de 30 geplande woningen (de eerstelijnsbebouwing) in De Laares overschrijdingen van streefwaarde uit de SBR richtlijn. Volgens het rapport is de meest kosteneffectieve maatregel, het vervangen van de huidige kanaal- plaatvloer op de verdiepingen door de meer dempende breedplaatvloer in de 11 woningen dichtbij het spoor. Met het toepassen van een breedplaatvloer als verdiepingsvloer in de 11 woningen dichtbij het spoor, kan in het hele plangebied worden voldaan aan de streefwaarden uit de SBR-richtlijn deel B. Wij adviseren om deze maatregel in te passen in het ontwerp. Of, zoals ook in de rapportage wordt aangegeven, nader onderzoek uit te voeren onder representatieve omstandigheden. Voorwaarde is dat voor de bouw kan worden aangetoond dat voldaan wordt aan de streefwaarde uit de SBR-richtlijn deel B.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik   Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Laares 2014 - Wijziging 2

Het wijzigingsplan beoogt het planologisch mogelijk maken dertig grondgebonden woningen. Om te kunnen bepalen wat de mogelijke consequenties van de beoogde transformatie zijn voor de waterhuishouding in en rondom het plangebied is er een waterhuishoudingsplan opgesteld. In het waterhuishoudingsplan wordt aangegeven hoe de wateropgave (hemelwater, afvalwater, grondwater en ontwatering en afwatering) in het plangebied wordt ingevuld.

- verhard oppervlak

Het gebied is in de huidige situatie deels verhard (wegen/parkeerplaatsen) en deel braakliggende grond. In het verleden (uitgangssituatie voor waterbergingsopgave), voor de sloop van oude (fabrieks)gebouwen, was het gebied volledig verhard. In de nieuwe situatie wordt het gebied ongeveer voor ca. 70 procent verhard (woningen/bergingen en verharding)

- hemelwaterafvoer

Voor nieuwe bebouwing en verharding geldt een bergingsopgave van 20 mm, de bergingsopgave is dan in de orde van grootte 89 m3. Voor de nieuwbouw wordt de waterbergingsopgave deels ingevuld middels het hemelwaterriool in de openbare weg (11 m3). Verder wordt water geborgen middels:

  • Waterberging d.m.v. kratten op eigen terrein;
  • Groendaken;
  • Regentonnen;
  • Infiltratieriool;
  • Vermindering van verhard oppervlak door opritten in halfverharding/grasbetontegels uit te voeren;
  • Openbare groenstrook (ca. 100 m2) in de weg tussen Korenbloemstraat en Oosterstraat inrichten als wadi.

Langs de Oosterstraat wordt het regenwater wel gescheiden aangeboden tot op de erfgrens zodat in de toekomst het regenwater afgevoerd kan worden op een schoonwaterstructuur.

- afvalwaterafvoer

Afvalwater wordt aan de voorzijde van de woningen aangesloten op de bestaande gemengde riolering of vuilwaterriool in de openbare weg. De capaciteit van het riool is ruim voldoende om de hoeveelheid (extra) afvalwater af te voeren.

- oppervlaktewater

In de nieuwe situatie is geen permanent oppervlaktewater aanwezig.

- grondwater, ontwatering en afwatering

De woningen worden grondwaterneutraal gebouwd. Door de diepte van de grondwaterspiegel hoeven geen aanvullende voorzieningen te worden getroffen om de benodigde ontwateringsdiepte te bereiken.

Conclusie

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Laares 2014 - Wijziging 2

Het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014 - Wijziging 2” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Dinkelland” zijn op respectievelijk ca. 5 kilometer ten zuidoosten en 5 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op basis van de conclusies uit de onderzoeksrapportage van de Natuurbank Overijssel van 20 november 2018 kan op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de voorgenomen herontwikkeling van het terrein kan worden uitgevoerd zonder verbodsbepalingen uit hoofdstuk 2 (gebiedsbescherming) van de Wet natuurbescherming te overtreden. Het uitvoeren van nader soortgericht onderzoek en/of een Passende Beoordeling Natura 2000 dan wel het aanvragen van een ontheffing en/of vergunning Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Laares 2014 - Wijziging 2

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om 30 nieuwe woningen te realiseren op een braakliggend terrein.

Indien op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat verbodsbepalingen zullen worden overtreden kan een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van soorten achterwege blijven.

Om te bepalen of de realisatie van deze ontwikkeling(en) mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten is door Natuurbank Overijssel een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd.

Uit de onderzoeksrapportage (rapport nr. 1698, d.d .20 november 2018) blijkt dat negatieve gevolgen op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van soorten kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op basis van de conclusies uit de onderzoeksrapportage van de Natuurbank Overijssel van 20 november 2018 kan op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de voorgenomen herontwikkeling van het terrein kan worden uitgevoerd zonder verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3 (soortenbescherming) van de Wet natuurbescherming te overtreden. Het uitvoeren van nader soortgericht onderzoek en/of een Passende Beoordeling Natura 2000 dan wel het aanvragen van een ontheffing en/of vergunning Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Laares 2014 - Wijziging 2

Het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014 - Wijziging 2” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op ca. 5 (kilo)meter van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op twee wijzigingsbevoegdheden: artikel 12, lid 2 en artikel 14 onder e. van het bestemmingsplan ''Laares 2014'' (2x). Met gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegdheden wordt de bestemming 'Gemengd-2' gewijzigd in de bestemming 'Woongebied' en maakt het de realisatie van 30 woningen mogelijk. Tevens worden ten behoeve van het stedenbouwkundige ontwerp de bouwvlakken enigszins aangepast.

De regels van dit wijzigingsplan zijn beperkt. In artikel 1 zijn drie begripsbepalingen opgenomen. Artikel 2 bepaalt dat de regels van het bestemmingsplan ''Laares 2014'' van toepassing zijn en artikel 4 geeft de naam van het wijzigingsplan aan.

6.2 Bestemmingen

In artikel 3 staan de regels voor de bestemming "Woongebied". Deze zijn overgenomen uit het bestemmingsplan "Laares 2014", maar wel aangepast aan de regels conform de wijzigingsbevoegdheid voor 27 woningen. Op de verbeelding is ook een stukje van de vigerende woonbestemming voor 3 woningen opgenomen. Voor de regels hiervan wordt verwezen naar het bestemmingsplan "Laares 2014". Tevens zijn de regels van de paraplubestemmingsplannen, die tussentijds zijn vastgesteld, toegevoegd. Verder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het waarborgen van het stedenbouwkundige plan.

6.3 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit wijzigingsplan is de gewijzigde situatie juridisch vast te leggen. In dit geval betekent dit de bestemming 'Gemengd-2' te wijzigen naar 'Woongebied'. De gronden zijn eigendom van een projectontwikkelaar. De uitvoering is niet afhankelijk van financiële bijdragen van de gemeente. In een anterieure overeenkomst, als bedoeld in artikel 6:24 Wro, is met de initiatiefnemer een kostenverhaal (inclusief planschade) opgenomen. Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan voldoende is aangetoond.