direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Welenmosweg 1 Enschede
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.R20190017-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om twee bedrijven in het plangebied mogelijk te maken. Eén van deze bedrijven, een recreatiebedrijf in outdoor activiteiten met kleinschalige horeca is binnen het vigerende bestemmingsplan al mogelijk. Het andere bedrijf betreft een zorginstelling die opvang biedt aan kwetsbare groepen. In de basis wordt dagopvang geboden veelal in de vorm van buitenactiviteiten, maar in vakantieperiodes en in de weekenden kunnen ook overnachtingsmogelijkheden worden geboden. Deze zorginstelling wordt gezien als hoofdactiviteit waardoor de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' de hoofdbestemming wordt binnen het noordelijke deel van het plangebied. Het zuidelijke deel van het bestemmingsplan had de bestemming 'Natuur' waarbinnen extensieve dagrecreatie is toegestaan. Deze bestemming waarbinnen extensieve dagrecreatie is toegestaan, blijft behouden voor dit deel van het plangebied.

Om deze activiteiten in het bestemmingsplan te kunnen realiseren, zal bestaande bebouwing worden aangepast en nieuwe bebouwing binnen de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' worden gerealiseerd. Echter zal de maximaal toegestane bebouwing met ongeveer 400 m2 afnemen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

Binnen de bestemming 'Natuur' met functieaanduiding 'dagrecreatie' wordt een uitkijktoren en reuzenladder mogelijk gemaakt. Voor de realisatie van deze bouwwerken, moet minimaal een afstand van 50 meter ten opzichte van omliggende woningen worden aangehouden.

De zorginstelling is inmiddels met een tijdelijke vergunning toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Welenmosweg 1 Enschede" een passende planologisch-juridische regeling te geven. Met deze regeling is de gewenste ontwikkeling op een juiste wijze opgenomen in het bestemmingsplan. In voorliggende toelichting wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling ruimtelijk verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” betrekking heeft wordt omringd door agrarische gronden en een bosrijk gebied. Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Lonneker, sectie AK, nummers 444 en 445. Aan de noord(oost)zijde vormt de Oude Deldenerweg de grens van het plangebied, aan de (zuid)oostzijde de oude spoorlijn van het Museum Buurt Spoorweg (MBS) en aan de westzijde de Welenmosweg. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ongeveer 74.000 m2. Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron: pdok)

Aan de Oude Deldenerweg en de Welenmosweg is een aantal woningen gesitueerd. Aan de (noord)westzijde van het de Welenmosweg ligt de parkeerplaats van het resort Bad Boekelo.

1.3 Geldende juridische regelingen

1.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Noordwest

Het plangebied aan de Welenmosweg 1 valt onder het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest”, dat op 9 november 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Op 1 mei 2015 is het bestemmingsplan in werking getreden. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Recreatie - dagrecreatie' en 'Natuur'. Afbeelding 1.2 geeft een uitsnede weer van het vigerende bestemmingsplan, met de rode lijn is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerende plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Recreatie - dagrecreatie' is een bouwvlak en een functieaanduiding 'horeca' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor recreatief verblijf tussen zonsopgang en zonsondergang met daarbij behorende voorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca' is alleen een restaurant toegestaan. De beperkte toegankelijkheid tussen zonsopgang en zonsondergang is niet van toepassing op deze functieaanduiding en de bijbehorende toegangswegen.

De gronden binnen de bestemming 'Recreatie - dagrecreatie' mogen tot maximaal 5% bebouwd worden. Deze bestemming ligt over een oppervlakte van ongeveer 3,85 hectare. Dit betekent dat op deze gronden ongeveer 1925 m2 aan bebouwing kan worden gerealiseerd. Over een deel van de gronden met een oppervlakte van ongeveer 2,2 ha is de maximale hoogtemaat voor gebouwen vastgelegd op 12 meter (met uitzondering van de horecagelegenheid, die mag tot maximaal 6 meter hoog).

De gronden met de bestemming 'Natuur' zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden. Extensieve recreatie is toegestaan, voor zover de waarden zoals hiervoor beschreven niet onevenredig worden geschaad.

Strijdigheid vigerend bestemmingsplan

Voor een deel is de gewenste ontwikkeling al toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Voor het overige zijn de aanpassingen ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan niet heel groot. Hierna wordt duidelijkheid gegeven over de wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

De verhuur van buitensportmateriaal en de commerciele outdooractiviteiten zijn in het plangebied al toegestaan, waarbij binnen de bestemming 'Natuur' sprake zal zijn van extensief recreatief medegebruik. Het gebruik binnen de bestemming 'Natuur' zal niet worden gewijzigd. Alleen is de wens ontstaan om een uitkijktoren binnen deze bestemming toe te staan middels voorliggend plan.

De horeca is ook al toegestaan in het plangebied, echter is deze horeca aangewezen op een specifieke locatie. Met voorliggend plan wordt deze horeca verplaatst in een nieuw op te richten gebouw dichter bij de spoorweg, waardoor er alleen sprake is van een verplaatsing van de aanduiding 'horeca'.

Het bedrijf ten behoeve van de zorgfunctie is niet toegestaan binnen het vigerend bestemmingsplan. Dit betreft namelijk een ander soortig bedrijf dan een recreatie bedrijf. Tevens vindt ten behoeve van de zorgfunctie ook overnachting plaats in de weekenden en vakantieperiodes. Het is niet de bedoeling dat cliënten in het plangebied gaan wonen, maar ze kunnen er wel af en toe overnachten. Het toestaan van deze functie met bijbehorende bouwwerken, betreft de grootste wijziging ten opzichte van het vigerend bestemminsplan.

De huidige maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing in het plangebied zal niet worden overschreden, deze maximale oppervlakte en de maximale bouwhoogte zal zelfs afnemen met voorliggend bestemmingsplan.

1.3.2 Paraplu bestemmingsplannen

Naast het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest, is een aantal paraplubestemmingsplannen van toepassing op het plangebied. Hierna wordt een korte beschrijving gegeven van deze bestemmingsplannen en de wijze waarop met die bestemmingsplannen wordt omgegaan in voorliggend bestemmingsplan.

Parkeren Enschede, vastgesteld 13 maart 2019

Het "paraplu" bestemmingsplan Parkeren Enschede, zorgt ervoor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied. De relevante regels zijn doorvertaald in voorliggend plan. De werking van het bestemmingsplan "Parkeren Enschede" vervalt met de in werking treding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.


Cultuurhistorie, vastgesteld 6 februari 2017

Het bestemmingsplan "Cultuurhistorie" beoogt een planologisch-juridische regeling te geven voor cultuurhistorisch erfgoed. Sinds 1 januari 2012 geldt de wettelijke verplichting om in een bestemmingsplan aan te geven hoe in dat plan rekening is gehouden met cultuurhistorisch erfgoed. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan geen specifieke aanduiding, waardoor bij voorliggend plan geen rekening hoeft te worden gehouden met dit bestemmingsplan. 

Buitengebied - zonnepanelen, vastgesteld 2 juli 2018

Het "paraplu" bestemmingsplan Buitengebied - zonnepanelen, zorgt ervoor dat zonnepanelen op maaiveld in het buitengebied mogelijk worden gemaakt. De relevante regels zijn doorvertaald in voorliggend plan. De werking van het bestemmingsplan "Buitengebied - zonnepanelen" vervalt met de in werking treding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem en geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” is het erkende wijkorgaan Dorpsraad Boekelo actief. De dorpsraad Boekelo is gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. Naar aanleiding van de reactie van de dorpsraad is een eerder concept van het plan aangepast. De dorpsraad heeft op 13 november 2019 aangegeven akkoord te zijn met het plan.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het plan is in het kader van het vooroverleg toegestuurd aan de provincie. De provincie heeft op 30 oktober 2019 aangegeven dat het plan past binnen het proviciale beleid en dat het bestemmingsplan in procedure kan worden gebracht.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Welenmosweg 1 Enschede ” in voorbereiding te nemen op 14 maart 2019 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Conform deze procedure heeft het ontwerpbestemmingsplan van 12 december 2019 tot en met 22 januari 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken kon een ieder een zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad. In deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Het bestemmingsplan kan ongewijzigd worden vastgesteld.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Een deel van het plangebied, het deel met de bestemming 'Natuur', ligt binnen het 'zoekgebied buisleidingen'. In het Barro is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé, geen nieuwe activiteiten toelaat die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. In dit deel van het plangebied is als bouwactiviteit alleen de uitkijktoren gewenst. Deze uitkijktoren wordt gebouwd in het zoekgebied en niet op het tracé zelf. De realisatie van de uitkijktoren vormt daarmee geen belemmering voor de eventuele aanleg van een buisleiding en raakt daarmee geen nationaal belang.

Voor de overige onderwerpen raakt het plangebied ook geen nationaal belang.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden. Op 26 september 2018 heeft een actualisatie plaatsgevonden van de visie en verordening.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In afbeelding 2.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0003.png"

Afbeelding 2.1: Uitvoeringsmodel provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuze

Voor de generieke beleidskeuzes zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening van toepassing:

2.1.3, lid 2: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Het deel van het plangebied waar de zorginstelling wordt mogelijk gemaakt en de gebouwen worden gerealiseerd, heeft de bestemming Recreatie - dagrecreatie. Binnen deze bestemming is het al mogelijk om gebouwen op te richten waardoor hier geen sprake is van 'Groene Omgeving'. Voorliggend zorgt daarom niet voor extra ruimtebeslag binnen de Groene Omgeving en voldoet aan artikel 2.1.3, lid 2. De oppervlakte aan toegestane bebouwing neemt met voorliggend plan af ten opzichte van het vigerende plan (van ongeveer 1900 m2 naar maximaal 1500 m2).

2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Voorliggend plan betreft een benutting van bestaande aanwezige mogelijkheden in het gebied ten behoeve van een maatschappelijke functie (zorgfunctie). Het plangebied is enige tijd niet in gebruik geweest, waardoor het gebied deels in verval is geraakt. Met de nieuwe functie wordt het gebied en de gebouwen weer opgeknapt en bijgehouden. Het betreft een unieke locatie met een unieke inrichting. Voorliggend plan zorgt er tevens voor dat een ieder die dat wil kan genieten van deze unieke locatie en inrichting, doordat er naast de zorgfunctie weer een actieve recreatie functie aan het plangebied wordt gegeven.

Verderop in deze paragraaf voor het provinciaal beleid wordt aangegeven dat het plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief en op welke wijze wordt omgegaan met de gebiedskenmerken.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

voor het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' van toepassing (zie afbeelding 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Uitsnede Ontwikkelperspectief omgevingsvisie (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Wonen en werken in kleinschalig mixlandschap

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • a. zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • b. sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • c. continu en beleefbaar watersysteem

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Doorwerking plangebied

Bij voorliggend plan wordt zorg mogelijk gemaakt in het plangebied en blijft de recreatieve functie behouden. Deze functies worden ingepast in de omgeving. Met de nieuwe invulling, wordt het plangebied openbaar toegankelijk en wordt ingespeeld op de omgevingskenmerken en kwaliteiten. Zo wordt bijvoorbeeld aansluiting gezocht bij de historische spoorlijn en wordt de natuur in het plangebied beleefbaar gemaakt voor bezoekers. Bestaande bebouwing in het plangebied wordt hergebruikt, waarbij zuinig wordt omgegaan met de beschikbare ruimte en mogelijkheden. In hoofdstuk 6 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de invloed van het plan op de omgeving. Daaruit blijkt dat voorliggend plan geen negatief effect heeft op de omgeving en omliggende functies niet zal belemmeren.

Gebiedskenmerken (hoe)

Het plan is getoetst aan de vier gebiedskenmerken kaarten:

  • a. Op de kaart 'Natuurlijke laag', is het plangebied aangewezen als 'dekzandvlakte en ruggen': In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht waarbij kenmerkend reliëf op veel plaatsen is vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
  • b. op de kaart 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' is het plangebied aangewezen als 'jong heide en broekontginningslandschap': De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
  • c. op de kaart 'Laag van beleving' zijn omliggende wegen aangewezen als 'fietsroutes': Ten aanzien van de recreatieve routestructuren richt onze inzet zich op verbetering van de belevingswaarde, aansluiting op verblijfsaccommodaties, bewegwijzering, landschappelijke inpassing en aantrekkelijkheid.

Op de kaart 'Stedelijke laag', is aan het plangebied geen specifieke aanduiding gegeven.

Doorwerking plangebied
Aan het plangebied wordt een nieuwe recreatieve functie en zorgfunctie gegeven. De kwaliteiten van het gebied, de inpassing in het landschap, blijven behouden en worden waar mogelijk versterkt. Met de realisatie van de horecagelegenheid nabij de spoorlijn, vindt een versterking plaats van deze historische lijn. De uitstraling vanaf omliggende wegen wordt verbeterd, door het gebied meer open te maken vanaf de weg. Dit komt de aantrekkelijkheid van omliggende fietsroutes ten goede.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0005.jpg"

Afbeelding 2.3: Rar kompas

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld. Hierna worden de sectorale structuurvisies en de gebiedsgerichte structuurvisie genoemd die van toepassing zijn op voorliggend plan.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Gids Buitenkans 2014

De Gids Buitenkans 2014 (vastgesteld door de gemeenteraad op 11-11-2014) biedt een kader voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied, mits deze leiden tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en een bijdrage leveren aan het publieke en maatschappelijke belang.

De Gids vormt een toetsingskader om de wenselijkheid van initiatieven in het buitengebied te beoordelen. Hierbij wordt in dit geval de 'weegschaal' gehanteerd: is er sprake van een evenwicht tussen privébelang van individuele bewoners en gebruikers van het buitengebied en het publieke belang?

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0006.jpg"
Afbeelding 2.4: Weegschaal Gids Buitenkans 2014 (bron: Gids Buitenkans 2014)


De weegschaal is gebaseerd op het gedachtegoed van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). De KGO is ontstaan binnen de Omgevingsvisie Overijssel en biedt een mogelijkheid aan initiatieven in de Groene Omgeving. Met de weegschaal wordt ruimte geboden aan sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en leidt tot versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De basis van deze gids wordt gevormd door de twee belangrijke principes van de KGO:

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
  • De ontwikkelingsruimte die een initiatiefnemer krijgt moet in evenwicht zijn met de investering in de ruimtelijke kwaliteit.

Het weegschaalmodel kan voor uiteenlopende ontwikkelingen worden ingezet. Voor een aantal veel voorkomende soorten initiatieven zijn in de loop der jaren regelingen uitgewerkt. Deze regelingen blijven als richtinggevend kader van kracht en zijn ook opgenomen in de Gids. Dit zijn in feite uitgewerkte weegschaalmodellen: tegenover een privé-belang staat een tegenprestatie in de vorm van versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat onder ander om regelingen voor nieuwe landgoederen, hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB), rood voor rood (bouwrecht voor een woning door sloop van 850 m2 ontsierende bebouwing).

Deze uitgewerkte regelingen zijn richtinggevend bij deze 'standaardinitiatieven', maar er kan op basis van het weegschaalmodel ook enige flexibiliteit toegepast worden. Denk bijvoorbeeld aan het verkrijgen van een woonkavel door het slopen van 700 m2 ontsierende bebouwing (i.p.v. de standaard 850m2) en de aanleg van natuurgebied in de directe omgeving.

Voor initiatieven die minder vaak voorkomen, zoals een aanvraag voor een extra bijgebouw (terwijl max. aantal m2 op erf al bereikt is), wordt het weegschaalmodel telkens op maat toegepast.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd. De ontwikkeling past ook niet binnen een specifiek beleid voor het buitengebied. De toegestane bebouwing in het plangebied neemt af met voorliggend plan (van ongeveer 1900 m2 naar maximaal 1500 m2). Het plan zorgt daarmee niet voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving waardoor Gids Buitenkans 2014 ook niet van toepassing is op voorliggend plan.

Over het algemeen zorgt het plan voor een kwaliteitsverbetering van het plangebied (plangebied krijgt weer een functie waardoor het weer wordt onderhouden en de toegestane bebouwing neemt af). Het zorgt niet voor extra (negatieve) effecten op de omgeving waardoor het plan een mooie toevoeging is voor de gemeente Enschede.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Ruimtelijke structuur

Het Labyrinth is een groen belevingspark ten zuidwesten van de stad Enschede dat in 2000 is ontwikkeld. Naast groene doolhoven zijn er thematuinen, waterpartijen, speeltuinen, rotsformaties, een paviljoen en een orangerie (theekoepel). Het park is landelijk gelegen, circa 2 kilometer vanaf Boekelo en 3 kilometer vanaf Haaksbergen langs de Museum buurtspoorlijn in een omgeving waar diverse recreatie en leisure mogelijkheden worden aangeboden.

Tot 1900 was het terrein onontgonnnen heidegebied. Vanaf het eind van de 19e eeuw is het gebied 'De Welenmos' in cultuur genomen. Reeds vanaf die tijd bepalen de spoorlijn en de daar parallel aan gelegen Welenmosweg de contouren en richting van de locatie.

De in 1919 opgerichte zoutfabriek is een relatief korte tijd (ca 45 jaar) een beeldbepalend object geweest. De spoorlijn daarentegen is nog steeds een beeldbepalend element en is momenteel nog steeds in gebruik als toeristische attractie. Door het bossige karakter is de locatie momenteel zelf vrij introvert, de huidige inrichting van het Labyrinth heeft weinig relatie met de landschappelijke structuur of cultuurhistorie.

3.2 Functionele structuur

In 1919 is hier de zoutfabriek van de Koninklijke Nederlandsche Zoutindustrie gekomen. Deze fabriek (later AKZO genaamd) heeft hier gestaan tot 1957, toen is de fabrief gesloopt. In de huidige situatie is niets meer van de voormalige fabriek terug te vinden. Afbeelding 3.1 geeft een foto weer van de voormalige zoutfabriek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0007.jpg"

Afbeelding 3.1: Foto van de voormalige zoutfabriek in het plangebied


Van 1957 tot 1991 heeft het plangebied gefungeerd als parkeerterrein van het resort Bad Boekelo. Tussen 2000 en 2002 is het terrein ingericht tot het Labyrinth en wandelpark, waarna het in 2005 is aangepast tot een dierentuin. Nadat deze dierentuin niet meer rendabel was, is het park in 2010 ingericht als het Labyrinth der Zinnen. Na wisseling van diverse eigenaren, is het park vanaf ongeveer 2012 niet meer in gebruik en niet meer onderhouden tot dat in 2015 de huidige eigenaar de zorginstelling heeft gevestigd in het plangebied. Afbeelding 3.2 geeft de huidige situatie van het plangebied weer van het noordelijk deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0008.jpg"

Afbeelding 3.2: Huidige situatie plangebied

Voor de zorginstelling was in die tijd nog geen vergunning aangevraagd. Inmiddels zijn diverse vergunningen verleend voor deze instelling en de realisatie van één gebouw (langerekt gebouw in het noordoosten op afbeelding 3.2). Met voorliggend bestemmingsplan wordt deze functie en de gewenste bebouwing juridisch planologisch mogelijk gemaakt.

3.3 Cultuurhistorie en archeologie

3.3.1 Cultuurhistorie

De spoorlijn, grenzend aan de oostzijde van het plangebied, is van cultuurhistorische waarde. Over deze spoorlijn rijdt af en toe een stoomtrein als toeristische attractie.

3.3.2 Archeologie

Vanwege bodemverontreinigingen, is de bodem in het plangebied voor een groot deel afgegraven en opnieuw aangevuld. Hiermee is in het overgrote deel van het plangebied de bodem verstoord. Over het andere deel geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Echter wordt verwacht dat de bodem ook in deze delen is verstoord. Op basis van het archeologisch onderzoek van BAAC in 2007, zijn de gronden in het plangebied vrijgegeven en worden er geen archeologische waarden verwacht.

3.3.3 Beschermenswaardige bomen in het plangebied

De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Voor de bebouwde kom geldt een bomenoverzicht met beschermde bomen en boomgroepen. Voor het vellen daarvan is een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV vereist.

Het plangebied ligt echter buiten de bebouwde kom. De definitie van een beschermwaardige bomen buiten de bebouwde kom waar volgens de APV een kapvergunning voor nodig is luidt als volgt: 'alle bomen met een stamomtrek van minimaal 100 centimeter op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld'. Ook voor het vellen van een houtwal of houtsingel kan een vergunning nodig zijn. Voor zowel beschermwaardige bomen als houtwallen/-singels gelden uitzonderingen.

Bij voorliggend plan wordt rekening gehouden met de aanwezige monumentale en beschermwaardige bomen. De te realiseren bebouwing wordt (zoveel mogelijk) op open plekken gerealiseerd waar geen bomen staan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Toekomstige situatie

De toekomstige situatie van het plangebied wordt beschreven aan de hand van de toekomstige functies, de toekomstige inrichting en toekomstige bebouwingsstructuur in het plangebied.

4.1.1 Toekomstige functies

In het plangebied worden straks vier soorten functies toegestaan. Drie van deze functies zijn onder het vigerende bestemmingsplan ook al toegestaan en één, de zorginstelling, wordt nieuw toegevoegd in het bestemmingsplan. Echter is deze zorginstelling al een aantal jaar toegestaan met toepassing van tijdelijke vergunningverlening. Deze nieuwe functie wordt op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als de hoofdfunctie van het plangebied.

Toegestaan binnen vigerend bestemmingsplan

Binnen het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied al een recreatieve bestemming specifiek voor dagrecreatie. Tevens ligt er een aanduiding horeca in het plangebied en heeft het zuidelijke deel de bestemming 'Natuur'. In de toekomstige situatie krijgen deze functies weer opnieuw een invulling in het plangebied:

  • Recreatieve functie: in het plangebied gaat een bedrijf zich vestigen dat commerciële outdoor activiteiten laat plaatsvinden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan lasergamen of een rolstoelparcours in het plangebied. Tevens zal dit bedrijf outdoor materialen, zoals fietsen, verhuren aan derden. Hiervan kan gebruik gemaakt worden in het plangebied, maar ook in de omgeving van het plangebied.
  • Horeca: Binnen het vigerende bestemmingsplan was een horecagelegenheid in de vorm van een restaurant toegestaan in het bestaande paviljoen. In de toekomstige situatie wordt een nieuwe (kleine) horecagelegenheid gerealiseerd nabij het spoor. In deze horecagelegenheid kunnen bezoekers van bijvoorbeeld de spoorlijn of het recreatiebedrijf wat drinken en een versnapering nuttigen. Deze horeca wordt gekoppeld aan de recreatie functie. De openingstijden van deze horeca zijn daarmee ook gekoppeld aan de recreatie.

Nieuwe functie in het plangebied

De functie die aan het plangebied wordt toegevoegd, is tevens de hoofdfunctie. Dit betreft een zorginstelling voor kinderen met stoornis of beperking op verschillende gebieden waarbij buitensportactiviteiten worden gebruikt als middel om te werken aan verschillende ontwikkelingsdoelen. De huidige inrichting van het terrein biedt diverse mogelijkheden om buitenactiviteiten uit te oefenen. Het is de bedoeling dat de kinderen en begeleiders zoveel mogelijk buiten verblijven. Hierbij gaat het bijvoorbeeld ook om het nuttigen van maaltijden. Dit zal zoveel mogelijk buiten gebeuren.

In de basis biedt de zorginstelling dagopvang aan kinderen. Maar het wordt tevens mogelijk om in twee zorgaccomodaties te overnachten. Deze overnachtingsmogelijkheden worden alleen in het weekend en in de vakantieperiodes aangeboden. Er is in het plangebied dan ook geen sprake van een woonfunctie, alleen van tijdelijke opvang. In het plangebied worden twee groepsaccommodaties mogelijk gemaakt. Een groep bestaat uit tien tot twaalf kinderen en twee begeleiders.

Een deel van de kinderen wordt gebracht en gehaald door de ouders en een deel wordt opgehaald en thuisgebracht door de taxibedrijven.

4.1.2 Toekomstige inrichting plangebied

Buitenactiviteiten staan centraal bij de nieuwe functies. Het plangebied heeft al een zodanige inrichting dat deze zeer geschikt is voor de gewenste buitenactiviteiten. De diverse functies in het plangebied worden door elkaar gebruikt, verspreid over het hele plangebied. Hierbij zal de concentratie van de commerciële recreatiefunctie met name plaatsvinden aan de noordzijde van het plangebied.

De bestaande inrichting wordt slechts op een paar punten gewijzigd, te weten:

  • bebouwing ten behoeve van de diverse functies worden toegevoegd (zie hiervoor paragraaf 4.1.3).
  • het doolhof aan de noordoostzijde is verwijderd en ingericht als plein bij de (inmiddels gerealiseerde) kapschuur. Dit plein kan onder andere dienst doen als parkeerterrein tijdens het halen en brengen van de kinderen en/of recreanten of als sportkooi waar een potje voetbal gespeeld kan worden.
  • op of naast de wandelpaden (in het hele plangebied) wordt een rolstoelparcours aangelegd, waardoor er ook outdoor activiteiten voor rolstoelen kunnen worden georganiseerd.
  • in dit parcours wordt een uitkijktoren en een reuzenladder mogelijk gemaakt.
  • op het noordelijk deel van het terrein komen een paar vuurplaatsen met daarbij een schuilgelegenheid ten behoeve van de zorginstelling.

Afbeelding 4.1 geeft een impressie van de toekomstige inrichting weer. De omlijning van bebouwing op deze afbeelding worden in paragraaf 4.1.3 nader uitgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0009.jpg"

Afbeelding 4.1: Toekomstige inrichting plangebied

Het bosgebied in het zuiden van het plangebied (onderste inrichtingstekening van afbeelding 4.1) is aangewezen als natuur en zal de natuurfunctie behouden. Naast deze natuurfunctie, wordt het bos ook gebruik voor extensieve dagrecreatie. Ten behoeve van deze extensieve recreatie zijn er (rolstoelvriendelijke) paden, net als in de huidige situatie. Daarnaast wordt een uitkijkpost van ongeveer 7 meter hoog en een reuzeladder aangelegd. De uitkijkpost kan af en toe gebruikt worden als tokkel- of abseiltoren. Hiervoor zullen geen permanente kabels worden aangelegd. De locatie van deze uitkijktoren en reuzenladder worden op de verbeelding vastgelegd.

4.1.3 Bestaande en toekomstige bebouwing

Op dit moment staat in het plangebied een paviljoen, een prieel en kleinere verspreid staande bebouwing. Ten behoeve van de zorginstelling is al een grote kapschuur van ongeveer 350 m2 in het plangebied gerealiseerd (met bouwvergunning). Deze kapschuur is gerealiseerd voor de opslag van materiaal en kantoorruimte van de zorginstelling.

In totaal staat er op dit moment ongeveer 712 m2 aan bebouwing in het plangebied, bestaande uit 346 m2 (paviljoen) + 16 m2 (prieel) + 350 m2 (nieuwe kapschuur). Volgens het vigerende bestemmingsplan mag er ruim 1900 m2 in het plangebied worden gerealiseerd. Met voorliggend plan wordt deze maximaal te bebouwen oppervlakte teruggebracht naar 1500 m2. De bebouwing zoals hierna beschreven wordt in ieder geval toegevoegd aan het plangebied.

Voor de kleinschalige horeca/recreatiefunctie wordt een gebouw gerealiseerd nabij de ingang richting de spoorlijn (zie fel gele omlijning op afbeelding 4.1). In dit gebouw komt de kleinschalige horecagelegenheid. Dit gebouw zal tevens dienst doen als receptie balie voor de recreatieve activiteiten en toiletvoorziening voor recreatieve gasten. Dit gebouw krijgt een hoogte van maximaal 6 meter een een oppervlakte van ongeveer 100 m2. Afbeelding 4.2 geeft een impressie van dit gebouw weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0010.jpg"

Afbeelding 4.2: impressie toekomstig gebouw horecagelegenheid

Het bestaande prieel (groene cirkel op afbeelding 4.1) kan onder andere dienst doen als startpunt van recreatieve activiteiten.

Voor de zorgfunctie is zoals hiervoor aangegeven al een gebouw opgericht in de noordoost hoek van het plangebied (oranje omlijning in afbeelding 4.1, dit gebouw is groter dan op de afbeelding is ingetekend). Hierin vindt opslag van het materiaal plaats en heeft ruimte voor een kantoor. Dit gebouw kan tijdelijk dienst doen als tweede zorgaccommodatie, tot voorliggend bestemmingsplan is vastgesteld en het definitieve gebouw van de tweede zorglocatie is gerealiseerd.

Het bestaande paviljoen in het plangebied wordt ook ingericht als (eerste) zorgaccommodatie. Dit gebouw is zodanig aangepast, dat hier goede slaapgelegenheid is en dat andere functies die benodigd zijn binnen een zorgaccommodatie, hier in passen. Doordat cliënten en begeleiders zoveel mogelijk buiten zijn overdag, is de inrichting met name gericht op het nachtverblijf tijdens de weekenden en vakantieperiodes. Afbeelding 4.3 geeft een mogelijke inrichting van het paviljoen weer. Dit paviljoen is op afbeelding 4.1 aangegeven met paarse omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0011.jpg"

Afbeelding 4.3: Plattegrond Paviljoen

De tweede zorglocatie wordt nabij de spoorlijn gerealiseerd (zie rode omlijning op afbeelding 4.1). Dit betreft een gebouw met een oppervlakte van ongeveer 250 m2 en een hoogte van ongeveer 6 meter. In dit gebouw komt de overnachtingsmogelijkheden voor de tweede zorggroep. Door de week bij slechte weersomstandigheden, kan ook overdag worden uitgeweken naar dit gebouw om de zorg invulling te geven. Afbeelding 4.4 geeft een impressie van dit gebouw weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190017-0003_0012.jpg"

Afbeelding 4.4: impressie tweede zorglocatie

De kapschuur (blauwe omlijning afbeelding 4.1) dient tevens als opslag ruimte voor diverse materialen. Deze kapschuur krijgt een oppervlakte van ongeveer 72 m2. De architectuur van deze kapschuur zal aansluiten bij de architectuur van de nieuwe bebouwing uit de diverse impressies.

Naast bovengenoemde gebouwen wordt het nog mogelijk gemaakt om verspreid over het (noordelijk deel) van het plangebied diverse schuilgelegenheden te realiseren. In totaal wordt in het noordelijk deel van het plangebied 1500 m2 aan bebouwing toegestaan binnen het bouwvlak zoals aangegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

In het zuidelijk deel van het plangebied, binnen de bestemming 'Natuur' wordt het mogelijk gemaakt om een uitkijktoren van ongeveer 7 meter hoog en een reuzeladder te realiseren. Om te voorkomen dat deze bouwwerken te dicht bij omliggende woningen worden gerealiseerd, wordt de locatie hiervan op de verbeelding vastgelegd.

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Deze zogenoemde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen en schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor. De 'Ladder' is alleen van toepassing als er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als 'stedelijke ontwikkeling' te kunnen worden aangemerkt. Daarvan zal in beginsel geen sprake zijn indien het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt. Dit kan anders zijn indien het bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime in een vanuit ruimtelijk oogpunt ingrijpende nieuwe planologische functiewijziging voorziet.

Wanneer de 'stedelijke ontwikkeling' die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

'stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede "

Zoals hiervoor aangegeven, is er sprake van een stedelijke ontwikkeling als er ten opzichte van het voorgaande planologisch regime, nieuwe planologisch ruimtebeslag mogelijk wordt gemaakt. Zoals eerder aangegeven, is het binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk om 1925 m2 aan bebouwing op te richten in het plangebied. In de toekomstige situatie zal in het plangebied ongeveer 1500 m2 aan bebouwing staan. Dit is minder dan binnen het vigerende bestemmingsplan is toegestaan, voorliggend plan zorgt daarmee niet voor extra ruimtebeslag. Geconcludeerd kan worden dat met voorliggend plan geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de behoefte van de ontwikkeling daarom niet hoeft te worden gemotiveerd.

4.3 Cultuurhistorie

Met voorliggend plan wordt de attractiviteit van de naastgelegen cultuurhistorische spoorlijn versterkt met de realisatie van de kleine horecagelegenheid. Deze horecagelegenheid ligt nabij het perron dat naast het plangebied ligt. Toeristen kunnen nu op dit perron uitstappen en een drankje en versnapering nuttigen in het plangebied en in het plangebied rondwandelen of gebruik maken van de overige recreatieve activiteiten. Op deze manier wordt de aantrekkelijkheid van de spoorlijn/stoomtrein vergroot voor toeristen. Voorliggend plan levert daarmee een bijdrage aan het versterken van de cultuurhistorische spoorlijn met stoomtrein.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede" geldt de welstandsidentiteit 'Vrije landelijke bebouwing'. Deze identiteit kenmerkt zich door de afwisseling en het ontbreken van structuur of inpassing. Het gaat om losse, verspreid staande bebouwing met ieder een eigen architectuur en eigen inpassing. Vrije landelijke bebouwing heeft een belangrijk aandeel in de levendigheid van het landelijk gebied. De welstandszorg is erop gericht dat de landelijkheid en de eigenheid van elk huis behouden blijft en stimuleert een hoge kwaliteit van architectuur, in harmonie met andere huizen. De tuinen moeten bijdragen aan de verlevendiging en aankleding van het gebied. Bijzondere gebouwen mogen vanwege hun (landelijke) functie of eigen kwaliteit afwijken van de landelijke woningen. Elk (nieuw) gebouw moet een aanwinst zijn voor de ruimtelijke opbouw en sfeer van het landschap.

Aanpassingen aan bestaande gebouwen of nieuwbouw moeten bijdragen aan de architectuur en de relatie met het landschap en/of de materialen en kleuren moeten harmoniëren met de omgeving. Het totaal van het huis/gebouw en tuin moet landelijk blijven.

Doorwerking plangebied

De inrichting van het plangebied behoudt de natuurlijke landschappelijk inrichting die het in de huidige situatie al heeft. In de periode dat het plangebied niet in gebruik was, heeft er ook geen onderhoud plaatsgevonden, waardoor de kwaliteit van de inrichting achteruit is gegaan. Nu het perceel een nieuwe functie heeft en de beplanting en het onderhoud weer bijgehouden wordt, treedt er een verbetering op.

De nieuwe bebouwing krijgt een zodanige architectuur die passend is bij het landelijk gebied. De gebouwen krijgen namelijk de uitstraling van een kapschuur waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van natuurlijke producten zoals hout en sedum daken. De afbeeldingen in paragraaf 4.1.3 geven een indruk van de architectuur van de bebouwing.

Zoals te zien is op deze afbeeldingen is de nieuwe bebouwing een type bebouwing dat passend is in het landelijk gebied. De nieuwe bebouwing en de totale inrichting van het plangebied is passend in het landelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan het welstandsbeleid.  

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.5.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.5.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat dit bestemmingsplan een bijdrage levert aan cq rekening houdt met de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Enschede en het scheppen van zo goed mogelijke voorwaarden voor 'duurzame ruimtelijke ontwikkelingen'. Voor wat betreft het energie- en klimaatbeleid is het uitgangspunt bij de opstelling van het plan geweest dat het voorliggende plan in principe geen belemmering mag vormen bij de opwekking van hernieuwbare energie. Concreet brengt dit met zich mee dat de toepassing van warmte/koude-opslag en de plaatsing van zonnepanelen of waterboilers op daken van gebouwen is toegestaan.

Aangezien de plaatsing van collectoren voor warmte- of electriciteitsopwekking op een dak van een bijbehorend bouwwerk of een hoofdgebouw vergunningvrij is, als voldaan wordt aan de in artikel 2, onder 6, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht genoemde voorwaarden, is afgezien hieromtrent bepalingen op te nemen in de bestemmingsomschrijving binnen de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede' heeft (mede) tot doel de realisatie van een zorginstelling in het plangebied. De recreatieve functie en horecafunctie zijn binnen het vigerende bestemmingsplan al toegestaan waarbij het noordelijke deel van het plangebied tot 5% bebouwd kan worden. Deze 5% bebouwing komt neer op ongeveer 1925 m2. In de toekomstige situatie zal er op het perceel ongeveer 1500 m2 aan bebouwing staan. Ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan staat er ruim 700 m2 bebouwing in het plangebied.

De zorginstelling is een functie die qua uitstraling aard en omvang niet veel verschilt met een mogelijke recreatieve functie. Deze functie is tevens al middels een tijdelijke vergunning toegestaan in het plangebied.

Gezien de beperkte veranderingen in het plangebied wordt geconcludeerd dat deze beoogde ontwikkeling geen activiteit / project is als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede" aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. Tevens is bekeken of de nieuwe activiteiten negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de omgeving. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het plangebied en omgeving kan worden gezien als een rustige woonwijk/rustig buitengebied.

Milieuhinder van bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied voor woningen in en rondom het plangebied

De zorginstelling die het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede" beoogt planologisch mogelijk te maken, valt volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, onder categorie 1 of 2. Hiervoor is een vergelijk gemaakt met de functies 'artsenpraktijken, klinieken, dagverblijven' (categorie 1) of een kinderdagopvang (categorie 2). Voor categorie 2 functies geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies vanwege het aspect geluid.

In het plangebied was al een recreatieve functie toegestaan. Recreatie wordt in de VNG-uitgave verdeeld onder diverse functies. Hetgeen dat in het plangebied is toegestaan is te vergelijken met een kinderboerderij (categorie 2) of een veldsportcomplex (categorie 3.1). Dit betekent dat de toevoeging van de zorginstelling (de recreatieve functie blijft ook behouden) niet zorgt voor een hogere milieucategorie in het plangebied.

Daardoor kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan niet zorgt voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat voor omliggende woningen.

Milieuhinder van bestaande bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied voor gevoelige functies in het plangebied

De zorgaccommodaties zijn gevoelige functies. Daarom is gekeken naar omliggende functies. Het enige bedrijf in de omgeving van het plangebied betreft het naastgelegen hotel. Volgens de VNG uitgave geldt voor een hotel/conferentie oord een richtafstand van 10 meter ten opzichte van omliggende gevoelige functies.

De afstand van het plangebied tot de bestemming Horeca bedraagt ongeveer 10 meter. De afstand van het plangebied tot het bouwblok binnen de bestemming Horeca bedraagt ongeveer 180 meter. Gesteld kan worden dat naast gelegen hotel niet zorgt voor een slecht woon- en leefklimaat ten opzichte van het plangebied.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede "

In het verleden zijn in het plangebied diverse onderzoeken uitgevoerd. Uit die onderzoeken is gebleken dat de bodem is verontreinigd. Deze verontreiniging ligt over vrijwel het hele noordelijke deel. In 2001 zijn de drie grote verontreinigingskernen ontgraven en afgevoerd en is het hele terrein 1 meter opgehoogd met categorie 1 grond. Met deze aanpassingen in het terrein is het plangebied nu milieuhygiënisch gezien geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest - Welenmosweg 1 is gelegen binnen enkele op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen. Het betreft de Welenmosweg, Oude Deldenerweg, Zoutindustrieweg en de Badweg. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen (zorginstelling) binnen de onderzoekszone van deze wegen.

De gemeente Enschede beschikt over een verkeersmilieukaart. Het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak voor geluidsgevoelige bestemmingen is volgens de verkeersmilieukaart voor het jaar 2030 buiten de 48 dB-contour (incl. aftrek artikel 110g Wgh) gelegen. Daarmee wordt voor wegverkeerslawaai aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh voldaan.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest - Welenmosweg 1 is gelegen langs de spoorlijn van Boekelo naar Haaksbergen. De lijn wordt geëxploiteerd door de Museum Buurt Spoorweg. De spoorlijn heeft geen onderzoekszone op grond van de Wgh, zodat formeel de normen uit de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn. Voor de beoordeling van het geluid van de Museum Buurt Spoorweg wordt door de gemeente Enschede aangesloten bij de normering uit de Wet geluidhinder.

Om de geluidsbelasting vanwege het treinverkeer op de spoorlijn te bepalen is door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het briefrapport "Nieuwe Groepsaccommodatie Outdoor Care te Boekelo; kenmerk B03.18.077; d.d. 5 juli 2018", zie Bijlage 3.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op geluidsgevoelige bestemmingen op de locatie Welenmosweg 1 de geluidsbelasting ten hoogste 39 dB bedraagt. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit de Wet geluidhinder.

Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest - Welenmosweg 1 is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Welenmosweg 1, Enschede" is niet gelegen in de nabijheid van vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Welenmosweg 1 Enschede

Het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat op het perceel een zorginstelling is toegestaan. Als gekeken wordt naar de NIBM regeling, dan wordt bijvoorbeeld een woningbouwontwikkeling tot 1500 woningen nog gezien als een project die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee kan worden gesteld dat het voorliggend plan waarbij een zorginstelling wordt mogelijk gemaakt voor dagopvang met af en toe een overnachting voor twee groepen van ongeveer 15 personen, zeker 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

De zorginstelling betreft wel een gevoelige bestemming. Deze bestemming ligt nabij de spoorlijn van de stoomtrein. Deze spoorlijn wordt alleen recreatief gebruikt voor de stoomtrein die af en toe langrijdt en mogelijk ook stopt op het nabijgelegen perron. De stoomtreinimmissie zal geen overschrijding van de waarden voor fijnstof uit de Wet luchtkwaliteit laten zien doordat:

  • a. Er maar een beperkte tijd een immissie waar te nemen is op het plangebied vanwege:
    • 1. beperkte aanwezigheid van de stoomtrein in de buurt van het plangebied (6 passages per dag van max 5 minuten, verdeeld over 90 dagen per jaar, is maximaal 45 uur per jaar);
    • 2. en het feit dat de wind gedurende die tijd maar gedeeltelijk richting outdoor care staat).
  • b. De toetsing aan de luchtkwaliteit vind plaats op basis van jaargemiddelde waarden (over 8760 uur).

Alser van uitgegaan wordt dat de wind voor 50% van de tijd richting het plangebied staat is er maar op 22,5 uur van de 8.760 uur een immissie te verwachten. Door het tijdelijk karakter van de emissies en immissies is de verwachting dat er nooit een overschrijding zal worden gevonden van de jaargemiddelde waarden zoals opgenomen in de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Bovendien wordt de vestiging van risicovolle inrichtingen in voorliggend bestemmingsplan expliciet uitgesloten. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Welenmosweg 1 Enschede” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevb kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is recentelijk nieuwe wet- en regelgeving in werking getreden voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van deze nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Een nadere toetsing aan het Basisnet Water kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor. Een nadere toetsing aan het Basisnet Spoor kan daarmee achterwege blijven.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” is hemelsbreed op ca. 10 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buien. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. In het plangebied is voldoende ruimte voor het infiltreren van het hemelwater in de bodem, of het tijdelijk opslaan van het hemelwater in het bestaande watergangen in het plangebied. Hiervoor is het mogelijk het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Welenmosweg 1 Enschede

Het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat een zorginstelling, recreatiebedrijf en kleinschalige horeca in het plangebied is toegestaan. De realisatie van deze ontwikkeling zorgt voor een feitelijke toename van bebouwing, echter planologisch is er sprake van een afname van de oppervlakte aan bebouwing.

Met de uitvoering van het plan wordt voldaan aan de hiervoor genoemde uitgangspunten.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Welenmosweg 1 Enschede

Het plangebied van het bestemmingsplan “Welenmosweg 1 Enschede” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied “Buurserzand & Haaksbergerveen” is gelegen op circa 3 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om in de nabijheid van het Natura 2000 gebied Buurserzand & Haaksbergerveen een zorginstelling toe te staan waarbij voornamelijk gebruik wordt gemaakt van buitenactiviteiten. Tevens wordt met voorliggend bestemmingsplan een recreatieve functie en een kleinschalige horeca mogelijk gemaakt. Deze laatste twee functies zijn binnen het vigerende bestemmingsplan ook al toegestaan.

De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gelet op de afstand van de ontwikkelingslocatie tot het Natura 2000 gebied Buurserzand & Haaksbergerveen kunnen significant negatieve gevolgen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbesscherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het "nee, tenzij" principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Welenmosweg 1 Enschede

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om een zorginstelling, recreatief bedrijf in outdoor activiteiten en een kleinschalige horeca te realiseren. Voor deze ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing geschikt gemaakt voor deze activiteit en worden nieuwe gebouwen en een uitkijktoren gerealiseerd.

Om te bepalen of de realisatie van deze ontwikkeling(en) mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten is door Eelerwoude een verkennend ecologisch onderzoek (quikscan) uitgevoerd, zie Bijlage 4.

Uit de onderzoeksrapportage (rapport nr. P8657, d.d. 22 mei 2019 zie Bijlage 4) blijkt dat het plangebied mogelijk geschikt is voor enkele algemeen voorkomende grondgebonden soorten met een landelijke vrijstelling. Verblijfplaatsen van de eekhoorn en steenmarter zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Negatieve effecten op deze soorten zijn niet te verwachten. Voor vleermuizen en broedvogels gelden de algemene uitgangspunten ter bescherming van de soort. Deze zijn aangegeven in het onderzoek. Als voldaan wordt aan deze uitgangspunten, dan kunnen negatieve gevolgen op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van soorten kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Welenmosweg 1 Enschede”

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op ca. 850 meter van het NNN gebied aan de oostzijde van het plangebied. Aan de zuidzijde ligt het plangebied op een afstand van ongeveer 150 meter ten opzichte van het NNN. Hier gaat het om het natuurgebied in het plangebied dat daar het dichtst bij ligt. Gezien de aard, schaal en omvang van het plan, kan gesteld worden dat voorliggend plan niet zorgt voor significant negatieve effecten op het NNN. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede" is gekozen voor een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Het gaat hier om een specifieke ontwikkeling waarbij het van belang is dat bepaalde functies specifiek worden vastgelegd. Hierbij gaat het om de zorginstelling, de recreatieve functie en de horecafunctie. Om ervoor te zorgen dat het zuidelijk gebied de natuurwaarden behoud, behoudt dit deel de bestemming Natuur.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Welenmosweg 1 Enschede" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Welenmosweg 1 Enschede ”.

In Artikel 1 'Begrippen' zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

Artikel 2 'Wijze van meten' geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • d. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • e. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • f. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

6.3.1 Bestemmingen

Maatschappelijk - zorginstelling (artikel 3)

De bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' is toegekend aan het noordelijk deel van het plangebied, waar de zorginstelling is gevestigd. De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' zijn bestemd voor:

  • a. dagopvang voor jongeren met beperkte overnachtingsmogelijkheden in de weekenden en vakantieperiodes tot een bebouwingsoppervlakte van maximaal 650 m2;
  • b. kapschuur met kantoor, werkplaats en opslag binnen de aanduiding 'kapschuur';
  • c. niet zelfstandige horeca tot een oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagrecreatie' dagrecreatieve activiteiten;

Natuur (artikel 4)

De bestemming 'Natuur' ligt over het zuidelijk deel van het plangebied, dat is ingericht als bos. Dit gebied behoudt de natuurbestemming waarbinnen extensieve dagrecreatie ook is toegestaan. Ten behoeve van deze dagrecreatie is een wandelpad aangelegd en een rolstoelparcours. Tevens wordt het mogelijk gemaakt om binnen deze bestemming een uitkijktoren en klimladder te realiseren.

6.3.2 Dubbelbestemmingen

Leiding - Leidingstrook (artikel 5)

De dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook" is toegekend aan de gronden waarin de hoogspanningsleiding (.. kv) in de bodem kan worden aangelegd, met inbegrip van de zakelijk rechtstrook aan weerszijden van de leiding. Op deze gronden is de realisatie van bouwwerken of de uitvoering van werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uitsluitend toegestaan wanneer dit geen nadelige gevolgen kan hebben voor de functionaliteit en de veiligheidssituatie van de mogelijke leiding en na instemming van de leidingbeheerder.

6.3.3 Overige aanduidingen en figuren

Binnen de in het plan voorkomende bestemmingen en dubbelbestemmingen kunnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden worden geregeld door het gebruik van functieaanduidingen, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren.

Bouwvlak:

Het bouwvlak is het gebied binnen de grenzen waarvan de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bebouwing gerealiseerd dient te worden.

Functieaanduidingen:

Functieaanduidingen worden gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een gedeelte van een bestemming nader in te kaderen. Zo kan met een functieaanduiding worden aangegeven dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde, functie is toegestaan of juist expliciet is uitgesloten. Bij functieaanduidingen gaat het vaak om het passend bestemmen van een aanwezige, niet (geheel) bij de bestemming passende functie, zoals bijvoorbeeld de functieaanduiding 'garageboxen' binnen de bestemming 'Wonen' om aan te geven waar binnen de woonbestemming garageboxen zijn toegestaan. Daarnaast kunnen functieaanduidingen worden gebruikt om aan te geven dat op een bepaalde locatie binnen een bestemming functies op boven elkaar gelegen verdiepingen zijn toegestaan. Bij voorliggend plan is een functieaanduiding voor de dagrecreatie opgenomen. Binnen deze functieaanduiding in de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' is het recreatiebedrijf en de kleinschalige horecagelegenheid mogelijk. Deze functieaanduiding ligt ook binnen de bestemming 'Natuur' daarmee is geregeld dat de gronden binnen deze bestemming ook gebruikt mogen worden voor extensieve dagrecreatie en dat daarbinnen een uitkijktoren en reuzenladder zijn toegestaan.

Maatvoeringsaanduidingen:

Maatvoeringsaanduidingen zijn alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen (goothoogte, bouwhoogte, bouwdiepte, inhoud, breedte), percentages (bebouwd oppervlak, gebruiksoppervlak) en dakhellingshoeken van gebouwen. Daarnaast kunnen maatvoeringsaanduidingen ook iets over aantallen zeggen, zoals het maximum aantal woningen, winkels of parkeerplaatsen. Op de verbeelding zijn de maximale hoogtematen (9 meter) en maximaal bebouwde oppervlakte (1500 m2) opgenomen binnen het bouwblok aan de noordzijde van het plangebied.

6.3.4 Algemene regels

anti-dubbeltelregel (artikel 6)

De anti-dubbeltelregel is een wettelijk voorgeschreven regel die bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen voor die grond buiten beschouwing blijft. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

algemene bouwregels (artikel 7)

In de algemene bouwregels zijn de bouwregels opgenomen voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen en voor het bouwen van nutsvoorzieningen.

algemene gebruiksregels (artikel 8)

In de algemene gebruiksregels zijn naast een algemeen gebruiksverbod ook enkele op specifieke situaties gerichte gebruiksregels opgenomen.

In het algemeen gebruiksverbod is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat niet in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming(en). Van deze regel uitgezonderd is het van het afwijkend gebruik dat door burgemeester en wethouders is toegestaan bij een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving.

De op specifieke situaties gerichte gebruiksregels hebben betrekking op het verbod op de verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk, het verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidzoneringsplichtige inrichting en het verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als risicovolle inrichting.

algemene afwijkingsregels (artikel 9)

In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen (algemene) bouw- en/of gebruiksregels.

algemene wijzigingsregels (artikel 10)

In de algemene wijzigingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in bepaalde concreet genoemde gevallen onderdelen van het bestemmingsplan kunnen wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheden liggen in het verlengde van de afwijkingsbevoegdheden zoals genoemd in de algemene afwijkingsregels maar hebben doorgaans een grotere impact op de woon- en leefomgeving. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan een wijzigingsbevoegdheid voor het in geringe mate wijzigen van bestemmings- en/of bouwgrenzen om een gewenst en voor het overige in het bestemmingsplan passend bouwplan mogelijk te kunnen maken.

algemene procedureregels (artikel 11)

In de algemene procedureregels wordt verwezen naar de wettelijk voorgeschreven procedureregels voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, aangevuld met enkele specifieke gemeentelijke procedureregels.

De algemene procedureregels bevatten ook het afwegingskader voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en bevoegdheden tot het bij een omgevingsvergunning stellen van nadere eisen.

6.3.5 Overige regels

In het hoofdstuk 'overige regels' zijn regels opgenomen die aanvullende werking hebben op de bouw- en gebruiksregels in het bestemmingsplan.

Parkeren en laden en lossen (artikel 13.1)

Dit artikel bevat de regels voor het op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor parkeren, van zowel auto's en fietsen als parkeervoorzieningen voor mindervaliden. Dit artikel bevat ook de regels voor het op eigen terrein in voldoende mate voorzien in voorzieningen voor het laden en lossen van goederen. Bij de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen wordt getoetst aan de parkeernormen zoals die zijn vastgelegd in de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017'. Het artikel bevat een dynamische verwijzing voor het geval de parkeernormennota tussentijds mocht worden gewijzigd of vervangen door een nieuwe parkeernormennota.

Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater (artikel 13.2)

Dit artikel bevat de regels voor het bij nieuwbouw op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Deze regeling is de ruimtelijke vertaling van het gemeentelijke beleidskader zoals dat is vastgelegd in de Watervisie en in het Gemeentelijk Rioleringsplan.

6.3.6 Flexibiliteit

De planregels vormen het juridisch bindend kader dat aangeeft waar en hoeveel er gebouwd mag worden en waar het voor gebruikt mag worden. De planregels kunnen niet in alle ontwikkelingen voorzien. In sommige gevallen is een bepaalde ontwikkeling wenselijk, maar niet passend binnen de planregels. In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze invulling gegeven wordt aan de diverse flexibiliteitsbepalingen in de planregels.

Afwijkingsregels

De afwijkingsregels van de bouw- of gebruiksregels maken het mogelijk dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij om afwijkingen van geringe aard en omvang. De bestemming van de grond waarop de afwijking betrekking heeft, wijzigt daardoor niet. Om hiervan gebruik te kunnen maken, moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving' aangevraagd worden. Burgemeester en wethouders maken vervolgens de afweging of de vergunning verleend kan worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht. Daarnaast kunnen bij een afwijkingsbevoegdheid specifieke toepassingscriteria genoemd zijn, waar aan moet worden voldaan.

Wijzigingsbevoegdheden

De wijzigingsbevoegdheden maken het mogelijk dat burgemeester en wethouders het bestemmingsplan op door de gemeenteraad concreet benoemde onderdelen inhoudelijk kunnen wijzigen. Dat kan een wijziging van een bestemming of een aanduiding zijn, al dan niet in combinatie met een wijziging van de daarbij behorende bouw- en/of gebruiksregels maar ook alleen een wijziging van de planregels zonder dat daarvoor ook de verbeelding hoeft te worden gewijzigd. Bij een verzoek tot toepassing van een wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht. Daarnaast kunnen bij een wijzigingsbevoegdheid specifieke toepassingscriteria genoemd zijn, waar aan moet worden voldaan. In tegenstelling tot bij een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan wordt bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsplan wel inhoudelijk gewijzigd. Een wijzigingsplan doorloopt een afzonderlijke planologische procedure die nagenoeg gelijk is aan die van een bestemmingsplan.

Afwegingskader
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid wordt het algemene beoordelingskader gehanteerd zoals in onderstaand overzicht is weergegeven. Daarnaast kunnen voor toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid nog specifieke toepassingscriteria gelden. Op deze wijze worden aanvragen zoveel mogelijk op dezelfde criteria beoordeeld en geeft het gebruikers/eigenaren van gronden in het plangebied meer duidelijkheid en rechtszekerheid over de toepassing van de flexibiliteitmogelijkheden in de planregels.

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:    
Woon- en leefklimaat:    
Er dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat, hierbij dient gelet te worden op:
- de verkeersaantrekkende werking, deze mag geen onevenredige gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de locatie en zijn directe omgeving;
- de parkeerbehoefte mag niet tot gevolg hebben dat de parkeerdruk op de openbare ruimte wordt vergroot;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- lichttoetreding en bezonning, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitstraling naar (bebouwing op) aangrenzende gronden;
- de eventuele gevolgen voor het aanwezige uitzicht;
- de aanwezigheid van voldoende privacy;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor het voorkomen van hittestress;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor een duurzame energievoorziening.    
Straat- en bebouwingsbeeld:    
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
- een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing);
- de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
- gevelbeelden;
- de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
- de hoogtedifferentiatie;
- de situering van gebouwen op het perceel.
Bepalend daarbij is de specifieke situatie ter plaatse van de locatie waarop de beoogde ontwikkeling betrekking heeft en hoe zich die verhoudt tot zijn directe omgeving. Een hoekpand aan een belangrijke stedenbouwkundige structuur vraagt immers om een andere benadering dan een woongebouw in een woonhofje ergens in een groene buitenwijk.  
Verkeersveiligheid:    
Ter waarborging van de verkeersveiligheid moet rekening gehouden worden met:
- de toename van de verkeersintensiteit;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- benodigde uitzichthoeken van wegen;
- de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
- de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
- de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.    
Sociale veiligheid:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is moet rekening gehouden worden met:
- de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
- de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.    
Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding    
Voor de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- aanwezigheid van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten;
- de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
- de bereikbaarheid van de bouwwerken voor hulpdiensten;
- de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.    
Milieusituatie:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep moet rekening gehouden worden met:
- de mate van hinder voor de omliggende functies;
- de gevolgen voor de externe veiligheid;
- de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
- de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
- de gevolgen voor beschermde (natuur)gebieden;
- de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
- de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit en/of de grondwaterstand;
- de situering van gebouwen ten opzichte van het water.    
Cultuurhistorische waarde:  
Bij een ruimtelijke ingreep moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van een gebouw of ensemble van gebouwen in relatie met de omgeving.  
Gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:  
Een nieuwe ontwikkeling in een gebied kan gevolgen hebben voor de omgeving. Als een nieuwe ontwikkeling voldoet aan de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan kan de omgeving hier vooraf rekening mee houden. Het afwijken van de planregels of het stellen van nadere eisen voor een nieuwe ontwikkeling mag niet leiden tot het beperken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met eventuele privaatrechtelijke aspecten.  

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied zijn verschillende deelontwikkelingen beoogd, met als hoofddoel de ontwikkeling van de zorginstelling, het recreatiebedrijf voor outdooractiviteiten en verhuur van materialen en de kleinschalige horeca.

De gronden in het plangebied zijn privaat eigendom.

Exploitatieovereenkomst

De gebieden in het plangebied die geen gemeentelijk eigendom zijn worden in samenwerking met de gemeente Enschede door initiatiefnemer ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten zal verhalen middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende particuliere ontwikkelaars. Conform het bepaalde in artikel 6.24 Wro is in de "Huis aan Huis" mededeling gedaan van de ondertekening van deze overeenkomst.

Exploitatieplan

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Gelet op het bovenstaande onder "Grondexploitatie" en "Exploitatieovereenkomst" kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.