direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00189-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding wijzigingsplan

Er is een aanvraag ingediend om twee woningen te mogen bouwen op het perceel op de hoek van de Dr. Zamenhoflaan en de Horstlindelaan.

Het perceel is kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie B, nummer 5906, groot 2.183 m2, en ligt in een gebied waarvoor het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" geldt. De bestemming van dit perceel is "Wonen". Er is op de verbeelding een groot bouwvlak opgenomen. Het perceel is echter sinds jaar en dag onbebouwd gebleven.

In het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" is voor gronden met de bestemming "Wonen" een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is.

Er is een wijzigingsplan ontworpen om het grote bouwvlak te veranderen in twee kleine bouwvlakken, of anders gezegd, het grote bouwvlak wordt verkleind en een ander relatief klein bouwvlak wordt binnen de bestemming "Wonen" toegevoegd.

Het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 ” is daarvan het resultaat.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 ” betrekking heeft ligt in het noorden van de gemeente Enschede in de wijk de Bolhaar. Het plan heeft betrekking op het perceel Lonneker, sectie B, nummer 5906, op de hoek van de Dr. Zamenhoflaan met de Horstlindelaan.

Afbeelding: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0001.png"

1.3 Geldende juridische regelingen

Voor het gebied geldt het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016", dat op 27 juni 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0002.png"

Afbeelding: Vigerende bestemming

De gronden hebben de bestemming Wonen.

Artikel 17 (Wonen) van dat bestemmingsplan is hierop van toepassing. Artikel 17.2.2. van de planregels geeft aan dat hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak.

In artikel 17 lid 7 is onder c de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 23 (algemene aanduidingsregels);
2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
4. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
5. voor het overige het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van de bestemming "Wonen" van overeenkomstige toepassing is.

Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is in artikel 17 lid 7 onder d opgenomen dat:

  • is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
  • in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
  • is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
  • is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
  • is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Onder e van lid 7 van artikel 17 is bepaald dat burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing kunnen geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Op het perceel Dr. Zamenhoflaan - Horstlindelaan is een groot bouwvlak aanwezig. Het is een perceel waar tot nu toe geen woonbebouwing op staat. Ook niet ten tijde van het voorbereiden en vaststellen van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016". Het is wel bekend dat dit perceel al jarenlang te koop werd aangeboden met de bedoeling er woningbouw op te realiseren.

Tevens kent het perceel de dubbelbestemming "Waterstaat - Intrekgebied". Deze dubbelbestemming laten we ongemoeid.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een wijzigingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro maakt het in artikel 3.6 mogelijk dat in het bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt gegeven om de bestemming binnen in het bestemmingsplan te bepalen grenzen te wijzigen.


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is bepaald dat de bepalingen over het bestemmingsplan uit hoofdstuk 3, ook van toepassing zijn op een wijzigingsplan. In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat een plan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Ook een wijzigingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een wijzigingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een wijzigingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het wijzigingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3” is geen wijkorgaan actief.

Het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 ” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit wijzigingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)).

Echter in dit geval gaat het om het voornemen om een wijzigingsplan, namelijk het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 ”, in voorbereiding te nemen.

De kennisgeving zoals bedoeld in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt niet voor wijzigings- of uitwerkingsplannen. Over welke ruimtelijke ontwikkelingen er mogelijk zijn binnen het plangebied heeft men namelijk al kennis kunnen nemen tijdens de procedure van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016".

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een wijzigingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een wijzigingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt belanghebbenden de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij het College van Burgemeester en Wethouders. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

Zienswijzen

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft ter visie gelegen van 21 maart 2019 tot en met 1 mei 2019. In deze periode zijn zienswijzen kenbaar gemaakt.

De gemeentelijke beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in de "Nota Samenvatting en beantwoording zienswijzen WP Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3" die als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het wijzigingsplan wordt gevoegd.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het wijzigingsplan door het College van Burgemeester en Wethouders staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing wijzigingsplan aan beleid en regels van het Rijk

De ontwikkeling in dit wijzigingsplan is kleinschalig. Het ruimtelijk beleid van het Rijk zegt hier niet iets specifieks over.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0003.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Omdat dit wijzigingsplan het bestaande bouwvlak verkleint en verplaatst en een ander klein bouwvlak toevoegt in lijn met de stedenbouwkundige opzet van het gebied en wat betreft de functie passend in het gebied en kleinschalig van aard is, is het niet nodig om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die van toepassing zijn op het plangebied.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid .

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer grondgebonden woningen. Daarbij ligt de focus op bouwen in de bestaande stad en met name in het Binnensingelgebied.

De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

NB Stedelijke Koers wordt opgevolgd door “Richting aan Ruimte” (RAR). Dit betekent een nieuwe prioriteringsslag voor de plannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en kantoren. RAR zal in 2016 worden vastgesteld.

2.3.3 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

2.3.4 Toetsing wijzigingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

De ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, is niet in strijd met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is het vliegervormige perceel aan de noordelijke kop van de Dr. Zamenhoflaan op de hoek met de Horstlindelaan in de woonbebouwing van de wijk de Bolhaar. Het perceel maakt onderdeel uit van een woonwijkje met vrijstaande en aaneengeschakelde woningen.

Het perceel wordt aan de onderkant (zuidkant) geflankeerd door een perceel met een vrijstaande woning.

Aan de westkant grenst het perceel aan onbebouwde agrarische gronden met landschappelijke waarden. Aan de noordkant bevinden zich aan de overzijde van de Horstlindelaan agrarische gronden met landschappelijke waarden, bosgronden en een fraai oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0004.png"

Afbeelding: Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0005.png"

Afbeelding (Cyclorama): Vooraanzicht onbebouwd perceel Dr. Zamenhoflaan hoek Horstlindelaan

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Ingevolge de Ladder duurzame verstedelijking moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen:

  • I. beschrijven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • II. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, beschrijven inhoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • III. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig wordt ontwikkeld.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

'Stedelijke ontwikkeling' en het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 "

Voor het perceel geldt het bestemmingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016”. De bestemming van dit perceel is “Wonen”. Er is op de verbeelding van het bestemmingsplan één groot bouwvlak opgenomen. Het perceel heeft weliswaar de bestemming “Wonen” met een groot bouwvlak, maar is sinds jaar en dag onbebouwd gebleven. Eerdere bouwplannen zijn niet doorgegaan.

Nu is er een serieuze gegadigde die een aanvraag heeft ingediend voor de bouw van twee woningen, waarbij het perceel in twee ongeveer gelijke delen wordt gesplitst. De aanvraag is besproken in de Werkgroep Herzieningen. De Werkgroep Herzieningen heeft de aanvraag integraal beoordeeld en geadviseerd planologische medewerking te verlenen. De mogelijkheid van twee woningen op dit grote eindperceel past goed binnen de stedenbouwkundige structuur als sluitstuk van het bebouwingslint van de Dr. Zamenhoflaan.

De beoogde ontwikkeling is een puur particulier initiatief, waarmee het braakliggende perceel eindelijk een waardevolle invulling krijgt.

In het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" is voor gronden met de bestemming "Wonen" een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is.

Dit wijzigingsplan is ontworpen om het grote bouwvlak te veranderen in twee kleine bouwvlakken, of anders gezegd, het grote bouwvlak wordt verkleind en een ander relatief klein bouwvlak wordt op dit perceel toegevoegd.

Met dit wijzigingsplan wordt optimaal gebruik gemaakt van de bevoegdheid van B&W, zoals opgenomen in artikel 17 lid 7 van het bestemmingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016”.

4.2 Stedenbouwkundig plan

Het plangebied is een onbebouwd perceel aan de westkant van de Dr. Zamenhoflaan op de hoek met de Horstlindelaan. In het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" hebben de bebouwde linten aan weerszijde van de Dr. Zamenhoflaan en aan weerszijde van de Horstlindelaan de bestemming "Wonen".

De situering van de bouwvlakken waarbinnen de woningen gebouwd mogen worden is gerelateerd aan de voorgevelrooilijnen van de "naastliggende" woningen. Een voorlopige schets laat zien dat de ene woning bereikbaar is vanaf de Horstlindelaan en de andere vanaf de Dr. Zamenhoflaan.

De mogelijkheid om deze woningen te bouwen is het opvullen van een eindperceel binnen de bebouwde kom en past goed binnen de stedenbouwkundige structuur.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0006.png"

Situering van de woningen

4.3 Wijzigingsregels

Wijzigingsregels in artikel 17 "Wonen" van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016"

In artikel 17 lid 7 onder c, d en e van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" zijn de voorwaarden genoemd waaronder gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheid om een bouwvlak toe te voegen en/of te veranderen.

Hieronder is een fragment opgenomen van de verbeelding van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016". In dit fragment wordt nog het huidige bouwvlak weergegeven. Aan dit bouwvlak is jarenlang geen invulling gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0007.png"

Ten aanzien van de situering is bepaald dat in de voorgevelrooilijn moet worden gebouwd. De voorgevelrooilijn van de nieuwe bouwvlakken is daarom zoveel mogelijk gelijk gelegd aan de voorgevelrooilijn van de bestaande woningen op de aangrenzende percelen of op de percelen in de directe omgeving.

Hieronder is een fragment opgeomen van de verbeelding van het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3".

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0008.png"

Verder moet er volgens de wijzigingsregels voldoende parkeergelegenheid zijn. Op het perceel zelf is voldoende ruimte om te parkeren.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op onder meer de milieuaspecten bodem, archeologie, waterhuishouding, en natuur. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden uit de wijzigingsregels ten aanzien van de genoemde milieuaspecten.

Het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsregels uit artikel 17 lid 7 onder c,d en e van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016".

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Er is een brochure uitgebracht met kenmerken van deze verschillende identiteiten en doelen van welstandszorg. Voor het plangebied van het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3" geldt de welstandsidentiteit "Vrije landelijke bebouwing".

Een bouwplan moet zich voegen naar de in deze brochure genoemde kenmerken van identiteit en een bijdrage leveren aan het geformuleerde doel van welstandszorg. De stadsbouwmeester hanteert bij de
welstandsbeoordeling de volgende specifieke criteria.

De belangrijkste kernpunten zijn ten aanzien van de invulling van de kavel:

  • gebouw en tuin moeten een eenheid vormen en bijdragen aan de
    ruimtelijke opbouw van het landschap
  • de positie en oriëntatie van bebouwing op de kavel moet inspelen
    op de landschappelijke situatie en zowel vanaf de weg als vanuit
    het land een mooi perspectief opleveren
  • de positie van het gebouw op de kavel moet een goede compositie
    vormen met naastgelegen bebouwing
  • de positie van het gebouw op de kavel mag belangrijke doorzichten
    en uitzichten niet verstoren.

De belangrijkste kernpunten zijn ten aanzien van het bouwvolume en de gevel van gebouwen:

  • het bouwvolume moet bescheiden zijn en mag het landschap niet domineren;
  • het bouwvolume moet variëren ten opzichte van naastgelegen bouwvolumes, maar van gelijke orde van grootte zijn;
  • gebouwen moeten van een landelijk type zijn, generieke nieuw bouwwijktypen, flats en andere stedelijke bouwvormen zijn niet toegestaan;
  • gebouwen moeten harmoniëren met gebouwen in de omgeving in stijl, kleur, materiaal en kenmerkende details;
  • kleuren moeten een rustig en natuurlijk palet vormen;
  • gebouwen moeten zich in architectuur op de landelijke omgeving richten en een ‘gezicht’ maken naar de weg;
  • gebouwen moeten naar alle zijden verzorgde gevels hebben en een positieve rol spelen in het landschapsbeeld;
  • gebouwen moeten een goede architectuur hebben, met fijnzinnige details of versiering, die bijdraagt aan de (romantische) Twentse sfeer.

Daaarnaast gelden er op basis van de Welstandsnota de volgende aanbevelingen:

  • een verzorgde tuininrichting is cruciaal voor de landelijke kwaliteit van de woningen; groene beplanting, grote bomen en kleurige bloemen moeten samen met de verschillende bebouwingsvolumes het levendige en ontspannen geheel van de landelijke woning vormen;
  • uitbreidingen moeten anders worden gecompenseerd met nieuwe aanplant;
  • bij nieuwbouw moeten ook nieuwe bomen worden geplant, passend in het landschap, zodat woningbouw tot landschapsbouw leidt;
  • de tuininrichting, de verharding, beplanting en eventueel hekken en poorten moeten een landelijke en stijlvolle sfeer uitstralen;
  • voor erfscheidingen moeten bij voorkeur soorten worden gebruikt die in de omgeving groeien, hier veelal beuk of haagbeuk en meidoorn.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een wijzigingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk plan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een wijzigingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, namelijk het mogelijk maken van twee woningen, is er geen mer(beoordelings)plicht. Ook is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet nodig.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied van het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3" aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Deze bedrijven, zoals het zwembad Het Slagman, de voetbalvereniging Emos aan de Dr. Zamenhoflaan, een rundveebedrijf aan de Dr. Zamenhoflaan 225, een sportveld aan het Wethouder Horstman Sportpark en de verderop gelegen veehouderij aan de Pompstationweg 6 liggen verder weg dan de aan te houden indicatieve afstanden tot woningen. De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in het "Overzicht bedrijven omgeving Dr. Zamenhoflaan hoek Horstlindelaan" behorend bij het wijzigingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3”. Dit overzicht is als bijlage toegevoegd aan bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00189-0003_0009.png"

De conclusie van de bedrijven- en milieu-inventarisatie is dat bedrijven en voorzieningen uit het overzicht ten aanzien van het plangebied en de realisatie van twee woningen naar verwachting geen milieuhinder veroorzaken.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een wijzigingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Bodemkwaliteit en het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 "

Het wijzigingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3” beoogt het planologisch mogelijk maken van twee woningen.

Er zijn van het betreffende terreindeel of van de in de nabije omgeving gelegen terreindelen, geen historische activiteiten bekend die aanleiding geven om te verwachten dat de bodem op het terreindeel ernstig verontreinigd is geraakt.

Er zijn twee bodemonderzoeken bekend die op het terreindeel zijn uitgevoerd. Uit de in 1996 en 2001 verrichte bodemonderzoeken blijkt dat er plaatselijk licht verhoogde gehalten in de grond en licht verhoogde concentraties in het grondwater voorkomen.

Op basis van de historie en de in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken wordt verwacht dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn met betrekking tot de bodemkwaliteit en de voorgenomen herinrichting en bouwactiviteiten.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient, gezien de ouderdom van de bekende bodemonderzoeken, een nieuw bodemonderzoek volgens de NEN 5740 verricht te worden.

Indien er bij de herinrichting van het terreindeel grond vrijkomt die niet op het terreindeel zelf kan worden hergebruikt, kan afhankelijk van de resultaten van het uit te voeren bodemonderzoek, voor de hoeveelheid vrijkomende grond, de wijze van toepassen en de locatie van toepassen, een aanvullend bodemonderzoek nodig zijn.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan en dus ook een wijzigingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

Op het perceel op de hoek Dr. Zamenhoflaan - Horstlindelaan is men van plan 2 woningen te realiseren. De locatie is gelegen binnen de zone van een op grond van de Wgh gezoneerde weg. Het betreft het gedeelte van de Horstlindelaan, dat is gelegen buiten de bebouwde kom en waar een maximum snelheid geldt van meer dan 30 km per uur. De Wgh is niet van toepassing op de overige in de directe omgeving van de locatie gelegen wegen, te weten de Horstlindelaan binnen de bebouwde kom en de Dr. Zamenhoflaan, omdat dit 30 km-wegen zijn.

De 30 km-zone-grens van de Horstlindelaan ligt net ten westen van de kavel Horstlindelaan -

Dr. Zamenhoflaan. Ter hoogte van de kavel is de Horstlindelaan dus 30 km/uur.

Het gedeelte van de Horstlindelaan dat 60 km/uur is en waar de Wet geluidhinder op van toepassing is bevindt zich ten westen van de kavel. Echter de zone die bij het 60 km deel van de Horstlindelaan hoort loopt nog 200 meter door. Daarmee ligt de kavel binnen de zone van het 60 km deel van de Horstlindelaan.

Maar gezien de verkeersintensiteit op de Horstlindelaan, dient sowieso in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Daarbij is het niet van belang of de Wet geluidhinder nu wel of niet van toepassing is.

Het onderzoek is inmiddels door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn verwoord in het rapport "Akoestisch onderzoek 2 woingen Horstlindelaan te Enschede" met kenmerk 18.175 d.d. 14 november 2018. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Horstlindelaan niet wordt overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 46 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) waardoor een hogere grenswaarde niet noodzakelijk is. De Wet geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor dit plan.

Met betrekking tot het wegverkeerslawaai van de gezoneerde Horstlindelaan (buiten de bebouwde kom) en de niet-gezoneerde 30 km/u wegen, de Horstlindelaan (binnen de bebouwde kom) en de Dr. Zamenhoflaan kan worden gesteld dat de gecumuleerde geluidsbelasting met 59 dB niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Bij de bouwaanvraag zal worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de maximale binnenwaarde uit het bouwbesluit van 33 dB.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh - wijziging 3" (Dr. Zamenhoflaan Hoek Horstlindelaan) is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het wijzigingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan is niet gelegen in de nabijheid van het vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. Er hoeft met betrekking tot het wegenverkeerslawaai geen hogere grenswaarde procedure gevoerd te worden.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Luchtkwaliteit

Met het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh - wijziging 3" wordt de realisatie van twee woningen op het perceel Dr. Zamenhoflaan hoek Horstlindelaan in Enschede mogelijk gemaakt.

Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van deze woningen is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2017 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2016, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Conclusie

De realisatie van twee nieuwe woningen op het perceel Dr. Zamenhoflaan hoek Horstlindelaan in Enschede valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het wijzigingsplan of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het wijzigingsplan of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water


Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is het wettelijk kader het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.


Basisnet Water

Binnen het plangebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.


Basisnet Spoor

Binnen het plangebied of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.


Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA) of helofytenfilter worden ingericht. Dit dient te gebeuren in overleg met het waterschap Vechtstromen. Uit een doelmatigheidsstudie is gebleken dat drukriolering niet doelmatig is en voor de particulier veel duurder is dan een IBA. Daarom zal er doorgaans geen drukriolering meer worden aangelegd. Er is geen provinciale ontheffing van de zorgplicht meer nodig wanneer de gemeente besluit om in het buitengebied uit doelmatigheidsoverwegingen geen afvalwater in te zamelen.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen, indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende (algemene) adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het wijzigingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3

Het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 ” maakt de bouw van twee woningen mogelijk. Door de Dr. Zamenhoflaan kan bij hevige neerslag veel water stromen. Het water gaat dan van de Mozartlaan naar de retentievoorziening aan de Dr. Zamenhoflaan. Het water kan tijdelijk wel 20 cm boven de kruin van de weg komen te staan. Geadviseerd wordt om hiermee rekening te houden met de keuze voor het bouwpeil. Waar standaard geadviseerd wordt om het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil (kruin van de weg) te leggen, is hier het advies minimaal 0,30 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil (kruin Dr. Zamenhoflaan) te leggen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Het wijzigingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3” is een plan dat een groot bouwvlak op het perceel verkleint en een ander klein bouwvlak toevoegt aan dit perceel dat reeds de bestemming "Wonen" heeft op basis van het bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016". Door deze toevoeging wordt het voor de aanvrager mogelijk gemaakt om er twee woning te mogen bouwen.

Conclusie Wet natuurbesscherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet naruurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren, maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt. Er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk, dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen, dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3

Het plangebied betreft een braakliggend terrein met ruigtekruiden. Er zijn geen waterpartijen of gebouwen aanwezig. Binnen het plangebied is aan de westzijde een groenstructuur aanwezig. Een deel van deze beplanting wordt ten behoeve van de ontwikkeling gekapt.

Er zijn bij de gemeente Enschede geen ecologische onderzoeken bekend van het plangebied. In de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen aanwezig van beschermde soorten binnen het plangebied. De te kappen bomen zijn vrij beperkt qua afmeting en ouderdom.

Een deel van de bomen blijft gehandhaafd. Mogelijk dat ze onderdeel uit maken van een vliegroute van vleermuizen. Aangezien de structuur gehandhaafd blijft zal de kap geen invloed hebben op de functionaliteit van de vliegroute.

De verwachting is dat het plangebied geen belangrijk onderdeel uit maakt van de functionele leefomgeving van beschermde soorten.

Door Natuurlbank Overijssel is ecologisch onderzoek verricht. De bevindingen zijn neergelegd in de rapportage "Horstlindelaan (ongenummerd) te Enschede", d.d. 3 september 2018

In het rapport wordt aangegeven dat er geen holen in de bomen aanwezig zijn. Tijdens ons bezoek in het voorjaar zijn deze echter wel in een berk aangetroffen. Hierover is contact gezocht met het adviesbureau. Dit bureau geeft aan dat de betreffende berk is omgevallen. Foto's bevestigen dit. Onze constatering dat de bomen in het plangebied mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen bevat is hierdoor niet meer actueel.

De rapportage is verder akkoord bevonden.

Gelet op het feit dat het wijzigingssplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3” een bestaand bouwvlak verkleint en een klein bouwvlak toevoegt op het perceel dat reeds de bestemming "Wonen" heeft op basis van het bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016", kan een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van soorten achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming, voor zover het betreft de bescherming van planten- en diersoorten, op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3

Het plangebied van het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 3 ” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 17 lid 7 van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016". De wijzigingsbevoegdheid voorziet in "het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, ...enz....".

Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid wordt het bestaande bouwvlak veranderd / verkleind en wordt een klein bouwvlak toegevoegd.

De regels van dit wijzigingsplan zijn zeer beperkt. In artikel 1 zijn 3 begripsbepalingen opgenomen. Artikel 2 bepaalt dat de regels van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" van toepassing zijn en artikel 3 geeft de naam van dit wijzigingsplan aan.

6.2 Beschrijving van het plan

6.2.1 Bestemmingen

Op de verbeelding is de bestemming Wonen opgenomen. Verder zijn binnen deze bestemming twee bouwvlakken en de maatvoeringen op de verbeelding weergegeven. Op het perceel geldt ook de dubbelbestemming "Waterstaat - Intrekgebied". Deze bestemming is te vinden in artikel 19 van de regels van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016".

Wonen (artikel 17)

Artikel 17 van de regels van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" is hier van toepassing. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Het hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Tevens zijn middels maatvoering op de verbeelding opgenomen de maximale goothoogte en bouwhoogte (voor dit bouwplan een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter).

Waterstaat - Intrekgebied (artikel 19)

Behalve de bestemming "Wonen" hebben de gronden ook de dubbelbestemming "Waterstaat - Intrekgebied".

De voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening.

Binnen de voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde in de leden 3.2, 4.2, 6.2,9.2, 12.2, 13.2, 15.2, 16.2 en 17.2. van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016".

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van wat er in lid 19.2 van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" wordt bepaald en toepassing geven aan het bepaalde in de leden 4.3, 12.3, 13.3, 15.3, en 17.3, mits kan worden aangetoond dat daardoor de risico's op verontreiniging van het grondwater niet toenemen en de grondwaterkwaliteit tenminste gelijk blijft.

Tenslotte kent artikel 19 nog een bepaling waarin staat dat het binnen de voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden niet is toegestaan om bij een omgevingsvergunning wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, voorzover het vormen van gebruik betreft die niet harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

6.3 Handhaving

Bestemmingsplannen en daarop gebaseerde wijzigingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Dit wijzigingsplan maakt de bouw van twee woningen mogelijk. De gronden in het plangebied zijn eigendom van een particulier.

Exploitatieovereenkomst

Met de grondeigenaar is een (anterieure) exploitatieovereenkomst gesloten waarmee de kosten van openbare voorzieningen en plankosten verhaald worden.