direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00162-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Bij de gemeente Enschede is een aanvraag ingediend om een bestaande woning aan de Weustinkhoekweg 107 te Enschede te amoveren en te herbouwen op beperkte afstand ten zuidoosten van de huidige woning. Een gedeelte van de locatie voor de beoogde woning is in het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" niet voorzien van een bouwvlak waarbij een deel van de beoogde locatie eveneens niet is voorzien van de bestemming 'wonen'. Daarmee past het plan niet binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost".

In de regels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen op basis waarvan het College van Burgemeester en wethouders bevoegd is om het bestaande bestemmingsplan te wijzigen, waaronder wijzigingsbevoegdheden ten behoeve van een beperkte verschuiving van bouwvlakken binnen de bestemming 'wonen' (art. 30.6.1, sub e) en beperkte verschuiving van bestemmingsgrenzen (art. 41.1, sub c).

Voorliggend wijzigingsplan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107” voorziet in toepassing van deze wijzigingsbevoegdheden en heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het wijzigingsplan Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107 ” heeft betrekking op het gebied waarbinnen het geldende en beoogde bouwvlak vallen van Weustinkhoekweg 107. Het plangebied ligt in stadsdeel Zuid, in het buitengebied ten zuiden van Enschede.

In onderstaande afbeelding is de ligging en begrenzing van het plangebied (indicatief) weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij voorliggend wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging en begrenzing plangebied (indicatief)

1.3 Geldende juridische regelingen

Het gebied valt onder het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost dat op 27 mei 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Vigerende bestemming; plangebied indicatief rood omkaderd

De gronden hebben grotendeels de bestemming 'Wonen' en een aanduiding 'bouwvlak'. De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, bed and breakfast of en mantelzorg. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bouwvlak mag één wooneenheid (met één woning) worden gebouwd met een inhoud van maximaal 750 m3. Onder de bestemming 'wonen' is onder andere een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het plan gewijzigd kan worden door 'het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat bouwgrenzen met niet meer dan 20 meter mogen worden verschoven'.

Een klein gedeelte van het plangebied (meest zuidelijk) heeft de bestemming 'agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor 'het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede het behoud van landschapselementen'. Er is geen bouwvlak aanwezig.

Het gebied heeft verder grotendeels de aanduiding 'archeologisch onderzoeksgebied b'. Hier mogen geen bouwwerken gebouwd worden met een oppervlakte van meer dan 5000 m² of werkzaamheden verricht worden met een bodemverstoring dieper dan 50 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van meer dan 5000 m2, Hier kan van worden afgeweken als uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat die niet onevenredig geschaad worden. Het meest zuidelijke gedeelte (grofweg de bestemming 'agrarisch') heeft geen archeologische aanduiding.

Verder is het volgende van toepassing op het plangebied:

Paraplu-bestemmingsplan 'Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)' van toepassing. Dit plan is vastgesteld op 8 december 2014 en onherroepelijk geworden op 30 januari 2015. Dit bestemmingsplan sluit vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten' en 'overige zone - vuurwerk uitgesloten'. Deze aanduidingen met bijbehorende regels blijven gelden na in werking treding van voorliggend wijzigingsplan.

Paraplu-bestemmingsplan 'Cultuurhistorie', vastgesteld op 2 februari 2016 en is inmiddels in werking getreden. De locatie valt binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorie'. De aanwezige bebouwing is niet aangeduid als 'karakteristiek'.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan (waaronder wijzigingsplannen) is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).

Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een wijzigingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een wijzigingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken. Binnen het plangebied van het wijzigingsplan Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107 ” is geen erkend wijkorgaan actief. Er is dan ook geen advies ingewonnen bij een wijkorgaan.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw wijzigingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het wijzigingsplan Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107 maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit wijzigingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro). In dit geval is het voornemen om een nieuw wijzigingsplan genaamd: Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107 ” in voorbereiding te nemen op 14 juni 2017 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan (in dit geval een wijzigingsplan) de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan (wijzigingsplan) Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107 ” en de mogelijkheid voor belanghebbenden om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 5 juli 2017 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant/op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Zienswijzen

Het plan heeft ter inzage gelegen van 6 juli 2017 tot en met 16 augustus 2017. Er zijn geen zienswijzen door belanghebbenden kenbaar gemaakt bij het college van Burgemeester en Wethouders.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen (waaronder wijzigingsplannen) moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing wijigingsplan aan beleid en regels van het Rijk

De op de projectlocatie beoogde sloop en herbouw van een woning valt niet onder één van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0003.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen.De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit bet Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsggebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen (waaronder wijzigingsplannen) in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing wijzigingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Het plan past binnen de generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel, zoals gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Bij keuze voor de nieuwe ontwikkeling zijn alle relevante belangen zorgvuldig afgewogen. De beoogde ontwikkeling is toekomstbestendig (over 20-30 jaar heeft het project zeker nog haar toegevoegde waarde) en heeft nagenoeg geen nieuw ruimtebeslag (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik). Het betreft enkel de vervorming van een bestaand bouwvlak zonder dat daarbij de oppervlakte van het bouwvlak toeneemt.

Voor het plangebied gelden geen gebiedsspecifieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap': Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit staat hier de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Het beleid richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Er gelden geen 'bijzondere gebiedscondities'.

Gebiedskenmerken

Het plangebied is binnen de diverse lagen de volgende gebiedskenmerken aangeduid:

  • 'Natuurlijke laag': "Dekzandvlakten en ruggen".
  • 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap': 'Oude hoevenlandschap'.
  • 'Stedelijke laag': niet van toepassing
  • 'Laag van de beleving': de Weustinkhoekweg en de Buurserstraat zijn opgenomen in het provinciaal fietsroutenetwerk

De vervorming van het bestaande bouwvlak, waar voorliggend wijzigingsplan voor bedoeld is, heeft ruimtelijk gezien een zeer beperkte impact. Het heeft geen relevante invloed op de hiervoor genoemde gebiedskenmerken. De ontwikkeling op zichzelf heeft mogelijk wel een kleine positieve invloed op de laag van de beleving, aangezien het erf er na de sloop en nieuwbouw van de woning zeer waarschijnlijk aantrekkelijker (mooier en netter) uit zal zien.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit wijzigingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0004.png"

Afbeelding 2.1: het 'RAR kompas'

2.3.3 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld:

  • Woonvisie
  • Detailhandelsstructuurvisie
  • Watervisie
  • Structuurvisie Cultuurhistorie
  • Structuurvisie Externe Veiligheid
  • Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.
2.3.4 Toetsing wijzigingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Met wijzigingsplan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107" wordt de vervorming van een bestaand bouwvlak mogelijk gemaakt. Dit heeft geen relevante invloed op de doelen van het hiervoor genoemde strategische beleid.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt bondig ingegaan op de huidige situatie in het plangebied, aan de hand van de huidige ruimtelijke en functionele structuur en cultuurhistorie.

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

In onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie in en in de directe omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0005.jpg" Afbeelding 3.1: huidige situatie directe omgeving plangebied (bezien vanuit het zuiden); plangebied indicatief aangegeven met rode ellips

Het erf Weustinkhoekweg 107 ligt in het buitengebied van Enschede, dicht bij de Duitse grens. De omgeving bestaat uit een mix van landbouwgronden, bos en woningen. Ten zuidwesten van het erf ligt de Weustinkhoekweg. Het erf is op deze weg ontsloten. Ten noordwesten ligt de wat drukkere Buurserstraat. Aan weerszijden van het erf liggen andere woonerven. Het erf ten oosten van het plangebied wordt ontsloten via de Buurserstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0006.jpg"

Afbeelding 3.2: huidige situatie plangebied (bezien vanuit het westen)

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een woonerf met deels verouderde bebouwing. De woning is aan vervanging toe. Dit geldt ook voor diverse bijbehorende bouwwerken.

3.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen archeologische monumenten of vindplaatsen aanwezig. Het gebied kent een middelhoge archeologische verwachting volgens de Archeologische Verwachtingenkaart. Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid heeft het gebied de aanduiding 'onderzoeksgebied B'. Een vertaling hiervan is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost'. Zie paragraaf 4.3 voor een nadere uitwerking ten aanzien van archeologie.

Er zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook zijn er geen beschermwaardige bomen en overige cultuurhistorische waardevolle elementen in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

'Stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

'Stedelijke ontwikkeling' en het wijzigingsplan

Met het wijzigingsplan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107" wordt slechts mogelijk gemaakt dat herbouw kan plaatsvinden van een bestaande woning. Er is hier geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

4.2 Stedenbouwkundig plan

Het plan bestaat uit de sloop van een verouderde woning aan de Weustinkhoekweg 107 te Enschede en de herbouw daarvan op beperkte afstand ten zuidoosten van deze te slopen woning. Zie onderstaande afbeeldingen voor de beoogde nieuwe locatie en een (concept) schets van de voorgevel van de beoogde nieuwe woning. In de nieuwe situatie blijft sprake van een compact woonerf. Dit is ook een voorwaarde voor het wijzigen van het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0007.jpg"

Afbeelding 4.1: Beoogde situatie te slopen en her te bouwen woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0008.jpg"

Afbeelding 4.2 (concept) schets voorgevel nieuwe woning.

Een gedeelte van de locatie voor de beoogde woning is in het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" niet voorzien van een bouwvlak waarbij een deel van de beoogde locatie eveneens niet is voorzien van de bestemming 'wonen' . Daarmee past het plan niet binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost". Met de in bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" opgenomen wijzigingsbevoegdheden ten behoeve van een beperkte verschuiving van bouwvlakken binnen de bestemming 'wonen' (max 20 meter; art. 30.6.1, sub e) en van bestemmingsgrenzen in het algemeen (max 5 meter; art. 41.1, sub c) wordt de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt. Door deze twee bevoegdheden gecombineerd toe te passen is het mogelijk om het bouwvlak te veranderen in de gewenste vorm binnen de gewijzigde bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00162-0003_0009.jpg"

Afbeelding 4.3: Beoogd bouwvlak (blauw omkaderd), te vervallen bouwvlak (rood vlak), aan te vullen bouwvlak (groen vlak) en te verschuiven bestemminggrens 'wonen' (aangeduid met pijlen)

Zoals aangegeven zijn ook diverse bijbehorende bouwwerken verouderd op het erf. De initiatiefnemer is voornemens deze op termijn te herbouwen en/of op te knappen. Dit is nog niet zeker en hier is nog geen concreet plan voor. Voor het herbouwen/opknappen van deze gebouwen is geen herziening of wijziging van het bestemmingplan nodig indien de bouw plaatsvindt binnen het bouwvlak.

De ontsluiting van het perceel zal plaats blijven vinden via de Weustinkhoekweg. De exacte ligging en vorm van de aansluiting op de weg wordt nog nader uitgewerkt. Voorliggend wijzigingsplan ziet alleen toe op het mogelijk maken van de vervorming van het bouwvlak. Parkeren zal net als in de huidige situatie plaatsvinden op eigen terrein.

4.3 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

In het plangebied zijn geen archeologische monumenten of vindplaatsen aanwezig. Het gebied kent een middelhoge archeologische verwachting volgens de Archeologische Verwachtingenkaart. Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid heeft het gebied de aanduiding 'onderzoeksgebied B'. Op deze gronden mogen in principe geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2. Burgemeester en wethouders kunnen echter hiervan afwijken voor de bouw van bouwwerken of uitvoering van werken geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de op deze locatie voorkomende bestemmingen, indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat er ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden. Een vertaling hiervan is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost'. Daarbij is kort gezegd de grens van 2500 m2 verruimd naar 5000 m2. De boogde ontwikkeling komt niet in de buurt van dergelijke oppervlaktes, ook niet bij een grens van 2500 m2 .

Zoals aangegeven zijn er ook geen andere monumenten, beschermenswaardige bomen of overige cultuurhistorische waardevolle elementen in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor iedere welstandsidentiteit is een brochure opgesteld met onder andere criteria en aanbevelingen voor de bebouwing en erfinrichting. Voor het plangebied van het wijzigingsplan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107" geldt de welstandsidentiteit

'Vrije landelijke bebouwing' (brochure 21). Het plangebied ligt daarbij tegen de identiteit 'Boerenerven' aan waar deels dezelfde criteria voor gelden. Enkele belangrijke criteria voor 'Vrije landelijke bebouwing' zijn:

  • gebouw en tuin moeten een eenheid vormen en bijdragen aan de ruimtelijke opbouw van het landschap
  • de positie van het gebouw op de kavel moet een goede compositie vormen met naastgelegen bebouwing
  • het bouwvolume moet bescheiden zijn en mag het landschap niet domineren
  • gebouwen moeten van een landelijk type zijn, generieke nieuw bouwwijktypen, flats en andere stedelijke bouwvormen zijn niet toegestaan
  • gebouwen moeten harmoniëren met gebouwen in de omgeving in stijl, kleur, materiaal en kenmerkende details
  • kleuren moeten een rustig en natuurlijk palet vormen
  • gebouwen moeten zich in architectuur op de landelijke omgeving richten en een ‘gezicht’ maken naar de weg

De te bouwen woning en eventuele andere vergunningplichtige bebouwing wordt getoetst aan de welstandscriteria ten tijden van de vergunningaanvraag voor bouwen.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling met een zeer beperkte impact. Het voert dan ook te ver om het Actieplan Duurzaamheid hier verder uitgebreid te beschrijven. De ontwikkeling sluit in ieder geval aan bij de duurzaamheidsdoelstelling in die zin dat de woning sowieso zal moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Daarbij wordt onder andere aandacht geschonken aan energiebesparende maatregelen en duurzame materialen. Dat is een verbetering ten opzichte van de bestaande verouderde woning. Ook wordt met dit wijzigingsplan een situatie gecreëerd waardoor de initiatiefnemer bereid is een investering te doen op het woonerf en er een woonerf ontstaat dat beter op de toekomst is toegerust (qua situering), ook voor eventuele toekomstige bewoners.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan (wijzigingsplan in dit geval) nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107 " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt eerst het onderwerp 'milieueffectrapportage' behandeld en vervolgens milieuhinder in relatie tot bedrijven in de omgeving. Daarna wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Het wijzigingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied van wijzigingsplan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107" aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of bedrijven en voorzieningen gelegen zijn binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies.

Het dichtstbijzijnde relevante bedrijf ligt op circa 450 meter ten noordoosten van het plangebied. Het betreft een grondgebonden veehouderij. Daarvoor geldt een standaard richtafstand van 100 meter ten aanzien van geurhinder. Voor gevoelige objecten (zoals de woning in het plangebied) in het buitengebied is deze afstand 50 meter op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan (in dit geval een wijzigingsplan) uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het wijzigingsplan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107 "

Het wijzigingsplan beoogt het planologisch mogelijk maken van de herbouw van een woning, gedeeltelijk buiten het huidige bouwvlak. Om na te gaan of de bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem (wonen) is een bodemonderzoek gedaan. Dit is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat de grond op de locatie niet verontreinigd is. Het grondwater is verontreinigd met Cadmium. Er is geen oorzaak of bronlocatie aanwijsbaar voor de grondwaterverontreiniging. Nader onderzoek of sanerende maatregelen zijn niet noodzakelijk.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.4 Geluid

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan (ook in een wijzigingsplan) moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

De locatie Weustinkhoekweg 107 is gelegen binnen enkele op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen. Het betreft de Weustinkhoekweg en de Buurserstraat. Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig gebouw (woning) binnen de onderzoekszone van deze wegen.

De gemeente Enschede beschikt over een verkeersmilieukaart. In de verkeersmilieukaart zijn alle voor geluid relevante wegen opgenomen. De Weustinkhoekweg is niet opgenomen in de verkeersmilieukaart. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen sprake zal zijn van een relevante verkeersintensiteit op deze wegen en daarmee ook niet van een relevante geluidsbelasting.

Met betrekking tot het wegverkeerslawaai ten gevolge van de Buurserstraat kan worden gesteld dat de geluidsbelasting, voor het toekomstig peiljaar 2030, op de huidige woning reeds ruimschoots voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Het bouwblok zal verder van de Buurserstraat af komen te liggen waardoor de geluidsbelasting verder zal afnemen en dan ook zal blijven voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het wijzigingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan (wijzigingsplan in dit geval) uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

De ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt is een project dat 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Er vindt in de nabijheid van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Ook is er geen risicovolle inrichting in de buurt. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan (wijzigingsplan in dit geval) een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. Dit kan door aan te sluiten op greppels of vijvers. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA) of helofytenfilter worden ingericht. Dit dient te gebeuren in overleg met het waterschap Vechtstromen. Uit een doelmatigheidsstudie is gebleken dat drukriolering niet doelmatig is en voor de particulier veel duurder is dan een IBA. Daarom zal er doorgaans geen drukriolering meer worden aangelegd. Er is geen provinciale ontheffing van de zorgplicht meer nodig wanneer de gemeente besluit om in het buitengebied uit doelmatigheidsoverwegingen geen afvalwater in te zamelen.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijven. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het wijzigingsplan “Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107

Het wijzigingsplan Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107 ” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. De in dit plan geprojecteerde bestemmingen wijken niet wezenlijk af van die in het geldende bestemmingsplan voor zover het de waterhuishouding betreft. Het plan heeft geen relevante gevolgen voor de waterhuishoudingssituatie ten opzichte van de bestaande situatie.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden "Witte Veen" en “Aamsveen” zijn op respectievelijk circa 1 kilometer ten zuiden 4,5 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen.

Gelet op de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107

Het wijzigingsplan beoogt het mogelijk maken van de herbouw van een woning, gedeeltelijk buiten het huidige bouwvlak. Ten behoeve van de herbouw zal een kastanjeboom verdwijnen. De woning heeft een pannendak en de gevels bestaan grotendeels uit hout. Het bestaande bouwwerk heeft een beperkte oppervlakte en hoogte. Een stenen spouwmuur met open stootvoegen is niet aanwezig. Dit betekent dat de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen van (strikt) beschermde planten- of diersoorten dan wel dat de locatie anderszins wezenlijk onderdeel uitmaakt van het functioneel leefgebied van een (strikt) beschermde soort op voorhand kan worden uitgesloten. Een nadere toetsing aan hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming, voor zover het de bescherming van planten- en diersoorten betreft, op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op circa 80 meter ten noordwesten van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan, mede gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, achterwege blijven.

Met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Wijzigingsplan en toetsing aan wijzigingsbevoegdheid

Het plan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107" betreft een wijzigingsplan. Een wijzigingsplan is een plan dat wordt opgesteld in overeenstemming met een wijzigingsbevoegdheid uit een bestemmingsplan. Zo kan het College van Burgemeester en wethouders het geldende bestemmingsplan (in dit geval "Buitengebied Zuidoost") wijzigen voor een afgebakend gebied. Aan een wijzigingsbevoegdheid zijn in het bestemmingsplan voorwaarden verbonden.

Om de beoogde ontwikkeling voor Weustinkhoekweg 107 mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de twee navolgende wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingplan "Buitengebied Zuidoost". Door deze twee bevoegdheden gecombineerd toe te passen is het mogelijk om het bouwvlak te veranderen in de gewenste vorm binnen de gewijzigde bestemming 'Wonen'.

Artikel 30.6.1, sub e:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

e. door het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat bouwgrenzen met niet meer dan 20 meter mogen worden verschoven."

Hieraan zijn nadere voorwaarden gekoppeld in artikel 30.6.2 (Nadere voorwaarden):

"a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels;

b. het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;

c. de (bedrijfs)activiteiten moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;

d. de afwijking mag niet toegepast worden binnen de Ecologische Hoofstructuur (EHS), zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.''

Het voornemen voldoet aan deze voorwaarden. De verschuiving van de bouwgrenzen bedraagt minder dan 20 meter. In de werkgroep nieuwe initiatieven is beoordeeld dat er vanuit landschappelijk oogpunt geen bewaren zijn tegen de verplaatsing van de woning. Parkeren vindt op eigen erf plaats, de ontwikkeling is haalbaar vanuit milieuoogpunt (zie par 5.1) en het plan ligt niet binnen EHS (tegenwoordig NNN genoemd; zie par 5.3).

Artikel 41.1, sub c:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;"

Hieraan zijn nadere voorwaarden gekoppeld in artikel 41.2 (Nadere voorwaarden):

"Bij de beoordeling van een verzoek om bij een omgevingsvergunning een afwijking als bedoeld in lid 41.1 toe te staan wordt het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen schema toegepast.''

Het voornemen voldoet aan deze voorwaarden. De bestemming 'wonen' zal 5 meter oostwaarts verschoven worden ten koste van de bestemming 'agrarisch'. Zoals hiervoor aangegeven is in de werkgroep nieuwe initiatieven beoordeeld dat er vanuit landschappelijk oogpunt geen bewaren zijn tegen de beoogde verplaatsing van de woning. Bijlage 3 van bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" wijst op een aantal landschappelijke uitgangspunten voor het ontwerp van het erf en de bebouwing. Bij de beoordeling van de bouwaanvraag zullen deze voorwaarden meespelen.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan (in dit geval een wijzigingsplan) is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het wijzigingsplan "Buitengebied Zuidoost - Wijziging 1 Weustinkhoekweg 107" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan (wijzigingsplan in dit geval) bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken. In dit geval betreft het plan een wijzigingsplan. De opgenomen planregels wijzigen een zeer beperkt deel van het plan.

De regels van dit plan zijn aanvullend op dan wel vervangend voor de regels die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost". De overige regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" blijven onverminderd van kracht.

De regels zijn in dit wijzigingsplan onderverdeeld in drie hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Algemene regels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. In Artikel 1 zijn enkele definities opgenomen van de in de regels gebruikte begrippen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

In dit hoofdstuk wordt aangegeven dat de aangegeven regels aanvullend zijn op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost en worden de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost voor het overige van toepassing verklaard op het plangebied van deze wijziging. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk aangegeven dat de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" is gewijzigd.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 staat enkel de "Slotregel". Deze geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

In voorliggend wijzigingsplan worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" op het plangebied van deze wijziging van toepassing verklaard.

Het betreft een beperkte wijziging van bestemmingsgrenzen en een bouwvlak, zoals weergegeven op de bij het plan behorende verbeelding. In het plangebied geldt na de wijziging alleen de bestemming 'Wonen'. De gebiedsaanduiding 'archeologisch onderzoeksgebied b' blijft behouden.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen (waaronder wijzigingsplannen) zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit wijzigingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Dit betekent in dit geval het mogelijk maken van de herbouw van een bestaande woning op een locatie waar nu gedeeltelijk geen bouwvlak aanwezig is.

Het betreft een particulier initiatief, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente zijn aan de plannen van de initiatiefnemer naar huidig inzicht geen kosten verbonden, met uitzondering van plankosten.

De planontwikkeling valt aan te merken als een "bouwplan" als bedoeld in titel 6.4 Wro. Dit betekent dat de Gemeente verplicht is om ten tijde van het vaststellen van het wijzigingsplan tevens een exploitatieplan vast te stellen.

Voor het verhaal van de plan(ontwikkelings)kosten en eventuele benodigde fysieke ingrepen (bijv. infrastructuur of nutsvoorziening) is een exploitatieovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Gezien het bepaalde in deze overeenkomst kan worden vastgesteld dat exploitant de kosten van de grondexploitatie aan de Gemeente vergoedt. Daarmee kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd, dat het opstellen van een exploitatieplan daarmee achterwege kan blijven en dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan voldoende is aangetoond.