direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kotkampweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00120-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het bestemmingsplan “Kotkampweg” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

Voor de gronden gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Kotkampweg” is een plan gemaakt voor de bouw van 43 grondgebonden koopwoningen met bijbehorende voorzieningen als ontsluitingsweg en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0001.png"

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan “Kotkampweg” betrekking heeft wordt globaal begrensd door de Minkmaatstraat, de Kotkampweg, de Floraparkstraat en de bebouwing van de basisschool Paus Joannes. Het plangebied ligt in stadsdeel Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0002.jpg"

1.3 Geldende juridische regelingen

Het gebied van het bestemmingsplan “Kotkampweg” valt binnen de grenzen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Ribbelt-Stokhorst 2011" dat op 17 oktober 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.

De gronden zijn daarin bestemd voor "Maatschappelijk" ten behoeve van de daar gevestigde ROC Oost Nederland (voormalige MTS). De bebouwing van deze school voor hoger onderwijs is enige jaren geleden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0003.jpg"

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.



Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Kotkampweg” is het erkende wijkorgaan Wijkraad "'t Ribbelt-Stokhorst" actief.

Deze Wijkraad is gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. In het kader van de adviesvraag is het bestemmingsplan op 27 oktober 2015 inhoudelijk doorgesproken met leden van de Wijkraad "'t Ribbelt-Stokhorst".

Bij brief van 2 november 2015 heeft de Wijkraad aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de bouw van deze woningen en dat het bestemmingsplan Kotkampweg hiervoor de goedkeuring heeft.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

In het periodieke overleg tussen provincie Overijssel en gemeente Enschede op 3 november 2015 is het bestemmingsplan “Kotkampweg” aan de orde geweest. In verband met het feit dat het bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt is het bestemmingsplan voor een toets voorgelegd aan de provincie. Via de mail van 25 november 2015 deelt de provincie mee, dat er vanuit het provinciale belang geen beletselen zijn voor het in procedure brengen van het bestemmingsplan "Kotkampweg" zoals dat om advies aan hen is voorgelegd. Voor zover het de provinciale diensten betreft is voldaan aan het vooroverleg zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd “Kotkampweg” in voorbereiding te nemen op 4 november 2015 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan “Kotkampweg” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen, is op 16 december 2015 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 17 december 2015 tot en met 27 januari 2016 ter visie gelegen.

Zienswijzen

Tijdens de periode dat het ontwerp-bestemmingsplan tervisie ligt, kan een ieder bij de gemeenteraad in een zienswijze zijn mening geven over het bestemmingsplan.

Met betrekking tot het bestemmingsplan “Kotkampweg” zijn geen zienswijzen ontvangen.

Vaststelling

Artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat de gemeenteraad binnen 12 weken na het einde van de periode van tervisielegging een besluit neemt over het vaststellen van het bestemmingsplan. De gemeenteraad kan, op eigen initiatief of naar aanleiding van ingediende zienswijzen, bij de vaststellein besluiten het ontwerpplan op onderdelen te wijzigen.

vaststelling bestemmingsplan "Kotkampweg"

De Raad is voorgesteld om bij de vaststelling van het bestemmingsplan ambtshalve wijzigingen in het ontwerpplan aan de brengen. Het gaat hier om een aanpassing van de verbeelding behorende bij onderhavig bestemmingsplan. Het betreft een geringe aanpassing van de bestemmingsgrenzen zodat deze in overeenstemming komen met het verkavelingsplan en de tekening van de grondoverdracht.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Het bestemmingsplan "Kotkampweg" maakt een ontwikkeling mogelijk die niet valt onder één van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen en is hiermee dan ook niet in strijd.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0004.jpg"

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ontwikkelingsperspectieven

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook vijf sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de produktie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de luchthaven heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Gebiedsbeschrijving

Het gebied waarop het bestemmingsplan “Kotkampweg” betrekking heeft wordt globaal begrensd door de Minkmaatstraat, de Kotkampweg, de Floraparkstraat en de bebouwing van de basisschool Paus Joannes. Het plangebied ligt in stadsdeel Oost.

Stadsdeel Oost ligt tussen de singel, de Zuiderval, de Oldenzaalsestraat (westgrens) en de grens met Bondsrepubliek Duitsland (oostgrens).

Enschede-Oost is met name een stadsdeel met woningen en wijkvoorzieningen. De woningvoorraad bestaat grotendeels uit grondgebonden wonigen. Gestapelde bouw of hoogbouw zijn op beperkte plekken aanwezig. Er zijn in het stadsdeel enkele kleinere wijkwinkelcentra. Het gaat daarbij om winkelcentrum Stokhorst en winkelcentrum De Eschmarke. Grootschalige detailhandel is te vinden op het zogenaamde Miroterrein aan de Gronausestraat en aan de Lage Bothofstraat / Laaressingel.

Huidige situatie plangebied

De bebouwing van het voormalige ROC schoolcomplex is enige jaren geleden gesloopt en het perceel ligt nu braak.
Wat opvalt in het gebied is het hoogteverschil in het terrein. Aflopend van zuid naar noord is er een hoogteverschil circa 5,5 meter. Op het braakliggende terrein staan volwassen bomen. De meest waardevolle bomen blijven behouden.

De locatie ligt op de overgang van de "klassieke" stedenbouwkundige structuur naar de typische stedenbouw van de jaren '80. De klassieke stedenbouw kenmerkt zich door de oriëntatie van de bebouwing op de straat. In de jaren '80 werd een onderscheid gemaakt in wijkverzamelstraten en woonstraten. Aan de woonstraten wordt gewoond, aan de wijkverzamelstraten niet. De Kotkampweg en de in het verlengde liggende Brakerhorst vormen een lusvormige weg die de stadsuitbreiding van de jaren '80 verbindt met de oudere stadsdelen.

Langs de Kotkampweg / Brakerhorst zijn de verschillende stedenbouwkundige structuren goed waarneembaar. De Brakerhorst werd beschouwd als een wijkverzamelstraat zodat er geen woningen liggen met de entree aan de straat. De achtertuinen van de woningen afgezoomd met openbaar groen vormen hier het beeld van de straat. Het wijkwinkelcentrum ligt wel aan de Brakerhorst. Aan het begin van de Kotkampweg liggen de woningen aan de straat, maar nabij het kruispunt met de Floraparkstraat zijn het de achtertuinen van de woningen uit de '80 jaren en openbaar groen die het beeld bepalen. De Floraparkstraat geeft een vergelijkbaar beeld te zien. Ook hier vormen de achtertuinen van de woningen, afgezoomd met openbaar groen, het beeld aan de zuidzijde van deze weg. Richting de binnenstad liggen de woningen wel aan de straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0005.png"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0006.png"  

Luchtfoto met gesloopte bebouwing ROC en huidige (braakliggende) situatie

3.2 Cultuurhistorie

Archeologie in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" of in de nabijheid daarvan bevinden zich voor zover bekend geen archeologische monumenten.

Voor het gebied geldt deels een middelhoge verwachtingswaarde en deels een hoge verwachtingswaarde. Een nadere toelichting op de verwachtingswaarde wordt gegeven in paragraaf 5.3. Archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0007.jpg"

Archeologische verwachtingenkaart

(hoge verwachtingswaarde donkere kleur, middelhoge verwachtingswaarde lichtere kleur)

Monumenten in het plangebied

Binnen het gebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" komen geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor. Ook zijn er geen beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" zijn enkele beschermwaardige bomen aanwezig. Deze bomen zullen gehandhaafd blijven.

De locaties van deze bomen zijn te vinden op de interactieve bomenkaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede, www.enschede.nl/bomenkaart.

Conclusie

Vanuit een oogpunt van cultuurhistorie en archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Kotkampweg".

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Planbeschrijving

Stedenbouwkundigplan.

In het plangebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" mogen maximaal 50 woningen worden gerealiseerd. Het bouwplan "Villapark Florade" wordt echter ontwikkeld als woningbouwlocatie voor in totaal 43 woningen. De verschillende woningtypen bestaan uit korte blokken van vier woningen aaneen, twee kappers en vrijstaande woningen.

De woningen liggen aan de Floraparkstraat en de Minkmaatstraat en twee aansluitende bouwstroken aan de noord- en zuidzijde van de aan te leggen centraal gelegen parkzone. Een toegangsweg vanaf de Kotkampweg ontsluit de woningen aan het parkje. Deze vier bouwstroken volgen de hoogtelijnen in het gebied. Langs de Kotkampweg liggen met name de vrijstaande woningen. Op deze wijze is het hoogteverschil langs de Kotkampweg goed op te lossen en past bij de sterk oplopende Kotkampweg.

Het hoogteverschil van circa 5,5 meter loopt af van de Floraparkstraat als hoogste deel naar de Minkmaatstraat als laagste deel. De hoogtelijnen lopen min of meer evenwijdig aan de Floraparkstraat zodat het hoogteverschil maximaal ervaren wordt op de grens van het plangebied met de gronden van de Paus Joannesschool en over de Kotkampweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0008.png"

Identiteit

De verschillen in woningtype, van korte blokken tot vrijstaande woningen, gecombineerd met de hoogteverschillen in het gebied en het centrale park, geven deze locatie een bijzondere uitstraling. De architectuur van de nieuwe woningen sluit aan op de wisselende architectuur van de woningen langs de Minkmaatstraat. De woningen langs de Minkmaatstraat zijn in verschillende perioden gerealiseerd. Vooral de eind 19e en begin 20e eeuwse architectuur zijn inspiratiebron voor de nieuwbouw. Er is gestreefd naar een afwisseling in deze architectuurstijlen en individualiteit van de woningen. Het volume van twee bouwlagen met kap en het overeenkomstige materiaal en kleurgebruik zorgt voor samenhang binnen de buurt .De woningen hebben een kleine voortuin aan de straat en een diepe achtertuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0009.png"

Landschap

Op het braakliggende terrein staan volwassen bomen. De meest waardevolle bomen blijven behouden, zoals de boomgroep aan de Kotkampweg bij de entree van het plangebied. Het centrum van het plangebied wordt als parkje ingericht en vormt een doorlopende groenzone vanaf de basisschool aan de westzijde tot aan de vijver aan de oostzijde van de Kotkampweg.

De woningen hebben een kleine voortuin aan de straat en een diepe achtertuin. In de achtergebieden worden de hoogteverschillen opgelost door een niveauverschil in de tuin en met keermuren langs de achterpaden. In de parkzone wordt eveneens door niveauverschillen de hoogte overbrugt.

Water

Het hoogteverschil in het gebied vraagt om een zorgvuldige oplossing voor de opvang van het regenwater.

In de te realiseren parkzone in het centrum van het plangebied wordt een wadi aangelegd, waarop het water van de aanliggende kavels wordt opgevangen. Bij hevige regenval wordt water afgevoerd naar de hemelwaterriolering aan de oostzijde van de Kotkampweg. Een drain onder het achterpad van de te bouwen woningen aan de hoge zuidzijde van het park zorgt voor de afvoer van overtollig regenwater en wordt op de wadi aangesloten.

Waterhuishouding

Onderstaand een beschrijving van de wijze waarop de waterhuishouding in het plangebied is geregeld waarbij (beknopt) aandacht wordt besteed aan de volgende onderwerpen:

  • 1. de in het plangebied aanwezige waterlopen, poelen, vijvers en overig oppervlaktewater.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig dat onderdeel uitmaakt van het watersysteem.

  • 2. vuilwaterafvoer: is er al of niet een gescheiden rioolstelsel aanwezig in het plangebied?

De straten rond het gebied zijn gemengd gerioleerd. De binnenzijde van het plan heeft een gescheiden rioolsysteem.

  • 3. hemelwaterafvoer: is er sprake van infiltreren en vasthouden van hemelwater in de bodem en zijn er retentie- en/of waterbergingsvoorzieningen in het plangebied?

Hemelwater afkomstig van kavels gelegen aan de Minkmaatstraat, Kothkampweg en Floraparkstraat voert af naar de gemengde riolering. Hemelwater van wegen, paden en kavels aan de binnenzijde voert af naar een centraal gelegen wadi. Omdat kavels aan de randen geen gescheiden afvoer hebben is de bergingseis voor de binnenzijde van het plan verhoogd naar 40 mm. Vanuit de wadi infiltreert het water in de bodem en/of wordt het via een drainage vertraagd afgevoerd naar de Roombeek.

  • 4. Grondwater en ontwatering: is er al of niet sprake van grondwaterproblematiek in het plangebied, zo ja welke (fysieke) voorzieningen zijn of worden er daarvoor getroffen?

De bodem binnen het plangebied heeft een toplaag van ca. 1 meter bestaande uit fijn (lemig) zand. Onder deze laag bevindt zich op de meeste locaties een slecht doorlatende leemlaag. Door de aanleg van drainage en het ophogen van het maaiveld wordt voldaan aan de ontwateringsnormen.

Verkeer

De woningen aan de Minkmaatstraat, de Kotkampweg en de Floraparkstraat worden rechtstreeks ontsloten op deze straten. Een toegangsweg vanaf de Kotkampweg ontsluit de woningen aan het parkje.

De vrijstaande woningen, de tweekappers en de hoekwoningen hebben parkeergelegenheid op eigen erf (1 of 2 plekken). Voor de tussenwoningen en bezoekers zijn openbare parkeerplaatsen langs de straat en in een parkeerkoffer beschikbaar.

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Ingevolge de Ladder duurzame verstedelijking moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen:

  • I. beschrijven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • II. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, beschrijven inhoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden doorherstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • III. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig wordt ontwikkeld.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Kotkampweg "

In het bestemmingsplan "Kotkampweg" wordt de bouw van maximaal 50 grondgebonden woningen met een nieuw aan de te leggen ontsluittingsweg en groenvoorziening mogelijk gemaakt.

In het kader van de Ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling dient te worden gemotiveerd of het plan past binnen de uitgangspunten van "de ladder".

Als eerste dient daarbij te worden aangegeven of het plan past binnen de actuele regionale behoefte. In de regionale Woonvisie Twente (vastgesteld december 2014) wordt aangegeven dat er in de komende jaren nog behoefte is aan uitbreiding van de woningvoorraad om aan de behoefte te voldoen. Daarbij wordt als uitgangspunt gesteld dat inbreiding gaat voor het ontwikkelen van nieuwe uitbreidingslocaties. Dit uitgangspunt wordt ook gehanteerd in de woonvisie Enschede 2025 en in de vigerende woonafspraken met de provincie (2010-2015). Met de provincie worden nieuwe woonafspraken Twente voor de periode 2016-2020 opgesteld op basis van de regionale woonvisie Twente. Ook in deze afspraken wordt voor Enschede voor de komende jaren nog een netto uitbreiding van de woningvoorraad afgesproken, waarbij in principe met name op binnenstedelijke locaties wordt gebouwd.

De tweede trede van "de ladder" betreft binnenstedelijk bouwen. Het plan en daarmee het gebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" heeft betrekking op een binnenstedelijke locatie. Voorheen heeft op deze locatie een schoolgebouw gestaan. Na sloop daarvan ligt het gebied nu braak. Er is duidelijk sprake van intensief binnenstedelijk ruimtegebruik. De geplande woningen sluiten prima aan op de vraag en bieden een logische vervolgstap in de wooncarriere van bewoners in het omliggende woongebied (o.a. de wijk Park Stokhorst).

Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan "Kotkampweg" een ontwikkeling mogelijk maakt die voldoet aan de voorwaarden van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" geldt de welstandsidentiteit "Representatieve werklocatie". Deze identiteit heeft betrekking op de welstandstoets voor de grotere bebouwing ten behoeve van kantoren , bedrijven danwel onderwijs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0010.jpg"

Fragment Welstandskaart Enschede.

In paars aangegeven de welstandsidentiteit "Representatieve werklocatie"

Wijziging Welstandsnota

De ontwikkeling die het bestemmingsplan "Kotkampweg" mogelijk maakt op genoemde locatie past niet binnen de voor deze gronden van toepassing zijnde welstandsidentiteit. De geldende identiteit zal dan ook moeten worden gewijzigd. Hiervoor zal Wijziging 81 van de Welstandsnota Beeldkwaliteitsplan "Villapark Florade" in procedure worden gebracht.

In deze wijziging zullen de voor deze locatie gewenst geachte specifieke criteria worden vastgelegd. Hieronder vallen voorwaarden voor materiaalkeuze, goot- en bouwhoogten en architectuur voor de woningen.

De Wijziging van de Welstandsnota zal in procedure worden gebracht overeenkomstig de bepalingen die daarvoor zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.

4.4 Duurzaamheid

Actieplan duurzaamheid

Het klimaat is aan het veranderen. We realiseren ons steeds meer dat onze grondstoffenvoorraad eindig is en we zien dat sommige dier- en plantensoorten met uitsterven worden bedreigd. Grote vraagstukken, waarvoor geen gemakkelijke oplossingen zijn.


Speerpunten van beleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:


1 Energie Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.

2 Biodiversiteit Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving

3 Circulaire economie Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.

4 Duurzame mobiliteit Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.

5 Eigen organisatie Zelf het goede voorbeeld geven.

6 Groene groei Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water, bodem, grondstoffen en biodiversiteit.

7 Klimaatadaptatie Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.

8 WEconomy Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame doelstellingen.


Aanpak

Binnen de voorgestane aanpak staan 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen 

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Duurzaamheid en het plangebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg "

Het bestemmingsplan "Kotkampweg" maakt de realisatie van maximaal 50 woningen mogelijk die in een parkachtige setting zullen worden gebouwd. Het groene gebied in het midden van het bouwplan "Villapark Florade" wordt ingericht als een wadi. Het water van ongeveer 5000 vierkante meter verhard weg- en dakoppervlak voert tijdens een regenbui af naar deze wadi. In de wadi wordt het water tijdelijk opgeslagen zodat het langzaam gedoseerd wordt afgevoerd op het hemelwaterriool in de Kotkampweg en vervolgens afgevoerd naar oppervlaktewater. Omdat schoon regenwater niet meer afgevoerd wordt naar het gemengd riool, wordt de rioolwaterzuivering ontlast en neemt de kans op wateroverlast vanuit de gemengde riolering af.

De woningen die zijn gepland zullen voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt. Voor wat betreft het energiegebruik betekent dit dat de woningen een energieprestatiecoëfficiënt van 0,4 zullen hebben. De woningen met EPC 0,4 worden voorzien van hoogwaardige isolatie en goede kierdichting. Naast de lage-temperatuur verwarming beganegrond, douchpijp wtw worden PV-panelen meengenomen in het plan. De initiatiefnemer is in overweging gegeven om, vooruitlopend op de aanpassing van het Bouwbesluit in 2020, op deze locatie energie neutrale woningen te bouwen. De initiatiefnemer geeft aan dat dit voor dit project financieel niet haalbaar is. Initiatienemer gaat kopers actief PV- panelen aanbieden als optie.

Bouwproces

De woningen zullen worden gebouwd door Trebbe Wonen B.V.. Dit bouwbedrijf maakt bij de inkoop van bouwmaterialen gebruik van de criteria van VROM/SenterNovem voor duurzaam inkopen. Alle koopwoningen worden bovendien standaard voorzien van een FSC- en PEFC-gekeurmerkt hout. Hiermee is gegarandeerd dat het hout uit duurzaam beheerde bossen wordt gehaald.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Kotkampweg" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten zoals effect op het milieu, bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Het bestemmingsplan "Kotmanpark Noord" heeft betrekking op de bouw van 30 woningen. Een dergelijke ontwikkeling wordt volgens het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (bijlage Besluit milieueffectrapportage onderdeel D) en waarvoor, in de bijlage aangegeven gevallen, een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

Een m.e.r.-beoordeling is verplicht in de gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het plan "Kotkampweg" valt ruim onder bovengenoemde indicatieve drempelwaarden van gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is gesteld. Ten behoeve van het bestemmingsplan "Kotkampweg" is het uitvoeren van een m.e.r.- beoordeling dan ook niet aan de orde. Wel is ingevolge het Besluit m.e.r. een vormvrije m.e.r. vereist.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.

Projectbeschrijving Het project heeft betrekking op de ontwikkeling van 43 woningen met bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen en groen. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de ruimtelijke-stedenbouwkundige uitgangspunten van de ontwikkeling.

Locatie In paragaaf 1.2 (Ligging en begrenzing plangebied) van deze toelichting is de ligging en begrenzing van het plangebied beschreven.

Huidig grondgebruik Op dit moment ligt het terrein braak en wordt tijdelijk als groenvoorziening gebruikt. Voorheen was op deze gronden bebouwing van het ROC aanwezig.

Cumulatie met andere projecten Er is geen sprake van cumulatie met andere (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten.

Toetsing relevante milieu- en omgevingsaspecten Zie Hoofdstuk 4, en de paragrafen 5.1.2 (Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen), 5.1.3 (Bodemkwaliteit), 5.1.4 (Wet geluidhinder), 5.1.5 (Luchtkwaliteit), 5.1.6 (Externe Veiligheid), 5.2 (Waterhuishouding) en 5.4 (Natuur) van deze toelichting voor een uitvoerige beschrijving van de toetsing van de voorgenomen ontwikkelingen aan de betreffende milieu- en omgevingsaspecten.

Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieu- en omgevingsaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

In het kader van het bestemmingsplan "Kotkampweg" heeft een inventarisatie plaatsgevonden naar de aanwezigheid van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied.

Uit dit onderzoek is gebleken dat zich in of in de nabijheid van het plangebied "Kotkampweg" geen bedrijven of voorzieningen bevinden die van invloed zouden kunnen zijn op het woon- en leefklimaat.

Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Kotkampweg "

Het bestemmingsplan “Kotkampweg” beoogt het planologisch mogelijk maken van woningbouw met ontsluitingswegen en groen.

Door Hunneman Milieu-advies Raalte BV is op 6 maart 2015 een verkennend / actualisatie bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Conclusies en aanbevelingen

Zintuiglijk zijn in de bovengrond lichte tot matige puinmengingen waargenomen. Zintuiglijk zijn in de vaste bodem ter plaatse van de verdachte deellocaties geen oliecomponenten waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal in of op de bodem aangetreoffen.

In de bovengrond ter plaatse van het onverdachte terein, zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en PCB's aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In de geroerde bovengrond is analytisch geen asbest aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

In de vaste bodem ter plaatse van de verdachte deellocaties, zijn analytisch geen gehalten aan minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond boven de achtergrondwaarden. Ter plaatse van de voormalige opslag motorblokken, accu's, terpentine en chemisch afval, is in de bonvengrond aan matig verhoogd gehalte aan cadmium aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de tussenwarde, maar blijft beneden de interventiewaarde. Aanvullende analyse toont geen verhoogde gehalten.

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en/of naftaleen aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de astreefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Geadviseerd wordt bij de ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. De aangetoonde verhogingen in de bovengrond kunnen beperkingen opleveren en aanzien van het (her)gebruik elders.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wet geluidhinder genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Op het bestemmingsplan "Kotkampweg" is de Wet geluidhinder niet van toepassing omdat het plangebied niet is gelegen aan of in de nabijheid van op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ondanks dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is moet op grond van uitspraken van de Raad van State bij een ruimtelijke procedure wel aandacht worden besteed aan het aspect geluid. Voor het bestemmingsplan Kotkampweg gaat het daarbij om het geluid van het wegverkeer op de in de nabijheid van het plan gelegen 30 km-wegen (deze wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet voorzien van een geluidszone, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is) en de ten zuidwesten van het plangebied gelegen basisschool.


Toetsingskader

Voor situaties waarin de Wet geluidhinder niet van toepassing is sluit de gemeente Enschede aan bij hetgeen is opgenomen in de Geluidnota Enschede 2009 - 2012, welke bij besluit van 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) is vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe Geluidnota is vastgesteld.

Dit betekent dat voor de beoordeling van het geluid van 30 km-wegen wordt aangesloten bij de grenswaarden en systematiek van de Wet geluidhinder en het hogere waarde beleid uit de Geluidnota. Volgens de Wet geluidhinder bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden toegestaan tot ten hoogste 63 dB. Het toestaan van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota).

Voor de beoordeling van het geluid van de basisschool wordt aangesloten bij het in de Geluidnota opgenomen gebiedsgerichte geluidbeleid. Volgens de bij de Geluidnota behorende gebiedstypenkaart zijn de basisschool en het invloedsgebied ervan gelegen in het gebiedstype "Woongebied". De richtwaarde voor het gebiedstype "Woongebied" bedraagt 45 dB(A) en geldt ter plaatse van geluidsgevoelige objecten of op een afstand van 50 meter van de inrichting indien binnen die afstand geen sprake is van geluidsgevoelige objecten. Van de richtwaarde kan gemotiveerd worden afgeweken tot de grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde.

In de Geluidnota zijn geen grenswaarden opgenomen voor het maximale geluidsniveau. Hiervoor wordt aangesloten bij de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en het Activiteitenbesluit opgenomen waarde van 70 dB(A) etmaalwaarde.


Akoestisch onderzoek

Door AGEL adviseurs is voor de realisatie van 43 woningen in het bouwplan Villapark Florade een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeer/basisschool, Villapark Florade te Enschede; projectnummer 20150303; versie Definitief 01, d.d. 1 december 2015".


Wegverkeer

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op de gevels van de woningen die direct langs de Kotkampweg en de Minkmaatstraat zijn gelegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege het wegverkeer op deze wegen. De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Kotkampweg en de Minkmaatstraat bedraagt ten hoogste respectievelijk 51 en 57 dB. Daarmee wordt voldaan aan de ten hoogste toegestane waarde van 63 dB.

Onderzocht is of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting kan worden gereduceerd. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen onvoldoende effect hebben of bezwaren ontmoeten van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële aard. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder voor het toestaan van een hogere geluidsbelasting.

Alle woningen beschikken over een gevel met een geluidsbelasting van 48 dB of lager. Daarmee heeft elke woning een geluidluwe gevel en wordt ook aan de voorwaarde uit de Geluidnota Enschede voor het toestaan van een hogere geluidsbelasting voldaan.

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk dat in de woningen het binnenniveau niet meer dan 33 dB bedraagt. Op grond van het Bouwbesluit bedraagt de minimale gevelwering 20 dB. Om aan het binnenniveau van 33 dB te voldoen is voor de woningen langs de Kotkampweg en de Minkmaatstraat een gevelwering van meer dan 20 dB nodig. Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld. Waardoor op grond van het Bouwbesluit ook geen aanvullende eisen aan de gevelwering kunnen worden gesteld.


Basisschool

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor het maximale geluidsniveau en de indirecte hinder wordt voldaan aan het toetsingskader. Ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is er sprake van een overschrijding van de richtwaarde van 45 dB(A). De overschrijding vindt plaats op de gevels van de woningen die zijn gelegen op de kavels die direct grenzen aan het kleuterplein. De overschrijding bedraagt ten hoogste 5 dB(A) in de dagperiode en 2 dB(A) in de avondperiode.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat geluidbeperkende maatregelen niet mogelijk en/of wenselijk zijn.

De overschrijding van de richtwaarde wordt aanvaardbaar geacht omdat uitgaande van een minimale gevelwering van 20 dB(A) in de woningen wordt voldaan aan de binnenwaarde van 35 dB(A) en de woningen over een geluidluwe gevel beschikken.


Conclusie geluid:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen dient wel extra aandacht te worden besteed aan de gevelwering van de woningen die direct langs de Kotkampweg en de Minkmaatstraat zijn gelegen.


Railverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan "Kotkampweg" niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan “Kotkampweg” is gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente. Rondom het vliegveld ligt een geluidszone. Het plangebied is echter niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Kotkampweg

Met het bestemmingsplan “Kotkampweg” wordt de bouw van maximaal 50 woningen met ontsluitingsweg en groenvoorziening mogelijk gemaakt. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van maximaal 50 woningen in het plangebied is daarmee zonder meer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2014 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2015, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.


Conclusie luchtkwaliteit De realisatie van maximaal 50 woningen binnen het bestemmingsplan “Kotkampweg” valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.


Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Villapark - Florade” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Villapark - Florade” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.


Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.


Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Villapark - Florade” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.


Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "BP Lasonder Zeggelt 2016" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.


Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Villapark - Florade” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.


Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan “Villapark - Florade” is hemelsbreed op ca. 5 kilometer van het (voormalige) vliegbasis Twenthe gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.


Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen risicocontouren mogelijk maakt, kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het ontvangende systeem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Voor onbebouwd gebied bedraagt de bergingsopgave 40 millimeter. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt dat, indien doelmatig, het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijven. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Kotkampweg

Het bestemmingsplan “Kotkampweg” betreft een ontwikkelingslocatie. Hier geldt dat voldaan moet worden aan de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de waterhuishouding. In paragraaf 4.1 staat beschreven hoe binnen het plangebied invulling wordt gegeven aan de uitgangspunten.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Archeologie

Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede


Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde.

Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht. In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.


Archeologie en het bestemmingsplan “Kotkampweg

Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met deels een middelhoge en deels een hoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00120-0003_0011.jpg"

Fragment Archeologische verwachtingenkaart

(hoge verwachtingswaarde donkere kleur, middelhoge verwachtingswaarde lichtere kleur)

In opdracht van de gemeente Enschede heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het "Rapport: Kotkampweg in Enschede. Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek ADC Rapport 3923 " is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Uit de boringen in het plangebied is gebleken dat de bodem tot op de onderliggende keileem volledig is omgezet. Waarschijnlijk is dit gebeurd als gevolg van de de bouw- en sloopwerkzaamheden van het scholencomplex dat zich hier heeft bevonden. Eventueel aanwezige archeologische resten, die in de top van het leem en in een eventueel bovenliggende laag dekzand verwacht werden, zijn niet meer intact aanwezig.

Geadviseerd wordt aan de gemeente Enschede geen verder onderzoek te laten uitvoeren en het onderzoeksgebied ten aanzienv an het omgevingsaspect archeologie vrij te geven. Aan amateur-archeologen dient de gelegenheid geboden te worden om bij ontgravingen waarnemingen te doen. Mocht er sprake zijn van toevalsvondsten dan dienen die gemeld te worden vanwege artikel 53 van de Monumentenwet.


Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur

5.4.1 Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied “Kotkampweg

Het plangebied van het bestemmingsplan “Kotkampweg” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de nabijheid daarvan. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Dinkelland” zijn op geruime afstand van het plangebied gelegen. Gezien de afstand, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in relatie tot de afstand van de ontwikkelingslocatie tot de dichtsbijzijnde Natura 2000 kunnen grote negatieve gevolgen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000 gebieden worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Natuurbeschermingswet 1998

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

Flora- en faunaonderzoek locatie Kotkampweg

Quickscan

In het kader van de planontwikkeling voor de realisatie van woningen in het plangebied van het bestemmingsplan “Kotkampweg” is door Ekoza Ecologisch Advies een eerste onderzoek in het kader van de Flora- en Faunawet uitgevoerd (QS flora en fauna Villapark Florade Kotkampweg 188). De locatie aan de Kotkampweg betreft een onbebouwd terrein dat geschikt wordt gemaakt voor woningbouw. Van de in het gebied aanwezige bomen zullen er drie gehandhaafd blijven. De overige worden verwijderd in verband met de uitvoering van het plan of de levensvatbaarheid van die bomen. Met uitzondering van drie trafohuisjes is er geen bebouwing aanwezig. Eén van de trafohuisjes zal worden gesloopt.

De Quickscan flora en fauna Villapark Florade Kotkampweg 188 is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie en advies

Zo spoedig mogelijk nader soortgericht onderzoek naar de mogelijke functie van de locatie als paarverblijf voor vleermuizen is noodzakelijk. Voor de overige soorten kan op basis van het onderzoek met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling in de weg staat.

Nader onderzoek

Naar aanleiding van de conclusie en het advies van het hiervoor gemelde onderzoek is door Ekoza Ecologisch Advies nader soortgericht onderzoek uitgevoerd (Nader onderzoek vleermuizen Villapark Florade Kotkampweg 188). Dit rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het functionele leefgebied van vleermuizen. De Flora- en faunawet vormt op voorhand geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Het aanvragen van een ontheffing Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Conclusie Flora- en faunawet

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4.3 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

De EHS en het plangebied “Kotkampweg

Het plangebied van het bestemmingsplan “Kotkampweg” is niet gelegen binnen een gebied dat onderdeel uitmaakt van de EHS. De dichtstbijzijnde gronden die deel uitmaken van de EHS liggen op geruime afstand van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan de EHS kan daarom achterwege blijven.

Conclusie EHS

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Kotkampweg" is gekozen voor het onder a. genoemde "traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan" . Met deze manier van bestemmen kan de nieuwe ontwikkeling worden gestuurd zodat deze voldoet aan de gestelde randvoorwaarden.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Kotkampweg”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Het geeft regels omtrent de bebouwing die is toefestaan en waar die is toegestaan. Bij de bestemmingen is een bestemmingsomschrijving gegeven met daarbij, voorzover van toepassing, nadere bebouwingsregels en gebruiksregels. Verder zijn opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden teneinde enige flexibiliteit in het plan te waarborgen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels. Deze regels bevatten een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied van het bestemmingsplan "Kotkampweg" voorkomende en op de verbeelding weergegeven bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt overeenkomstig de SVBP een vaste volgorde aangehouden.

6.3.1 Bestemmingen

De gronden begrepen in het bestemmingsplan "Kotkampweg" zijn bestemd voor de hierna genoemde bestemmingen.

Artikel 3: Groen

De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken, plantsoenen, bospercelen, bermstroken aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan.

Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 4: Verkeer-Verblijfsgebied

De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

In onderhavig bestemmingsplan zijn de gronden ook bestemd voor het realiseren van groenvoorzieningen zoals omschreven bij de bestemming "Groen". Toegestaan zijn onder andere groenstroken, plantsoenen, waterpartijen en wadi's en andere voorzieningen in het kader van waterbeheersing.

Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Artikel 5: Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Waar dit wel het geval is (bijvoorbeeld twee-aaneen, maximaal aantal woningen op een perceel of maximaal twee-aaneen) is dit op de verbeelding aangegeven.

In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.

De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:

  • a. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter dan 30 m²;
  • b. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage A1);
  • c. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • d. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie af te wijken van de bouwregels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.

6.3.2 De Lijst van bedrijfstypen en/of de Staat van bedrijfsactiviteiten

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen en/of een Staat van bedrijfsactiviteiten, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken - is het uitgangspunt. De richtafstanden zijn geactualiseerd, de toelichting is aangepast aan nieuw beleid en bevat stappenplannen voor veel voorkomende praktijksituaties. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" zijn ook richtafstanden ten opzichte van 'gemengd' gebied en een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging opgenomen.

De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren, winkels) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In gebieden met een grote mate van functiemenging wordt de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging gebruikt. Deze gaat niet uit van aan te houden richtafstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies maar van de mate in hoeverre een activiteit al dan niet aanpandig met woningen of andere milieugevoelige functies aanvaardbaar is.

De Lijst van bedrijfstypen

In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. In de Lijst van bedrijfstypen zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. Daartoe zijn in de VNG-brochure een aantal hoofdcategorieën onderverdeeld in subcategorieën. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. De milieucategorieën 1 en 2 zijn niet onderverdeeld in subcategorieën. Elke milieucategorie of subcategorie heeft een eigen bijbehorende richtafstand die dient te worden aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies en bestemmingen.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
 
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1.000 meter  
6   1.500 meter  

Tabel: overzicht milieucategorieën VNG-publicatie met bijbehorende richtafstanden

De Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging

Deze staat van bedrijfsactiviteiten wordt toegepast voor (sterk) gemengde gebieden die gekenmerkt worden door een mix van stedelijke functies, zoals een stadscentrum of binnenstad. In een dergelijk levendig en dynamisch gebied is het de vraag welke bedrijfsmatige activiteiten en andere milieubelastende functies nog aanvaardbaar zijn. De VNG-brochure bevat een specifieke bedrijvenlijst met functies die passen in een gemengd gebied. Een Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden van functiemenging is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bijvoorbeeld een bedrijventerrein of in een rustige woonwijk. In de Staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging wordt gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene Lijst van bedrijfstypen. De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging zijn ingedeeld in de categorieën A, B of C, waarmee een beoordeling van de planologische toelaatbaarheid van activiteiten binnen een gemengd gebied mogelijk is. Binnen een dergelijk gebied wordt het werken met de van oudsher bestaande minimumafstanden niet doelmatig geacht.

De betekenis voor de toelaatbaarheid van activiteiten is als volgt:

Categorie A   Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.  
Categorie B   Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden (er is sprake van afzonderlijke gebouwen of dusdanige constructieve maatregelen dat in de woningen nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd).  
Categorie C   Activiteiten, zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.  

Tabel: categorie-indeling Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het betreft veelal kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden uitsluitend in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.

Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient te worden gelet op de volgende aspecten:

  • potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder;
  • lucht-, water- of bodemverontreiniging;
  • visuele hinder;
  • verkeersaantrekkende werking;
  • het al dan niet continue karakter van de activiteit;
  • externe veiligheid (gevaar).

Specifieke opslagen en installaties

Bij bedrijfsmatige activiteiten van bedrijven en voorzieningen kunnen specifieke opslagen en installaties voorkomen. In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) is een afzonderlijke Lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst bevat milieuaspecten en richtafstanden voor de daarin genoemde opslagen en installaties. Deze lijst is niet bedoeld voor de vertaling naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten of Lijst van bedrijfstypen in een bestemmingsplanregeling. De lijst opslagen en installaties kan als hulpmiddel worden gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van concrete milieubelastende activiteiten of de inpassing van nieuwe woningen nabij bestaande bedrijvigheid.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied kunnen maximaal 50 woningen worden gerealiseerd met bijbehorende ontsluitingswegen en groenvoorzieningen.

De gronden in het plangebied zijn eigendom van een projectontwikkelaar die het project ook zal realiseren.

Exploitatieovereenkomst

De gebieden in het plangebied zijn geen gemeentelijk eigendom. De ter plaatse geplande ontwikkeling zal in samenwerking met de gemeente Enschede door de eigenaar worden ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten zal verhalen middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende particuliere ontwikkelaar.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.