direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Noordwest - Wijziging 3
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00194-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Een aanvraag is ingediend om voor het deel waarop een agrarische bedrijfswoning op het perceel Lonnekermeerweg 70 staat voor reguliere bewoning mogelijk te maken. In het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest'' heeft het betreffende perceel de bestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemming ''Waterstaat - Intrekgebied''. Om deze reden past het plan niet binnen het bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest''.

In het bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest'' is voor gronden met de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bestemming 'Wonen'. Voorliggend wijzigingsplan ''Buitengebied Noordwest - Wijziging 3'' voorziet in toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid en heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het wijzigingsplan Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door een spoorlijn in het noorden, de Lonnekermeerweg in het zuiden en Leutinkveldweg in het oosten. Het plangebied betreft het perceel Lonnekermeerweg 70 en ligt in het buitengebied ten noordwesten van Enschede. In onderstaande afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het plangebied (indicatief) weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij voorliggend wijzigingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00194-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (indicatief rood omkaderd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00194-0003_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Luchtfoto plangebied (indicatief rood omkaderd)

1.3 Geldende juridische regelingen

Het plangebied valt onder het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest”, dat op 9 november 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00194-0003_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Vigerende bestemming (plangebied indicatief rood omkaderd)

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met een aanduiding 'bouwvlak'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede het behoud van landschapselementen.

Het plangebied heeft de dubbelbestemming ''Waterstaat - Intrekgebied''. De voor ''Waterstaat - Intrekgebied'' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening. Deze bestemming met bijbehorende regels blijft gelden na inwerkingtreding van voorliggend wijzigingsplan en blijft hiermee ongemoeid.

Verder zijn de volgende 'paraplu-bestemmingsplannen' op het plangebied van toepassing. Deze blijven allen van kracht voor het plangebied na inwerkingtreding van voorliggend wijzigingsplan.

  • ''Cultuurhistorie'', vastgesteld op 6 februari 2017. Het plangebied valt binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorie'. De aanwezige bebouwing is niet aangeduid als 'karakteristiek' en betreft geen gemeentelijk monument.

  • ''Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)'', 18 november 2014 vastgesteld. Het plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'overige zone - vuurwerk uitgesloten' en 'overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten'. Voor het plangebied is het uitgesloten om risicovolle inrichtingen te vestigen en is er een verbod voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.

  • “Parkeren Enschede”. Dit plan (in procedure ten tijde van opstelling van voorliggend ontwerp bestemmingsplan), zorgt er voor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied.

  • “Buitengebied – zonnepanelen”. Dit plan, vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2018, maakt het mogelijk om in het buitengebied een beperkte hoeveelheid zonnepanelen op de grond te plaatsen in/bij de bestemming 'wonen' of in/bij bouwvlakken in diverse andere bestemmingen. In (bij recht) of direct grenzend aan (via afwijking) de bestemming 'Wonen' is dit maximaal 100 m2.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan (in dit geval een wijzigingsplan) is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan (in dit geval een wijzigingsplan) vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 ” is Stichting dorpsraad Lonneker actief. De dorpsraad heeft op 16 januari advies uitgebracht en aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen het plan.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 ” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit wijzigingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is er het voornemen om een wijzigingsplan, namelijk het wijzigingsplan “Buitengebied Noordwest - Wijziging 3'', in voorbereiding te nemen. De kennisgeving zoals bedoeld in artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt niet voor wijzigings- of uitwerkingsplannen.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Bij een wijzigingsplan biedt deze terinzagelegging alleen aan belanghebbenden de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen. De terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan (wijzigingsplan) Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 13 februari 2019 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Het plan heeft ter inzage gelegen van 14 februari 2019 tot en met 27 maart 2019. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt bij het college van Burgemeester en Wethouders.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het wijzigingsplan door het college van Burgemeester en Wethouders staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

De beoogde bestemmingswijziging valt niet onder één van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00194-0003_0004.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing wijzigingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Voor het plangebied geldt de gebiedsspecifieke beleidskeuze: 'Intrekgebieden met stedelijke functies'. Hiervoor geldt dat voor deze gebieden het grondwater beschermd moet worden, maar het beschermingsbeleid is minder strikt dan bij de andere intrekgebieden die binnen het provinciaal beleid vallen. Als een ingreep uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig wordt geacht en de nieuwe functie, in relatie tot de al aanwezige risicofactoren in het gebied, geen extra risico’s met zich meebrengt, kan realisatie van de ingreep worden toegestaan. De impact van het wijzigingsplan is zodanig beperkt dat het geen extra's risico's met zich meebrengt. Voor een verdere toelichting met betrekking tot het grondwater wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt in de Groene Omgeving en heeft de bijzondere gebiedsconditie 'landgoederen' en het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het wijzigen van Agrarisch naar Wonen past goed binnen het ontwikkelen van landgoederen. Verder doet deze nieuwe bestemming geen afbreuk aan het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

Het plangebied ligt tevens binnen de Stedelijke Omgeving. Hiervoor geldt de bijzondere gebiedsconditie 'stads- en dorpsrandgebieden'. Het vormgeven van de stadsranden als entree van zowel de Groene als Stedelijke Omgeving is hierbinnen een belangrijke kwaliteitsopgave.

Gebiedskenmerken 

Het plangebied heeft binnen de diverse lagen de volgende gebiedskenmerken:

  • 'Natuurlijke laag': 'Beekdalen en natte laagtes';
  • 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap': 'Jong heide- en broekontginningslandschap';
  • 'Stedelijke laag': 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing';
  • 'Laag van de beleving': 'Stads- en dorpsrandgebieden'.

De beoogde wijziging van Agrarisch naar Wonen heeft geen relevante invloed op de gebiedskenmerken. Doordat het agrarisch gebruik komt te vervallen is het mogelijk dat de laag van beleving mogelijk verbeterd wordt.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00194-0003_0005.png"

afbeelding: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Met het wijzigingsplan ''Buitengebied Noordwest - Wijziging 3'' wordt een agrarische bestemming gewijzigd naar wonen. Dit past binnen het gemeentelijk beleid en wordt niet specifiek benoemd in de beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en op de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied.

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen in het noordwesten van het buitengebied van gemeente Enschede, ten westen van natuurgebied het Lonnekermeer en ten zuidoosten van rijksweg A1, nabij Hengelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00194-0003_0006.jpg"

Afbeelding 3.1: directe omgeving van het plangebied (vanuit het noorden bezien)

Het plangebied heeft een agrarische bestemming. Er zijn geen (professionele) agrarische activiteiten aanwezig. In het plangebied zijn een bedrijfswoning en bijgebouwen aanwezig, waaronder een paardenstal met 'rijbak'. Het plangebied bestaat verder vooral uit tuin en boomgaard.

3.2 Cultuurhistorie

Monumenten en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

In het plangebied zijn geen monumenten, overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren aanwezig.

Archeologisch erfgoed

In het plangebied zijn geen aanwezige archeologische vindplaatsen en monumenten.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

Op en rond het plangebied staan diverse bomen. De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Voor de bebouwde kom geldt een bomenoverzicht met beschermde bomen en boomgroepen. Voor het vellen daarvan is een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV vereist. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. De definitie van beschermwaardige bomen buiten de bebouwde kom waar volgens de APV een kapvergunning voor nodig is luidt als volgt: 'alle bomen met een stamomtrek van minimaal 100 centimeter op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld'. Ook voor het vellen van een houtwal of houtsingel kan een vergunning nodig zijn. Voor zowel beschermwaardige bomen als houtwallen/-singels gelden uitzonderingen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Toekomstige situatie

Het bestemming van het plangebied wordt gewijzigd in 'Wonen'. Het agrarisch bouwvlak komt derhalve te vervallen en wordt op de verbeelding zodanig aangepast dat het aansluit op de woning, bijgebouwen en direct omliggend erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00194-0003_0007.jpg"

Afbeelding 4.1: verbeelding van de toekomstige situatie

Voor de wijziging wordt gebruikt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid. In artikel 3.7.1. onder b van het bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest'' is deze opgenomen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

b. door het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Wonen na beëindiging van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

1. de wijziging zich niet kan uitstrekken tot een groter gebied dan het bestaande erf;

2. de wijziging er niet toe kan strekken dat het aantal wooneenheden op het erf toeneemt.

Aan bovengenoemde eisen wordt voldaan. Het plangebied dat wordt gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' behelst geen groter gebied dan het bestaande erf. Dit betreft het huidige bouwvlak en een klein deel ten westen van het bouwvlak. Het bouwvlak zelf wordt daarbij verkleind, zodat deze beter aansluit op de bedrijfswoning en omliggende bijgebouwen. De bestaande bedrijfswoning wordt één reguliere woning. Het aantal woningen neemt niet toe met het wijzigingsplan.

Nadere voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Voorwaarden voor het wijzigen naar de bestemming 'Wonen' zijn daarbij op grond van artikel 3.7.2. van het bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest'':

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels;
  • b. het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
  • c. de (bedrijfs)activiteiten moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
  • d. de wijziging mag niet toegepast worden binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Het wijzigingsplan voldoet aan bovenstaande voorwaarden. Het landschapstype van het plangebied betreft 'Veldontginning' met de bijbehorende koesteransicht 'algemeen en nieuwe erven'. Het wijzigen van de agrarische bedrijfswoning, de twee omliggende bijgebouwen en direct omliggend erf naar de bestemming 'Wonen' betreft een zeer kleine ontwikkeling. Dit tast de ruimtelijke kwaliteit van het landschapstype en bijbehorend koesteransicht niet aan.

Het parkeren vindt plaats binnen het eigen erf. Dit verandert niet ten opzichte van de bestaande situatie.

Vanuit milieuoogpunt is het omzetten van de bedrijfswoning, omliggende bouwwerken en omliggend erf (het bouwvlak) naar 'Wonen' aanvaardbaar. In Hoofdstuk 5 wordt hier verder op ingegaan.

Het plangebied is niet gelegen binnen Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Deze zogenoemde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen en schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor. De 'Ladder' is alleen van toepassing als er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als 'stedelijke ontwikkeling' te kunnen worden aangemerkt. Daarvan zal in beginsel geen sprake zijn indien het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt. Dit kan anders zijn indien het bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime in een vanuit ruimtelijk oogpunt ingrijpende nieuwe planologische functiewijziging voorziet.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 "

In het wijzigingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3" wordt geen 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk gemaakt als bedoeld in het Bro. Enkel de bestemming binnen het bouwvlak wordt gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen', waarbij geen woningen worden toegevoegd. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking hoeft niet doorlopen te worden.

4.3 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Zoals aangegeven onder paragraaf 3.2 bevinden er zich geen archeologische monumenten of vindplaatsen in het plangebied. Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid is het plangebied een 'gebied met lage verwachting'. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is geen archeologisch onderzoek nodig voor voorliggend wijzigingsplan.

Verder zijn er in het plangebied ook geen rijk- of gemeentelijke monumenten en overige cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren aanwezig.

Het voornemen heeft om deze redenen geen invloed op de cultuurhistorie in relatie tot de wijziging.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwwlannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3" geldt de welstandsidentiteit 'Vrije landelijke bebouwing, nieuwe landschap'.

Er vindt geen nieuwbouw of uiterlijke verbouw plaats in het kader van het wijzigingsplan. Indien dit wel het geval is, dan zal de vergunningaanvraag aan de welstandsidentiteit worden getoetst.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

Het wijzigingsplan is opgesteld om de wijziging van een agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming te realiseren. Dit heeft geen relevante impact op het aspect duurzaamheid. Een nadere beschrijving van het Actieplan Duurzaamheid wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3' heeft tot doel de wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' mogelijk te maken. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit / project als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3" aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het plangebied kan worden gezien als een buitengebied.

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig.

Milieuhinder van bestaande bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied voor woning(en) in het plangebied

De dichtstbij gelegen/planologisch mogelijke bedrijven/instellingen liggen circa 400 meter ten noorden van het plangebied (overzijde A1). Op ruim 500 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf.

Deze zijn niet van invloed zouden op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Daarnaast geldt bovendien dat tussen het plangebied en de bedrijven in de omgeving diverse andere burgerwoningen liggen. Lonnekermeerweg 70 is daarmee ook niet de 'maatgevende' gevoelige bestemming voor bedrijven in de omgeving. De bedrijven worden niet extra belemmerd in hun ontwikkelmogelijkheden door de beoogde omzetting van bestemming 'agrarisch' naar 'wonen'. Bovendien is ook de huidige bedrijfswoning al beschermd tegen effecten van omliggende bedrijven en heeft een omzetting naar burgerwoning daarmee feitelijk geen invloed op ontwikkelmogelijkheden van bedrijven in de omgeving.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodem naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond.

Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.

Bodemonderzoeken

Op het betreffende terrein zijn in het verleden een tweetal bodemonderzoeken uitgevoerd en is een beperkte verontreiniging met minerale olie in de grond ontgraven. Zie hiervoor de rapportage verkennend bodemonderzoek Lonnekermeerweg 70 van 29 augustus 2000 (Bijlage 2), evaluatierapport ontgraving Lonnekermeerweg 70 van 18 november 2002 (Bijlage 3) en verkennend bodemonderzoek Lonnekermeerweg 70 van 6 september 2007 (Bijlage 4).

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van de beschikbare bodemonderzoekrapportages en de verwijderde verontreinigde grond, wordt de locatie beschouwd als onverdacht wat betreft het voorkomen van bodemverontreiniging. Een eventuele niet bekende bodemverontreiniging kan, indien nodig, functiegericht en kosteneffectief worden gesaneerd. De financiële uitvoerbaarheid van de bestemmingswijziging wordt dan ook niet belemmerd. Afhankelijk van het tijdstip, aard en omvang van een realisatie van een herontwikkeling, kan het nodig zijn dat er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 verricht dient te worden.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen en/of de transformatie van bestaande panden naar wonen of een andere geluidgevoelige functie mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het ook noodzakelijk zijn dat akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd in situaties dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied van het wijzigingssplan Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 ” zijn geen op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig. Het plangebied is wel gelegen binnen de onderzoekszone van de volgende gezoneerde wegen: Rijksweg A1, Lonnekermeerweg en de Leutinkveldweg.

Het bestemmingsplan voorziet binnen de onderzoekszone in de transformatie van agrarische bestemming naar een woonbestemming. Dit betekent dat het uitvoeren van akoestisch onderzoek verplicht is. Uit het “Akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai Lonnekermeerweg 70 Enschede” (Bijlage 5; kenmerk 1810/084/NB-01 d.d. 22 november 2018 van Tritiumadvies) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Rijksweg A1 wordt overschreden. In de berekening is rekening gehouden met een aanpassing van de geluidwal ten noorden van het plangebied. Hiervoor is reeds een omgevingsvergunning verleend door de gemeente. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh). Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde met 5 dB overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB, maar is wel een hogere waarde noodzakelijk.

Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). Bij besluit van 3 april 2018 is door Burgemeester en Wethouders een (gedeeltelijke) herziening van de Geluidnota vastgesteld.

Onderzocht is of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Rijksweg A1 kan worden gereduceerd. Uit het rapport blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen bezwaren ontmoeten van verkeerskundige, stedebouwkundige en/of financiële aard. Tevens wordt geconcludeerd dat met de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en buitenruimte een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Lonnekermeerweg en de Leutinkveldweg ondergeschikt is aan de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Rijksweg A1, en geen relevante bijdrage levert aan de cumulatieve geluidsbelasting.

Geconcludeerd wordt dat de transformatie naar een woonbestemming mogelijk is als vanwege het wegverkeer op de Rijksweg A1 een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan. Gelijktijdig met de procedure voor dit wijzigingsplan wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarde vanwege het wegverkeer op de Rijksweg A1 van ten hoogste 53 dB.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 " is gelegen in de nabijheid van de op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn Hengelo / Oldenzaal.

Het wijzigingsplan voorziet in de transformatie van agrarische bestemming naar een woonbestemming. Dit betekent dat het uitvoeren van akoestisch onderzoek verplicht is. Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 5) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van railverkeerslawaai niet wordt overschreden.

Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege railverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.


Industrielawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 " is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. De afstand tussen het plangebied en de zone van Technology Base Twente” is ruim 2 kilometer en daarmee niet relevant. Bovendien voorziet het wijzigingsplan "Buitengebied Noordwest - Wijziging 3" niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege industrielawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet geluidhinder

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtverkeerslawaai

Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart. De consequenties met betrekking tot het geluid als gevolg van vliegverkeer zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit, dat op 1 maart 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel is vastgesteld en op 30 maart 2017 in werking is getreden.

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest - Wijziging 3 ” is gelegen in de nabijheid van het vliegveld Twente maar is niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld. Een nadere toetsing aan het Luchthavenbesluit vanwege luchtverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Luchtverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat luchtverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

De ontwikkeling die in het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, leidt niet tot een relevante verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen en in de nabijheid van het plangebied van het wijzigingsplan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het wijzigingsplan 'Lonnekermeerweg 70' zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Op ca. 65 en 85 meter ten zuidoosten van het plangebied zijn twee buisleidingen, respectievelijk de N-528-91 en N-528-70, van de Gasunie gelegen die onder Bevb vallen. Het betreft respectievelijk een 8” en een 6” hogedruk aardgasleiding met een werkdruk van 40 bar. De leidingen kennen geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Het plangebied ligt binnen de inventarisatieafstand van 95 meter van de 8” leiding en niet binnen de inventarisatieafstand van de 6”leiding van 70 meter. Omdat het plan geen nieuwe woning mogelijk maakt heeft het plan geen invloed op het groepsrisico ten gevolge van de leiding.

Conclusie: De ligging van deze aardgasleidingen vormen op grond van het BevB geen belemmering voor onderhavig plan.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het wijzigingsplan 'Lonnekermeerweg 70' zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Op ca. 250 meter is de A1 gelegen. Deze maakt onderdeel uit van het Basisnet Weg. De weg kent een 10-6 contour van 1 meter en een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. De 10-7 contour ten aanzien van het groepsrisico is gelegen op 70 meter. Alle risicocontouren ten gevolge van de weg reiken niet over het plangebied.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het wijzigingsplan 'Lonnekermeerweg 70' of in de directe nabijheid daarvan zijn geen vaarwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de water.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan wijzigingsplan 'Lonnekermeerweg 70' is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Op ca. 70 meter is de spoorverbinding Hengelo-Oost – Oldenzaal gelegen. Dit tracé maakt onderdeel uit van het Basisnet Spoor. Dit traject kent geen 10-6 contour. De 10-7 en 10-8 contour ligt respectievelijk op maximaal 15 en 156 meter en ligt dus over het plangebied. Omdat er geen (beperkt) kwetsbaar object wordt toegevoegd is het tracé geen belemmering.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het buitengebied 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Lonnekermeerweg 70”

Het wijzigingsplan beoogt burgerbewoning planologisch mogelijk te maken op het (voormalige) agrarische erf Lonnekermeerweg 70. Daarmee worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Er zijn geen relevante gevolgen voor de waterhuishoudingssituatie ten opzichte van de bestaande situatie.

Wel dient de eigenaar van het plangebied er bewust van te zijn dat een te laag bouwpeil grondwateroverlast genereert in combinatie met de verplichte waterberging op eigen terrein. Een voldoende hoog bouwpeil ten opzichte van de omgeving voorkomt eenvoudig dit probleem.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Wel maken wij aanvrager erop attent dat een te laag bouwpeil grondwateroverlast genereerd in combinatie met de verplichte waterberging op eigen terrein. Een voldoende hoog bouwpeil ten opzichte van de omgeving voorkomt eenvoudig dit probleem

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Buitengebied Noordwest - Wijziging 3

Het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest - Wijziging 3” is gelegen in de nabijheid van het Natura 2000 gebied Lonnekermeer. Het beoogde plan heeft echter geen negatief effect op Natura 2000-gebieden. De potentiële effecten van activiteiten in het plangebied nemen zelfs af door de wijziging van de bestemming 'agrarisch' naar bestemming 'wonen'.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Buitengebied Noordwest - Wijziging 3

De aanvraag betreft het herbestemmen van de woning en directe omgeving. Feitelijk wordt het huidige gebruik bestemmingsplantechnisch vastgelegd. Naar aanleiding van deze ruimtelijke procedure vinden er binnen het plangebied niet of nauwelijks ruimtelijke ingrepen plaats. De beoogde functieverandering van het perceel heeft geen invloed op de functionele leefomgeving van beschermde soorten.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Buitengebied Noordwest - Wijziging 3

Het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest - Wijziging 3” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op ca. 123 meter ten oosten van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3 lid 7 onder b van het bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest''. Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid wordt de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd in de bestemming 'Wonen' na beëindiging van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf.

De regels van dit wijzigingsplan zijn zeer beperkt. In artikel 1 zijn drie begripsbepalingen opgenomen. Artikel 2 bepaalt dat de regels van het bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest'' van toepassing zijn, artikel 3 regelt het overgangsrecht en artikel 4 geeft de naam van het wijzigingsplan aan.

6.2 Bestemmingen

Op de verbeelding is de bestemming Wonen opgenomen, het gaat hier om artikel 3 van de regels van het bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest''. De dubbelbestemming Waterstaat - Intrekgebied is ook op de verbeelding opgenomen, het gaat hier om artikel 43 van het bestemmingsplan ''Buitengebied Noordwest''. Verder is het bouwvlak op de verbeelding weergeven. Voor een beschrijving van de verdere juridische planopzet wordt verwezen naar het vigerende bestemmingplan ''Buitengebied Noordwest''.

6.3 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit wijzigingsplan is de gewijzigde situatie juridisch vast te leggen. In dit geval betekent dit de bestemming 'Agrarisch' binnen het bouwvlak te wijzigen naar 'Wonen'.

De gronden zijn eigendom van een particulier. De uitvoering is niet afhankelijk van financiële bijdragen van de gemeente. In een anterieure overeenkomst, als bedoeld in artikel 6:24 Wro, is met de initiatiefnemer een kostenverhaal opgenomen. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan voldoende is aangetoond.