direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stroinkslanden Zuid - 3 locaties
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.R20180035-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Geconstateerd is dat in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid in de wijk Stroinkslanden een aantal seniorenwoningen niet meer voldoen aan de verhuureisen. De eigenaar van deze woningen (een woningbouwcorporatie) ambieert dat ouderen, jongeren en gezinnen goed in de deze wijk kunnen- en blijven wonen. Daarom heeft zij zich tot doel gesteld om in kleine aantallen bestaande woningen in Stroinkslanden Zuid op te knappen en nieuwbouw te plegen daar waar bestaande woningen worden gesloopt. Het totale plan moet leiden tot een mooiere wijk waar het prettig leven en wonen is.

Er is overigens al veel in dit wijkdeel gebeurd. Er zijn relatief veel woningen gesloopt die plaats hebben gemaakt voor modernere nieuwbouwwoningen. Daarbij is tevens een bestaande groenstructuur versterkt en daarmee aan betekenis voor de woon- en leefomgeving gewonnen..

Om in het kader van deze wijkverbetering nieuwbouw van woningen op een drietal locaties in Stroinkslanden Zuid mogelijk te maken is er door betreffende woningbouwcorporatie een plan ingediend. Het ingediende plan past echter op onderdelen niet in het huidige, voor deze wijk geldende bestemmingsplan "Stroinkslanden 2016". Om medewerking te kunnen verlenen is het noodzakelijk om voor deze drie locaties het nog geldende plan te herzien en hiervoor een nieuw bestemmingsplan te vervaardigen. Het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" is daarvan het resultaat.

Het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" beoogt daarbij de bestemming voor de binnen het plangebied gelegen gronden vast te leggen, alsmede de bouw- en gebruiksmogelijkheden op deze locaties.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” heeft betrekking op een drietal locaties in de wijk Stroinkslanden. Het gaat hierbij om een hoeklocatie ten westen van Het Stroink en ten noorden van de Hasmanlanden, een hoeklocatie ten noorden van Het Stroink en ten westen van de Assinklanden en tenslotte een locatie ten zuiden van Het Stroink en ten oosten en ten noorden van de Hanenberglanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging van de drie locaties in het stedelijk gebied van Enschede waarvoor het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" is vervaardigd.

  • 1: locatie Hasmanlanden;
  • 2: locatie Assinklanden;
  • 3: locatie Hanenberglanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0002.jpg"

Afbeelding: Ligging locatie 1 aan de Hasmanlanden- Het Stroink.

De locatie 1 van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" is gelegen ten noorden van de Hasmanlanden en ten westen van Het Stroink. De locatie is gelegen nabij de aansluiting van Het Stroink op de Broekheurnering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0003.jpg"

Afbeelding: Ligging locatie 2 aan Het Stroink- Assinklanden.

De locatie 2 van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" is gelegen ten noorden van de Hasmanlanden en ten westen van Het Stroink. Ten zuiden van deze locatie bevindt zich het Stroinkshuis (wijkcentrum) en de Openbare basisschool het Stroink.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0004.jpg"

Afbeelding: Ligging locatie 3 aan Het Stroink- Hanenberglanden.

De locatie 3 van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" is gelegen ten zuiden van Het Stroink. De locatie wordt aan de oost- en zuidzijde begrensd door de Hanenberglanden.

1.3 Geldende juridische regelingen

Het gebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" valt momenteel onder het bestemmingsplan "Stroinkslanden 2016" dat op 31 oktober 2016 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 1 november 2016 in werking getreden en met ingang van 6 januari 2017, na afloop van de beroepstermijn, onherroepelijk van kracht geworden.

In dit bestemmingsplan hebben de gronden aan de Hasmanlanden, Assinklanden en Hanenberglanden de bestemming wonen. Voor de op de plankaart aangegeven bouwvlakken is verder bepaald dat hier woningen met een maximale bouwhoogte van 4 meter zijn toegestaan.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin eventueel ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.

Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).

Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager, zo ook in het geval van het voorliggende bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties". De kosten voor de vervaardiging van dit bestemmingsplan zijn hierbij vastgesteld in een drietal exploitatieplannen (afdeling 6.4 van Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden 2016” is ingevolge de Regeling Wijkorganen 2008 geen erkend wijkorgaan actief dat met betrekking tot dit bestemmingsplan om advies moet worden gevraagd.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

De provincie Overijssel is met betrekking tot het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" en de daarin opgenomen ontwikkelingen in kennis gesteld en hierover geïnformeerd. De provincie Overijssel heeft op 14 mei 2019 per email aangegeven dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen van dien aard is dat hierbij geen provinciale belangen in het geding zijn.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan voor eerder genoemde 3 locaties in de wijk Stroinkslanden in voorbereiding te nemen op 14 november 2018 in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" gepubliceerd alsmede op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 29 mei 2019 in de plaatselijke "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant gepubliceerd. Van 30 mei tot en met 10 juli bestond voor eenieder de mogelijkheid om ten aanzien van dit ontwerp-bestemmingsplan een zienswijze naar voren te brengen.

Zienswijzen

Gedurende de termijn van de ter visielegging van het ontwerp-bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid- 3 locaties" zijn geen zienswijzen ingediend.

Gewijzigde vaststelling

Na de ter visielegging van het ontwerp-bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid- 3 locaties" is het bestemmingsplan op een aantal onderdelen (ambtelijk) aangepast. De wijzigingen die hebben plaatsgevonden zijn verwoord inj een nota van wijzigingen bestemmingsplan Stroinkslanden Zuid- 3 locaties" dat al bijlage aan deze plantoelichting is gevoegd.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het bestemmingsplan beroep in te stellen en/of een voorlopige voorziening aan te vragen.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Gelet op de schaal, aard en inhoud van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" kan gesteld worden dat hier geen rijksbelangen in het geding zijn waardoor een verdere toetsing aan het beleid en regels van het Rijk achterwege kan blijven.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0005.png"

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Generieke beleidskeuzes:

Voor wat betreft de generieke beleidskeuzes wordt in het provinciale beleid nadrukkelijk de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd. Voor wat betreft deze 'Ladder' is in deze plantoelichting een aparte paragraaf gewijd. Gemakshalve wordt hiervoor naar betreffende paragraaf 4.1 verwezen.

In paragraaf 4.2 wordt overigens geconcludeerd dat, gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkelingen in het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor een toetsing-onderbouwing in het kader van de Ladder Duurzame verstedelijking zou moeten worden uitgevoerd.

Ontwikkelingsperspectieven:

Stedelijke omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0006.png"

fragment kaart ontwikkelingsperspectieven omgevingsvisie.

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" geldt het ontwikkelings- perspectief voor de stedelijke omgeving. Met Stedelijke omgeving worden de steden, dorpen en hoofdinfra- structuur bedoeld. Deze vormen de economische motor van de provincie en bieden de (stedelijke) voorzie- ningen die de landschappelijke- en recreatieve vestigingsvoorwaarden completeren. De steden zijn de dynamische omgeving die ruimte bieden aan bedrijvigheid en grootstedelijke cultuur. In de stedelijke omgeving is er ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadsmilieus.

Het plangebied van dit bestemmingsplan behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'woonwijk'. Ten aanzien van dit ontwikkelingsperspectief gelden de volgende ambities:

  • aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  • voldoende en flexibel aanbod van woonmilieus die voorzien in de vraag.

Conclusie:

Gelet op de aard en inhoud van dit bestemmingsplan waarbij ten behoeve van nieuwbouw van woningen op 3 locaties in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid bestaande woningen zijn gesloopt, kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het voor betreffende locaties geldende ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving. De plannen voor nieuwbouw van grondgebonden woningen op locaties waar voorheen ook al grondgebonden woningen stonden, dragen bij aan de ambities zoals die in de omgevingsvisie voor de stedelijke omgeving staan verwoord.

Gebiedskenmerken:

In dit deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelings- perspectieven en de gebiedskenmerken.

  • Natuurlijke laag:

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden 2016" zijn in deze laag de gebiedskenmerken 'dekzandvlakten en ruggen' en 'stuwwallen' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0007.jpg"

Fragment kaart natuurlijke laag met aangegeven de 3 locaties binnen de wijk Stroinkslanden en waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft. De lichtbruine kleur geeft het gebiedskenmerk 'dekzandvlakten en ruggen' weer, de donkerbruine kleur die van 'stuwwallen'.

Dekzandvlakten en ruggen.

De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Stuwwallen.

De opgestuwde aardlagen, ontstaan in de ijstijd, zijn in de tijd vrij ongeschonden gebleven. Het reliëf en het hoogteverschil met de omgeving zijn nog steeds goed zichtbaar en beleefbaar. De stuwwallen zijn rijk aan archeologische waarden. Met hun bos- en heidegebieden zijn zij belangrijke inzijggebieden van regenwater voor de lokale en regionale grondwaterstromen. De kwelzones aan de voet van de stuwwallen bieden potenties voor kwelafhankelijke vegetatie.

De ambitie van de provincie in deze gebieden is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan onder andere worden bereikt door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. Voorgeschreven is een beschermende bestemming, gericht op instandhouding van het huidige reliëf. De hiervoor genoemde gebiedskenmerken worden met betrekking tot het conserverende deel van dit bestemmingsplan niet aangetast.

Gelet op de aard en schaal van de in dit bestemmingsplan verwoorde plannen waarbij ten behoeve van nieuwbouw van woningen op 3 locaties in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid, bestaande woningen worden of zijn gesloopt, kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan de kenmerken van de natuurlijke laag niet aantasten.

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap:

Voor wat betreft de in de provinciale omgevingsvisie verwoorde Laag van het agrarisch cultuurlandschap zijn voor betreffende 3 locaties in de wijk Stroinkslanden geen specifieke kwaliteitswaarden benoemd. Deze laag is dan ook niet van toepassing op de in dit bestemmingsplan opgenomen locaties en kan hier verder buiten beschouwing worden gelaten.

  • Stedelijke laag.

De gehele woonwijk Stroinkslanden en daarmee ook de 3 locaties waarop het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" betrekking heeft, is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype "woonwijken 1955 - nu". De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, woningen en parken en groenstructuur). De functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden, waarbij het behoud van eigen karakter belangrijk is.

Gesteld kan worden dat de in het bestemmingsplan verwoorde ontwikkelingen van nieuwbouw van woningen op reeds bestaande woningbouwlocaties, de gebiedskenmerken van de stedelijke laag niet worden aangetast en deze respecteert..

  • Laag van de beleving.

Voor wat betreft de in de provinciale omgevingsvisie verwoorde Laag van de beleving zijn voor betreffende 3 locaties in de wijk Stroinkslanden geen specifieke kwaliteitswaarden benoemd. Deze laag is hier niet van toepassing en verder buiten beschouwing gelaten.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Geconcludeerd kan worden dat de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevings- verordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige- en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0008.png"

afbeelding: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

    • 1. Overbelasting van het rioolstelsel.
    • 2. Grondwateroverlast.
    • 3. Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn

      • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
      • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
      • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
      • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
      • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
      • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling op drie locaties in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid waarbij woningen zijn gesloopt en hiervoor nieuwbouw van woningen plaatsvindt, is vooral het beleid zoals dat is verwoord in de Woonvisie Enschede 2025 relevant te noemen. In deze woonvisie worden met betrekking tot woningbouw in de gemeente Enschede de volgende uitgangspunten gehanteerd:

1. Iedere woning moet ‘raak’ zijn

De uitdaging op het gebied van wonen ligt met name in het faciliteren van passende huisvesting voor de autonome bevolkingsgroei en huishoudens, alsmede het faciliteren van de te huisvesten mensen als gevolg van de economische ambitie van Enschede (5e Kennisregio van Europa en faciliteren van innovatieve bedrijven). In de stad is behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, zowel centrumstedelijke- als groene woonmilieus. De uitdaging ligt er in om, in een tijd van krimpende (netto) woning- toevoegingen in de stad, op de goede plekken de juiste toevoegingen aan de woningvoorraad te kunnen doen. Iedere woning moet dus ‘raak’ zijn.

2. Goed aanbod van woonmilieus in de regio

De regio Twente is een bijzondere, aantrekkelijke en complete regio met haar steden met alle voorzieningen, en het omliggende platteland met veel natuurlijke waarden. Er is een grote diversiteit aan woon- en werkmilieus, met name in en rond het stedelijk netwerk. Voor kenniswerkers is de kwaliteit van leven een cruciale factor, net als de internationale bereikbaarheid.

Kennisintensieve bedrijven vinden in Twente dan ook een aantrekkelijk vestigingsmilieu. Een goed woonklimaat met gedifferentieerd aanbod aan woningen in diverse woonmilieus is daarbij één van de essentiële vestigingsvoorwaarden. Dit betreft niet alleen hoogwaardige binnenstedelijke woonmilieus maar ook groene woonmilieus. In de komende jaren zal de beroepsbevolking in Twente vergrijzen en krimpen en naar verwachting is de uitstroom van arbeidskrachten groter dan de instroom. Om de beroepsbevolking op peil te houden is meer instroom van arbeidskrachten nodig. Ook voor deze doelgroep is een goed woon- en leefklimaat essentieel. De Enschedese ambitie om nieuwe (innovatieve) bedrijven aan te trekken kan de vraag naar woningen beïnvloeden. Monitoring moet inspelen op het anticiperend ontwikkelen van woningen voor deze woonconsumenten.

3. Levensloopgeschikte woongebieden

Door de veelheid aan ontwikkelingen is het belangrijk om woongebieden zoveel mogelijk levens- loopgeschikt te maken. Een levensloopgeschikt woongebied is een gedifferentieerd woongebied waar bewoners de mogelijkheid hebben, naar gelang hun levensfase of zorgbehoefte, wooncarrière te maken. Alle woongebieden zijn daarmee ingericht op de levering van zorgdiensten en het bieden van mogelijkheden om anderen te ontmoeten. Dit is per gebied altijd maatwerk. De voorzieningen en diensten in het woongebied sluiten aan bij de behoeften van de mensen die er wonen.

Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

De burger is primair zelf verantwoordelijk voor zijn woning en woonomgeving.

Corporaties zijn pro-actief in het voldoende levensloopgeschikt maken van hun aanbod.

De gemeente stimuleert via de WMO de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers en werkt vanuit het RO beleid aan een geschikte woonomgeving.

4. Enschede groeit als aantrekkelijke woonstad voor studenten

Voor Enschede zijn studenten een belangrijk onderdeel van de motor van de stad. Zij voeden de kenniseconomie, zorgen voor levendigheid en houden de stad relatief jong. Enschede wil daarom ook voor studenten goede condities scheppen om hier te komen en te blijven wonen

5. Toekomstgeschikte woningvoorraad

Gestreefd wordt naar een woningvoorraad die geschikt is voor de toekomst. Een toekomstgeschikte woning is een woning die zodanig goed aansluit bij de ontwikkelende wensen van de woon- consument, dat deze haar waarde behoudt of vergroot in een veranderende markt. Vanwege de ruime bestaande voorraad in de stad, wordt kwaliteit van bestaande woningen nog belangrijker. Woningen die niet toekomstgeschikt zijn of die niet met een verantwoorde investering geschikt gemaakt kunnen worden, worden gesloopt. In geval van sloop van corporatiewoningen zal niet per definitie voor iedere gesloopte woning een nieuwe huurwoning worden terug gebouwd. Afhankelijk van de kenmerken van het gebied waarin sloop plaatsvindt, is meer differentiatie naar eigendom en prijs noodzakelijk. De initiatiefnemer tot sloop heeft het recht om terug te bouwen. Gemeente en corporaties maken afspraken over de plek van wederbouw in de stad en de maximale termijn waarbinnen realisatie plaatsvindt.

Woningbouwcorporaties zijn voornemens om na Velve-Lindenhof, Boswinkel en Bijvank geen grootschalige herstructureringsgebieden meer te ontwikkelen. Voor de gemeente Enschede blijft het echter belangrijk dat ook in andere delen van de de Wesselerbrink, alsook in Stroinkslanden, Stadsveld, alsmede in diverse schilwijken rondom de binnenstad, blijvend in stedelijke vernieuwing wordt geïnvesteerd.

Particuliere eigenaren worden, onder andere via de door de gemeente gefaciliteerde Maatschap- pelijke Investeringsopgave (MIO) Duurzame Woningen en Werkgelegenheid, uitgedaagd om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen om de woning op peil te brengen en te houden. De ambitie van de MIO Duurzame Woningen en Werkgelegenheid, is om circa 40.000 woningen (particulier- en corporatiebezit) te verduurzamen om de CO2 uitstoot rond 2020 met 30% te verminderen. Het corporatiebezit wordt hierbij gebruikt als hefboom om het particuliere bezit mee te krijgen.

6. Beheersbare energiecomponent woonlasten

De prijzen van elektriciteit en gas zijn het afgelopen decennium verdubbeld. Verwacht wordt dat prijs van fossiele brandstoffen in de toekomst blijft stijgen. Zonder maatregelen leidt deze ontwikkeling voor de gemiddelde woonconsument tot een stijging van de woonlasten en een daling van het besteedbaar inkomen. Om die reden zet de Woonvisie onder andere via de MIO Duurzame Woningen en Werkgelegenheid in op het beheersbaar houden van de energiecomponent van de woonlasten. De daarbij behorende strategie is geënt op de trias energetica. Kort gezegd komt die er op neer, dat op woningniveau eerst moet worden bekeken op welke manier er energie kan worden bespaard. De vervolgstap bestaat uit het zoveel mogelijk opwekken en gebruiken van duurzame energie. Blijft er dan nog een energievraag over, dan zal daarmee op een zo efficiënt mogelijke manier moeten worden omgesprongen. Gemeente, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energie opwekking in Enschede.

In de Woonvisie wordt er vanuit gegaan dat de hiervoor beschreven aanpak niet alleen leidt tot goede resultaten op het gebied van energiebesparing en het gebruik van duurzame energie, maar daarmee ook ten aanzien van de reductie van de uitstoot van CO2.

7. Investeren in de openbare ruimte en architectuur als kwaliteitsimpuls

Voor het woongenot is ook de openbare ruimte rond de woning van belang. De investering in de openbare ruimte vormt, samen met architectuur, een kwaliteitsfactor voor het woongenot en kan investeringen van derden in het eigen bezit stimuleren. Investeringen in de openbare ruimte en architectuur leiden tot een beter woonproduct waardoor zowel het rendement van de ontwikkelaar kan verbeteren als de waarde van het totale gebied.

Conclusie toetsing bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" aan de Woonvisie Enschede 2015:

Gelet op de hiervoor in de Woonvisie Enschede 2025 genoemde doelstellingen en uitgangspunten kan gesteld worden dat het voorliggend bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties", voor zover van toepassing, met deze woonvisie in overeenstemming is.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Ruimtelijke structuur

Het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" heeft betrekking op gebieden gelegen in de wijk Stroinkslanden, in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid. De wijk Stroinkslanden is één van de drie grote zuidwijken van Enschede en in 'Zuid' het meest oostelijk gelegen.

De wijk Stroinkslanden is grotendeels in de periode 1970-1980 gerealiseerd. In de jaren '70 kwam als reactie op het 'nieuwe wonen' met een herhaling van rechthoekige structuren, een meer romantische stedenbouwkundige opzet in zwang; de woonerfwijken. Aanvankelijk werd in Stroinkslanden echter nog de ontwerpmethodiek van de Wesselerbrink gebruikt, een orthogonaal systeem met brinken. Omdat delen van Stroinkslanden in verschillende jaren zijn ontworpen, is er sprake van een 'verweving' van de stempelstructuur met de woonerfwijken. Waardoor een soort lappendeken ontstaat, waarbij het beeld van Stroinkslanden als geheel het meest die van een woonerfwijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0009.png"

Het wijkdeel Stroinkslanden Zuid in aanbouw (begin zeventiger jaren). Grote delen van deze wijk zijn dan nog niet bebouwd.

Verkeer:

De oostwest lopende Broekheurnering en de noordzuid lopende Knalhutteweg vormen in de wijk Stroinkslanden de belangrijkste ontsluitingswegen en verdelen de wijk in een noordwestelijk, noordoostelijk, zuidwestelijk en een zuidoostelijk deel. De locaties in het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" zijn in het zuidwestelijk en zuidoostelijk wijkdeel gelegen en bevinden zich allen aan de buurtontsluitingsweg Het Stroink. Het Stroink sluit zowel in het westelijk als oostelijk deel van de wijk aan op de Broekheurne-ring en kruist daarbij tevens de Knalhutteweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0010.jpg"

Verkeersstructuur zuidelijk deel Stroinkslanden.

Groen: 

In zijn algemeenheid is de wijk Stroinkslanden een ruim opgezette wijk die gekenmerkt wordt door veel bosplantsoen waardoor alles op elkaar lijkt. In de wijk zijn, vooral in het gebied ten noorden van de Broekheurnering, veel voormalig oude houtwallen terug te vinden die veelal de loop van fiets- en wandelpaden bepalen. Door deze oude houtwallen worden woonstraten door deze groene buffers van elkaar gescheiden. In het gebied ten zuiden van de Broekheurnering is dit, vanwege het grotendeels ontbreken van dergelijke oude houtwallen, minder het geval. Hier is veel buurtgroen aangelegd afgestemd op het bebouwingspatroon. Dit buurtgroen bestaat hoofdzakelijk uit plantsoenen met verspreide boombeplanting. Kenmerkend voor Stroinkslanden is de directe nabijheid van het 'groene' buitengebied aan zowel de oost- als ook aan de zuidzijde van de wijk.

Buurtgroen Stroinkslanden Zuid:

Een groot knelpunt in Stroinkslanden Zuid vormde het directe woongroen. Deze, op buurtniveau structurerende groenelementen hadden vaak eenzelfde karakter en stonden onder een grote gebruiksdruk.

Om de leefbaarheid van de wijk Stroinkslanden Zuid te verhogen is recentelijk de groenstructuur van dit wijkdeel grondig aangepakt waarbij een aantal afzonderlijk groenelementen (plantsoenen), na sloop van 39 woningen (op hiernavolgende afbeelding aangegeven met een lichtrode kleur), met elkaar zijn verbonden en daarmee een stevige bijdrage hebben geleverd ten aanzien van een verbetering van de groene kwaliteit van de woonomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0011.png"

De verbeterde groenstructuur in Stroinkslanden Zuid, ten noorden van Het Stroink.

Parkeren:

Naast het parkeren op eigen terrein wordt in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid hoofdzakelijk in de openbare ruimte geparkeerd.

Bodem:

De bodem in de wijk Stroinkslanden bestaat voornamelijk uit leemarm- en zwak lemig fijn zand. Plaatselijk komt er keileem in de zeer ondiepe lagen voor.

Water:

In de grotere groengebieden ten noorden en zuiden van de Broekheurnering liggen een aantal grotere bergingsvijvers die een belangrijke rol spelen in de waterhuishouding van de wijk. Voor het overige

3.2 Functionele structuur

De drie afzonderlijke locaties in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid die samen het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" vormen, hadden en hebben een woonfunctie en wijken daarmee niet af van de woonfuncties in aangrenzende gebieden en de hoofdfunctie van de wijk Stroinkslanden.

3.3 Cultuurhistorie

Historie en ontstaansgeschiedenis.

Op basis van historisch kaartmateriaal is te zien dat de wijk Stroinkslanden gedurende de 19e eeuw een in hoofdzaak uitgestrekt heidegebied betrof dat op relatief grote afstand van de toenmalige bebouwde kom van de stad Enschede lag.

Een deel van de wijk lag binnen een akkergebied behorende bij de boerderij Stroink dat toen al bekend stond onder de naam Stroinkslanden. In het begin van de 20e eeuw is het heidegebied ontgonnen en werd het plangebied gebruikt als weiland. In de jaren '70 en '80 van de 20e eeuw is de huidige woonwijk Stroinkslanden tot stand gekomen. De ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied is op historisch kaartmateriaal duidelijk te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0012.png"

Afbeelding: Historische topografische kaarten omgeving plangebied

Betreffende gebieden in het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" maken deel uit van de woonwijk Stroinkslanden en zijn gelegen in het zuidelijk deel van deze wijk ten zuiden van de Broekheurnering. De wijk Stroinkslanden betreft een woonwijk aan de zuidoostzijde van de stad en vormt samen met de wijken Wesselerbrink en Helmerhoek het stadsdeel Enschede-Zuid met in totaal ca. 30.000 inwoners. De wijk Stroinkslanden is in het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw tot ontwikkeling gekomen. Het wijkdeel van Stroinkslanden ten zuiden van de Broeheurnering is hierbij als een van de eerste wijkdelen tot ontwikkeling gekomen.

Monumenten in het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties"

In de drie deelgebieden van het voorliggende bestemmingsplan bevinden zich geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten.

Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties"

Ook is er in het plangebied van dit bestemmingsplan of in de directe omgeving ervan, geen sprake van 'aanwezige cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren en bouwwerken zonder monumentstatus'.

Archeologisch erfgoed in het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties"

De locaties Hasmanlanden en Assinklanden liggen volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Enschede binnen de aanduiding "Archeologisch onderzoeksgebied B" en waarvoor een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Voor de locatie aan de Hanenberglanden geldt volgens deze beleidskaart een lage archeologische verwachtingswaarde.

Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat bij een bodemverstoring van meer dan 2.500 m2 en bij een diepte van meer dan 50 centimeter, onderzoek dient plaats te vinden naar eventuele archeologische waarden. Voor gebieden met een lage verwachtingswaarde geldt dat zij normaliter zijn vrijgesteld van onderzoek naar archeologische waarden en pas bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 10 hectare en bij een diepte van meer dan 50 centimeter, een onderzoek naar archeologische waarden in het gebied is vereist.

Vermoedelijk is de bodem op de 3 locaties grotendeels verstoord. De woningen die hier hebben gestaan zijn ten behoeve van de beoogde nieuwbouw inmiddels gesloopt en worden de nieuw te bouwen woningen op nagenoeg dezelfde plekken teruggebouwd. Het oppervlakte van de nieuw te bouwen woningen bedraagt daarbij minder dan de 2.500 m2 voor de locaties aan de Hasmanlanden en Assinklanden en minder dan 10 hectare voor de locatie aan de Hanenberglanden, waardoor deze ruim binnen de grenzen van een verplicht archeologisch onderzoek blijft.

Conclusie:

Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied van dit bestemmingsplan is, gelet op hetgeen hiervoor staat omschreven, de noodzaak voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet aanwezig.

Opmerking:

Ook wanneer er geen onderzoek hoeft te worden uitgevoerd betekent dit overigens niet dat er in dit gebied geen archeologische sporen en/of vondsten kunnen worden aangetroffen. Op grond van de Erfgoedwet geldt de meldplicht voor toevalsvondsten. Als tijdens het uitvoeren van grond- en graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, geldt volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet, een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" zijn geen beschermwaardige bomen aanwezig. Wel zijn op de Enschedese 'bomenkaart' langs de belangrijke ontsluitingswegen in de wijk Stroinkslanden (zoals de Broekheurne-ring en Het Stroink") zgn. 'boomgebieden' aangegeven. Deze zijn op de bomenkaart middels een blauwgrijze kleur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0013.jpg"

Afbeelding: fragment interactieve bomenkaart met aangegeven de 3 nieuwbouwlocaties.

De bescherming van bomen is overigens geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op het bij de APV behorende bomenoverzicht zijn de beschermde bomen en boomgroepen weergegeven, voor het vellen waarvan in ieder geval een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV is vereist.

Op het bomenoverzicht zijn niet alle beschermde bomen weergegeven. Ook de gemeentelijke bomen die niet op het bomenoverzicht zijn weergegeven zijn beschermd op grond van de APV.

Het bij de APV behorende bomenoverzicht is een interactieve bomenkaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprojecten, zoals ook het geval is in onderhavig bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties", wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige beschermwaardige bomen door bouwgrenzen en infrastructurele werken, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, zodanig te situeren dat daardoor de maximale kroonprojectie van de bomen niet of zo min mogelijk wordt beperkt.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Deze zogenoemde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen en schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor. De 'Ladder' is alleen van toepassing als er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als 'stedelijke ontwikkeling' te kunnen worden aangemerkt. Daarvan zal in beginsel geen sprake zijn indien het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt. Dit kan anders zijn indien het bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime in een vanuit ruimtelijk oogpunt ingrijpende nieuwe planologische functiewijziging voorziet.

Wanneer de 'stedelijke ontwikkeling' die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties "

In het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" worden op 3 locaties nieuwbouw van woningen gerealiseerd. Deze woningen komen in de plaats van (verouderde) woningen die hier hebben gestaan. In totaal is daarbij sprake van een vermindering van het aantal woningen. Terwijl op de locaties aan de Hasmanlanden en Assinklanden, in vergelijking met de oude situatie, eenzelfde aantal woningen zullen worden teruggebouwd (respectievelijk 4 en 7 woningen), zal er op de locatie aan de Hanenberglanden in de nieuwe situatie 1 woning minder worden teruggebouwd. Hier stonden 7 woningen terwijl dat in de nieuwe situatie 6 woningen zullen zijn.

Conclusie:

Mede gelet op hetgeen hiervoor staat omschreven kan een herontwikkeling zoals is verwoord in dit bestemmingsplan, niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en waarvoor een toetsing-onderbouwing in het kader van de Ladder Duurzame verstedelijking dient plaats te vinden .

4.2 Stedenbouwkundig plan

De beoogde (vervangende) nieuwbouw van woningen aan de Hasmanlanden, Assinklanden en Hanenberglanden maken onderdeel uit van een algehele opknapbeurt van woningen en verbetering van de groenstructuur voor het gebied globaal gelegen tussen Het Stroink en de Broekheurnering in Stroinkslanden Zuid. Recentelijk zijn ten behoeve van de aanleg van een robuuste groenzone in Stroinkslanden Zuid meerdere woningen gesloopt. Deze drastische ingrepen hebben tot doel het woon- en leefklimaat in dit deel van Stroinkslanden Zuid aanmerkelijk te verbeteren. De beoogde ontwikkelingen, en ontwikkelingen die in het recente verleden reeds hebben plaatsgevonden, hebben rekening met de aanwezige bebouwings- structuur gehouden en deze gerespecteerd.

Oorspronkelijke bebouwing:

Hasmanlanden:

De voormalige 4 grondgebonden (senioren)woningen aan de Hasmanlanden bestonden uit één bouwlaag met een plat dak en hadden ruimtelijk gezien, ondanks hun prominente ligging op de hoek van de Hasmanlanden en de buurtontsluitingsweg Het Stroink, geen toegevoegde waarde. De woningen waren georiënteerd op de Hasmanlanden en hadden aan de zijde van Het Stroink een 'blinde gevel' met terreinafscheidingen tussen het openbaar toegankelijk gebied en de achter de woningen gelegen tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0014.png"

Afbeelding: Oorspronkelijke bebouwing Hasmanlanden.

Assinklanden:

Op de locatie aan de Assinklanden bevonden zich tot voor kort een 7-tal grondgebonden rijenwoningen (seniorenwoningen). De woningen bestonden, net als op de locatie aan de Hasmanlanden en Hanenberglanden, uit 1 bouwlaag met een plat dak en vielen ruimtelijk gezien en in hun verschijningsvorm, mede gelet op de bestaande bebouwing in de directe omgeving, weinig op. Ook deze woningen bevonden zich op een markant punt aan Het Stroink, op de hoek met de Assinklanden, tegenover twee basisscholen en een wijkcentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0015.png"

Afbeelding: Oorspronkelijke bebouwing Assinklanden.

Hanenberglanden:

Op de locatie aan de Hanenberglanden stonden tot voor kort 7 grondgebonden rijwoningen, bestaande uit één bouwlaag met een plat dak. Deze (senioren)-woningen waren aan drie zijden gesloten van karakter en misten het contact met het Stroink. De hoofdentree vanaf Het Stroink naar de Hanenberglanden was aan de zijkant van het bouwblok aan de oostzijde gelegen, maar werd begrensd door gesloten gevels. Dit maakte de entree weinig uitnodigend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0016.png"

Afbeelding: Oorspronkelijke bebouwing Hanenberglanden.

Nieuwe bebouwing:

Locatie Hasmanlanden:

Het bouwblok van 4 woningen wordt gedraaid zodat de oriëntatie van de woningen niet meer op de Hasmanlanden is gericht maar op Het Stroink. Hierdoor wordt Het Stroink verlevendigd en de route naar de bushalte sociaal veiliger gemaakt. Door vernieuwing van het bouwblok wordt de kwaliteit van het ten westen gelegen fietspad en groenzone beter benut

In aansluiting op de bestaande bebouwing in de directe omgeving zullen op de locatie aan de Hasmanlanden een viertal nieuwe woningen in twee bouwlagen met een kapverdieping worden teruggebouwd,

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0017.jpg"

Afbeelding: Nieuwe situatie woningen Hasmanlanden- hoek Het Stroink.

Locatie Assinklanden.

Vanwege de ligging op de hoek van Het Stroink en de Assinklanden is het gewenst om de nieuw te bouwen woningen hier meer volume te geven en daarbij aansluiting te zoeken bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving. De nieuwe bebouwing zal twee bouwlagen hebben met een plat dak. De groene ruimte aan de noord- en westzijde blijft momenteel als kwaliteit onbenut en mist sociale controle. Hier liggen potenties om de groene ruimte te verlevendigen en kwaliteit aan de woningen toe te voegen. Ook liggen er potenties om de entree van Assinklanden te verbeteren door het 'openen' van zijkant van de zijgevel van de hoekwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0018.jpg"

Afbeelding: Nieuwe situatie woningen Assinklanden- hoek Het Stroink.

Locatie Hanenberglanden:

De nieuw te bouwen woningen bevinden zich op nagenoeg dezelfde plek van de inmiddels gesloopte woningen. Ook hier is het gewenst dat de nieuwbouw van woningen meer volume krijgen en daarbij aansluiting wordt gezocht op de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Hierbij wordt gedacht aan woningen in twee bouwlagen met een kapverdieping. In het stedenbouwkundig plan zullen op deze locatie overigens 6 nieuwe woningen gerealiseerd in plaats van de oorspronkelijke 7 woningen.

Aan de westzijde liggen kansen om de groene uitstraling van het Stroink op de woningen te betrekken. Door hier meer massa te realiseren en de zijgevels van de woningen meer 'open' uit te voeren kan de entree vanaf Het Stroink beter worden gemarkeerd

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0019.jpg"

Afbeelding: Nieuwe situatie woningen Hanenberglanden.

Parkeren

Hasmanlanden

Huidige situatie:

4 woningen met een oppervlakte van ca. 70 m2 per woning
rest bebouwde kom van Enschede

De woningen vallen onder de functie; woningen met gebruikersoppervlak tussen de >60 m2 en <80 m2. Hierbij hoort voor rest bebouwde kom een parkeernorm van 1,4 pp per woning. Voor vier woningen betekent dit dus 1,4 x 4 = 5,6 pp. In de huidige situatie kan verondersteld worden dat in de openbare ruimte rekening is gehouden met 5,6 pp. Het naastgelegen parkeerterrein in de openbare ruimte heeft een capaciteit van 12 parkeerplaatsen.

Nieuwe situatie:

In de nieuwe situatie worden vier woningen teruggebracht in twee bouwlagen. Bij twee van de vier woningen wordt een parkeerplaats gerealiseerd op eigen terrein. Gezien het woning oppervlak van de woningen vooralsnog onduidelijk is, wordt er uitgegaan van de maximale parkeernorm die geldt voor een woning in de categorie 'rest bebouwde kom'. Voor een woning met een gebruikersopp. van >120 m2 geldt een norm van 1,7 pp/woning. Voor vier woningen betekent dit (1,7 x 4) 6,8 pp.

Conclusie:

In de huidige situatie is rekening gehouden met 5,6 pp in de openbare ruimte. In de nieuwe situatie wordt er bij een tweetal woningen een parkeerplaats gerealiseerd op eigen terrein. De totale parkeervraag in de nieuwe situatie is 6,8 pp, waarvan twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. De parkeervraag in de openbare ruimte zal door deze ontwikkeling terug worden gebracht van 5,6 naar 4,8 pp. Op basis van bovenstaande is deze ontwikkeling positief vanuit het oogpunt parkeren.

Assinklanden

Huidige situatie:

7 woningen met een oppervlakte van ca. 70 m2 per woning
rest bebouwde kom van Enschede

De woningen vallen onder de functie; woningen met gebruikersoppervlak tussen de >60 m2 en <80 m2. Hierbij hoort voor rest bebouwde kom een parkeernorm van 1,4 pp per woning. Voor zeven woningen betekent dit dus 1,4 x 7 = 9,8 pp. Uit kadastrale gegevens blijkt parkeren op eigen terrein niet mogelijk. In de huidige situatie kan verondersteld worden dat in de openbare ruimte rekening is gehouden met 9,8 parkeerplaats. Het naastgelegen parkeerterrein heeft een capaciteit van 10 parkeerplaatsen.

Nieuwe situatie:

In de nieuwe situatie wordt op de beoogde nieuwbouw van woningen aan de Assinklanden een 1e verdieping toegevoegd. Hiermee wordt het gebruiksoppervlak per woning vergroot naar ca. 110 m2 . Hiermee wijzigt ook de parkeernorm voor deze woningen. Voor woningen met een gebruiksoppervlak van >80 m2 en < 120 m2 is de parkeernorm voor 'rest bebouwde kom' 1,6 pp per woning. Voor de nieuwbouw van 7 woningen aan de Assinklanden betekent dit een parkeervraag van 11,2 parkeerplaatsen (7x1,6) waarmee rekening moet worden gehouden.

Met de ontwikkeling van de 7 nieuw te bouwen woningen aan de Assinklanden ontstaat dus een extra parkeervraag van 1,4 parkeerplaatsen (11,2 - 9,8 parkeerplaatsen). Ten behoeve van het parkeren in de directe omgeving van de nieuwbouwlocatie is een parkeeronderzoek- toets uitgevoerd en dat als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat het maatgevende moment in het gebied (drukste moment met betrekking tot het parkeren) de donderdagochtend om 10.30 uur is. De parkeerdruk bedraagt dan 82%. Een parkeerdruk in de directe omgeving van het nieuwbouwproject aan de Assinklanden van 85% wordt daarbij als acceptabel aangemerkt.

Als de extra parkeervraag van 1,4 parkeerplaatsen zou worden toegevoegd ontstaat op het maatgevende moment een parkeerdruk van 85,3%. Dit is acceptabel.

Conclusie:

Ondanks een hogere parkeernorm door het realiseren van grotere woningen aan de Assinklanden zal naar verwachting het autobezit niet toenemen en voldoet de huidige als ook de toekomstige situatie ten aanzien van het parkeren.

Hanenberglanden

Huidige situatie:

7 woningen met een oppervlakte van ca. 70 m2 per woning
rest bebouwde kom van Enschede

De woningen vallen onder de functie; woningen met gebruikersoppervlak tussen de >60 m2 en <80 m2. Hierbij hoort voor rest bebouwde kom een parkeernorm van 1,4 pp per woning. Voor zeven woningen betekent dit dus 1,4 x 7 = 9,8 parkeerplaats. Uit kadastrale gegevens blijkt parkeren op eigen terrein niet mogelijk. In de huidige situatie kan verondersteld worden dat in de openbare ruimte rekening is gehouden met 9,8 parkeerplaats.

Nieuwe situatie:

In de nieuwe situatie worden zes ééngezinswoningen teruggebracht in twee bouwlagen. Er worden geen parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein, wel worden er twee extra parkeerplaatsen gerealiseerd in de openbare ruimte. De totale parkeervraag die deze woningen met zich mee brengt moet opgelost worden in de openbare ruimte. Gezien het woning oppervlak van de woningen vooralsnog onduidelijk is, wordt er uitgegaan van de maximale parkeernorm die geldt voor een woning in de categorie 'rest bebouwde kom'. Voor een woning met een gebruikersopp. van >120 m2 geldt een norm van 1,7 pp/woning. Voor zes woningen betekent dit 1,7 x 6 = 10,2 pp.

Conclusie:

In de huidige situatie is rekening gehouden met 9,8 pp in de openbare ruimte. In de nieuwe situatie is de totale parkeervraag voor zes woningen 10,2 pp. In de nieuwe situatie worden extra parkeerplaatsen aangelegd in de openbare ruimte om het tekort van 0,4 parkeerplaats op te vangen. Gezien bovenstaande kan er een positief advies worden uitgebracht vanuit het oogpunt parkeren.

waterparagraaf.

Gesteld kan worden dat, gelet op de grootte van de locaties van de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingsgebieden en de huidige en toekomstige functie (wonen), slechts beperkte mogelijkheden liggen met betrekking waterberging en waterhuishouding.

4.3 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen.

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" geldt de welstandsidentiteit Woonerfwijken voor de locatie aan de Hasmanlanden en de welstandsidentiteit 'Stempelwijken' voor de locaties aan de Assinklanden en Hanenberglanden. Bij deze welstandsidentiteiten is aangegeven welke de belangrijkste uitgangspunten en sturingselementen zijn.

  • Stempelwijken.

Na de Tweede Wereldoorlog was de woningnood groot. Daarom werden aan alle kanten van Enschede nieuwe wijken gebouwd. Voor sommige van die wijken werden stedenbouwkundigen en architecten aangetrokken die gedreven gingen werken aan 'het nieuwe wonen'. In dit modernistisch ideaal was 'licht, lucht en ruimte' het credo, als reactie op de benauwde en soms ongezonde traditionele woningbouw van voor de oorlog. Dit heeft geresulteerd in wijken waarin een ontworpen 'stempel' van verschillende bouwblokken in een rechtlijnige compositie letterlijk is herhaald; de wijk is 'gestempeld'. De gebouwen lopen in volume uiteen. Binnen een stempel worden portiekgebouwen van drie of vijf lagen afgewisseld met flats van zes tot twaalf lagen. Er komen ook complexe volumes van één laag voor met scholen of andere voorzieningen. Gebouwen zijn gestandaardiseerd en prefab gebouwd. Vandaar dat dit soort wijken in heel Nederland sterk op elkaar lijken en vooral karakteristiek zijn voor die tijd.

In Enschede zijn sommige stempels fraai vormgegeven, met mooi gedetailleerde gebouwen. De uniformiteit van de bouwblokken is hier de kracht van de wijk. Mekkelholt en Deppenbroek zijn daar voorbeelden van. Andere stempels bestaan uit sobere, utilitaire bouwblokken waarbij de uniformiteit in een nadeel omslaat. De bouwblokken in de stempelwijken zijn van alle kanten zichtbaar, er is in hun plaatsing en architectuur geen verschil tussen 'voorkant' en 'achterkant'. Een continu en openbaar groen 'landschap' vloeit aan alle zijden rond de gebouwen en soms zelfs er onderdoor. De verkeersstructuur daarin bestaat uit een spel van paden, pleinen, straten en hoofdwegen. De paden zijn belangrijke, informele ontsluitingsroutes die door grasvelden en plantsoenen tussen en om de gebouwen slingeren.

Tegenwoordig worden veel tuintjes uitgegeven aan de bewoners van de onderste lagen van de gebouwen. Zij schermen hun tuinen soms af met schuttingen en hoge hagen. Er ontstaan daardoor 'dode achterkanten' aan de openbare ruimte waar die nooit waren bedoeld. Zo komt het voor dat openbare pleintjes die van oorsprong werden omringd door alzijdige gebouwen nu zijn omringd door schuttingen. Dit levert onprettige ruimtes op.

Veel bewoners van de stempelwijken wonen er met plezier. Sommige wijken zijn door vandalisme, sociale spanningen en groot verloop echter tot de 'onderkant' van de stad gaan horen. De gemeente en woningbouwcorporaties willen deze neerwaartse trend stoppen door sloop, nieuwbouw en renovatie. Ook worden veel corporatiewoningen aan particulieren verkocht. Dat staat in potentie op gespannen voet met de collectiviteit en uniformiteit in de bouwblokken.

Welstandszorg 'Stempelwijken':

Het experiment werd in de stempelwijken niet geschuwd en moet dus ook een plaats hebben in de vernieuwing. Het doel van welstandszorg is om bij alle veranderingen het collectieve ideaal van de wijken te beschermen, met aandacht voor compositie en maatverhouding, ritme, detaillering en materiaalgebruik. Daarnaast wordt gestreefd naar passende en kwalitatief goede oplossingen voor de aansluiting van gebouwen op het omringende maaiveld om de leefbaarheid en continuïteit van de openbare ruimte te behouden en te verbeteren.

  • Woonerfwijken.

In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw zijn de woonerfwijken gebouwd. Ze moesten de gezelligheid en veiligheid bieden die in de stempelwijken werd gemist. Eengezinswoningen werden gegroepeerd rond ingesloten openbare ruimte met veel groen, waar de auto te gast was. Intieme woonerven in plaats van straten, wonen aan speelruimte in plaats van aan verkeersruimte was het credo. De woonerven zijn aan elkaar geschakeld in kronkelende 'bloemkoolachtige' structuren, waar het makkelijk verdwalen is. Enkele brede doorgaande verkeerswegen verbinden de wijk met de stad.

De eengezinswoningen hebben een of twee etages en een fors dak dat soms zelfs tot op de grond reikt. Alle huizen zien er hetzelfde uit. De detaillering en het materiaalgebruik zijn eenvoudig, er is geen bijzondere ritmiek of belijning. Kenmerkend voor woonerfwijken is dat de woningen niet echt een herkenbare voor- en achterkant hebben. Aan de 'voorkant' van het huis ligt vaak een carport of een garage en een schuur. De 'achterkant' met tuin is gericht op de doorgaande wegen. Hoge schuttingen en brede groenzones isoleren de wijk letterlijk van de omgeving.

De woonerfwijken zijn niet kenmerkend voor Enschede, maar zijn in alle steden gebouwd. Ze hebben soms wel elementen van het onderliggende landschap in zich opgenomen. Een voorbeeld zijn de door volwassen eiken omzoomde fietspaden in de Helmerhoek: oude boerenwegen hebben zo een nieuwe functie gekregen. De wijk is een beetje Enschedees geworden.

Veel woningen voldoen inmiddels niet meer aan de woonwensen. De woningbouwcorporaties die veel van de huurwoningen in deze wijken beheren, zullen gaan renoveren. Particuliere eigenaren willen verbouwen. Het verbouwen en uitbreiden van de woning betekent dat mensen langer tevreden in de wijk kunnen wonen. Sommige erven lijken weinig (meer) op de gezellige intieme speelruimte waar volgens het ideaal omheen gewoond moest worden. Blind dichtgebouwde carports en kale schuren verhinderen het contact tussen woning en erf, dat soms meer met auto's en verharding is gevuld dan met groen. Maar in andere erven is de levendigheid juist toegenomen, omdat bewoners door aanpassingen en uitbreidingen hun woning meer naar het erf hebben geopend en het erf zelf met zorg wordt beheerd. Hier is goed te zien waarom gezinnen met jonge kinderen in de woonerfwijken veel van hun gading vinden: rust en een overzichtelijke woonomgeving waar kinderen veilig buiten kunnen spelen en mensen elkaar spontaan ontmoeten.

Welstandszorg 'Woonerfwijken':

Bouwinitiatieven krijgen veel ruimte. Ze kunnen bijdragen aan de levendigheid en diversiteit van de wijk. Belangrijk is dat toevoegingen de binding van de woning met het erf en de openbare ruimte versterken. Gestimuleerd wordt dat verbouwingen de woningen opener maken naar de omgeving en dat nieuwe werk- of leefruimten aan de erf- en straatzijde worden toegevoegd.

Voor de bij de hiervoor genoemde welstandsidentiteiten van Stempelwijken (welstandsfolder 12) en Woonerfwijken (welstandsfolder 14) met de daarbij behorende welstandscriteria wordt verwezen naar de bijlage 1 van deze plantoelichting.

4.4 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.4.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.4.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Duurzaamheid en het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid- 3 locaties".

Duurzaamheid speelt maatschappelijk voor de Gemeente Enschede een steeds belangrijkere rol. Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt getracht daar zoveel mogelijk rekening mee te houden. Een bestemmingsplan kent echter geen uitvoeringsplicht en kan daardoor vanuit juridisch oogpunt niet iedere duurzaamheidsmaatregel in het bestemmingsplan worden opgenomen. Daarbij dient vermeld te worden dat een groot aantal duurzaamheidsmaatregelen (zoals bijv. het plaatsen van zonnepanelen op daken) reeds vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd.

Circulair bouwen is voor betreffende woningbouwcorporatie De Woonplaats een belangrijk thema. Zo is zij o.a. actief binnen de 'Pioneering werkplaats HTSM' (High tech systemen en materialen) die het 'Circilair Bouwen' stimuleert. Belangrijk onderdeel van het circulair bouwen is het efficiënt(er) gebruik maken van de beschikbare grondstoffen en materialen. Dit levert niet alleen een milieubesparing op maar voor de ontwikkelaar tevens een kostenbesparing. De woningbouw- corporatie wil het nieuw te realiseren bouwblok aan de Assinklanden daarbij aanmelden als een pilotproject voor het 'Circulair Bouwen'.

In zijn algemeenheid geldt dat voor de beoogde nieuwbouw van woningen op de drie locaties in Stroinkslanden Zuid wordt uitgegaan van woningen die minimaal energieneutraal zijn.

Ook kan met betrekking tot de beoogde ontwikkelingen gesproken worden van een zorgvuldig ruimtegebruik in het bestaande stedelijke gebied van Enschede. Verouderde woningen worden hierbij vervangen door modernere, energiezuinigere woningen en waarbij geen sprake is van een uitbreiding van het bestaande stedelijke gebied.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties' heeft tot doel vervangende nieuwbouw van woningen mogelijk te maken op een drietal locaties in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid. In totaal stonden hier tot voor kort een 18-tal woningen en worden deze vervangen door 17 nieuw te bouwen woningen.

Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit / project als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

Het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid- 3 locaties" heeft betrekking op een 3-tal kleine woningbouw- locaties (locatie Hasmanlanden, locatie Assinklanden, locatie Hanenberglanden) in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied.

Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen an het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid- 3 locaties".

In verband met het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid- 3 locaties" heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijvigheid en voorzieningen in de omgeving van de 3 locaties, die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijven en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door de verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van de VNG publicatie "Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Verder is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)- activiteiten en zijn voor betreffende bedrijven en voorzieningen de wenselijke afstanden (indicatieve hindercontouren) in een in deze paragraaf opgenomen tabel weergegeven.

  • Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied van het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid- 3 locaties".

In de omgeving van de woningbouwlocatie aan de Hasmanlanden en de woningbouwlocatie aan de Hanenberglanden zijn geen bedrijven of voorzieningen gelegen. Voor deze locaties bestaan er daarom geen belemmeringen voor de uitvoering van hier beoogde plannen.

In de omgeving van de woningbouwlocatie aan de Assinklanden zijn in de omgeving voorzieningen gelegen waarvan"één voorziening (Openbare basisschool Het Stroink) eeen potentiële hindercontour heeft die is gelegen binnen de begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan. Uit een nadere beschouwing is echter gebleken dat OBS Het Stroink geen knelpunt oplevert voor de beoogde ontwikkeling van de bouwlocatie aan de Assinklanden.

Bedrijven omgeving locatie Assinklanden- hoek Het Stroink

Adres   Naam   Omschrijving activiteit   Cat
 
Milieu-aspect   Indicatieve afstand
(in m1)  
Afstand tot plan-gebied   Invloed op plangebied  
Het Stroink 60   De Regenboog   Basisonderwijs/
kinderopvang  
2   Geluid   30   70   Nee  
Het Stroink 62   Gemeente Enschede   Gymnastiekzaal   2   Geluid   30   40   Nee  
Het Stroink 64   Wijkcentrum Stroinkshuis   Wijkcentrum   2   Geluid   30   73   Nee
 
Het Stroink 66   OBS Het Stroink   Basisonderwijs/ kinderopvang   2   Geluid   30   25   Ja  

Nader onderzoek:

  • OBS Het Stroink:, Het Stroink 66.
  • Basisonderwijs/kinderopvang.
  • Normafafstand milieuaspect geluid: 30 meter.

In de omgeving van de locatie Assinklanden- hoek Het Stroink zijn diverse voorzieningen en woningen gele- gen. Er is daarom sprake van een gemengd gebied. Conform de systematiek van de VNG Publicatie Bedrij- ven en milieuzonering kan de normafstand met één stap worden teruggebracht tot een afstand van 10 m.

De locatie Assinklanden- hoek Het Stroink is op ca. 25 m van de grens van het perceel van OBS Het Stroink gelegen. Er wordt dus voldaan aan de normafstand van 10 m.

Op grond van het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat OBS Het Stroink geen knelpunt vormt voor de beoogde ontwikkeling van woningbouw op de locatie aan de Assinklanden.

Algehele Conclusie:

Op grond van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat voor het onderdeel milieuhinder van bedrijven en voorzieningen deze geen belemmeringen vormt voor de beoogde ontwikkelingen van woningbouw op de locaties aan de Hasmanlanden, Assinklanden en Hanenberglanden.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake geweest van een overgang van het saneren van vervuilde bodem naar het duurzaam en efficiënt beheren en bewust gebruiken van de bodem en ondergrond in relatie met de bovengrondse toedeling van functies. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond, inclusief de daarin aanwezige verontreinigingen in grond en grondwater. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

In het kader van een "goede ruimtelijke ordening" zoals beschreven in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt dient te zijn voor de voorgenomen bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of het plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid speelt daarbij een rol. De Wet bodembescherming kan hierbij van toepassing zijn.

Bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid- 3 locaties”,

Het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid- 3 locaties”, heeft betrekking op drie met woningen bebouwde locaties. Deze woningen zullen worden gesloopt en daarvoor komen nieuw te bouwen woningen in de plaats. Er zijn geen bodemonderzoekgegevens van deze locaties in het bodemarchief aanwezig. Alle drie de locaties zijn historisch gezien onverdacht wat betreft de verwachting op het voorkomen van bodemverontreiniging. De drie locaties zijn vóór de bouw van de woonwijk in de jaren zeventig van de vorige eeuw in gebruik geweest als agrarisch gebied. Voor zover op oude luchtfoto’s kon worden achterhaald, is er vóór de huidige te slopen bebouwing geen andere bebouwing aanwezig geweest.

Conclusie:

Op basis van de beschikbare historische informatie worden de locaties gezien als onverdacht wat betreft het voorkomen van bodemverontreiniging. Gezien de realisatie van nieuwe woningen, zal er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 verricht dienen te worden. Indien er in de te slopen bebouwing of in de bestaande bebouwing in de nabije omgeving asbest houdende materialen zijn verwerkt, dient er tevens een bodemonderzoek volgens de NEN 5707 te worden verricht.

Mocht uit de bodemonderzoeken blijken dat er sprake is van bodemverontreiniging, dan wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan door de aanwezigheid van deze bodemverontreiniging niet belemmerd. De betreffende bodemverontreiniging kan in dat geval functiegericht en kosteneffectief worden gesaneerd.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen.

Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Broekheurne-ring en de Knalhutteweg. De overige wegen zijn niet voorzien van een zone omdat hiervoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai zijn voor het plangebied niet relevant.

Voor de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Broekheurne-ring en de Knalhutteweg geldt op grond van de Wet geluidhinder een onderzoeksverplichting. Voor de overige wegen (30 km-wegen) geldt geen onderzoeksverplichting op grond van de Wet geluidhinder. Ondanks dat op 30 km-wegen de Wet geluidhinder niet van toepassing is moet op grond van uitspraken van de Raad van State bij een ruimtelijke procedure wel aandacht worden besteed aan de geluidsbelasting vanwege 30 km-wegen. Voor het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid – 3 locaties” gaat het daarbij om het geluid van het wegverkeer op de in/of nabij het plangebied gelegen wegen Het Stroink, Hasmanlanden, Assinklanden en Hanenberglanden.

Om de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de in het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid – 3 locaties” te realiseren woningen in beeld te brengen is door AGEL Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in rapport “Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai 3 bouwblokken Stroinkslanden Zuid te Enschede; projectnummer 20190069; d.d. 21 februari 2019”.

Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur.

Volgens artikel 76a/77 van de Wgh moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

De binnen het plangebied te realiseren woningen zijn gelegen in stedelijk gebied binnen de zone van bestaande wegen. Op woningen bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (artikel 82, eerste lid Wgh). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend tot ten hoogste 68 dB (artikel 83, tweede lid Wgh). Voor vervangende woningen bedraagt de ten hoogste vast te stellen hogere waarde 68 dB (artikel 83, vijfde lid Wgh).

Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011(gewijzigd) door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeesters en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota Enschede 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe geluidsnota is vastgesteld. Bij besluit van 3 april 2018 is door Burgemeester en Wethouders een (gedeeltelijke) herziening van de Geluidnota vastgesteld.

Bij de beoordeling van het geluid van 30 km-wegen wordt aangesloten bij de grenswaarden en systematiek van de Wet geluidhinder en het hogere waarde beleid uit de Geluidnota.

Resultaten akoestisch onderzoek

Uit het akoestisch onderzoek (zie bijlage 2 bij deze plantoelichting) blijkt dat vanwege het wegverkeer op zoneringsplichtige wegen (Broekheurne-ring en Knalhutteweg) aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh) wordt voldaan. Het aanvragen van hogere waarden is dan ook niet noodzakelijk en mogelijk. Vanwege het wegverkeer op niet-zoneringsplichtige wegen wordt op twee van drie bouwblokken voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Op één bouwblok, het woonblok aan de Hasmanlanden, wordt vanwege niet-zoneringsplichtige wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 1 dB overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet niet uitsluitend naar de geluidsbelasting per weg maar ook naar de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege alle wegen worden gekeken. De gecumuleerde geluidsbelasting is ten hoogste 56 dB (excl. aftrek art. 110g Wgh). Daarmee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) uit de Wet geluidhinder. Daarmee wordt tevens voldaan aan de Geluidnota.

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk dat in de woningen het binnenniveau niet meer dan 33 dB bedraagt. Op grond van het Bouwbesluit bedraagt de minimale gevelwering 20 dB. Om aan het binnenniveau van 33 dB te voldoen is voor woningen met een gecumuleerde geluidsbelasting van meer dan 53 dB (excl. aftrek art; 110g Wgh) een gevelwering van meer dan 20 dB nodig. In het plangebied betreft het uitsluitend de woningen in het bouwblok aan de Hasmanlanden. Omdat op grond van de Wet geluidhinder geen hogere waarden kunnen worden vastgesteld (vanwege zoneringsplichtige wegen wordt immers voldaan aan de voorkeursgrenswaarde) kunnen op grond van het Bouwbesluit ook geen aanvullende eisen aan de gevelwering worden gesteld. Om ervoor te zorgen dat het binnenniveau in de woningen ten hoogste 33 dB bedraagt is het noodzakelijk om in de regels van het bestemmingsplan aanvullende eisen voor de gevelwering van de woningen in het bouwblok aan de Hasmanlanden op te nemen.

Conclusie

Vanwege het wegverkeer op zoneringspichtige wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De wet geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor het plan. Het vaststellen van hogere waarden is niet aan de orde.

Om voor de woningen aan de Hasmanlanden, die vanwege het wegverkeer een gecumuleerde geluidsbelasting van meer dan 53 dB (excl. aftrek artikel 110g Wgh) ondervinden, een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, zijn in de regels van het bestemmingsplan nadere eisen voor de gevelwering opgenomen.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid – 3 locaties” is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid – 3 locaties” is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtverkeerslawaai

Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart en specifiek de wijzigingswet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). De consequenties met betrekking tot het geluid als gevolg van vliegverkeer zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit, dat op 1 maart 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel is vastgesteld en op 30 maart 2017 in werking is getreden

Het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” is niet gelegen in de nabijheid van het vliegveld Twente en is ook niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld. Een nadere toetsing aan het Luchthavenbesluit vanwege luchtverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Luchtverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat luchtverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Luchtkwaliteit en het plangebied “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties"

Met het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid – 3 locaties“ wordt de realisatie van drie woonblokken met in totaal 17 woningen mogelijk gemaakt. De drie woonblokken komen in de plaats van drie woonblokken met in totaal 18 woningen. In het plangebied wordt één woning minder teruggebouwd. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2018 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2017, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Conclusie luchtkwaliteit

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is het wettelijk kader het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater:

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het systeem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt.  De bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties

Het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied “Aamsveen” is, gemeten vanaf de locatie aan de Hanenberglanden, op zo'n 2,6 kilometer gelegen en vanaf de locatie aan de Hasmanlanden op ca. 3,5 kilometer.

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling(en) in relatie tot de afstand van de ontwikkelingslocatie(s) tot het Natura 2000 gebied "Aamsveen", kunnen significant negatieve gevolgen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied "Aamsveen" op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden kan daarom achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0020.png"

Conclusie :

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Conclusie :

Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" en de daarin opgenomen, beoogde nieuwbouw van woningen, kan op voorhand en met aan voldoende zekerheid worden uitgesloten dat als gevolg van dit bestemmingsplan verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten worden overtreden. Een verdere toetsing aan de Wet natuur- bescherming kan dan ook achterwege blijven.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20180035-0003_0021.jpg"

Het NNN en het plangebied “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties”

Conclusie :

Het plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op ca. 150 meter ten zuiden van het plangebied (locatie Assinklanden) gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Gelet op de schaal, aard, inhoud en mate van concreetheid van de beoogde plannen is voor het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" gekozen voor een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan. Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Stroinkslanden Zuid - 3 locaties”.

In Artikel 1, Begrippen, zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

Artikel 2, Wijze van meten, geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

6.3.1 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)

De bestemming "Groen" is toegekend aan de structurele openbare groenvoorzieningen en eventuele houtsingels en houtwallen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn tevens voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, verblijfsgebied (o.a. voet- en fietspaden, in- en uitritten) en in voorkomend geval ook schouwpaden voor het beheer en onderhoud van vaarwegen en watergangen toegestaan. Bestaande functies die afwijken van hetgeen is toegestaan binnen deze bestemming zijn met een maatwerkfunctieaanduiding positief bestemd.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 4)

Gronden met de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zijn bestemd voor gebiedsontsluitings- wegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen. Bestaande functies die afwijken van hetgeen is toegestaan binnen deze bestemming zijn met een maatwerkfunctieaanduiding positief bestemd.

Wonen (artikel 5)

De bestemming “Wonen” is toegekend aan de gronden waar uitsluitend of in hoofdzaak wordt gewoond. De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met uitzondering van kamerverhuurpanden, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis alsmede voor bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoor- zieningen.

6.3.2 Hoofdstuk 3: Algemene regels

anti-dubbeltelregel (artikel 6)

De anti-dubbeltelregel is een wettelijk voorgeschreven regel die bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen voor die grond buiten beschouwing blijft. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

algemene gebruiksregels (artikel 7)

In de algemene gebruiksregels zijn naast een algemeen gebruiksverbod ook enkele op specifieke situaties gerichte gebruiksregels opgenomen.

In het algemeen gebruiksverbod is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat niet in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming(en). Van deze regel uitgezonderd is het van het afwijkend gebruik dat door burgemeester en wethouders is toegestaan bij een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving.

De op specifieke situaties gerichte gebruiksregels hebben betrekking op het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in combinatie met wonen, het verbod op de verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk, het verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidzoneringsplichtige inrichting en het verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als risicovolle inrichting.

algemene aanduidingsregels (artikel 8)

De algemene aanduidingsregels bevat de regels voor de diverse gebiedsaanduidingen in het bestemmingsplan. Gebiedsaanduidingen kunnen onder andere zijn opgenomen voor de bescherming van (mogelijk) in de bodem aanwezige archeologische waarden of voor de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of gebieden. Ook kunnen gebiedsaanduidingen zijn opgenomen voor de bescherming van milieugevoelige functies tegen milieuhinder (zoals geluids- of geurzones) of voor specifieke gebieden waar op termijn een transformatie naar een andere functie of bestemming is voorzien.

In de gebieden met de gebiedsaanduiding "Archeologisch onderzoeksgebied B" geldt een archeologische (voor)onderzoeksplicht voor bodemverstorende activiteiten met een verstoringsoppervlak van meer dan 2500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm. In dat geval is de realisatie van bouwwerken, de sloop van bestaande bouwwwerken of de uitvoering van werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uitsluitend toegestaan wanneer uit het (voor)onderzoek blijkt dat in de bodem geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de in de bodem aanwezige archeologische waarden door de uit te voeren activiteiten niet zullen worden verstoord of in de plannen kunnen worden ingepast.

algemene afwijkingsregels (artikel 9)

In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen (algemene) bouw- en/of gebruiksregels.

overige regels (artikel 10)

In het hoofdstuk 'overige regels' zijn regels opgenomen die aanvullende werking hebben op de bouw- en gebruiksregels in het bestemmingsplan.

Parkeren en laden en lossen (artikel 10.1.1.)

Dit artikel bevat de regels voor het op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor parkeren, van zowel auto's en fietsen als parkeervoorzieningen voor mindervaliden. Dit artikel bevat ook de regels voor het op eigen terrein in voldoende mate voorzien in voorzieningen voor het laden en lossen van goederen. Bij de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen wordt getoetst aan de parkeernormen zoals die zijn vastgelegd in de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017'. Het artikel bevat een dynamische verwijzing voor het geval de parkeernormennota tussentijds mocht worden gewijzigd of vervangen door een nieuwe parkeernormennota.

Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater (artikel 10.1.2.)

Dit artikel bevat de regels voor het bij nieuwbouw op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Deze regeling is de ruimtelijke vertaling van het gemeentelijke beleidskader zoals dat is vastgelegd in de Watervisie en in het Gemeentelijk Rioleringsplan.

6.3.3 Flexibiliteit

De planregels vormen het juridisch bindend kader dat aangeeft waar en hoeveel er gebouwd mag worden en waar het voor gebruikt mag worden. De planregels kunnen niet in alle ontwikkelingen voorzien. In sommige gevallen is een bepaalde ontwikkeling wenselijk, maar niet passend binnen de planregels. In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze invulling gegeven wordt aan de diverse flexibiliteitsbepalingen in de planregels.

Afwijkingsregels

De afwijkingsregels van de bouw- of gebruiksregels maken het mogelijk dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij om afwijkingen van geringe aard en omvang. De bestemming van de grond waarop de afwijking betrekking heeft, wijzigt daardoor niet. Om hiervan gebruik te kunnen maken, moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving' aangevraagd worden. Burgemeester en wethouders maken vervolgens de afweging of de vergunning verleend kan worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht. Daarnaast kunnen bij een afwijkingsbevoegdheid specifieke toepassingscriteria genoemd zijn, waar aan moet worden voldaan.

Afwegingskader
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid wordt het algemene beoordelingskader gehanteerd z zoals in onderstaand overzicht is weergegeven. Daarnaast kunnen voor toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid nog specifieke toepassingscriteria gelden. Op deze wijze worden aanvragen zoveel mogelijk op dezelfde criteria beoordeeld en geeft het gebruikers/eigenaren van gronden in het plangebied meer duidelijkheid en rechtszekerheid over de toepassing van de flexibiliteitmogelijkheden in de planregels.

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:    

Woon- en leefklimaat:    
Er dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat, hierbij dient gelet te worden op:

- de verkeersaantrekkende werking, deze mag geen onevenredige gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de locatie en zijn directe omgeving;
- de parkeerbehoefte mag niet tot gevolg hebben dat de parkeerdruk op de openbare ruimte wordt vergroot;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- lichttoetreding en bezonning, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitstraling naar (bebouwing op) aangrenzende gronden;
- de eventuele gevolgen voor het aanwezige uitzicht;
- de aanwezigheid van voldoende privacy;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor het voorkomen van hittestress;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor een duurzame energievoorziening.    

Straat- en bebouwingsbeeld:    
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

- een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing);
- de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
- gevelbeelden;
- de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
- de hoogtedifferentiatie;
- de situering van gebouwen op het perceel.
Bepalend daarbij is de specifieke situatie ter plaatse van de locatie waarop de beoogde ontwikkeling betrekking heeft en hoe zich die verhoudt tot zijn directe omgeving. Een hoekpand aan een belangrijke stedenbouwkundige structuur vraagt immers om een andere benadering dan een woongebouw in een woonhofje ergens in een groene buitenwijk.  

Verkeersveiligheid:    
Ter waarborging van de verkeersveiligheid moet rekening gehouden worden met:

- de toename van de verkeersintensiteit;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- benodigde uitzichthoeken van wegen;
- de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
- de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
- de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.    

Sociale veiligheid:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is moet rekening gehouden worden met:

- de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
- de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.    

Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding    
Voor de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

- aanwezigheid van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten;
- de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
- de bereikbaarheid van de bouwwerken voor hulpdiensten;
- de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.     

Milieusituatie:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep moet rekening gehouden worden met:

- de mate van hinder voor de omliggende functies;
- de gevolgen voor de externe veiligheid;
- de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
- de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
- de gevolgen voor beschermde (natuur)gebieden;
- de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
- de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit en/of de grondwaterstand;
- de situering van gebouwen ten opzichte van het water.     

Cultuurhistorische waarde:  
Bij een ruimtelijke ingreep moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van een gebouw of ensemble van gebouwen in relatie met de omgeving.  

Gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:  
Een nieuwe ontwikkeling in een gebied kan gevolgen hebben voor de omgeving. Als een nieuwe ontwikkeling voldoet aan de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan kan de omgeving hier vooraf rekening mee houden. Het afwijken van de planregels of het stellen van nadere eisen voor een nieuwe ontwikkeling mag niet leiden tot het beperken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met eventuele privaatrechtelijke aspecten.  

Nadere eisen
Met het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een aangevraagde activiteit op ondergeschikte onderdelen aanpassen. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen of afwijkingen van de bestemming worden toegestaan.

Aanvullend afwegingskader voor het stellen van eisen ter bescherming van bomen
In de regels van het bestemmingsplan is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen tot het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning ter bescherming van bomen. Hiermee kunnen in concrete gevallen beschermende maatregelen worden voorgeschreven om te voorkomen dat in de nabijheid van op grond van de APV beschermde bomen bouwwerken worden gerealiseerd die mogelijk schade kunnen veroorzaken aan deze beschermde bomen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid betrekken burgemeester en wethouders de bij de APV gestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied wordt beoogd de herontwikkeling van 3 locaties in het wijkdeel Stroinkslanden Zuid ten behoeve van vervangende nieuwbouw van woningen mogelijk te maken. De gronden in het plangebied zijn grotendeels in eigendom van woningbouwcorporatie de Woonplaats te Enschede.

Exploitatieovereenkomst

De gebieden in het plangebied die geen gemeentelijk eigendom zijn worden in samenwerking met de gemeente Enschede door woningbouwcorporatie De Woonplaats ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten heeft verhaald middels het sluiten van (anterieure) exploitatieovereenkomsten met deze corporatie. Met deze overeenkomsten zijn er voor de gemeente Enschede aan het bestemmingsplan "Stroinkslanden Zuid - 3 locaties" geen financieel nadelige gevolgen verbonden.