direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00146-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding wijzigingsplan

Het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” heeft als doel het toevoegen van een bouwvlak in de bestemming 'Wonen' op het perceel Park de Kotten 317. Het perceel heeft reeds de bestemming 'Wonen'. In het bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016'' is voor de gronden met de bestemming 'Wonen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een bouwvlak. Het perceel Park de Kotten 317 is een ruime kavel die gesplitst gaat worden en waaraan met de wijzigingsbevoegdheid een bouwvlak wordt toegevoegd. Het voorliggende wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1" voegt derhalve een bouwvlak toe.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” betrekking heeft ligt in het noorden van de gemeente Enschede. Het plan heeft betrekking op het perceel Park de Kotten 317, kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie B, nummer 3779.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0001.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0002.png"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied (indicatief rood omkaderd)

1.3 Geldende juridische regelingen

Op het gebied is het bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016'' van toepassing dat op 27 juni 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0003.png"

Afbeelding 1.2: vigerende bestemming en ligging plangebied (indicatief rood omkaderd)

Wijzigingsbevoegdheid

Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Artikel 17 van het bestemmingsplan is hierop van toepassing. Binnen het bouwvlak is het mogelijk om een woning te realiseren.

In artikel 17 (Wonen) lid 7 is onder c de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 23 (algemene aanduidingsregels);
2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
4. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
5. voor het overige het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van de bestemming "Wonen" van overeenkomstige toepassing is.

Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is in artikel 17 lid 7 onder d opgenomen dat:

  • is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
  • in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
  • is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
  • is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
  • is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Verder wordt in artikel 17 lid 7 onder e bepaald dat burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing kunnen geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;- het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een wijzigingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro maakt het in artikel 3.6 mogelijk dat in het bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt gegeven om de bestemming binnen in het bestemmingsplan te bepalen grenzen te wijzigen.


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is bepaald dat de bepalingen over het bestemmingsplan uit hoofdstuk 3, ook van toepassing zijn op een wijzigingsplan. In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat een plan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Ook een wijzigingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een wijzigingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een wijzigingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” is geen erkend wijkorgaan actief.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit wijzigingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg. Ten aanzien van het ontwerp wijzigingsplan heeft er afstemming plaatsgevonden met het waterschap Vechtstromen.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een wijzigingsplan genaamd: Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” in voorbereiding te nemen op 26 oktober 2016 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een wijzigingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een wijzigingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij het college van burgemeester en wethouders. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerp wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 13 maart 2019 gepubliceerd in de "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft van 14 maart 2019 tot en met 24 april 2019 ter visie gelegen. Binnen deze periode konden belanghebbenden zienswijzen kenbaar maken bij het college van burgemeester en wethouders.

Er zijn binnen deze periode geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het wijzigingsplan door burgemeester en wethouders staat voor belanghebbenden, die hun zienswijzen kenbaar hebben gemaakt tegen het ontwerp, nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing wijzigingsplan aan beleid en regels van het Rijk

De ontwikkeling in dit wijzigingsplan is kleinschalig. Het ruimtelijk beleid van het Rijk zegt hier niet iets specifiek over.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0004.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van ruimtelijke plannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing wijzigingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Het plan past binnen de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. De belangen die bij het toevoegen van het bouwvlak zijn betrokken zijn met elkaar afgewogen en in hoofdstuk 4 en 5 wordt nader onderbouwd waarom het ruimtegebruik voor het plangebied zuinig en zorgvuldig is. Het plangebied is niet gelegen aan een buurgemeente, hetgeen betekent dat bovenregionale afstemming in dit geval niet noodzakelijk is. Verder gelden er geen gebiedsspecifieke beleidskeuzes voor het plangebied.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor het plangebied geldt het ontwikkelperspectief 'woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Afstemming met de kenmerken van het watersysteem in het plangebied heeft plaatsgevonden. Hier wordt in paragraaf 5.2 verder op ingegaan.

Gebiedskenmerken  

Binnen het plangebied bevinden zich geen gebiedskenmerken voor de 'laag van het agrarische cultuurlandschappen' en 'laag van de beleving'. Het plangebied heeft voor de overige twee lagen de volgende gebiedskenmerken:

  • natuurlijke laag: 'dekzandvlakte en ruggen';
  • stedelijke laag: 'woonwijken 1955'.

De nieuwe bebouwing past in aard, maat en het karakter binnen het grotere geheel. Het toevoegen van een bouwvlak voor de realisatie van een woning heeft een geringe impact op de natuurlijke laag 'dekzandvlakte en ruggen' van het plangebied. Het plan past binnen beide gebiedskenmerken.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0005.png"

afbeelding: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.5 Toetsing wijzigingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

De ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, past in het gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op het plan.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied ligt aan de rand van de woonbebouwing in de wijk Bolhaar. Het perceel maakt onderdeel uit van een woonwijk met vrijstaande en 2- en 3 aaneengeschakelede woningen. Ten zuiden van het plangebied staat een aantal gestapelde woongebouwen in een parkachtige omgeving.

Het betreffende perceel bestaat uit intensief beheerd grasland. Aan de noordzijde is een brede houtsingel aanwezig. Aan de zuidzijde staan enkele hoge bomen. De westzijde wordt begrensd door een 1 meter hoge haag.

De houtsingel aan de noordkant van het perceel is een oude boomsingel. De dubbele rij bomen is een doorgaande groenstructuur die het groen van de omgeving Ledeboerpark met de wijk Bolhaar verbindt.

De bomen staan in een strook die door de Gemeente als beschermwaardig is beoordeeld. De bomenrij bestaat uit Beuken (fagus) en hebben allemaal een stamomtrek van meer dan 1 m op 1.30m hoogte.

Aan de zijde van de Dr. Zamenhoflaan staat nog een rij eiken (Quercus). Ook deze bomen hebben een stamomtrek van meer dan 1m.

In de ondertekende exploitatieovereenkomst "Park de Kotten 317" tussen de gemeente en de exploitant staat met betrekking tot bescherming van de houtsingel dat de exploitant en de gemeente zijn overeengekomen en zowel de exploitant als de eigenaar ermee bekend zijn, dat het waarborgen van de groenstructuur een voorwaarde is voor het verkrijgen van een bouwvlak in het exploitatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0006.jpg"

Afbeelding 3.1: luchtfoto plangebied (indicatief rood omkaderd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0007.jpg"

Afbeelding 3.2: zicht op bomenrij vanaf Dr. Zamenhoflaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0008.png" Afbeelding 3.3: zicht op het plangebied vanaf Park de Kotten

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Ingevolge de Ladder duurzame verstedelijking moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen:

  • I. beschrijven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • II. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, beschrijven inhoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden doorherstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • III. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig wordt ontwikkeld.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 "

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1" wordt één woning mogelijk gemaakt in bestaand stedelijk gebied. Dit wordt niet aangemerkt als 'een stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. De Ladder Duurzame Verstedelijking hoeft daarom niet in onderhavig wijzigingsplan doorlopen te worden. Het bouwconcept voorziet wel in een levensloopbestendige woning.

4.2 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

4.2.1 Archeologie

Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de Gemeente Enschede blijkt dat het gebied “Bolhaar – Roessingh” vooral een middelhoge archeologische met verspreide gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit zijn de zogenaamde “archeologische onderzoeksgebieden”. In het gebied worden resten van de verdwenen oude erven Bolhaar en Groot Wageler verwacht. Het gebied heeft twee bleken: Van Heeksbleek en Roessinghsbleek.

Op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid geldt binnen het plangebied grotendeels het beleidstype "Onderzoeksgebied B". Voor gebieden die vallen onder het beleidstype "Onderzoeksgebied B" is het noodzakelijk dat in het bestemmingsplan een onderzoeksplicht wordt opgenomen. Die onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord. In het wijzigingssplan "Bolhaar - Roessingh 2016 - wijziging 1" is deze onderzoeksverplichting geborgd in de planregels en via een aanduiding op de verbeelding.

Het plangebied heeft de aanduiding "onderzoeksgebied B". Hiervoor geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm. Het plangebied komt op basis van deze criteria niet in aanmerking voor een archeologisch onderzoek.

4.2.2 Beschermwaardige bomen

De twee bomenrijen aan de noordzijde van het plangebied, gelegen aan Dr. Zamenhoflaan, staan in een aangewezen beschermwaardig gebied. Dit betekent dat de bomen met een stamomtrek van meer dan 100 cm (gemeten vanaf het maaiveld op 130 cm hoogte) beschermwaardig en vergunningsplichtig zijn. Uit een meting van deze bomenrijen door de gemeente, blijkt dat deze bomen een stamontrek hebben van meer dan 100 cm gemeten vanag het maaiveld op 130 cm hoogte. Deze bomen zijn daarmee beschermwaardig en vergunningsplichtig met herplantplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0009.jpg"

Afbeelding 4.1: bomenrij(en) aan de noordzijde van het plangebied

4.2.3 Cultuurhistorie en het plangebied

Het perceel Park de Kotten 317 wordt kadastraal gesplitst zoals globaal in afbeelding 4.2 is weergegeven. Het boerderijtje met nr. 317 blijft bestaan op een afzonderlijk kadastraal perceel. Op datzelfde perceel bevinden zich ook de restanten van een grote schuur. Het boerderijtje is in het geldende bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016'' aangeduid met 'karakteristiek' en het is daarmee gebonden aan de regels die daarvoor gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0010.png" 

Afbeelding 4.2

Het boerderijtje dateert uit het begin van de 20e eeuw, althans de buitenkant. Het is eenvoudig van opzet. De voorgevel is sober geornamenteerd met alleen witte aanzetstenen boven de ramen.

De binnenkant kan aanmerkelijk ouder zijn. Want op de kadastrale kaart van 1832 staat het boerderijtje al aangegeven. Dat kan erop wijzen dat de gebinten in deze boerderij van (ruim) voor deze datum zijn. Mogelijk was het van oorsprong een los hoes en is het in het begin van de 20e eeuw versteend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0011.png"

Afbeelding 4.3

In 1832 lag het boerderijtje een flink eind buiten de stad in het 'Grootwageler en Walhof' en iets noordelijk ervan liep de scheiding tussen de Lonnekermarke en de Eschmarke. Samen met een paar andere boerderijtjes lag het oostelijk van een gebied dat in die tijd al was ontgonnen. Daaromheen lagen de woeste gronden van de marken. Door die woeste gronden kon de stad bereikt worden via wat later de Kottendijk heette. Het wegenpatroon uit die tijd is nu nog goed herkenbaar.

Wegenpatroon

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0014.png"

Afbeelding 4.4: 1832 1860 2018

Eigenaar van het boerderijtje in 1832 was Harmen Wennink die ook flink wat gecultiveerde grond in de buurt bezat. In de afbeelding hieraast staat het huis met erf van Harmen Wennink. Rechts naast het huis ligt een een klein bosperceel. Ten westen en ten zuiden ligt bouw- en hooiland. Daaromheen (paars) de markengronden.

Uit deze tekening blijkt dat het oorspronkelijke kavel bij de boerderij in noordelijke richting kleiner was dan het nu is. De kadastrale splitsing die beoogd is, brengt dit weer enigszins terug en is daarom cultuurhistorisch aanvaardbaar.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0015.png"

Afbeelding 4.5

Het boerderijtje ligt nu aan de rand van park 'De Kotten' dat in het begin van de 20e eeuw is ontworpen door tuinarchitect Wattez in opdracht van Helmich Van Heek.

4.3 Stedenbouwkundig plan

Het plangebied is een afsplitsing van het perceel dat behoort bij Park de Kotten 317. De voormalige boerderij (zie afbeelding 4.3) aan de Park de Kotten blijft gehandhaafd. Het af te splitsen perceel heeft een omvang van bijna 1600 m2. Op het afgesplitste perceel kan een woning gebouwd worden die mag bestaan uit 2 lagen met een kap. De situering van het bouwvlak waarbinnen de woning gebouwd mag worden is gerelateerd aan de voorgevelrooilijn van de voormalige boerderij. De nieuwe woning zal ontsloten worden vanaf de Park de Kotten.

De mogelijkheid van een woning past goed binnen de stedenbouwkundige structuur.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00146-0003_0016.png"

Afbeelding 4.6: situering woning

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Wijzigingsregels artikel 17 lid 7 bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016''

In artikel 17 (lid 7) van het bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016'' zijn de voorwaarden genoemd waaronder gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheid om een bouwvlak toe te voegen.

Ten aanzien van de situering is bepaald dat in de voorgevelrooilijn moet worden gebouwd. De voorgevelrooilijn van het nieuwe bouwvlak is daarom gelijk gelegd aan de voorgevelrooilijn van de bestaande woning op het oorspronkelijke perceel. Verder moet er volgens de wijzigingsregels voldoende parkeergelegenheid zijn en mogen bedrijven niet geschaad worden. Op het perceel is voldoende ruimte om te parkeren. Uit de bedrijveninventarisatie blijkt dat bedrijven niet geschaad worden.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op onder meer de milieuaspecten bodem, archeologie, waterhuishouding, en natuur. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden uit de wijzigingsregels ten aanzien van de genoemde milieuaspecten.

Het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsregels (artikel 17 lid 7 e.v.) van het bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016''.

4.5 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1" geldt de welstandsidentiteit 'Vrije landelijke bebouwing'. De belangrijkste kernpunten zijn:

  • gebouwen moeten van een landelijk type zijn, generieke nieuw bouwwijktypen, flats en andere stedelijke bouwvormen zijn niet toegestaan,
  • gebouwen moeten harmoniëren met gebouwen in de omgeving in stijl, kleur, materiaal en kenmerkende details,
  • kleuren moeten een rustig en natuurlijk palet vormen,
  • gebouwen moeten zich in architectuur op de landelijke omgeving richten en een ‘gezicht’ maken naar de weg,
  • gebouwen moeten naar alle zijden verzorgde gevels hebben en een positieve rol spelen in het landschapsbeeld,
  • gebouwen moeten een goede architectuur hebben, met fijnzinnige details of versiering, die bijdraagt aan de (romantische) Twentse sfeer.

4.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.6.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.6.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een wijzigingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk plan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een wijzigingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, namelijk het mogelijk maken van één woning, is er geen mer(beoordelings)plicht, ook is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet nodig.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied van het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1" aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Deze bedrijven, zoals het zwembad Het Slagman, de voetbalvereniging Emos aan de Dr. Zamenhoflaan en de verderop gelegen rundveehouderij liggen verder weg dan de aan te houden indicatieve afstanden tot woningen. De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in de rapportage Bedrijven- en milieu-inventarisatie wijzigingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1”, in de bijlage Bedrijveninventarisatie bij deze toelichting.

De conclusie van de bedrijven- en milieu-inventarisatie is dat bedrijven en voorzieningen in het plangebied van het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” geen of zeer geringe milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een wijzigingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Bodemkwaliteit en het wijzigingsplan "Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 "

Het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” beoogt het planologisch mogelijk maken van een woning. Van de locatie zijn geen bodemgegevens bekend. Op basis van het historisch gebruik, wordt deze locatie als onverdacht beschouwd wat betreft het voorkomen van bodemverontreiniging. Eventuele bodemverontreiniging zal geen belemmering vormen of kan functiegericht worden gesaneerd.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan en dus ook een wijzigingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

De te realiseren woning is gelegen op de hoek van de Dr. Zamenhoflaan en Park de Kotten. De woning wordt gerealiseerd ten westen van de woning Dr. Zamenhoflaan 7 en ten noorden van de woning Park de Kotten 317.

De locatie is niet gelegen binnen de zone van een op grond van de Wgh gezoneerde weg. De Wgh is niet van toepassing. In de directe omgeving van de locatie zijn 30 km-wegen gelegen, te weten de Dr. Zamenhoflaan, Park de Kotten, de Beethovenlaan en de Mozartlaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet, ondanks dat de Wgh niet van toepassing is, wel aandacht worden besteed aan het wegverkeerslawaai van deze wegen.

In de verkeersmilieukaart (VMK) van de gemeente Enschede zijn alle wegen met een relevante verkeersintensiteit, en daarmee een relevante geluidsemissie, opgenomen. De Dr. Zamenhoflaan, de Beethovenlaan en de Mozartlaan zijn opgenomen in de VMK. Park de Kotten is niet opgenomen in de VMK en daarmee niet relevant. Uit de VMK blijkt dat de te realiseren woning buiten de 48 dB-contour (incl. aftrek artikel 110g Wgh) van de Dr. Zamenhoflaan, de Beethovenlaan en de Mozartlaan is gelegen. De geluidsbelasting vanwege de Dr. Zamenhoflaan, Beethovenlaan en Mozartlaan is daarmee niet relevant.

Geconcludeerd kan worden dat wegverkeerslawaai voor de realisatie van een nieuw bouwvlak op het perceel Park de Kotten 317 geen belemmering vormt.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan Park de Kotten 317 is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan Park de kotten 317 is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan Park de kotten 317 is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en in deze situatie wordt voldaan aan de wijzigingsregels, moet worden nagegaan of de realisatie van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Met het bestemmingsplan Park de Kotten 317 wordt de realisatie van een tweede woning op het perceel Park de Kotten 317 mogelijk gemaakt.

Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van één woning is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2015 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2015, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.


Conclusie

De realisatie van één nieuwe woning op het perceel Park de Kotten 317 valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een risicovolle inrichting of bij een route of buisleiding met vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA) of helofytenfilter worden ingericht. Dit dient te gebeuren in overleg met het waterschap Vechtstromen. Uit een doelmatigheidsstudie is gebleken dat drukriolering niet doelmatig is en voor de particulier veel duurder is dan een IBA. Daarom zal er doorgaans geen drukriolering meer worden aangelegd. Er is geen provinciale ontheffing van de zorgplicht meer nodig wanneer de gemeente besluit om in het buitengebied uit doelmatigheidsoverwegingen geen afvalwater in te zamelen.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijven. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende (algemene) adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het wijzigingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1

Het wijzigingsplan Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1 ” maakt één woning mogelijk. Door de Dr. Zamenhoflaan kan bij hevige neerslag veel water stromen. Het water gaat dan van de Mozartlaan naar de retentievoorziening aan de Dr. Zamenhoflaan. Het water kan tijdelijk wel 20 cm boven de kruin van de weg komen te staan. Geadviseerd wordt om hiermee rekening te houden met de keuze voor het bouwpeil. Waar standaard geadviseerd wordt om het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil (kruin van de weg) te leggen, is hier het advies minimaal 0,30 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil (kruin Dr. Zamenhoflaan) te leggen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Ten behoeve van de beoogde planontwikkeling op de locatie Dr. Zamenhoflaan – Park de Kotten is in opdracht van de initiatiefnemer door Natuurbank Overijssel een natuuronderzoek en toetsing aan de Wet natuurbescherming uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek (projectnummer 1611 versie 1.0 d.d. 8 november 2018, Bijlage 2) worden onderstaand beschreven.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1

De planlocatie is op ruime afstand gelegen van Natura 2000 gebieden en zeer kleinschalig qua aard en omvang. Met de bevindingen en conclusie in de rapportage dat geen negatieve effecten op Natura 2000 gebieden worden verwacht en dus een nadere toetsing aan hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming achterwege kan blijven kan worden ingestemd.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1

Het perceel bestaat uit intensief beheerd grasland. Aan de noordzijde is een brede houtsingel aanwezig. Aan de zuidzijde staan enkele hoge bomen. De westzijde wordt begrensd door een 1 meter hoge haag.

De houtsingel aan de noordkant van het perceel is een oude boomsingel. De dubbele rij bomen is een doorgaande groenstructuur die het groen van de omgeving Ledeboerpark met de wijk Bolhaar verbindt.

De bomen staan in een strook die door de Gemeente als beschermwaardig is beoordeeld. De bomenrij bestaat uit Beuken (fagus) en hebben allemaal een stamomtrek van meer dan 1 m op 1.30m hoogte.

Aan de zijde van de Dr. Zamenhoflaan staat nog een rij eiken (Quercus). Ook deze bomen hebben een stamomtrek van meer dan 1m.

De westzijde wordt begrensd door een 1 meter hoge haag.

In de ondertekende exploitatieovereenkomst "Park de Kotten 317" tussen de gemeente en de exploitant staat met betrekking tot bescherming van de houtsingel dat de exploitant en de gemeente zijn overeengekomen en zowel de exploitant als de eigenaar ermee bekend zijn dat het waarborgen van de groenstructuur een voorwaarde is voor het verkrijgen van een bouwvlak in het exploitatiegebied.

De rij beuken is meegenomen in het natuuronderzoek en toetsing aan de Wet natuurbescherming door Natuurbank Overijssel. Met de bevindingen en conclusie in de rapportage dat geen negatieve effecten op mogelijk aanwezige vaste rust- of verblijfplaatsen dan wel anderszins functioneel leefgebied van (strikt) beschermde soorten worden verwacht en dus een nadere toetsing aan hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming achterwege kan blijven kan worden ingestemd.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1

Het plangebied van het bestemmingsplan “Bolhaar-Roessingh 2016 - wijziging 1” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op ca. 450 meter ten westen van het plangebied gelegen. Met de bevindingen en conclusie in de rapportage dat een nadere toetsing aan het NNN achterwege kan blijven kan worden ingestemd.

Conclusie Wet natuurbescherming

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 17 lid 7 van het bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016''. Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid wordt een bouwvlak toegevoegd.

De regels van dit wijzigingsplan zijn zeer beperkt. In artikel 1 zijn 3 begripsbepalingen opgenomen. Artikel 2 bepaalt dat de regels van het bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016'' van toepassing zijn en artikel 3 geeft de naam van dit wijzigingsplan aan.

6.2 Beschrijving van het plan

6.2.1 Bestemmingen

Op de verbeelding is de bestemming "Wonen" opgenomen. Artikel 17 van de regels van het bestemmingsplan "Bolhaar - Roessingh 2016" zijn hierop van toepassing. Verder zijn het bouwvlak en de maatvoeringen op de verbeelding weergegeven. Hier geldt ook de aanduiding "overig - archeologisch onderzoeksgebied b". Artikel 23 van de regels van het bestemmingsplan ''Bolhaar - Roessingh 2016'' hoort bij deze aanduiding.

Wonen (artikel 17)

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Het hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Tevens zijn middels maatvoering op de verbeelding opgenomen de maximale goothoogte en bouwhoogte (voor dit bouwplan een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter).

6.2.2 Gebiedsaanduidingen

De gronden hebben de aanduiding 'overig - archeologisch onderzoeksgebied b'. Hier mogen geen bouwwerken gebouwd worden of werkzaamheden verricht worden die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 2.500 m². Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning hiervan afwijking verlenen als uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat die niet onevenredig geschaad worden.

Omdat het perceel kleiner is dan 2.500 m2 is een archeologisch onderzoek niet nodig.

6.3 Handhaving

Bestemmingsplannen en daarop gebaseerde wijzigingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk. De gronden in het plangebied zijn eigendom van een particulier.

Exploitatieovereenkomst

Met de grondeigenaar is een (anterieure) exploitatieovereenkomst gesloten waarmee het kostenverhaal voldoende is verzekerd en waarmee de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende wijzigingsplan voldoende is aangetoond.