direct naar inhoud van Regels
Plan: Boswinkel 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00130-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Boswinkel 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00130-0003 van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 afhaalzaak:

een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.

1.7 ambachtelijke bedrijvigheid:

Kleinschalige consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede worden begrepen het verkopen en/of leveren, als aan de bedrijfsactiviteit gerelateerde en naar aard, omvang en openingstijden ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met die bedrijfsactiviteit.

Tot ambachtelijke bedrijvigheid worden in ieder geval de volgende bedrijfsactiviteiten gerekend: fietsenmaker, schoen- en/of kledingreparatie, kledingmakerij, woningstoffeerderij, lijstenmakerij, naai-atelier, wasserette, sleutelmakerij, klompenmakerij, uurwerkreparatie, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, computerservice (systeembouw), grafisch ontwerp, decorbouw, goud- en/of zilversmederij, opslag van goederen voor particulieren, opslag van goederen voor bedrijvigheid die in hoofdzaak elders wordt uitgeoefend, kantoorfunctie voor bedrijvigheid die in hoofdzaak elders wordt uitgeoefend.

1.8 ander geluidsgevoelig gebouw:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zjnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:

  • a. een onderwijsgebouw;
  • b. een ziekenhuis;
  • c. een verpleeghuis;
  • d. een verzorgingstehuis;
  • e. een psychiatrische inrichting;
  • f. een kinderdagverblijf

met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimten.

1.9 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 autoherstelbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen en waar geen verkoop van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.14 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.

1.15 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.17 bedrijfsonderdeel met veiligheidszone Bevi:

een (deel van een) risicovolle inrichting met bedrijfsactiviteiten, waaraan op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een aan te houden veiligheidszone is verbonden, waarbinnen geen beperkt en/of kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

1.18 beperkt kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  • i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.19 beroep of bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.20 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.21 bestaand kamerverhuurpand

een kamerverhuurpand dat vóór 24 december 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit "Onzelfstandige bewoning 2017") aantoonbaar onzelfstandig wordt bewoond en dit gebruik niet voor een periode langer dan een jaar is onderbroken.

1.22 bestaande woning als bedoeld in het verbod tot bouwkundig splitsen van woningen:

een bestaande woning als bedoeld in het verbod tot het bouwkundig splitsen van woningen:

een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan feitelijk aanwezig is dan wel na dat tijdstip is of kan worden gerealiseerd overeenkomstig een, al dan niet in afwijking van dit plan, verleende omgevingsvergunning.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.26 bijzondere woonvorm:

een complex van ruimten waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding), maar niet therapeutisch behandeld worden.

1.27 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.30 bouwmarkt:

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1.000 m² verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden op basis van zelfbediening.

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 consumentverzorgende dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel, makelaar, bankfiliaal, kopieerwinkel, postkantoor, afhaalpunten (van goederen) en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.36 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

1.37 cultuurhistorisch attentiegebied:

een gebied gekenmerkt met een cultuurhistorisch waardevolle structuur, een waardevol stedenbouwkundig patroon en/of een gebied met een karakteristieke ruimtelijke samenhang.

1.38 cultuurhistorisch beeldbepalend gebouw

een gebouw dat door zijn architectonische waarde(n) en/of zijn cultuurhistorische waarde de specificiteit en herkenbaarheid van zijn omgeving verhoogt.

1.39 cultuurhistorisch deskundige:

door burgemeester en wethouders benoemde persoon of groep van personen die expert is op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie.

1.40 cultuurhistorisch structuurbepalend gebouw

een gebouw dat bijdraagt aan de ritmiek van de bebouwing in een straat voor wat betreft vormgeving, stedenbouwkundige verschijningsvorm (bv. twee-onder-één kap of rijtjeswoningen), volume en functie (wonen, bedrijf, cultureel) en cultuurhistorische waarde heeft.

1.41 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.42 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.43 dakopbouw:

een constructie, niet zijnde een dakkapel, op een hellend dak waarin een of meerdere ramen zijn opgenomen en die voorzien is van zijwanden en een hellend dak, waarbij de nok van deze constructie hoger ligt dan de nok van het oorsponkelijke dak.

1.44 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.45 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.46 dierenkliniek

Inrichting waar dieren medisch worden behandeld en verpleegd.

1.47 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.48 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen, en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.49 garageboxen:

een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.

1.50 gastenverblijf:

een ruimte, al dan niet behorend tot een (bedrijfs)woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.52 geluidluwe gevel

een gevel waarvan de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde die voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen geldt.

1.53 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.54 grenswaarde:

grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.55 groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.56 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.57 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.58 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.59 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.60 hotel:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.61 huishouden

een verzameling van één of meerdere personen die samen één zelfstandige huishouding voeren, die zich kenmerkt door continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.62 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van die woning.

1.63 invloedsgebied:

gebied waarin, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.64 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor zakelijke dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.65 kantooreenheid:

een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.

1.66 kamerverhuurpand

een woning/wooneenheid, die wordt gebruikt door 3 of meer personen die niet als één huishouden kunnen worden aangemerkt. Het kamerverhuurpand kenmerkt zich door het gezamenlijk gebruik van kook- en wasgelegenheid en/of toilet en in de meeste gevallen met een gezamenlijke toegang.

1.67 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.68 kiosk:

bouwwerk voor detailhandel in het openbaar toegankelijk gebied, waar informatie kan worden verkregen en waar hoofdzakelijk lectuur, bloemen, lederwaren, frisdranken, versnaperingen en daarmee vergelijkbare producten worden verkocht.

1.69 kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.70 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.71 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.72 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.73 motorvoertuig:

alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.

1.74 niet zelfstandige horeca:

horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.75 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.76 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevings- recht.

1.77 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.78 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.79 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en/of bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.80 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.81 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.82 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.83 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt als richtwaarde.

1.84 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.85 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.86 richtwaarde:

richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.87 risicovol bedrijf:

een bedrijf, niet tevens een risicovolle inrichting zijnde, waarbij het milieu-aspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling als bedoeld in de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen en/of (optionele variabele) Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen.

1.88 risicovolle inrichting:
  • 1. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  • 2. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarop het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) van toepassing is.
1.89 samengesteld plat dak:

plat dak bestaande uit tenminste twee verschillende bouwhoogten.

1.90 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.91 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.92 sportvoorzieningen:

gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie.

1.93 speeltuin

een plek in de open lucht waar kinderen kunnen spelen en die is voorzien van toestellen voor sport en spel.

1.94 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versproducten zoals groente, brood, zuivel en vleeswaren - en huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.95 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.96 tuincentrum:

een al dan niet overdekte verkoopruimte waar artikelen bedrijfsmatig te koop worden aangeboden, waarbij het hoofdassortiment bestaat uit artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, materialen voor de aanleg van vijvers- en fonteinen, alsmede kamerplanten, snijbloemen en potterie en het nevenassortiment uit dierbenodigdheden en -voeders, huis- en hobbydieren, sfeerartikelen, tuinmeubelen, tuinkleding en -schoeisel, met uitzondering van modische, sport- of vrijetijdskleding en zwembadmaterialen.

1.97 verblijfsgebied:

een voor een ieder toegankelijke verblijfsruimte die is bestemd voor (de aanleg van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.

1.98 verblijfsruimten:

de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:

  • a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  • b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • c. onderrzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
  • d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  • e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
1.99 verdieping

ieder voor mensen toegankelijke ruimte in een gebouw die is gesitueerd boven de benedenverdieping of begane grond

1.100 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.101 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.102 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.103 vuurwerk:

vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit

1.104 vuurwerkbedrijf:

inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.

1.105 vuurwerkbesluit:

besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk;

1.106 warmte-koude opslag:

energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.

1.107 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.108 woning / wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.109 woongebouw:

een als zodanig ontworpen en gerealiseerd gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden, niet zijnde een oorspronkelijk als (eengezins)woning gebouwde woning die bouwkundig in meerdere zelfstandige wooneenheden is gesplitst.

1.110 woonzorgcomplex:

een woongebouw, waarin de hoofdfunctie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functies kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.

1.111 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.

1.112 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.6 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.7 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.8 gebruiksoppervlak van een woning / wooneenheid:

de gemeten vloeroppervlakte tussen de dragende muren van de ruimte of groep van ruimtes in een woning of commerciële bedrijfsruimte, met uitzondering van de bij de woning behorende bergruimte respectievelijk de bij de commerciële bedrijfsruimte behorende magazijnen en overige ruimten.

2.9 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.10 minimum/maximum bebouwingspercentage:

Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.11 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.12 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):

de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan, met dien verstande dat deze activiteiten zich beperken tot detailhandel in huisraad en aanverwante goederen alsmede voor kampeerartikelen en aanverwante goederen.
  • h. Ter plaatse van de aanduiding 'garage' is een garagebedrijf toegestaan alsmede een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop, onderhoud en/of reparatie van bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen.
  • i. Ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn garageboxen toegestaan.
  • j. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn gemengde functies toegestaan, met dien verstande dat deze activiteiten zich beperken tot:
  • 1. activiteiten zoals genoemd in de categorieën A en B uit de hoofdgroep 'Cultuur- en ontspanning' van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' (bijlage 2);
  • 2. dienstverlening, zoals genoemd in de hoofdgroep 'Dienstverlening' van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' (bijlage 2);
  • 3. kantoren, zoals genoemd in de categorieën A uit de hoofdgroep 'Kantoren' van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' (bijlage 2).
  • k. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zijn kantoren toegestaan.
  • l. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan, die zijn genoemd in de categorie 1 uit de hoofdgroep 'Maatschappelijk' van de bij deze regels behorende 'Lijst van bedrijfstypen' (bijlage 1).
  • m. Ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' is een tuincentrum als bedoeld in lid 1.95 toegestaan met dien verstande dat:
  • n. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-dierenkliniek' is een dierenkliniek toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond. .
  • o. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- 01' is een groothandel in machines en apparaten tot en met categorie 3.1 toegestaan, zoals is genoemd in de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende 'Lijst van bedrijfstypen' (bijlage 1).

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 3.1 worden gebouwd.
  • b. Geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. De bouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan.
3.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 23.1.

3.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2.

3.2.4 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3.

3.2.5 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4.

3.2.6 Bouwregels voor garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een garagebox bedraagt 20 m²;
  • b. de maximum bo uwhoogte van een garagebox bedraagt 4 meter.
3.2.7 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing die afwijkt van het bepaalde in de leden 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5 en/of 3.2.6, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1, onder a., voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van bijlage 1 van deze regels, dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 3.1, onder. a. toegestane bedrijfsactiviteiten, met uitzondering echter van garagebedrijven, risicovolle inrichtingen, geluidszoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • b. lid 3.1, onder b., voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de in de categorieën 1, 2 en 3.1 uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van bijlage 1 van deze regels, dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 3.1, onder b. toegestane bedrijfsactiviteiten, met uitzondering echter van risicovolle inrichtingen, geluidszoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbe- drijven;
  • c. lid 3.1, onder c., voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van bijlage 1 van deze regels, dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 3.1, onder c. toegestane bedrijfsactiviteiten, met uitzondering echter van garagebedrijven, risicovolle inrichtingen, geluidszoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • d. lid 3.1, onder j sub 1, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de categorieën A en B uit de hoofdgroep 'Cultuur- en ontspanning' van bijlage 2 van deze regels, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 3.1 , onder j sub 1 toegestane bedrijfsactiviteiten;
  • e. lid 3.1, onder j. sub 2 voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep 'Dienstverlening' van bijlage 2 van deze regels, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in j. sub 2 toegestane bedrijfsactiviteiten;
  • f. lid 3.1, onder j sub 3, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep 'Kantoren' van bijlage 2 van deze regels, dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder j sub 3 toegestane bedrijfsactiviteiten;
  • g. lid 3.1, onder l, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de categorie 1 uit de hoofdgroep 'Maatschappelijk' van bijlage 1 van deze regels, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder l. toegestane bedrijfsactiviteiten.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag van goederen op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde gevel.
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van 3,50 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en niet binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit een oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. Bestaande bedrijfsmatige opslag die afwijkt van het bepaalde in dit lid onder a. en/of b. mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven;
  • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het verwijderen van een aanduiding zoals genoemd in lid 3.1, onder g., h., i., j., k., l., m., n. en/of o.;
  • b. het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Wonen' alsmede het verwijderen en toevoegen van een bouwvlak en/of het wijzigen van de afmetingen van een bestaande bouwvlak , indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
  • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 25 (algemene aanduidingsregels);
  • 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
  • 3. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
  • 4. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • 5. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
  • 6. bij (vervangende) nieuwbouw voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 29.2. ten aanzien van het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater;
  • 7. voor het overige het bepaalde in artikel 19 - 'Wonen' van toepassing is.

In aanvulling op het bepaalde in dit lid zijn de algemene wijzigingsregels van artikel 27 van toepassing

3.6.2 toepassingscriteria
  • a. Aan de in lid 3.6.1 onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan;
  • 1. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
  • 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit
  • b. Een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6.1 onder b. kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat
  • 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch- en financieel kunnen worden uitgevoerd;
  • 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
  • 3. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • 4. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/doding van door de Wet natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming kan worden verleend;
  • 5. is aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
3.6.3 randvoorwaarden

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in lid 3.6.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van

  • 1. het woon- en leefklimaat;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de sociale veiligheid
  • 5. de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • 6. de milieusituatie;
  • 7. de gebruiksmogelijkheden voor aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bedrijf - Gasstation

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Gasstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gasontvangst- en verdeelstation, categorie D als bedoeld in de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) 
  • b. de aanleg, de instandhouding en de bescherming van hogedruk aardgastransportleidingen en voor het transporteren van (aard)gas;
  • c. met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en in- en uitritten.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Bedrijf - Gasstation” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1.
4.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 23.1.

4.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

a. Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel in artikel 23.2

b. In aanvulling op het bepaalde onder a. kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2.1 onder a en in afwijking van het bepaalde in lid 23.2.2 onder a., een hogere bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen toestaan tot maximaal 3,50 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.2.4 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3

4.2.5 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

4.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4 en/of 4.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag van goederen op onbebouwde gronden ten dienste van een 'Bedrijf - Gasstation' is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde gevel.
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van 3,50 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en niet binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit een oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. Bestaande bedrijfsmatige opslag die afwijkt van het bepaalde in dit lid onder a. en/of b. mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven;
  • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen die zijn genoemd in categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  • b. met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en in- en uitritten.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' is in afwijking van bepalingen elders in deze regels, een gebouwde, deels bovengronds-, deels ondergronds gelegen waterberging toegestaan.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 5.1.
5.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 23.1.

5.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2

5.2.4 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3

5.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 5.2.1, 5.2.2, 5.2.3 en/of 5.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

5.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5
5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag van goederen op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde gevel.
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van 3,50 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en niet binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit een oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. Bestaande bedrijfsmatige opslag die afwijkt van het bepaalde in dit lid onder a. en/of b. mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven;
  • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 6 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen met uitzondering van lpg, met daaraan ondergeschikt detailhandel in aanverwante goederen;
  • b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 6.1 worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – luifel' mag een luifel worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van maximaal 5 meter.
6.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken
6.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2

6.2.4 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3

6.2.5 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

6.2.6 Bestaande bebouwing

6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

6.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag van goederen op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde gevel.
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van 3,50 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en niet binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit een oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. Bestaande bedrijfsmatige opslag die afwijkt van het bepaalde in dit lid onder a. en/of b. mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven;
  • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
  • 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de opslag en verkoop van lpg.

Artikel 7 Centrum

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. detailhandel, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en is beperkt tot detailhandelsbedrijven die zijn genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep 'Detailhandel' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), alsmede voor supermarkten en warenhuizen die zijn genoemd in de categorie B uit de hoofdgroep 'Detailhandel' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) ;
    • 2. dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en is beperkt tot dienstverlenende bedrijven die zijn genoemd in de hoofdgroep 'Dienstverlening' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 3. horeca, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot horecabedrijven die zijn genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep 'Horeca' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), met uitzondering van hotels en pensions met keukens, conferentoeoorden en congrescentra;
    • 4. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep 'Maatschappelijk' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 5. bedrijven, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en, beperkt is tot bedrijven die zijn genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2 ), met uitzondering van garagebedrijven, risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    • 6. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn, met uitzondering van de begane grond, op de boven gelegen verdiepingen, woningen toegestaan -al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, met dien verstande dat kamerverhuurpanden niet zijn toegestaan.
    • 7. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, (openbare) nutsvoorzieningen alsmede voor entrees, bergingen en trappenhuizen ten behoeve van de boven de begane grond gelegen woningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Centrum' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 7.1 worden gebouwd.
  • b. Het gebruiksoppervlak van woningen bedraagt ten minste 75 m2
  • c. Bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
7.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken
7.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2

7.2.4 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3

7.2.5 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

7.2.6 Bestaande bebouwing

7.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 7.2.1 onder b voor het realiseren van een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2
7.4.1 Toepassingscriteria

een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4 onder a. wordt uitsluitend verleend in de hierna genoemde categorieën van gevallen:

  • a. Woningen boven winkels en andere commerciële ruimten of boven culturele- dan wel maatschappelijke voorzieningen, indien de oppervlakte van de beschikbare woonruimte aantoonbaar te klein is om een woning met een gebruiksoppervlak van tenminste 75 m2 te realiseren.
  • b. Woningen voor specifieke doelgroepen indien voor de betreffende doelgroep naar redelijkheid en billijkheid een kwalitatief goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden in een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2 en voor deze doelgroep nog geen of onvoldoende geschikte woonruimte aanwezig is.

7.5 Specifieke gebruiksregels
  • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.1, onder a sub 3, voor het toestaan van een horecabedrijf dat niet is genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep 'Horeca' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 7.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane horecabedrijven;
  • b. lid 7.1, onder a sub 4, voor het toestaan van een maatschappelijke voorziening dat niet is genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep 'Maatschappelijk' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die activiteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 7.1, onder a sub 4, op die locatie toegestane maatschappelijke;
  • c. lid 7.1, onder a sub 5, voor het toestaan van een bedrijf dat niet is genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die activiteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 7.1, onder a sub 5, op die locatie toegestane bedrijven, met uitzondering echter van garagebedrijven, risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en geluidzoneringsplichtige inrichtingen ;
  • d. lid 7.1 onder a sub 6 voor het toestaan van het gebruik van een woning of wooneenheid als kamerverhuurpand, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel 'Onzelfstandige bewoning Enschede' dan wel, in het geval deze beleidsregel tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel, met dien verstande dat deze algemene afwijkingsregel niet van toepassing is op bestaande kamerverhuurpanden.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.6.2 Uitzonderingen op de afwijkingsregels

Het bepaalde in lid 7.6.1 onder d is niet van toepassing op bestaande kamerverhuurpanden.

Artikel 8 Cultuur en ontspanning - Speeltuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning - Speeltuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Cultuur - en ontspanning - Speeltuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 8.1 worden gebouwd.
8.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 23.1.

8.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2

8.2.4 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

8.2.5 Bouwregels voor speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

8.2.6 Bestaande bebouwing

8.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

8.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  • b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 9.1 worden gebouwd.

9.2.2 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2

9.2.3 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

9.2.4 Bouwregels voor speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

9.2.5 Bestaande bebouwing

9.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

Artikel 10 Horeca - Hotel

10.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Horeca - Hotel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. een hotel met bijbehorend restaurant, hotelbar, zaal- en congresaccommodatie;
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Horeca - Hotel' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 10.1.
10.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken
10.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2

10.2.4 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreien

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3

10.2.5 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

10.2.6 Bestaande bebouwing

10.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van

.

Artikel 11 Kantoor

11.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. kantoren en/of kantooreenheden, zoals genoemd in de hoofdgroep 'Kantoren' van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen;
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Kantoor' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 11.1 worden gebouwd.
11.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 23.1.

11.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2

11.2.4 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3

11.2.5 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

11.2.6 Bestaande bebouwing

11.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

11.4 Specifieke gebruiksregels

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 11.1, onder a sub 1, voor het toestaan van een kantoor die niet is genoemd in de hoofdgroep Kantoren van bijlage 1 van deze regels, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 11.1, onder a sub 1, op die locatie toegestane kantoren en/of kantooreenheden .

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep 'Maatschappelijk' van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zijn kantoren toegestaan;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'sportzaal' is een sportzaal toegestaan.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' is een woonzorgcomplex toegestaan.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 12.1 worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
12.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 23.1.

12.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 23.2

12.2.4 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3

12.2.5 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

12.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 12.2.1, 12.2.2, 12.2.3,12.2.4 en/of 12.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

12.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

12.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, tenzij het bepaalde in artikel 12.1 onder d van toepassing is;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
12.6.1 Sloopverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

12.6.2 Uitzondering

Het in lid 12.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
12.6.3 Toepassingscriteria
  • a. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de beleidsregel 'Koesteren cultuurhistorie' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 wordt in ieder geval verleend in de volgende gevallen:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet langer te handhaven;
    • 3. het betreft delen van een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting plaats vindt van de karakteristieke hoofdvorm.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 wordt verleend, vragen burgemeester en wethouders advies aan de cultuurhistorisch deskundige.

12.7 Wijzigingsbevoegdheid
12.7.1 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het verwijderen van de aanduiding 'kantoor';
  • b. het verwijderen van de aanduiding 'sportzaal';
  • c. het verwijderen van de aanduiding 'zorginstelling;
  • d. het wijzigen van de bestemming 'Maatschappelijk' in de bestemming 'Wonen', alsmede het verwijderen en toevoegen van een bouwvlak en/of wijzigen van de afmetingen van een bestaande bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
  • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 25 (algemene aanduidingsregels);
  • 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
  • 3. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
  • 4. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • 5. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
  • 6. bij (vervangende) nieuwbouw voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 29 onder 2. ten aanzien van het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater;
  • 7. voor het overige het bepaalde in artikel 19 - 'Wonen' van toepassing is.

In aanvulling op het bepaalde in dit lid zijn de algemene wijzigingsregels van artikel 28 van toepassing.

12.7.2 toepassingscriteria
  • a. Aan de in lid 12.7.1 onder a, b en c genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan;
  • 1. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
  • 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit
  • b. Een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 12.7.1 onder d. kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat
  • 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch- en financieel kunnen worden uitgevoerd;
  • 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
  • 3. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • 4. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/doding van door de Wet natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming kan worden verleend;
  • 5. is aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
12.7.3 randvoorwaarden

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. achtertuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
  • b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 13.1 worden gebouwd.
13.2.2 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
13.3 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 13.2.1 en/of 13.2.2 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunningafwijken van het bepaalde in:

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. wegen;
    • 2. voet- en fietspaden;
    • 3. viaducten en bruggen;
    • 4. parkeervoorzieningen;
    • 5. groenvoorzieningen;
    • 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    • 7. geluidwerende voorzieningen;
    • 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
    • 9. busbanen en bussluizen;
    • 10. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals straatmeubilair en andere werken.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 14.1 worden gebouwd.

14.2.2 Bouwregels voor gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer en wegverkeer

De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen.

14.2.3 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
14.2.4 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

14.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 14.2.1, 14.2.2, 14.2.3 en/of 14.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.3, onder c voor een bouwhoogte van overige bouwwerken tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde afwijking wordt uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.4 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

Artikel 15 Verkeer - Openbaar Vervoer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Openbaar Vervoer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • wegen ten behoeve van het openbaar vervoer;
  • verkeersvoorzieningen;
  • viaducten en bruggen;
  • geluidwerende voorzieningen;
  • voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en andere werken;
  • bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer-Openbaar Vervoer' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 15.1.

15.2.2 Gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer

De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen.

15.2.3 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van infrastructurele kunstwerken, en vlaggenmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overig straatmeubilair mag maximaal 5 meter bedragen.
15.2.4 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

15.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 15.2.1, 15.2.2, 15.2.3 en/of 15.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.3 onder c voor een bouwhoogte van overige bouwwerken tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde afwijking wordt uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.4 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. woonerven;
  • c. pleinen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. straatmeubilair;
  • k. (openbare) nutsvoorzieningen
  • l. verkeersvoorzieningen;
  • m. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 16.1 worden gebouwd.

16.2.2 Bouwregels voor gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer of wegverkeer

De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer en wegverkeer mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoudmag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen.

16.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken
16.2.4 Bouwregels voor speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

16.2.5 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

16.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 16.2.1, 16.2.2, 16.2.3, 16.2.4 en/of 16.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.3 onder b. voor een bouwhoogte van overige bouwwerken tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde afwijking wordt uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

16.4 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

Artikel 17 Verkeer - Parkeerterrein

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeerterreinen;
  • b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals straatmeubilair, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. voorzieningen ten behoeve van het laden en lossen;
  • e. luifels en/of terrasoverkappingen;
  • f. hellingbanen ten behoeve van de bereikbaarheid van een parkeerdak en/of parkeerkelder van een aangrenzende bestemming.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 17.1 worden gebouwd.

17.2.2 Bouwregels voor gebouwen ten behoeve van het parkeren

De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen.

17.2.3 Bouwregels voor overige bouwwerken
17.2.4 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

17.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 17.2.1, 17.2.2, 17.2.3 en/of 17.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels

 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.3 onder b. voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde afwijking wordt uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.4 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding, waterbeheer en waterberging;
  • b. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, vissteigers, aanlegsteigers (openbare) nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in overeenstemming met het bepaalde in lid 18.1 worden gebouwd.

18.2.2 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
  • b. De lengte van vissteigers en/of aanlegsteigers mag, vanaf de waterlijn gemeten, maximaal 5 meter bedragen.
18.3 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en garagebedrijven, vuurwerkbedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en het detailhandel betreft die is genoemd in de categorie 1 uit de hoofdgroep 'Detailhandel' van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van supermarkten en warenhuizen.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' is dienstverlening toegestaan met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'garage' is een garagebedrijf toegestaan.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn garageboxen toegestaan.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is een horecabedrijf toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en het een horecabedrijf betreft dat is genoemd in de categorie 1 uit de hoofdgroep 'Horeca' van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage), met uitzondering van hotels en pensions met keukens, conferentieoorden en congrescentra.
  • h. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is een kantoor toegestaan, met dien verstande dat maximaal 200 m2 bedrijfsvloeroppervlak per bouwperceel is toegestaan. Indien ten tijde van de in werking treding van dit plan volgens het geldend recht een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200 m2 aanwezig is, dan geldt dat groter oppervlak als maximum..
  • i. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' is een maatschappelijke voorziening toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en het een maatschappelijke voorziening betreft die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep 'Maatschappelijk' van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).
  • j. Ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' is een praktijkruimte toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
  • k. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-dierenkliniek' is een dierenkliniek toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen
  • 1. 80% voor percelen met een oppervlakte tot 150 m2;
  • 2. 60% voor percelen met een oppervlakte van 150 m2 tot 300 m2, , waarbij in ieder geval een oppervlakte van 120 m2 mag worden bebouwd;
  • 3. 50% voor percelen met een oppervlakte van 300 m2 tot 500 m2 , waarbij in ieder geval een oppervlakte van 180 m2 mag worden bebouwd;
  • 4. 40% voor percelen met een oppervlakte groter dan 500 m2 , waarbij in ieder geval een oppervlakte van 250 m2, met een maximum van 300 m2 mag worden bebouwd.
  • c. Het bepaalde onder b. is niet van toepassing op bouwpercelen met woongebouwen.
  • d. Bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
  • e. In bestaande bijbehorende bouwwerken mogen geen nieuwe woningen worden gerealiseerd.
  • f. Het gebruiksoppervlak van woningen bedraagt tenminste 75 m2;.
  • g. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
19.2.2 Bouwregels voor hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 19.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" mag de goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
  • d. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw of een blok van twee of meer aaneengesloten hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 3 meter.
19.2.3 Bouwregels voor bijbehorende bouwwerken- Algemeen
  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bepaalde onder 19.2.2 onder c. voor de maximum goothoogte voor hoofdgebouwen is niet van toepassing op dakkapellen en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare andere aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
19.2.4 Bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied
  • a. In het voorerfgebied van een woning mag enkel een erker of portaal worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de erker of portaal niet meer mag bedragen dan 6 m2 of de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de gevellengte;
    • 2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4,5 meter mag bedragen;
19.2.5 Bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied en binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied binnen het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 19.2.1, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken bij woongebouwen, de volgende bepalingen:

19.2.6 Bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied en buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 19.2.1, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken bij woongebouwen, de volgende bepalingen:

19.2.7 Bouwregels voor bijbehorende bouwwerken bij woongebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woongebouwen gelden de volgende bepalingen:

19.2.8 Bouwregels voor bestaande bebouwing buiten het bouwvlak
  • 1. het betreft een uitbreiding van een bestaande woning binnen een bouwvlak;
  • 2. het realiseren van afzonderlijke zelfstandige woningen buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
  • b. Voor het verbouwen of vervangen van bestaande bebouwing ter plaatse van een functieaanduiding buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:
  • 1. de bebouwing is uitsluitend voor gebruik overeenkomstig de functieaanduiding;
  • 2. de bebouwing dient binnen de aanduidingsgrens te worden gebouwd;
19.2.9 Bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

19.2.10 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

Voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen gelden de algemene bouwregels voor onderkelderen van gebouwen en terreinen in artikel 23.3

19.2.11 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen in artikel 23.4

19.2.12 Bouwregels voor garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende bepalingen:

19.2.13 Aanvullende bouwregels voor (vervangende) nieuwbouw voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in de leden 19.2.1, 19.2.2, 19.2.4, 19.2.5, 19.2.6, 19.2.8 en 19.2.12 met betrekking tot bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorend e bouwwerken gelden voor het realiseren van (vervangende) nieuwbouw de volgende regels:

  • a. bij het realiseren van (vervangende) nieuwbouw van een hoofdgebouw dienen voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater te worden gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 29.2.
  • b. het bepaalde onder a. is van overeenkomstige toepassing op het gelijktijdig met een nieuw hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel realiseren van (vervangende) nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken en/of de (vervangende) nieuwbouw van een gebouw of bouwwerk met een functieaanduiding.
19.2.14 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 19.2.1, 19.2.2, 19.2.3, 19.2.4, 19.2.5, 19.2.6, 19.2.7, 19.2.8, 19.2.9, 19.2.10, 19.2.11 en/of 19.2.12 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

19.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bebouwing als bedoeld in artikel 23.5

19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • 1. de voorgevelrooilijn mag met ten hoogste 3 meter worden overschreden;
  • 2. het bijbehorend bouwwerk dient minimaal 2 meter van het openbaar toegankelijk gebied te worden geplaatst;
  • 3. de maximum bouwhoogte bedraagt 3 meter;
19.4.2 Toepassingscriteria
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1 onder a wordt uitsluitend verleend in de hierna genoemde categorieën van gevallen:
  • 1. Woningen boven winkels en andere commerciële ruimten of boven culturele- dan wel maatschappelijke voorzieningen, indien de oppervlakte van de beschikbare woonruimte aantoonbaar te klein is om een woning met een gebruiksoppervlak van tenminste 75 m2 te realiseren;
  • 2. woningen voor specifieke doelgroepen: indien voor de betreffende doelgroep naar redelijkheid en billijkheid een kwalitatief goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden in een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2 en voor deze doelgroep nog geen- of onvoldoende geschikte woonruimte aanwezig is.
19.4.3 Randvoorwaarden

De in lid 19.4.1 genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

19.5 Specifieke gebruiksregels

19.6 Afwijken van de gebruiksregels
19.6.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.1 , onder a, voor het toestaan van het gebruik van een woning of wooneenheid als kamerverhuurpand, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel 'Onzelfstandige bewoning Enschede' dan wel, in het geval deze beleidsregel tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel, met dien verstande dat deze algemene afwijkingsregel niet van toepassing is op bestaande kamerverhuurpanden.
  • b. lid 19.1, onder b, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit dat niet is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 19.1 onder b, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten, met uitzondering echter van garagebedrijven, vuurwerkbedrijven, risicovolle inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen.
  • c. lid 19.1 , onder c, voor het toestaan van een detailhandelsbedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Detailhandel van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) , dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die detailhandel, gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 19.1 onder c, op die locatie toegestane detailhandel.
  • d. lid 19.1, onder d, voor het toestaan van een dienstverlenend bedrijf die niet is genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dit dienstverlenend bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 19.1 onder d, op die locatie toegestane dienstverlening.
  • e. lid 19.1 , onder g, voor het toestaan van een horecabedrijf die niet is genoemd in de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) , mits dit horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 19.1 onder g, op die locatie toegestane horeca.
  • f. lid 19.1 , onder h, voor het toestaan van een kantoorbedrijf die niet is genoemd in de hoofdgroep Kantoren van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) , mits dit kantoorbedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 19.1 onder h, op die locatie toegestane kantoren.
  • g. lid 19.1, onder i, voor het toestaan van een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) , dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die maatschappelijke voorziening , gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 19.1 onder i, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen .

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
19.6.2 Uitzonderingen op de afwijkingsregels

Het bepaalde in lid 19.6.1 onder a is niet van toepassing op bestaande kamerverhuurpanden.

19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
19.7.1 Sloopverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

19.7.2 Uitzondering

Het in lid 19.7.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
19.7.3 Toepassingscriteria
  • a. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de beleidsregel 'Koesteren cultuurhistorie' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.7.1 wordt in ieder geval verleend in de volgende gevallen:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet langer te handhaven;
    • 3. het betreft delen van een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting plaats vindt van de karakteristieke hoofdvorm.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.7.1 wordt verleend, vragen burgemeester en wethouders advies aan de cultuurhistorisch deskundige.

19.8 Wijzigingsbevoegdheid
19.8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het verwijderen van een aanduiding zoals is genoemd in lid 19.1.onder b tot en met k;
  • b. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak , indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 25 (algemene aanduidingsregels);
    • 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
    • 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt;
    • 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
    • 8. Bij (vervangende) nieuwbouw voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 29.2 ten aanzien van het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater
    • 9. voor het overige het bepaalde in dit artikel 19 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
  • c. het verwijderen van het bouwvlak voor de percelen Kadastrale Gemeente Lonneker, Sectie H, nrs. 3342 en 3343 (Burgemeester van Veenlaan 310 en 312) en het wijzigen van de voor deze percelen geldende bestemming 'Wonen' in de bestemming 'Groen'.
19.8.2 Toepassingscriteria
  • a. Aan de in lid 19.8.1 onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan:
  • 1. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
  • 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit.

  • b. Een wijzigingsplan als bedoeld in 19.8.1 onder b, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
  • 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
  • 2. in overleg met het bevoegde gezag door middels van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
  • 3. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • 4. is onderzocht of de realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Wet natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming kan worden verleend;
  • 5. ia aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
  • 6. is aangetoond dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en eventueel noodzakelijke geluidwerende voorzieningen in of aan de gevel als voorwaardelijke verplichting in de bouwregels zijn opgenomen.

  • c. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 19.8.1 onder b. wordt getoetst aan de beleidsregel 'Geluidnota Enschede' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een ander beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.

  • d. Aan de in lid 19.8.1 onder c. genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien met de eigenaar van het perceel Kadastrale Gemeente Lonneker, Sectie H, nr 3342 (Burgemeester van Veenlaan 310) en/of de eigenaar van het perceel Kadastrale Gemeente Lonneker, Sectie H, nr. 3343 (Burgemeester van Veenlaan 312), overeenkomstig de bepalingen van de 'Regeling specifieke uitkering aankoop woningen onder een hoogspannings- verbinding', overeenstemming is bereikt .
19.8.3 Randvoorwaarden

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in lid 19.8.1 onder a. en b. genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van

  • 1. het woon- en leefklimaat;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de sociale veiligheid
  • 5. de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • 6. de milieusituatie;
  • 7. de gebruiksmogelijkheden voor aangrenzende gronden.

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en de bescherming van hogedruk aardgastransportleidingen en voor het transporteren van (aard)gas, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding figuur 'hartlijn leiding - gas 8 inch' is een hogedruk aardgastransportleiding toegestaan met een diameter van maximaal 8 inch en een druk van ten hoogste 40 bar;
  • b. ter plaatse van de aanduiding figuur 'hartlijn leiding - gas 12 inch' is een hogedruk aardgastransportleiding toegestaan met een diameter van maximaal 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar;
  • c. ter plaatse van de aanduiding figuur 'hartlijn leiding – gas 24 inch' is een hogedruk aardgastransportleiding toegestaan met een diameter van maximaal 24 inch en een druk van ten hoogste 80 bar;
  • d. ter plaatse van de aanduiding figuur 'hartlijn leiding – gas 36 inch' is een hogedruk aardgastransportleiding toegestaan met een diameter van maximaal 36 inch en een druk van ten hoogste 80 bar;
20.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;

20.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2, en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, onder de voorwaarde dat de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbaar object wordt toegestaan.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze dubbelbestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van goederen dan wel als tijdelijke opslag- of bergplaats voor zwaar en/of (zeer) brandbaar materiaal, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende aardgastransportleiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de leidingbeheerder(s) en/of er een aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de aardgastransportleiding.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels
20.5.1 afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.4 onder a, en het gebruik van onbebouwde gronden als permanente opslag-, stort-, of bergplaats van goederen toestaan.

20.5.2 toepassingscriteria

De in lid 20.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de activiteit niet tot gevolg heeft dat de betreffende aardgastransportleiding niet eenvoudig is te bereiken voor de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen sprake is van het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen veroorzaken;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de aardagastransportleiding;
  • d. geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende aardgastransportleiding, en;
  • e. er vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).

20.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 2. het rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
    • 5. het aanbrengen van verhardingen;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 7. diepploegen;
    • 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    • 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

20.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het verwijderen van de dubbelbestemming "Leiding - Gas", indien er sprake is van het verwijderen dan wel het permanent buiten gebruik stellen van de bestaande aardgastransportleiding;
    • 2. het wijzigen van de situering van de dubbelbestemming "Leiding - Gas", indien er sprake is van het verplaatsen van de ligging van de bestaande aardgastransportleiding.
  • b. Burgemeester en wethouders geven geen toepassing aan de onder a.2 genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

21.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  • b. De maximum bouwhoogte voor hoogspanningsverbindingsmasten met de daarbij behorende technische installaties bedraagt 62 meter;
  • c. De maximum bouwhoogte voor overige bouwwerken , geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwingwordt gebouwd, mits:

  • a. hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  • b. hierdoor geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende hoogspanningsverbinding, en;
  • c. er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).

21.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze dubbelbestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van onbebouwde gronden als permanente opslag-, stort- of bergplaats van goederen dan wel als tijdelijke opslag- of bergplaats voor zwaar en/of (zeer) brandbaar materiaal, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende hoogspanningsverbinding niet eenvoudig bereikbaar is voor de leidingbeheerder(s) en/of er aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

21.5 Afwijken van de gebruiksregels
21.5.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.4 onder a, en het gebruik van onbebouwde gronden als permanente opslag-, stort-, of bergplaats van goederen toestaan.

21.5.2 Toepassingscriteria

De in lid 21.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de activiteit niet tot gevolg heeft dat de betreffende hoogspanningsverbinding niet eenvoudig is te bereiken voor de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen sprake is van het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen veroorzaken;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  • d. geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende hoogspanningsverbinding, en;
  • e. er vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).

21.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen en/of verwijderen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    • 3. het realiseren van lantaarnpalen en overig straatmeubilair;
    • 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte;
    • 5. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 7. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 8. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; .
  • b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

21.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het verwijderen van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding", indien er sprake is van het verwijderen dan wel het permanent buiten gebruik stellen van de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding;
    • 2. het wijzigen van de situering van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding", indien er sprake is van het verplaatsen van een bestaande hoogspanningsverbinding.
  • b. Burgemeester en wethouders geven geen toepassing aan de onder a.2 genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels

23.1 Bouwregels hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bestemmingen voor zover zij van toepassing zijn verklaard
23.1.1 Bouwregels

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

23.1.2 Aanvullende bouwregels voor (vervangende) nieuwbouw van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in lid 23.1.1 gelden voor het realiseren van (vervangende) nieuwbouw de volgende regels:

  • a. bij het realiseren van (vervangende) nieuwbouw van een hoofdgebouw dienen voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater te worden gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 29.2.
  • b. het bepaalde onder a. is van overeenkomstige toepassing op het gelijktijdig met een nieuw hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel realiseren van (vervangende) nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken en/of de (vervangende) nieuwbouw van een gebouw of bouwwerk met een functieaanduiding.
23.1.3 Bouwregels voor bestaande bebouwing buiten het bouwvlak
  • 1. het betreft een uitbreiding van een bestaande woning binnen een bouwvlak;
  • 2. het realiseren van afzonderlijke zelfstandige woningen buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
  • 1. de bebouwing is uitsluitend voor gebruik overeenkomstig de functieaanduiding;
  • 2. de bebouwing dient binnen de aanduidingsgrens te worden gebouwd.
23.1.4 Afwijken van de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.2 Bouwregels voor overige bouwwerken bij bestemmingen voor zover zij van toepassing zijn verklaard
23.2.1 Bouwregels
23.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 23.2.1, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
  • b. lid 23.2.1, onder b, voor een bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten tot een maximum van 15 meter;
  • c. lid 23.2.1, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.3 Bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen bij bestemmingen voor zover zij van toepassing zijn verklaard
23.3.1 Bouwregels

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen geheel of gedeeltelijk te onderkelderen of van een onderbouw te voorzien, met dien verstande dat:

  • a. de bovenkant van de vloer van de kelder of onderbouw maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  • b. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
23.3.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.3.1:

  • a. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
  • b. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw ;
  • c. voor het onderkelderen van gebouwen met een geheel of gedeeltelijk ondergrondse parkeervoorziening ten behoeve van parkeren op eigen terrein, indien dit uit een oogpunt van functionaliteit en veiligheid noodzakelijk is.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:

  • a. geen sprake is van een permanente verlaging of verhoging van de grondwaterstand;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.4 Bouwregels nutsvoorzieningen bij bestemmingen voor zover zij van toepassing zijn verklaard

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

23.5 Nadere eisen bij bestemmingen voor zover zij van toepassing zijn verklaard
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid en bereikbaarheid van hulpdiensten;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. het in stand houden en/of tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding
    • 8. de aanwezigheid van voldoende privacy.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning tevens nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • c. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder b genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

24.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

24.2 Beroep of bedrijf aan huis
24.2.1 Regeling beroep of bedrijf aan huis

Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de volgende regels:

  • a. het maximum vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is afhankelijk van het woonmilieu en de daarbij behorende categorie-indeling, zoals opgenomen in de beleidsregel "Functiemenging per woonmilieu" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel;
  • b. het maximum vloeroppervlak als bedoeld onder a geldt voor het totale vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van de daarbij behorende bergruimten en andere ruimten;
  • c. bedrijfsmatige activiteiten en beroepen aan huis zijn beperkt tot de hierna genoemde categorieën activiteiten:
    • 1. bedriijfsmatige activiteiten en beroepen als bedoeld in artikel 1.19;
    • 2. ambachtelijke bedrijvigheid als bedoeld in artikel 1.7;
    • 3. bed & breakfast als bedoeld in artikel 1.14;
    • 4. bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 5. buitenopslag en bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte, anders dan laden en lossen, zijn niet toegestaan.
24.2.2 Afwijkingsregels beroep of bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 24.2.1, onder a, voor het toestaan van een groter vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, tot een maximum van 49%;
  • b. lid 24.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die niet is genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in deze hoofdgroep.
  • c. lid 24.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die is genoemd in categorie A van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) , met uitzondering van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 24.2.1 onder c. toegestane bedrijfsactiviteiten aan huis en wordt voldaan aan de overige bepalingen in lid 24.2.1;
  • d. lid 24.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die niet is genoemd in categorie A van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) , met uitzondering van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 24.2.1 onder c toegestane bedrijfsactiviteiten aan huis en wordt voldaan aan de overige bepalingen in lid 24.2.1.

24.3 Verbod op verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk
  • a. Het is verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is de verkoop met opslag van consumentenvuurwerk wel toegestaan op gronden met de bestemming 'Centrum', en op gronden met de functieaanduiding 'detailhandel'.
  • c. De verkoop met opslag van consumentenvuurwerk als bedoeld onder b is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. voor de opslag van consumentenvuurwerk geldt een maximum van 10.000 kg;
    • 2. er wordt voldaan aan de minimale veiligheidsafstanden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten die genoemd zijn in het Vuurwerkbesluit.

24.4 Geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet toegestaan

 Het gebruik van gronden en bouwwerken die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder als geluidszoneringsplichtige inrichting, voor zover dit in de regels van betreffende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is uitgesloten, is niet toegestaan.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

25.1 Veiligheidszones
25.1.1 veiligheidszone - leiding
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - leiding" zijn op gronden gelegen binnen deze zone geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het wijzigen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de omvang van de plaatsgebonden risicocontour (10-6 grenswaarde) beperkter is geworden als gevolg van nieuwe technische inzichten, verandering van wetgeving, nieuwe rekenmodellen of maatregelen aan de leiding en zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten bevinden;
    • 2. het opheffen van de veiligheidszone, indien de betreffende leiding buiten gebruik is gesteld of het plaatsgebonden risico is opgeheven.
25.1.2 veiligheidszone - lpg
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - lpg" zijn op gronden gelegen binnen deze zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. Het onder a genoemde verbod geldt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, lid 2 van het Bevi niet voor (de uitbreiding van) de eigen inrichting (de inrichting ten behoeve waarvan de veiligheidszone noodzakelijk is);
  • c. Het onder a genoemde verbod geldt eveneens niet voor beperkt kwetsbare objecten buiten de eigen inrichting die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds rechtens aanwezig zijn;
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het wijzigen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de omvang van de plaatsgebonden risicocontour (10-6 grenswaarde) als gevolg van nieuwe technische inzichten, verandering van wetgeving, nieuwe rekenmodellen of een wijziging in de LPG-installatie beperkter is geworden en zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten bevinden;
    • 2. het opheffen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de ter plaatse gelegen LPG-installatie buiten werking is gesteld of het plaatsgebonden risico is opgeheven.
25.1.3 veiligheidszone - gasstation
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - gasstation" zijn op gronden gelegen binnen deze zone:
    • 1. kwetsbare objecten met de daarbij behorende erven en terreinen niet toegestaan;
    • 2. beperkt kwetsbare objecten met de daarbij behorende erven en terreinen uitsluitend toegestaan op een afstand van tenminste 4 meter vanaf de grens van de bestemming “Bedrijf – Gasstation”
  • b. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het wijzigen van de veiligheidszone, indien deze groter dan wel beperkter is geworden als gevolg van verandering van wet- en regelgeving en zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten bevinden;
    • 2. het opheffen van de veiligheidszone, indien de drijver van de inrichting heeft aangegeven dat het betreffende gasdrukregel- en meetstation dan wel het betreffende gasontvangst- en verdeelstation buiten gebruik is gesteld.
  • c. In het geval binnen een met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld onder b.1 te wijzigen zone kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn vragen burgemeester en wethouders alvorens toepassing te geven aan die wijzigingsbevoegdheid schriftelijk advies aan de beheerder van het betreffende gasdrukmeet- en regelstation dan wel gasontvangst- en verdeelstation.
25.2 Overige zones
25.2.1 archeologisch onderzoeksgebied a
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken en/of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunnin afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Monumentenwet 1988 in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.
25.2.2 archeologisch onderzoeksgebied b
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 2.500 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunnin afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Monumentenwet 1988 in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  • a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  • b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting van het bouwperceel of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  • e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  • b. voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2 van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit het oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  • c. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  • d. voor het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  • e. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  • f. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  • g. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  • h. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  • i. door aan een gebouw de bouwaanduiding 'karakteristiek' toe te kennen, indien op basis van cultuurhistorisch onderzoek dan wel een wijziging van het cultuurhistoriebeleid is aangetoond dat het betreffende gebouw cultuurhistorische waarde heeft;
  • j. door aan gronden de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch attentiegebied' toe te kennen, indien op basis cultuurhistorisch onderzoek dan wel een wijziging van het cultuurhistoriebeleid is aangetoond dat in het betreffende gebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 28 Algemene procedureregels

28.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  • a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  • b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
  • c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 29 Overige regels

29.1 Parkeren en laden en lossen
29.1.1 Parkeerregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en / of voor het wijzigen van het gebruik van een gebouw dan wel het wijzigen van het gebruik van een onbebouwd terrein wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor:
    • 1. het parkeren of stallen van auto's en fietsen;
    • 2. het laden of lossen van goederen;
    • 3. het realiseren van parkeervoorzieningen voor invaliden.
  • b. De onder a genoemde voorzieningen voor parkeren en laden of lossen worden gerealiseerd op eigen terrein, in, op of onder het gebouw , dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort respectievelijk op of onder het onbebouwde terrein waarvan het gebruik wordt gewijzigd.
29.1.2 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover aantoonbaar op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
29.1.3 Voorwaarden voor het afwijken van de parkeerregels

De in lid 29.1.2 genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • b. het woon- en leefklimaat;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
29.1.4 Beleidsregels

Bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in de leden 29.1.1 en 29.1.2 wordt getoetst aan de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.

29.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater

Bij (vervangende) nieuwbouw gelden in aanvulling op het bepaalde elders in de regels van dit plan, de volgende regels:

  • a. hemelwater afkomstig van bebouwing dient op het bij die bebouwing behorende terrein dan wel in of op de te realiseren bebouwing zelf te worden geborgen en/of in de bodem geïnfiltreerd, bij voorkeur in combinatie met drainage;
  • b. de minimum bergingsopgave als bedoeld onder a bedraagt 0,02 m;
  • c. in aanvulling op het bepaalde onder b geldt voor vervangende nieuwbouw met een groter grondoppervlak dan de oorspronkelijke bebouwing de volgende bergingsopgave:
    • 1. tenminste 0,02 m voor het te bebouwen oppervlak dat gelijk is aan het voorheen bebouwde oppervlak;
    • 2. tenminste 0,04 m voor het ten opzichte van het voorheen bebouwde oppervlak aanvullend te bebouwen oppervlak.
  • d. de onder a bedoelde berging of infiltratie van hemelwater dient af te wateren op een voorziening voor de ontvangst van hemelwater in het openbaar toegankelijk gebied;
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien berging of infiltratie van hemelwater op eigen terrein redelijkerwijs niet op doelmatige wijze mogelijk is.
29.3 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen

De vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen op gronden die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder en voor zover dit in de regels van de betreffende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is uitgesloten, is niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 30 Overgangsrecht

30.1 Overgangsrecht bouwwerken
30.1.1 Overgangsbepaling

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
30.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 30.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

30.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 30.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

30.2 Overgangsrecht gebruik
30.2.1 Overgangsbepaling

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

30.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 30.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

30.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 30.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

30.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 30.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

30.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.

Artikel 31 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Boswinkel 2018"