direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Janninkkwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00174-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Janninkkwartier ” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Janninkkwartier ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door de Industriestraat in het noorden, de Industriestraat/Zuiderval in het oosten, de Getfertsingel/Brugstraat in het zuiden en de Cromhoffbleekweg in het westen en ligt in het stadsdeel Centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0001.png"

kaartje ontwikkellocatie Janninkkwartier

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0002.png"

luchtfoto met plangebied

1.3 Geldende juridische regelingen

Het gebied Janninkkwartier valt onder het bestemmingsplan “Getfert-Perik-Hogeland-Noord”, dat op 25 september 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben het plan goedgekeurd op 24 mei 2007. Op 16 april 2008 is het bestemmingsplan in werking getreden.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.



Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Janninkkwartier ” is het erkende wijkorgaan Horstlanden/Veldkamp actief. De gemeente heeft de wijkraad in een vroeg stadium betrokken bij de eerste plannen van het Janninkkwartier.

De wijkraad Horstlanden/Veldkamp is gevraagd advies uit te brengen. In het kader van de adviesvraag is het is de beoogde ontwikkeling van het Janninkkwartier inhoudelijk doorgesproken met leden van de wijkraad Horstlanden/Veldkamp. De wijkraad heeft enthousiast gereageerd op de plannen. Zij voorzien geen bezwaren vanuit de omgeving.

De wijkraad zal in de loop van het proces betrokken worden, in de vorm van gesprekken of onderdeel van een klankbordgroep. 

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

De afgelopen jaren is deze locatie bij de provincie aangemerkt als woningbouw locatie en niet meegenomen in de NIBIS als bedrijfsterrein. De provincie staat positief tegenover de ontwikkelingen om de huidige functie bedrijven om te zetten naar woningbouw.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Janninkkwartier ” in voorbereiding te nemen gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Janninkkwartier ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is gepubliceerd in de Huis aan Huis, in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Het ontwerp-bestemmingsplan met de daarbij behorende stukken ligt van 22 maart 2018 tot en met 2 mei 2018 voor een ieder ter inzage. Gedurende deze termijn heeft ook het ontwerp-besluit Hogere grenswaarde ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Het beeldkwaliteitplan Janninkkwartier met bijbehorende stukken liggen van 18 oktober 2018 tot en met 28 november 2018 voor een ieder ter inzage. Ook hier zijn geen reacties op ingekomen.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

In dit bestemmingsplan zitten geen onderdelen waarop het rijksbeleid van toepassing is

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0003.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Bij de onderhavige ontwikkeling is het ontwikkelingsperpectief "Stedelijke netwerken als motor" van toepassing.

De locatie Janninkkwartier wordt gezien als "woon- en werklocaties" binnen het stedelijke netwerk.

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Op het Janninkkwartier is de "stedelijke laag" van toepassing. De volgende gebiedstypen zijn hierbij van toepassing:

  • bebouwingsschil 1900-1950
  • bedrijventerreinen
  • spoor met stations

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Het bestemmingsplangebied ligt geheel in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is op dit moment in onbruik geraakt bedrijventerrein. Dit wordt vooral rond stadsas Zuiderval deels getransformeerd naar woningbouw, waarbij functiemenging een belangrijk onderdeel is. Zo blijft bedrijvigheid in een moderne, stedelijke variant mogelijk. In 2017 heeft de gemeenteraad besloten om de ontwikkelstrategie "Zuiderval" vast te stellen waarin het Janninkkwartier wordt aangewezen als woningbouwlocatie. De ontwikkelstrategie "Zuiderval" is derhalve kaderstellend voor het onderhavige bestemmingsplan.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0004.png"

afbeelding: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten RO visie 2009 en Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies is voor het plangebied van het bestemmingsplan "Janninkkwartier" ondermeer de richting van woningbouw benoemd. Het betreft hier dan de ontwikkeling aan de Zuiderval.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst.

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: de huidige planologische situatie in het plangebied, de positie van het plangebied binnen de gemeente Enschede (de stedelijke context), de ruimtelijke kwaliteit, de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken, cultuurhistorie en verkeer.

3.1 Ruimtelijke structuur

Het Janninkkwartier bevindt zich ten zuiden van het centrum en ligt op het snijpunt van twee belangrijke hoofdstructuren van de stad. Aan de oostzijde grenst het gebied direct aan de hoofdinvalsweg en HOV-as de Zuiderval en aan de zuidzijde aan de Getfertsingel, onderdeel van de ringweg rondom het centrum van Enschede. Aan de westzijde wordt het gebied begrenst door de Cromhoffsbleekweg. Het station en de voorzieningen van de binnenstad bevinden zich op loop- en fietsafstand. Daarnaast is men via de Zuiderval snel op de A35. Met deze kenmerken biedt het Janninkkwartier uitgelezen kansen om hier een aantrekkelijk stedelijk woonmilieu te realiseren.

3.2 Functionele structuur

Het grootste gedeelte van het gebied ligt al zeer lang braak en vraagt om een stedenbouwkundige invulling die past bij deze beeldbepalende en strategische plek in Enschede. In de voormalige bedrijfsgebouwen die op het terrein staan hebben kunstenaars tijdelijk hun intrek genomen.

3.3 Cultuurhistorie

Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied

De vorm van het plangebied 'Janninkskwartier is terug te voeren op een 19e eeuws stratenpatroon. De Cromhoffsbleekweg (links) liep toen naar de bleekvelden van textielfabriek Cromhoff die lagen ten zuid-westen van de huidige kruising Getfertsingel/Zuiderval. Oostelijk tegen het plangebied lag een weg die in 1936 de naam 'Industriestraat' kreeg naar de industrie die zich in en rond het huidige plangebied ontwikkelde. Rechts van die straat is rond 1900 het Zuiderspoor aangelegd dat Enschede verbond met Ahaus. Dit was vooral ten behoeve van de aanvoer van kolen vanuit Duitsland voor de Enschedese textielindustrie. Rond 1970 is dit spoor ontmanteld en op het voormalige spoortraject is de huidige Zuiderval aangelegd.

Het gebied wordt aan de zuidkant begrensd door de Getfertsingel die aan het begin van de 20e eeuw is aangelegd.

Tot 1900 was het plangebied nog vooral agrarisch. Daarna onstond de eerste bebouwing langs de Cromhoffsbleekweg. Dat waren vooral afdakswoningen en een enkel bedrijfsgebouwtje.

1900 1936

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0006.png" 

Daarna is het gebied steeds meer een industrieterrein geworden, mede door de aanleg van het Zuiderspoor.

Nadat het Zuiderspoor is opgeheven, is ook geleidelijk aan de industrie verdwenen. Het meest prominente restant in het plangebied is het gebouw van voormalige houthandel Polman met zijn karakteristieke schaalvormige dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0007.png"

Archeologisch erfgoed in het plangebied

Het totale plangebied is ongeveer 3 hectare groot. Een deel hiervan zal in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling worden vergraven. In het kader van de archeologie is met name het deel van de ondergrond onder de 50 cm van belang. Het is onduidelijk hoeveel bodem op deze diepte wordt verstoord.

Reeds verstoorde bodemoppervlakte:

Op basis van bestaande bouwdossiers, oude luchtfoto's en oude topkaarten blijkt een gedeelte van het plangebied in het verleden reeds bebouwd te zijn geweest. De bouwwerken zijn opgericht in de eerste helft van de 20e eeuw. In hoeverre de bodem onder de bouwwerken ook tot grotere diepte (1-1,5 meter) verstoord is geweest is onduidelijk. Ongeveer 1/3 tot de helft van het gebied lijkt nooit bebouwd te zijn geweest.

Archeologisch onderzoek

Het noordelijk deel is archeologisch onderzocht. Het betreft “Cromhoffsbleekweg 69 t/m 75 en Industriestraat 30-34 te Enschede”, van ADC Archeoprojecten dd april 2010. Dit terrein is op basis van het onderzoek vrij gegeven. Hiernaast is een uitsnede te zien van de locaties die archeologisch onderzocht zijn, waaronder het hiervoor genoemde rapport.

Beleidstoets:

De noordelijk punt, onder het pand Industriestraat 30-32, heeft een Lage archeologische waarde. Pas wanneer meer dan 10 hectare bodem wordt verstoord op een diepte van 50 cm of meer is onderzoek noodzakelijk.

Het overige deel van het plangebied heeft de aanduiding “Onderzoeksgebied B”. Indien de werkzaamheden leiden tot verstoring van de ondergrond op een diepte van meer dan 50 cm en met een oppervlakte van meer dan 2500 m2 dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Bestemmingsplantoets

Geen archeologische planregels opgenomen.

In het onderhavige bestemmingsplan zal de aanduiding 'onderzoeksgebied b' opgenomen worden met bijbehorende regels.

Conclusie

Op basis van de te verwachten verstoring (> 2500 m2) irt de archeologische waarde van het gebied is onderzoek noodzakelijk.

Monumenten in het plangebied

In het plangebied bevinden zich verder geen gemeentelijke- of rijksmonumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Janninkkwartier" zijn langs de Getfertsingel monumentale en daarmee beschermwaardige bomen aanwezig. Deze zullen behouden blijven.

Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0008.png"

De cultuurhistorische waarde van het gebied zit in de vorm van het plangebied die terug is te voeren op oude verkeersstructuren.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ontwikkellocatie Janninkkwartier

In het kader van de ontwikkeling van de zone langs de Zuiderval is de gemeente Enschede voornemens om het Janninkkwartier te transformeren tot een duurzame, toekomstbestendige en levendige stadswijk. De wijk krijgt een compactstedelijk karakter en wordt autoluw.

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Wanneer de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Indien het bestemmingsplan de betreffende stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting bij het bestemmingsplan ook een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden voor benutting van (geschikte) beschikbare gronden of voor herstructurering of transformatie.

Regio

In het RWP Twente/West-Overijssel zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente/West-Overijssel zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde
uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen. Gemeenten in Overijssel maken maximaal 100% van de gemeentelijke vraag voor de komende 10 jaar naar
woningen beschikbaar in harde plannen. De provincie borgt dit. Door te programmeren voor de eigen
behoefte zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale)
woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens uit
andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt in de huishoudensprognose en daarmee ook de
regionale behoefte.


Gemeenten die over een ‘historische’ harde bestemmingsplancapaciteit beschikken van meer dan 100%
van de woningvraag, brengen het overaanbod met maximale voortvarendheid terug (maximaal 3 jaar
vanaf januari 2016). De provincie ziet hierop toe. Verder borgt de provincie met de verordening dat
gemeenten uitsluitend uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden met een plancapaciteit tot
maximaal 100% van de woningvraag kunnen benutten. Hiermee worden buurgemeenten beschermd tegen
negatieve effecten van overprogrammering bij buurgemeenten.

De Overijsselse gemeenten gebruiken de huishoudingsprognose van Primos 2013 als basis voor het
vaststellen van de vraag naar nieuwe woningen en de programmering daarvan. Primos wordt alom in
Nederland hiervoor gebruikt. Zodra er goede inzichten ontstaan over Primos 2015 – in 2016 – kijkt
Overijssel opnieuw naar de situatie. Voor gemeenten en de provincie is Primos 2013 – zolang goede
inzichten nog niet beschikbaar zijn – het meest actuele marktinzicht voor het bepalen van de woningvraag.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Janninkkwartier "

In het bestemmingsplan "Janninkkwartier" wordt een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt voor deze ruimtelijke ontwikkeling nagegaan of daarbij sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. De ontwikkelingen die als 'stedelijke ontwikkeling' moeten worden aangemerkt worden vervolgens getoetst aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.

  • In het Janninkkwartier is een ontwikkeling met transformatie van bedrijventerrein naar woningbouw (met mogelijkheden voor bedrijven aan huis). Deze ontwikkeling past in de Woonvisie. Door deze ontwikkeling is er ondermeer doorstroming mogelijk in het plangebied. Er worden woningen gerealiseerd die aansluiten bij de doorstroombehoefte in de buurt. Het gaat voor het overgrote deel over grondgebonden woningen vanaf het middeldure segment. In het kader van structuurversterking is dit waarop wij willen inzetten. De woonvisie gaat uit van groeien vanuit het hart. Het plangebied ligt in de directe nabijheid en kan een bijdrage leveren aan deze doelstelling
  • De ontwikkelingen rond de Zuiderval passen binnen de regionale afspraken over (suburbaan) wonen
  • Net als de Woonvisie gaat RaR uit van groei vanuit het hart. Omdat het hier over grondgebonden woningen in de nabijheid van het centrum gaat, past de ontwikkeling goed binnen dit doel van RaR
  • Naast de nu regionaal gemaakte afspraken zien we een hogere vraag naar woningen dan destijds verwacht. Het rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw van december 2017 dat in opdracht van de Vereniging WoON en de provincie Overijssel is opgesteld, geeft een veel hogere groei van het aantal huishoudens aan dan eerder voorzien. Tot 2030 groeit Enschede met 8500 huishoudens. Dit is meer dan het aantal woningen dat tot nu toe geprogrammeerd is voor die periode. We moeten daarom de woningbouwproductie verhogen. Het rapport zal worden verwerkt in de midterm review van de provinciale en regionale woningbouwafspraken.

Het betreft een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Uit recent marktonderzoek (zie hierboven) blijkt een behoefte aan grondgebonden (koop)woningen. De ontwikkelingen aan de Zuiderval kunnen hier een invulling aan geven. Gezien de goede ligging ten opzichte van het centrum, groenstructuren, invalswegen en openbaar vervoer mag worden verwacht dat deze locatie zeer geschikt is voor groepen die in een grondgebonden woning in de stad willen wonen. Vergelijkbare projecten in het binnensingelgebied waren afgelopen jaar zeer snel verkocht. Vaak was de belangstelling 10x zo groot als het aanbod.

Hiermee voldoet het plan aan de ladder duurzame stedelijke ontwikkeling.

4.3 Stedenbouwkundig plan

Janninkkwartier – stedenbouwkundig concept voor transformatie tot duurzame stadswijk

Het Janninkkwartier bevindt zich ten zuiden van het centrum en ligt op het snijpunt van twee belangrijke hoofdstructuren van de stad. Aan de oostzijde grenst het gebied direct aan de hoofdinvalsweg en HOV-as de Zuiderval en aan de zuidzijde aan de Getfertsingel, onderdeel van de ringweg rondom het centrum van Enschede. Aan de westzijde wordt het gebied begrenst door de Cromhoffsbleekweg. Het station en de voorzieningen van de binnenstad bevinden zich op loop- en fietsafstand. Daarnaast is men via de Zuiderval snel op de A35. Met deze kenmerken biedt het Janninkkwartier uitgelezen kansen om hier een aantrekkelijk stedelijk woonmilieu te realiseren. Het gebied ligt al zeer lang braak en vraagt om een stedenbouwkundige invulling die past bij deze beeldbepalende en strategische plek in Enschede.

De gemeente Enschede is voornemens het Janninkkwartier te transformeren tot een duurzame, toekomstbestendige en levendige stadswijk. De wijk krijgt een compactstedelijk karakter en wordt autoluw. Dit betekent dat de openbare ruimte het domein is van de voetganger en de fietser, auto's bepalen in deze wijk niet het straatbeeld. Bewoners parkeren hun auto altijd binnen de bouwblokken, op eigen terrein of in een collectieve voorziening. Bezoekers parkeren hun auto aan de rand van de wijk. Zodoende ontstaat veel ruimte om een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte in te richten, waar ontmoeten, verblijven, groen en water centrale thema's zijn. Deze openbare ruimte bestaat uit relatief smalle woonstraten, met elkaar verbonden door grotere publieke ruimtes in de vorm van pleinen, tuinen of parken. Deze straten en publieke ruimtes worden gevormd door overwegend grondgebonden woningen met hun voordeur aan de straat, zodat een levendige wijk ontstaat.

Daar waar de Zuiderval de Getfertsingel kruist, wordt de entree van de binnenstad gemarkeerd en is bebouwing met een meer stedelijk karakter gewenst. Aan de oostzijde wordt de rooilijn van de toekomstige bebouwing relatief dicht op de Zuiderval geprojecteerd. Met een maximale bebouwingshoogte van 15 meter en een minimale vrije begane grondhoogte van 3,5 meter ontstaat langs dit deel van de Zuiderval een smaller profiel en daarmee een straat met stedelijke allure.

Deze bebouwing beschermt tegelijkertijd de geplande achterliggende woonbebouwing tegen het wegverkeerslawaai van de Zuiderval. Voor de overige bebouwing in het Janninkkwartier geldt een maximale bebouwingshoogte van 12 meter.

Aan de zuidzijde wordt langs de Getfertsingel de gewaardeerde singeltypologie in de vorm van royale stadsvilla's doorgezet, zodat de karakteristieke bebouwingsstructuur van de Singel hier wordt versterkt.

Aan de westzijde wordt langs de Cromhoffsbleekweg ruimte gereserveerd voor een groenblauwe ader die de Utrechtlaan verbindt met de Haaksbergerstraat. Deze structuur bestaat uit een robuuste groene zone waarin een paden- en waterstructuur worden opgenomen, welke het Cromhoffpark verbindt met het Janninkkwartier en de bestaande en toekomstige woongebieden langs de Zuiderval. In het Janninkkwartier worden langs deze zone en daar achter de straten, pleinen en tuinen gevormd door negen nieuwe bouwblokken.

In de creërende en inspirerende stadswijk het Janninkkwartier is ruimte voor een gevarieerd aanbod aan stadswoningen, om zo flexibiliteit en keuzevrijheid te bieden en een levendige, afwisselende wijk te realiseren. Gedacht wordt om binnen de verschillende bouwblokken bouwkavels uit te geven zowel in (collectief) particulier opdrachtgeverschap als in de projectmatige sfeer. Woningtypologieën die goed binnen het Janninkkwartier passen zijn: compact vrijstaand en tweekapper, aaneengesloten stadswoning met tuin, zonder tuin of aan een gemeenschappelijke tuin. Op hoeken van bouwblokken die zich verkavelingstechnisch niet lenen voor grondgebonden woningen is toevoeging van ruime appartementen op kleine schaal mogelijk. Ook zal er binnen het Janninkkwartier nadrukkelijk ruimte worden geboden aan vernieuwende woonvormen.

In het Janninkkwartier is uitgangspunt dat energie wordt gewonnen uit hernieuwbare bronnen, elke woning heeft de mogelijkheid om gebruik te maken van duurzaam verwarmd water middels een aansluiting op het warmtenet. Daarnaast zal breed worden ingezet op het vertraagd en gescheiden afvoeren van hemelwater. Een autoluwe en groene inrichting van de openbare ruimte zal hiervoor een sterke basis vormen. Door de focus op voetgangers en fietsers worden alternatieve vervoerswijzen, zoals hoogwaardig openbaar vervoer, autodelen en de aanleg van zogenoemde mobiliteitshubs, kansrijker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0009.png"

beoogde stedenbouwkundige invulling plangebied

Groen

De openbare ruimte in de nieuwe wijk bestaat uit relatief smalle woonstraten, met elkaar verbonden door grotere publieke ruimtes in de vorm van pleinen, tuinen of parken. Het groen in de wijk is gerelateerd aan de woonfunctie die hier in de toekomst een plek zal vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0010.png"

Het groen langs de randen heeft een andere uitstraling. Langs de Zuiderval is de openbare ruimte gekenmerkt door 3 rijen Tilia (linde) in gazon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0011.png"

De invulling langs de Getfertsingel verandert qua profiel. De nieuwe woningen komen net zoals de bestaande woningen direct aan de singel te liggen. Naast de rijbaan met fietspad komt een parkeerstrook, dan een stoep en vervolgens de nieuwe woningen. De Getfertsingel wordt dan ook hier door de dubbele rij bomen (esdoorns) gekenmerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0012.png"

De Cromhoffsbleekweg zal in de toekomst begeleid worden door een robuuste groene zone waarin een paden- en waterstructuur worden opgenomen. Deze verbindt het Cromhoffpark met het Janninkkwartier en de bestaande en toekomstige woongebieden langs de Zuiderval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0013.png"

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen.

Het huidige welstandsregime voor het plangebied zal in een separate procedure worden gewijzigd, omdat alle bestaande bedrijfsbebouwing zal worden geamoveerd en er bebouwing met een geheel ander karakter teruggebouwd zal worden. Ook de nieuwe situatie zal gebaseerd zijn op de uitgangspunten van onze Welstandsnota “Bouwen aan Identiteit”.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.5.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.5.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

In 2015 heeft de Gemeente Enschede een actieplan duurzaamheid vastgesteld. In dit plan zijn de ambities voor de komende jaren vastgelegd. In Enschede kiezen we ervoor om bij de afbakening van het begrip duurzaamheid gebruik te maken van de principes van een Natural Step. The Natural Step is en methode om bedrijven, buurten, wijken en gemeenten toekomstbestendig te maken. Om dat te bereiken moet een bedrijf, buurt, wijk of gemeente:

  • 1. De bodem niet uitputten;
  • 2. Niet meer en sneller chemische stoffen in het milieu brengen, dan de natuur kan verwerken;
  • 3. De natuur niet sneller aantasten, dan ze zich kan herstellen;
  • 4. Geen dingen doen waardoor mensen worden beperkt in het vervullen van hun levensbehoeften.

Enschede doet dit door focus aan te brengen in 7 speerpunten en door onderstaande aanpak:

  • Groen gedrag willen we belonen
  • We streven naar de meeste duurzaamheid per euro
  • We doen het samen
  • We geven het goede voorbeeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0014.png"

Voor het Janninkkwartier is op basis van dit beleid en het actieplan duurzaamheid gekozen voor de invulling volgens onderstaande speerpunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0015.png"

Daarnaast kan aangegeven worden dat de gemeente Enschede het Ministerie heeft verzocht om strengere eisen te stellen dan het Bouwbesluit. Middels een verzoek in het kader van de Crisis en herstelwet is verzocht om een EPC-norm van 0 voor het gehele grondgebied van Enschede. Mocht dit gehonoreerd worden dan zal deze norm ook gaan gelden in het Janninkkwartier.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Janninkkwartier " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit betreft geen activiteiten die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing Besluit m.e.r. in relatie tot bestemmingsplan “Janninkkwartier”

Het bestemmingsplan “Janninkkwartier” maakt realisatie van maximaal 150 woningen mogelijk in een gebied waar nu een bedrijvenbestemming geldt. Het betreft een herontwikkeling binnen bestaand (hoog)stedelijk gebied. Het plangebied ligt op een goed ontsloten locatie, aan één van de uitvalswegen vanuit het stadscentrum (Zuiderval). De ruimtelijke uitstraling van de beoogde invulling zal per saldo verbeteren ten opzichte van de invulling die mogelijk is op basis van de huidige bestemming. Gegeven de aard en omvang van de voorgenomen activiteit is er geen sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r (D11.2).

Het bestemmingsplan maakt ook geen andere ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Janninkkwartier" aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of bedrijven en voorzieningen gelegen zijn binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies. Van die bedrijven en voorzieningen is door middel van nader dossieronderzoek beoordeeld of de feitelijke (bedrijfs)activiteiten een knelpunt opleveren voor een goed woon- en leefklimaat en of terugschaling mogelijk is. De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in de rapportage Bedrijven- en milieu-inventarisatie bestemmingsplan Janninkkwartier ”, in bijlage 3 bij deze toelichting.

In verband met de planontwikkeling (realisering woningbouw) van het gebied Janninkkwartier heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijvigheid en voorzieningen in de omgeving van het plangebied, die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijven en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering", is van de aanwezige bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Verder is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en zijn voor de bedrijven en voorzieningen de wenselijke afstanden (indicatieve hindercontour) aangegeven (zie bijlage 3).


Locatie Janninkkwartier


Uit de beoordeling is gebleken dat de indicatieve hindercontouren van de bedrijven Kolenaar en Carglass (Cromhoffsbleekweg 1 respectievelijk Cromhoffsbleekweg 3) zijn gelegen binnen het plangebied. In het kader van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van deze bedrijven. Er dient een milieuzonering te worden gehanteerd tussen deze bedrijven en te realiseren woningbouw waarbij minimaal een afstand van 10 m in acht moet worden gehouden (zie Bijlage 4 nader onderzoek bedrijven Kolenaar en Carglass).


Milieuzonering op basis bestemmingsplan


In de onmiddellijke nabijheid van de locatie Janninkkwartier zijn bedrijventerreinen gelegen. Op grond van de bestemmingsplannen voor deze bedrijventerreinen is bedrijvigheid tot een bepaalde milieucategorie toegestaan. Met betrekking tot de planontwikkeling van het gebied Janninkkwartier dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden die de omliggende bestemmingsplannen bieden ten aanzien van de vestiging van bedrijven. De milieuzonering (de te hanteren afstand tussen bedrijven en woningen) behorende bij de categorie bedrijven die is toegestaan op basis van het bestemmingsplan dient in acht te worden genomen. Het bestemmingsplan voor het Wegener-terrein (bestemmingsplan "Boswinkel") wordt voorbereid waarbij de milieucategorie verlaagd zal worden naar categorie 2.


Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

- Voor de locatie Janninkkwartier dient een milieuzonering te worden gehanteerd tussen de bedrijven Carglass en Kolenaar en te realiseren woningbouw waarbij minimaal een afstand van 10 m in acht moet worden gehouden.


- De aanwezige bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied Wegener vormen voor de planontwikkeling geen belemmering.


- Er dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden die de omliggende bestemmingsplannen bieden ten aanzien van de vestiging van bedrijven. De milieuzonering behorende bij de categorie bedrijven die is toegestaan op basis van het bestemmingsplan dient in acht te worden genomen.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemkwaliteit kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Janninkkwartier "

De huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, voldoet niet aan de kwaliteit voor de toekomstige functie wonen met tuin. Hierdoor beïnvloedt de huidige bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De bodem van het plangebied zal in overeenstemming met de Wet bodembescherming zodanig worden gesaneerd, dat de kwaliteit geschikt is voor de functie wonen met tuin. De saneringsvariant die gekozen gaat worden is afhankelijk van het budget dat beschikbaar wordt gesteld en de milieuhygiënische belemmeringen die voor de toekomstige functie nog acceptabel worden geacht. Mocht er sprake zijn van achterblijvende restverontreinigingen in de bodem, dan zal moeten zijn aangetoond dat deze geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de toekomstige gebruikers van het gebied.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied is (deels) gelegen binnen de zones van de Getfertsingel, de Varviksingel, de Cromhoffsbleekweg en de Zuiderval. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Janninkkwartier' zijn geen op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van geluidgevoelige gebouwen binnen de onderzoekszone.

Wettelijk kader
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur.


Volgens artikel 76a/77 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.


De binnen het plangebied te realiseren woningen zijn gelegen in stedelijk gebied binnen de zone van bestaande wegen. Op woningen bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (artikel 82, eerste lid Wet geluidhinder). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend tot ten hoogste 63 dB (artikel 83, tweede lid Wet geluidhinder). Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe geluidnota is vastgesteld.


Akoestisch onderzoek
Om inzicht te krijgen in de geluidsbelasting die de binnen het plangebied te realiseren woningen zullen ondervinden vanwege het wegverkeer is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Janninkkwartier, wegverkeerslawaai" van 6 februari 2018. Het rapport is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.


Onderzoeksresultaten
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op diverse woningen en appartementen vanwege het wegverkeer op de Getfertsingel, de Varviksingel en de Zuiderval de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Voor de geluidbelasting per bouwblok wordt kortheidshalve verwezen naar het uitgevoerde akoestisch onderzoek.


Uit het onderzoek blijkt verder dat bronmaatregelen op bezwaren van onderhoudstechnische, verkeerskundige en financiële aard stuiten. Overdrachtsmaatregelen zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt bezwaarlijk. Om de woningen te kunnen realiseren zullen hogere grenswaarden moeten worden verleend. De geluidbelasting bedraagt ten hoogte 59 dB en voldoet hiermee aan de ten hoogst vast te stellen waarde van 63 dB voor nieuwe woningen in stedelijk gebied. Verder blijkt uit het onderzoek dat voldaan wordt aan de voorwaarde van een geluidluwe gevel uit de Geluidnota. Tevens is sprake van een geluidluwe buitenruimte.


Cumulatie
Volgens de Wet geluidhinder is in het plangebied sprake van cumulatie op de appartementen in het zuidoostelijke deel van bouwblok 2. Op deze appartementen wordt de voorkeursgrenswaarde zowel vanwege het wegverkeer op de Getfertsingel, de Varviksingel als de Zuiderval overschreden. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt op de appartementen ten hoogste 65 dB (excl. correctie art. 110g). Zoals vermeld in de toelichting van hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het RMV2012 ligt vergelijking van de gecumuleerde belasting (zonder aftrek) met de normen uit de Wet Geluidhinder, waar wel een aftrek op is toegepast, minder voor de hand. Een geluidbelasting van 65 dB zou, indien deze door één weg zou worden veroorzaakt, leiden tot een te beoordelen geluidbelasting van 60 dB. Hiermee zou ruimschoots worden voldaan aan de ten hoogst toelaatbare waarde van 63 dB. Het enkele feit dat de geluidbelasting wordt veroorzaakt door drie wegen, waarvan er twee qua bijdrage duidelijk ondergeschikt zijn, is geen reden om een dergelijke geluidbelasting onaanvaardbaar te achten.


Hogere grenswaarde
In totaal wordt voor 63 woningen en appartementen een hogere waarde aangevraagd. Voor 18 woningen is dit uitsluitend vanwege het wegverkeer op de Getfertsingel en voor 35 woningen uitsluitend vanwege het wegverkeer op de Zuiderval. Voor 10 appartementen wordt zowel vanwege het wegverkeer op de Getfertsingel, de Varviksingel als op de Zuiderval een hogere waarde aangevraagd.


Conclusie
De woningen op de eerstelijnsbebouwing langs de Getfertsingel en de Zuiderval kunnen alleen worden gerealiseerd als voor 63 woningen/appartementen een hogere waarde wordt vastgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat aan de voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan.


Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarden.

Railverkeerslawaai

De geprojecteerde woningen liggen niet binnen de zone van een spoorweg. Het railverkeer vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Industrielawaai

De geprojecteerde woningen liggen niet binnen de zone van een industrieterrein. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Luchtvaartlawaai

De geprojecteerde woningen liggen niet binnen de zone van een luchthaven. Luchtvaartlawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Conclusie geluid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan

5.1.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:


a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Luchtkwaliteit en het plangebied “Janninkkwartier

Het voornemen bestaat om in het gebied Janninkkwartier, dat is gelegen ten westen van de Zuiderval, ten noorden van de Getfertsingel en ten oosten van de Cromhofsbleekweg, maximaal 150 woningen te realiseren. Om dit mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Ten behoeve van het bestemmingsplan dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin o.a. de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt.

Met het bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 150 woningen mogelijk gemaakt.
Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van 150 woningen is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2017 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2016, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Conclusie luchtkwaliteit

Het plan Janninkkwartier valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Janninkkwartier” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Janninkkwartier” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is recentelijk nieuwe wet- en regelgeving in werking getreden voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van deze nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Janninkkwartier” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Janninkkwartier” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Janninkkwartier” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Janninkkwartier

Het bestemmingsplan Janninkkwartier ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat het voormalige binnenstedelijke bedrijventerrein getransformeerd wordt tot een duurzame, toekomstbestendige en levendige stadswijk. De wijk krijgt een compactstedelijk karakter en wordt autoluw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0016.png"

Beoogde situering en indeling toekomstige bebouwing

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.


Uitgangspunten en randvoorwaarden:

Het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en de watervisie. Het GRP en de watervisie hanteren dezelfde uitgangspunten die van toepassing zijn op deze opgave. De watervisie is opgesteld door gemeente, waterschap, woningbouwcorporaties en onderzoeksinstellingen. Deze visie is in mei 2013 door de raad vastgesteld. Hierin zijn keuzes gemaakt waar wel en niet het gemengde rioolsysteem wordt omgebouwd tot een gescheiden systeem. Ook is het tracé van de aan te leggen stadsbeken aangegeven waar het gescheiden water op dient te worden aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0017.jpg"

Hemelwater

Uitgangspunt is dat in bestaand stedelijk gebied de afvoer van hemelwater zo min mogelijk via de riolering wordt afgevoerd en de afvoer van hemelwater in het buitengebied in zijn geheel niet via de riolering. Hemelwater dient zoveel mogelijk te worden verwerkt op het eigen terrein. Indien dat redelijkerwijs niet of in onvoldoende mate mogelijk is, moet het hemelwater vertraagd worden afgevoerd.

Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het watersysteem niet berekend. De watertoets van het waterschap dient dan te worden gevolgd. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen zodat het vervolgens vertraagd kan worden afgevoerd. De bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 mm, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 mm, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00174-0003_0018.png"

beoogde afvoer hemelwater

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden aan de perceelsgrens. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.

Grondwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen en het doelmatiger is om in de openbare ruimte maatregelen te treffen.

Wateropgave:

Voor de wateropgave geldt een verplichting van 20 mm berging over de oppervlakte van de aanvraag en 40 mm over het deel wat als extra bebouwing t.o.v. de oude situatie kan worden aangemerkt.

Randvoorwaarden.

  • vuil en schoon water apart aanbieden op de perceelsgrens.
  • Al het schone water zichtbaar bovengronds aanbieden op de perceelsgrens
  • 20 mm berging berekend over het totale verharde oppervlak van het plangebied en 20 mm extra over het deel aan extra verharding t.o.v. de oude situatie .(watertoets waterschap)

Bouwpeil:

De aanwezige waterberging in Janninkkwartier kan niet voorkomen dat bij extreme neerslag de straat (tijdelijk) onder water kan lopen. De bovenkant van de begane grondvloer van de nieuw te bouwen woningen dient derhalve minimaal 20 centimeter hoger te liggen dan het peil van de rijweg. Dit om het risico van wateroverlast in de geplande woningen te voorkomen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Het plangebied "Janninkkwartier"

Het plangebied van het bestemmingsplan “Janninkkwartier” betreft een nog niet gerealiseerd plandeel van het grootschalige herontwikkelingsgebied rondom de Zuiderval. Een groot gedeelte van de planlocatie bestaat uit al jaren braakliggend terrein. Nadat de laatste gebouwen binnen de planlocatie zijn afgebroken is het terrein niet meer onderhouden. Hierdoor is een gedeelte van dit terrein in de loop van de jaren begroeid geraakt met bomen en struiken.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Janninkkwartier

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, op grote afstand van Natura 2000 gebieden en van relatief beperkte aard en omvang. Gelet hierop kan op voorhand voor alle mogelijke effecten worden geconcludeerd dat eventuele negatieve effecten op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden kunnen worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming kan daarmee achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbesscherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Janninkkwartier

In 2011 is in opdracht van de toenmalige ontwikkelaar door ecologsich adviesbureau Eelerwoude een jaarrond ecologisch onderzoek uitgevoerd. Uitkomst van dit ecologisch onderzoek was dat in het plangebied geen vaste rust- of verblijfplaatsen of anderszins functioneel leefgebied aanwezig of te verwachten is. Aangezien dit onderzoek is verouderd is in het voorjaar en de zomer van 2017 een actualiserend ecologisch onderzoek (zie bijlage 1 van deze toelichting) uitgevoerd door een ecologisch deskundige van de gemeente Enschede. Uit dit onderzoek blijkt dat de situatie in het plangebied vergelijkbaar is met de situatie in 2011. Vaste rust- of verblijfplaatsen van (strikt) beschermde soorten zijn niet aangetoond of te verwachten. Wel is in de uiterste zuidwesthoek van het plangebied een groenzone aanwezig die moet worden aangemerkt als onderdeel van het functioneel leefgebied van huismussen die hun nest hebben in een woning aan de Getfertsingel 112, direct tegenover de groenzone. Wanneer deze groenzone verdwijnt is de kans groot dat de huismussen hun nestplaats gaan verlaten. Gelet op het feit dat het gaat om leefgebied van 5 paar huismussen kan, gelet op de totale populatie van huismussen in het centrum van Enschede, worden geconcludeerd dat daardoor geen sprake is van een wezenlijke invloed op het behoud van een gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is daarmee geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Wel wordt in het kader van de zorgplicht geadviseerd de struiken niet te verwijderen of, wanneer dit gelet op de planontwikkeling noodzakelijk is, dit pas te doen wanneer er een vergelijkbaar vervangend functioneel leefgebied gerealiseerd is.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Janninkkwartier

Het plangebied is niet gelegen op gronden die deel uitmaken van het NNN. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbescherming

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Janninkkwartier.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Janninkkwartier" is gekozen voor een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan waarbij een globale bestemming is gebruikt.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

Er is gekozen voor de bestemmingen "Woongebied" en "Verkeer" om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Binnen deze bestemming "Woongebied" zijn enkele randvoorwaarden opgenomen middels een aanduiding. Het gaat hier om het aantal maximaal te realiseren wooneenheden, een minimale en maximale bebouwingshoogte en een bouwvlak.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Janninkkwartier ”.

In Artikel 1, Begrippen, zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

Artikel 2, Wijze van meten, geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

6.3.1 Bestemmingen

De gronden begrepen in het bestemmingsplan Janninkkwartier ” zijn bestemd voor de hierna genoemde bestemmingen.

Verkeer (artikel 3)

De gronden met de bestemming “Verkeer” zijn bestemd voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Tot de in het plangebied voorkomende verkeersader wordt de Cromhoffbleekweg gerekend.

Dit is een weg waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs, water en groenaanleg mogelijk.Op de voor "Verkeer" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Woongebied (artikel 4)

De voor “Woongebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Binnen deze bestemming is het ook mogelijk om ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen,, groenvoorzieningen, speeltoestellen en overige wijkgerelateerde voorzieningen voor de openbare ruimte. Bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven bouwblok. Tevens zijn middels maatvoering op de plankaart opgenomen de maximale goothoogte en bouwhoogte (voor dit bouwplan grotendeels een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Voor de zone langs de Zuiderval is een minimale bouwhoogte van 12 meter en een maximale bouwhoogte van 15 meter opgenomen. Op grond van deze bestemming is het mogelijk 150 woningen te realiseren, waarvan maximaal 15 appartementen middels een ontheffing.

De te realiseren woningen zijn gelegen binnen de zogenaamde 48 dB lijn. Om de woningen te kunnen realiseren dient een ontheffingsprocedure Wet geluidhinder voor het vaststellen van een hogere grenswaarde te worden gevoerd.

6.3.2 Gebiedsaanduidingen

Het plan bevat de gebiedsaanduiding "overige zone - archeologisch onderzoeksgebied b". Hier zijn regels aan verbonden die een onderzoeksplicht kunnen inhouden naar (mogelijke) archeologische waarden in een gebied bij nieuwe ontwikkelingen en het aanwezige archeologisch erfgoed. Deze plicht hangt af van de oppervlakte en diepte van bodemverstorende werkzaamheden bij een nieuwe ontwikkeling.

6.3.3 Algemene regels

Het plan bevat diverse algemene regels:

anti-dubbeltelregel (artikel 5)

De anti-dubbeltelregel is een wettelijk voorgeschreven regel die bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen voor die grond buiten beschouwing blijft. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

algemene bouwregels (artikel 6)

In de algemene bouwregels zijn twee categorieën bouwregels opgenomen: bouwregels die uitsluitend van toepassing zijn wanneer daar in de bouwregels van een bestemming naar wordt verwezen en bouwregels die van toepassing zijn bij alle bestemmingen. De eerste categorie betreft algemene bouwregels voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, bebouwing buiten het bouwvlak en overige bouwwerken met de daarbij behorende afwijkingsregels. De tweede categorie betreft het onderkelderen van gebouwen en terreinen en het bouwen van nutsvoorzieningen.

algemene gebruiksregels (artikel 7)

In de algemene gebruiksregels zijn naast een algemeen gebruiksverbod ook enkele op specifieke situaties gerichte gebruiksregels opgenomen.

In het algemeen gebruiksverbod is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat niet in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming(en). Van deze regel uitgezonderd is het van het afwijkend gebruik dat door burgemeester en wethouders is toegestaan bij een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving.

De op specifieke situaties gerichte gebruiksregels hebben betrekking op het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in combinatie met wonen, het verbod op de verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk en het gebruik van gronden en bouwwerken die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als geluidzoneringsplichtige inrichting.

algemene aanduidingsregels (artikel 8)

De algemene aanduidingsregels bevatten de regels voor de diverse gebiedsaanduidingen in het bestemmingsplan. Gebiedsaanduidingen kunnen onder andere zijn opgenomen voor de bescherming van (mogelijk) in de bodem aanwezige archeologische waarden of voor de bescherming van milieugevoelige functies tegen milieuhinder (zoals geluids- of geurzones). De in het bestemmingsplan opgenomen gebiedsaanduidingen zijn beschreven in paragraaf 6.3.2 van deze toelichting .

algemene afwijkingsregels (artikel 9)

In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen (algemene) bouw- en/of gebruiksregels.

algemene wijzigingsregels (artikel 10)

In de algemene wijzigingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in bepaalde concreet genoemde gevallen onderdelen van het bestemmingsplan kunnen wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheden liggen in het verlengde van de afwijkingsbevoegdheden zoals genoemd in de algemene afwijkingsregels maar hebben doorgaans een grotere impact op de woon- en leefomgeving. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan een wijzigingsbevoegdheid voor het (gedeeltelijk) wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen, een wijzigingsbevoegdheid voor het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een cultuurhistorisch waardevol gebouw of een wijzigingsbevoegdheid voor het in geringe mate wijzigen van bestemmings- en/of bouwgrenzen om een gewenst en voor het overige in het bestemmingsplan passend bouwplan mogelijk te kunnen maken.

algemene procedureregels (artikel 11)

In de algemene procedureregels wordt verwezen naar de wettelijk voorgeschreven procedureregels voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, aangevuld met enkele specifieke gemeentelijke procedureregels.

overige regels (artikel 12)

In het artikel 'overige regels' zijn regels opgenomen die aanvullende werking hebben op de bouw- en gebruiksregels in het bestemmingsplan. Het betreft de regels voor het op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor parkeren en laden en lossen en de regels voor het bij nieuwbouw op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater.

6.3.4 Flexibiliteit

Afwijkingsregels

De afwijkingsregels van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd blijft. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving'.

Nadere eisen
Met het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een aangevraagde activiteit op ondergeschikte onderdelen aanpassen. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen of afwijkingen van de bestemming worden toegestaan.

Afwegingskader
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid en / of de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of bij de te verlenen omgevingsvergunning nadere eisen moeten worden gesteld. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden.

 
Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:    
Woon- en leefklimaat:    
Er dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goed woon- en leefklimaat, hierbij dient gelet te worden op:
- de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en de parkeerdruk op de openbare ruimte;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
- het uitzicht;
- de aanwezigheid van voldoende privacy.    
Straat- en bebouwingsbeeld:    
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
- een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing);
- de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
- gevelbeelden;
- de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
- de hoogtedifferentiatie;
- de situering van gebouwen op het perceel.  
Verkeersveiligheid:    
Ter waarborging van de verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
- de toename van de verkeersintensiteit;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- benodigde uitzichthoeken van wegen;
- de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
- de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
- de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.    
Sociale veiligheid:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden met:
- de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
- de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.    
Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding    
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
- aanwezigheid van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten;
- de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
- de bereikbaarheid van de bouwwerken voor hulpdiensten;
- de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.    
Milieusituatie:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
- de mate van hinder voor de omliggende functies;
- de gevolgen voor de externe veiligheid;
- de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
- de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
- de gevolgen voor beschermde (natuur)gebieden;
- de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
- de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
- de situering van gebouwen ten opzichte van het water.    
Cultuurhistorische waarde:  
Bij een ruimtelijke ingreep dient rekening te worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van een gebouw of ensemble van gebouwen in relatie met de omgeving.  
Gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken en/of gebruik is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan dan wel met een toegestane afwijking van het pan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.    

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is om de toekomstige situatie juridisch vast te leggen. De beoogde ontwikkeling in het voorliggende plan betreft het Janninkkwartier (het gebied globaal gelegen tussen de Cromhoffsbleekweg, Zuiderval en Getfertsingel). Het omvat de herontwikkeling van een bestaand bedrijventerrein naar een woongebied. De voor dit project benodigde percelen zijn in eigendom van de gemeente Enschede.

Grondexploitatie
De gemeenteraad van Enschede heeft in zijn vergadering van 6 februari 2017 de ontwikkelstrategie Zuiderval en de grondexploitatie van het project Zuiderval (inclusief het bijbehorende krediet) vastgesteld . Het plangebied Janninkkwartier maakt onderdeel uit van deze grondexploitatie.


Alle grondexploitatiekosten van het project Janninkkwartier worden gedekt uit de door de Raad vastgestelde grondexploitatie Zuiderval, welke jaarlijks geactualiseerd wordt binnen het meerjarenperspectief grondbedrijf. Conform de gemeentelijke financiële verordening wordt het uiteindelijke grondexploitatieresultaat bij het afsluiten van de grondexploitatie, verrekend met de reserve Grondbedrijf.

Exploitatieplan
Het kostenverhaal van de grondexploitatie is daarmee anderszins verzekerd. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk (art. 6.12 wet ruimtelijke ordening). Gelet op bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende is verzekerd en dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.