direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hornbach
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00103-0003

Toelichting



Het bestemmingsplan "Hornbach" heeft als doel de vestiging van een Hornbach bouwmarkt en tuincentrum in de gemeente Enschede mogelijk te maken. De gemeenteraad heeft besloten om voor deze ontwikkeling de zogenaamde "coördinatieregeling" als bedoeld in artikel 3. van de Wet ruimtelijke ordening toe te passen. Via de "coördinatieregeling" lopen de procedure voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning samen op. De stukken behorende bij het besluit omgevingsvergunning Hornbach zijn in te zien via www.ruimtelijkeplannen.enschede.nl/plannen/Omgevingsvergunning/

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

In 2006 heeft Hornbach Holding B.V. kenbaar gemaakt interesse te hebben in een vestiging in Enschede. In 2007 zijn daarover met het bedrijf nadere gesprekken gestart en is gekeken naar mogelijke locaties. Alles afwegend is de keus gemaakt voor de DCW - locatie aan de Kuipersdijk.

Het bestemmingsplan “Hornbach” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen zodat vestiging van een Hornbach bouwmarkt en tuincentrum mogelijk wordt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De te ontwikkelen locatie voor Hornbach ligt ingeklemd tussen drie belangrijke hoofdwegen en is circa 5 ha groot. Aan de zuidzijde ligt de autoweg A35 / N35 (in beheer en onderhoud bij het rijk) met regionale en (inter)nationale betekenis. Deze autoweg ligt iets verdiept. Aan de oostzijde begrenst de Kuipersdijk de locatie en aan de westzijde ligt de Zuiderval. Zowel de Kuipersdijk als de Zuiderval zijn directe routes van en naar het centrum van Enschede, waarbij de laatste verbinding ook de hoofd entree van Enschede vormt vanaf de A35. De beide wegen hebben een ongelijkvloerse kruising met de A35. Het hoogteverschil wordt overbrugd met een dijklichaam, waardoor de locatie van Hornbach in een soort kom ligt.

Aan de noordzijde grenst de locatie aan het gebied Kotmanplaats, dat een deelgebied vormt van de projectontwikkeling Zuiderval. Dit deelgebied is ingevuld met grootschalige bebouwing zoals de brandweerkazerne en vestigingen van de bouwmarkt Praxis en de supermarkt Nettorama. Langs de Zuiderval ligt het Mobiland en vestigingen met drive-in van fastfoodketens McDonalds en KFC. Een P&R-terrein is gelegen tussen de brandweerkazerne en het Mobiland en wordt ontsloten vanaf de Zuiderval uit zuidelijke richting en het Spaansland.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0001.jpg"

Luchtfoto globale aanduiding plangebied

1.3 Geldende juridische regelingen

Het gebied van het bestemmingsplan "Hornbach" valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik, Diekman". Dit bestemmingsplan is op 24 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.

De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor "Bedrijf" en "Groen" en de dubbelbestemmingen "Leiding - Gas" en "Leiding - Hoogspanningsverbinding".

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0002.jpg"

Fragment bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik, Diekman"

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.



Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hornbach” is het erkende wijkorgaan Stichting Wijkraad Zuid-Oost Enschede actief. In het kader van de adviesvraag is het project in de vergadering van de wijkraad op 11 mei 2016 gepresenteerd en besproken.

Op 1 december 2016 heeft de Stichting Wijkraad Zuid-Oost Enschede schriftelijk geadviseerd over het bestemmingsplan "Hornbach". Het advies luidt:

Op basis van de toelichting op het Bestemmingsplan Hornbach, gepresenteerde kaarten en overzichten en de presentatie en toelichting in de wijkraadvergadering heeft de wijkraad en haar bestuur een goed beeld gekregen van het plan en de impact op de omgeving.

Blijvende zorg rondom het plangebied blijft het verkeer op de Kuipersdijk en de overlast die aanwonende bewoners daarvan ondervinden, in combinatie met alle ontwikkelingen die in het plangebied al hebben plaatsgevonden en nog plaats gaan vinden. Wij doen dan ook een uitdrukkelijk verzoek aan gemeente en de ondernemer om de uiterste best te doen om overlast te vermijden. Dit betekent niet alleen het naleven van de regels en voorschriften, maar ook actief en assertief voorkomen en het meedenken aan oplossingen en verbeteringen van problemen en overlast, al dan niet al onderkend en gemeld. Graag zien wij Hornbach zich commiteren om een goede buur te zijn.

De wijkraad staat positief tegenover de uitvoering van het geschetste plan.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

vooroverleg bestemmingsplan "Hornbach"

Het bestemmingsplan "Hornbach" maakt een ontwikkeling mogelijk die mogelijk raakt aan ruimtelijke belangen van provincie of Rijk. Het ontwerp-bestemmingsplan "Hornbach" is dan ook in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel.

Op 21 maart 2017 is het ontwerp-bestemmingsplan "Hornbach" besproken in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gedeputeerde Staten is van mening dat de ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid en dat de Omgevingsverordening ruimte biedt voor de realisatie van een vestiging van Hornbach Bouwmarkt en tuincentrum in de gemeente Enschede (GS-nota bijgevoegd als bijlage bi deze toelichting). Dit standpunt van de provincie Overijssel is via een ambtelijke reactie kenbaar gemaakt aan de gemeente Enschede. Zowel het besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel, de nota die aan dat besluit ten grondslag ligt als ook de vooroverlegreactie van de provincie aan de gemeente zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd “Hornbach” in voorbereiding te nemen op 4 mei 2016 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. De terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan “Hornbach” en het ontwerp-besluit omgevingsvergunning en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 5 april 2017 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Het ontwerpbestemmingsplan “Hornbach” en het ontwerp-besluit omgevingsvergunning hebben tervisie gelegen van 6 april 2017 tot en met 17 mei 2017.

Op 18 april 2017 is er een informatiebijeenkomst over het ontwerp-bestemmingsplan gehouden in het gebouw van DCW, Kuipersdijk 430, 7541 WK in Enschede. Tijdens de inloopavond is er gelegenheid geboden tot het stellen van vragen over het plan.

Zienswijzen

Tijdens de periode dat het ontwerp-bestemmingsplan ter visie ligt, kan een ieder bij de gemeenteraad in een "zienswijze" zijn mening geven over het bestemmingsplan.

Met betrekking tot het ontwerp-bestemmingsplan "Hornbach" en het ontwerp-besluit omgevingsverguning zijn in die periode negen zienswijzen ontvangen.

Eén van de zienswijzen is inmiddels ingetrokken.

Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is de Nota Samenvatting en beantwoording zienswijzen gemaakt, die als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.

Vaststelling

Op grond van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een besluit te nemen over het vaststellen van het bestemmingsplan. Bij de besluitvorming tot de vaststelling betrekt de gemeenteraad de ingediende zienswijzen. De gemeenteraad kan naar aanleiding van de zienswijzen of op eigen initiatief bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten het ontwerpplan op onderdelen te wijzigen.

vaststelling bestemmingsplan "Hornbach"

De raad is voorgesteld om bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Hornbach" wijzigingen aan te brengen. Naar aanleiding van één van de zienswijzen zijn de regels behorende bij het bestemmingsplan aangepast. Tevens is de tekst van de plantoelichting gewijzigd en is een aantal bij het ontwerpplan ontbrekende bijlagen toegevoegd.

Een overzicht van de door de raad aangebrachte wijzigingen staat vermeld in het "Overzicht van wijzigingen t.o.v. het ontwerpplan bestemmingsplan "Hornbach".

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Coördinatieregeling

De Wet ruimtelijke ordening biedt de mogelijkheid om via de zogenaamde "coördinatieregeling" de procedure voor het bestemmingsplan en de voorbereiding van een omgevingsvergunning samen op te laten lopen.

Om medewerking te kunnen verlenen aan de vestiging van Hornbach in Enschede is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen. Deze bestemmingsplanprocedure inclusief de procedures van zienswijze en beroep, moet eerst worden doorlopen voordat de benodigde omgevingsvergunning kan worden verleend. Ook hiertegen bestaat weer de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

Bij toepassen van de coördinatieregeling lopen deze procedures gelijk op. Besluiten worden gezien als één geheel, waartegen rechtstreeks beroep openstaat bij de Raad van State. Dit voorkomt de stapeling van procedures en repeterende bezwaar- en beroepsprocedures tegen elk besluit afzonderlijk. Door het toepassen van de coördinatieregeling worden partijen niet in hun belangen geschaad maar wordt de rechtsgang gebundeld en herhaling van procedures voorkomen.

De raad van de gemeente Enschede heeft in de vergadering van 21 september 2015 besloten om voor de vestiging van Hornbach in Enschede de coördinatieregeling toe te passen.

Via de link zoals aangegeven in bijlage 1 Omgevingsvergunning Hornbach Enschede van deze toelichting zijn de bij de omgevingsvergunning behorende stukken in te zien.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

De in het bestemmingsplan "Hornbach" mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling valt niet onder één van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale ruimtelijke belangen. Derhalve is een toets aan het hiervoor omschreven rijksbeleid niet noodzakelijk.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.


De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.


Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0003.jpg"

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ontwikkelingsperspectieven

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel


Volumineuze detailhandel

Volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling is volgens het provinciale beleid alleen toegestaan in de streekcentra en de stedelijke centra (artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening). Bij de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat er daadwerkelijk behoefte is aan deze nieuwe detailhandelsvoorziening. Tevens moet worden aangetoond dat de nieuwe detailhandelsvestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio en het woon,- leef- en ondernemersklimaat. Deze eisen richten zich aan de ene kant op het voorkomen van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ter plaatse en aan de andere kant op het voorkomen van leegstand met mogelijk negatieve gevolgen voor het woon,- leef- en ondernemersklimaat. De provincie heeft daarvoor de eis gesteld dat moet worden aangetoond er daadwerkelijk regionale afstemming heeft plaatsgevonden met zowel de buurgemeenten in de regio als met de provincie.

In lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat het bij de onderbouwing van de behoefte aan een dergelijke voorziening om zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte, rekening houdend met de bestaande voorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Een distributieplanologisch onderzoek kan een functie hebben in het bepalen van de kwantitatieve behoefte. Verder moet aangetoond worden dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de betreffende kern.


Toetsing bestemmingsplan

Ten behoeve van de ontwikkeling is een ruimtelijk-functionele effectenanalyse opgesteld (Enschede, ruimtelijk-functionele effectenanalyse vestiging Hornbach', BRO, 10 november 2016). Dit rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Uit dit rapport blijkt dat er behoefte bestaat aan een grootschalige bouw- en tuinmarkt waarin het bestemmingsplan voorziet. Voorts wordt in het rapport geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling mogelijk enig effect kan hebben op het bestaande aanbod binnen het verzorgingsgebied, maar dat de omvang van dit mogelijke effect aanvaardbaar is en past binnen een normale ontwikkeling in de concurrentieverhoudingen. Er wordt niet verwacht dat bestaande bouw- of tuinmarkten hun deuren moeten sluiten. De ontwikkeling van de grootschalige bouw- en tuinmarkt leidt niet tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de regio. De ontwikkeling heeft evenmin een zodanige leegstand tot gevolg dat dit tot een voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat onaanvaardbare situatie leidt.

De ontwikkeling van de grootschalige bouw- en tuinmarkt is regionaal afgestemd met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten. Als één bijlage zijn in totaal 24 documenten met betrekking tot de regionale afstemming bij deze toelichting opgenomen.

Gedeputeerde Staten (verder: G.S.) hebben aangegeven dat de vestiging van Hornbach in de gemeente Enschede niet in strijd is met het provinciaal beleid. G.S. constateren dat :

a. de vestiging van Hornbach voldoet aan de voorwaarde dat vestiging van volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling alleen is toegestaan in de streekcentra en stedelijke centra;

b. de behoefte aannemelijk is gemaakt en vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau en het woon-,leef- en ondernemersklimaat in de regio;

c. het plan is afgestemd met buurgemeenten en deze buurgemeenten zich in het kader van het vooroverleg niet tegen het plan hebben uitgesproken.

Ruimtelijke kwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen kunnen in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt indien wordt onderbouwd dat deze ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken (artikel 2.1.5 lid 1 Omgevingsverordening Overijssel). In het kader van deze onderbouwing wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing (artikel 2.1.5 lid 2 Omgevingsverordening Overijssel). Bovendien wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het plangebied is neergelegd (artikel 2.1.5 lid 3 Omgevingsverordening Overijssel).

Toetsing bestemmingsplan

Ontwikkelingsperspectieven

In de Omgevingsvisie is een zestal ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en de stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelperspectieven zijn richtinggevend (niet normstellend) en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Het plangebied van het bestemmingsplan Hornbach valt binnen de stedelijke omgeving. Met de stedelijke omgeving wordt bedoeld de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur. De steden zijn de dynamische omgeving die ruimte biedt aan bedrijvigheid en grootstedelijke cultuur. In de stedelijke omgeving is blijkens de Omgevingsvisie de uitdaging de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.

In de Omgevingsvisie worden voor de stedelijke omgeving drie ontwikkelingsperspectieven geschetst. Op de kaart 'Ontwikkelingsperspectieven' zijn alle ontwikkelingsperspectieven en legenda-elementen weergegeven. Blijkens deze kaart is het ontwikkelingsperspectief 'Steden als motor' en het legenda-element 'Bedrijventerrein' op het plangebied van toepassing. Het ontwikkelingsperspectief 'Steden als motor' omvat de steden. Er is sprake van gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding. De ambitie 'Brede waaier aan woon-, werk en mixmilieus' is de belangrijkste kwaliteitsambitie. De ambitie is om het palet aan woon-/ werkmilieus verder te verbreden. Dit wordt gerealiseerd door eerst de mogelijkheden voor herstructureren/transformeren van bestaande woon-/werkmilieus ten volle te benutten voordat kan worden overgegaan tot uitbreiden. Ook wordt gestuurd op regionale afstemming van (onder meer) bedrijventerreinen. In de Omgevingsvisie wordt de betekenis van het legenda-element 'Bedrijventerrein' samengevat aangeduid als 'Bestaande bedrijventerreinen en harde plannen. Ruimte voor herstructurering van bestaande monofunctionele werkmilieus'.

De voorziene ontwikkeling van de Hornbach sluit geheel aan bij het voor het plangebied geldende ontwikkelingsperspectief en de ambitie om door middel van herstructurering de kwaliteit van (onder meer) bedrijfslocaties te vergroten. Het plangebied (dat binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen) wordt door herontwikkeling/herstructurering geschikt gemaakt voor de inpassing van de bouw- en tuinmarkt. Er zijn geen leegstaande panden geschikt voor de vestiging van een grootschalige bouw- en tuinmarkt. Door herstructurering worden de kwaliteiten en de identiteit van de bestaande stad versterkt. Van belang is voorts dat de voorziene ontwikkeling, conform de ambitie binnen het ontwikkelingsperspectief, zoals hiervoor al is opgemerkt is afgestemd met de provincie.

Gebiedskenmerken

In de Catalogus Gebiedskenmerken van juli 2009 van de provincie Overijssel staat dat de gebiedskenmerken de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype zijn. De gebiedskenmerken zijn (zowel in de groene als de stedelijke omgeving) te onderscheiden in vier lagen: de natuurlijke laag (in en op de bodem), de laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem), de stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en de lust- en leisurelaag. Per laag onderscheidt de Catalogus Gebiedskenmerken verschillende gebiedstypen en per gebiedstype worden kenmerken, ontwikkelingen, ambities en sturing beschreven. De gebiedskenmerken zijn sturend voor de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Volgens de kaart bij de Catalogus Gebiedskenmerken zijn de gronden van het plangebied wat de natuurlijke laag betreft aangewezen als 'dekzandvlakten en ruggen'. Wat de stedelijke laag betreft zijn de gronden van het plangebied aangewezen als 'bedrijventerreinen'. Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van agrarisch cultuurlandschap' en 'de lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing blijven.

Natuurlijke laag

Het plangebied heeft binnen de natuurlijke laag het gebiedstype 'dekzandvlakten en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten, en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Als norm is aangegeven dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, die gericht is op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

De kenmerkende kwaliteiten van de dekzandvlakten en ruggen, waarover de Catalogus Gebiedskenmerken spreekt, zijn in het plangebied en de omliggende gronden niet aanwezig.

Stedelijke laag

Het plangebied heeft binnen de stedelijke laag het gebiedstype “bedrijventerreinen”. De bedrijventerreinen zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch. De ambitie is meer vitale werklocaties en een vernieuwing- en herstructureringsproces van bedrijventerreinen op gang brengen waardoor:

  • de interne structuur verbetert; een multifunctionele route er doorheen kan het hermetisch karakter opheffen;
  • de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert;
  • verdichting en intensivering van grondgebruik plaatsvindt en nieuwe uitleg wordt vermeden (zorgvuldig ruimtegebruik);
  • duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen;
  • de kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt;
  • opwaardering van het beeld en verbetering levensvatbaarheid plaatsvindt;
  • eventuele culturele / historische waarden worden benut.

Als ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag) terreinen en openbare ruimte. Bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen worden benut en park-management wordt toegepast (energie, parkeren, water, groen).

Met betrekking tot de stedelijke laag geldt dat de ontwikkeling van het plangebied op een zorgvuldige wijze wordt ingepast in de omgeving. Door de prominente ligging van de locatie aan de Zuiderval is van belang dat het nieuwe gebouw van Hornbach aansluit bij de ontwikkeling en beeldkwaliteit van de Zuiderval. Ten behoeve van de ontwikkeling van de Hornbach is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld (zie paragraaf 4.3). Door een zorgvuldige inpassing van de Hornbach, de bijbehorende voorzieningen en de openbare ruimte draagt de ontwikkeling van de Hornbach bij aan de versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van de locatie aan de Zuiderval. Bovendien wordt de ontwikkeling van de Hornbach verbonden met de omgeving. De functie van Hornbach en het type gebouw sluiten goed aan bij die van Kotmanplaats. In stedenbouwkundig opzicht (situering, massa en beeldkwaliteit) wordt de ontwikkeling van Hornbach als een ruimtelijk onderdeel van Kotmanplaats gezien. Ook wordt aandacht besteed aan duurzaamheidsaspecten (paragraaf 4.4).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook drie sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

In deze visie wordt als beleidskader gehanteerd:

- Versterking van de binnenstad door bundeling van marktinitiatieven;

- Een fijnmazige, duurzame structuur van sterke boodschappencentra in elke wijk;

- Herpositionering en kwaliteitsverbetering van lokaal verzorgende woonboulevard;

- Versterking van een gevarieerd aanbod doe-het-zelfartikelen op aanvaardbare afstand van de consument;

- Behoud van gevarieerd tuincentrumaanbod op bestaande (winkel-)locaties;

- Zo mogelijk behoud voorzieningen in kleine kernen.


Vertaling detailhandelsbeleid naar het plangebied

Er is in de detailhandelsstructuurvisie ruimte met de vestiging van een mega-bouwmarkt annex tuincentrum aan de Zuiderval. Onderstaande passages in de visie vormen daartoe het kader.

Voor de toekomst wordt ingezet op versterking van het aanbod doe-het-zelfartikelen. Hierbij wordt gestreefd naar een optimum tussen voldoende schaalgrootte, ruimte voor dynamiek en een redelijke spreiding over de stad. Dit betekent dat ruimte wordt geboden aan uitbreiding van bestaand aanbod of toevoeging van een nieuwe aanbieder. Bij voorkeur vindt uitbreiding van bestaande aanbieders plaats op de huidige locatie (omwille van goede spreiding van aanbod). Als inpassing daar niet haalbaar is, wordt de mogelijkheid van verplaatsing naar een PDV-cluster (Schuttersveld, Zuiderval) onderzocht.

Eventuele marktinitiatieven in deze branche (schaalvergroting, nieuwvestiging) zijn toegestaan op de bestaande perifere tuincentrumlocaties en de PDV-clusters Zuiderval en Schuttersveld (en alle overige reguliere winkelgebieden).

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de luchthaven heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.4 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Hornbach" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd.

De toets aan de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 wordt beschreven in Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving onder 3.1.6 Detailhandel.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt (of, in geval van Boekelo, Lonneker, Usselo of Glanerbrug: het dorp) kunnen worden getoetst.

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: de huidige planologische situatie in het plangebied, de positie van het plangebied binnen de gemeente Enschede (de stedelijke context), de ruimtelijke kwaliteit, de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken, welstand en beeldkwaliteit, cultuurhistorie, verkeer, groenstructuur, ecologie en landschapswaarden en water.

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

3.1.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden: een bebouwd deel met gebouwen van de huidige gebruiker Dienst Complementaire Werkgelegenheid (DCW) en een onbebouwd terrein met deels hoog opgaande beplanting, een weideperceel, tracé's voor boven- en ondergrondse nutsvoorzieningen en hoofdfietsverbindingen.

Het bebouwde DCW-gebied zal worden vrijgemaakt voor de komst van de Hornbach. Momenteel vindt de ontsluiting plaats via de Kuipersdijk en Spaansland. Via deze toegangen komen voetgangers, fietsers, auto en bevoorradend verkeer voor de DCW het terrein op. Het gaat om honderden fiets- en voetgangersbewegingen en minimaal 500 autobewegingen per dag. Ook de noordelijke toegang vanaf het Spaansland wordt gebruikt. Nabij de hoofdingang aan de Kuipersdijk liggen bushaltes voor buslijn 4 tussen de wijk Stroinkslanden en het centrum van Enschede.

Het onbebouwde terrein wordt gekenmerkt door een groengebied met struikgewas en hoog opgaande beplanting. Het wordt doorkruist met tracé's voor bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdgastransportleidingen en belangrijke fietsverbindingen. Hier komen uit vier windrichtingen onderdelen van het stedelijke hoofdfietsnetwerk samen in de vorm van vrijliggende of solitaire fietspaden: oost-west (Tiemeister - Boswinkel) en noord-zuid (centrum - Zuidwijken). De oost-westroute kruist via fietstunnels ongelijkvloers de Zuiderval en de Kuipersdijk en is daardoor mede een snelle en veilige route naar onder andere een belangrijke locatie voor middelbaar onderwijs aan de Tiemeister. Het noord-zuidpad takt via een talud aan op een fietsbrug over de A35 richting zuidwijken en vormt één van de oversteken over de A35, die een ruimtelijke barrière vormt tussen de zuidwijken en de rest van Enschede. Voor zowel woon-werkverkeer, woon-schoolverkeer als recreatief verkeer hebben deze fietspaden een belangrijke verbindingsfunctie. Deze functie zal voor de toekomst belangrijk blijven en de fietsrelaties zullen ingepast moeten worden bij de Hornbach-ontwikkeling.

De hoogteverschillen in het terrein, samen met de aanwezige beplanting en de hoogspanningsleiding zorgen momenteel voor een ontoegankelijk gebied en beperken de zichtbaarheid van het DCW gebouw vanaf de A35.

3.1.2 Stedenbouw

Het stedenbouwkundigplan en beeldkwaliteitplan van de Zuiderval is in 1999 vastgesteld. Het gebouw van de DCW was al jaren eerder gerealiseerd en maakte daardoor geen onderdeel uit van het masterplan Zuiderval. Vandaag de dag is de infrastructuur van de Zuiderval in zijn geheel aangelegd en zijn de aanliggende deelgebieden voor een groot deel gerealiseerd. Door de prominente ligging van de locatie DCW / Hornbach aan de Zuiderval is het van belang dat het nieuwe gebouw van Hornbach aansluit bij de ontwikkeling en beeldkwaliteit van de Zuiderval.

De nieuwbouw van Hornbach (bouwmarkt en tuincentrum) zal ongeveer op de zelfde plek verrijzen als het huidige DCW gebouw. De locatie van Hornbach sluit aan de noordzijde aan op het deelgebied Kotmanplaats. Dit is een deelgebied van de Zuiderval waar grootschalige gebouwen in samenhang en met een hoge beeldkwaliteit zijn gerealiseerd. De functie van Hornbach en het type gebouw sluiten goed aan bij die van Kotmanplaats. In stedenbouwkundig opzicht ( situering, massa en beeldkwaliteit) wordt de ontwikkeling van Hornbach als een ruimtelijk onderdeel van Kotmanplaats gezien.

De locatie Hornbach ligt op een prominente plek van Enschede. Zichtbaar vanaf de Zuiderval, de belangrijkste invalsweg vanaf de A35 naar het centrum en zichtbaar vanaf de Kuipersdijk. De Kuipersdijk is een historische route naar het centrum en een belangrijke verbinding van de Zuidwijken met de stad. De herinrichting van het huidige onbebouwde terrein als parkeerterrein en een drive-in gedeelte van Hornbach voor bouwstoffen zal ook de zichtbaarheid vanaf de A35 vergroten.

Dit betekent dat het nieuwe gebouw van Hornbach (bouwmarkt, tuincentrum en drive-in) van alle zijden goed zichtbaar zal zijn en vraagt om een zorgvuldige inpassing op de locatie.


Situering van de bebouwing
Aan de oostzijde van de Zuiderval liggen de bestaande gebouwen in een strakke rooilijn op korte afstand van het fietspad langs de weg. Aan de zijde van de Zuiderval is de plek van het gebouw van Hornbach dan ook gefixeerd op het verlengde van deze rooilijn.

Aan de noordzijde en oostzijde zijn geen strakke rooilijnen voorgeschreven.

Ook aan de zuidzijde is de bebouwingsgrens minder hard, maar moet rekening gehouden worden met de ondergrondse leidingen. Ook moet er een goede en comfortabele aansluiting mogelijk blijven op de fietsroute over het terrein.

3.1.3 Landschap

De ontwikkelingen op Kotmanplaats hebben door hun functie en gebruik verschillende uitstralingen. De inrichting van de openbare ruimte (hoofdzakelijk de ontsluitingsweg Spaansland) vraagt daarom veel aandacht. Omdat Spaansland als ruggengraat functioneert, is het belangrijk een rustig beeld neer te zetten. De beperkte materiaalkeuze en de beplanting in de openbare ruimte ondersteunen een duidelijk opgebouwd profiel (voetpad - straat - beplanting - voetpad).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0004.png" Spaansland

De weg Spaansland wordt aan de zuidzijde beëindigd door het gebouw van Hornbach, dat ongeveer op dezelfde locatie als het DCW gebouw komt te staan. De functie van Hornbach en het type gebouw sluiten goed aan bij de functies en morfologie van de overige gebouwen in Kotmanplaats.

Hornbach ligt straks op een opvallende locatie van Enschede. Het nieuwe gebouw van Hornbach zal van alle zijden goed zichtbaar zijn en vraagt daarom om een zorgvuldige inpassing op de locatie. Niet alleen van het gebouw maar ook van het omliggende terrein.

Langs de Zuiderval ligt tussen gebouw en de weg een grasberm net als langs de rest van Kotmanplaats. Aan de noordzijde zal voldoende afstand tot aan het bestaande bosperceel aangehouden moeten worden en ruimte moeten bieden voor laad- en losperrons. Aan de oostzijde moet rekening worden gehouden met het fiets- en wandelpad en een groenzone voor begeleidende laanbeplanting langs de Kuipersdijk. Aan de zuidzijde moeten aanvullende groene accenten worden toegevoegd als begeleiding langs de autoweg A35.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0005.png" Bos aan noordrand perceel

Het terrein zelf biedt, net als de rest van Kotmanplaats, ruimte voor parkeerplaatsen. Verder moeten hoogteverschillen opgevangen worden en moeten waterbergingen een plek vinden.

3.1.4 Verkeer

Huidige functie omliggende wegen

Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de A35; een stroomweg met een maximum snelheid van 100 km/uur, die in beheer en onderhoud is bij Rijkswaterstaat. Deze weg is belangrijk voor de (inter)nationale bereikbaarheid. Voor de uitwisseling met het onderliggende wegennet zijn ter hoogte van de Zuiderval op- en afritten gerealiseerd.

Aan de westzijde loopt de Zuiderval, één van de belangrijke toegangswegen tot het centrum en zuidwijken van Enschede en die tevens de ontsluitingsweg is naar de A35. In het gemeentelijke wegencategoriseringsplan is de Zuiderval aangewezen als een gebiedsontsluitingsweg waar een maximum snelheid van 50 km/uur geldt. Deze gemeentelijke weg is aan de noordoostzijde voorzien van een in tweerichtingen bereden busbaan en daarbuiten aan weerszijden vrijliggende fietspaden. Ter hoogte van de A35 gaat de excentrisch gelegen vrijliggende busbaan over naar busstroken op de afzonderlijke rijbanen van en naar de zuidwijken. De vrijliggende fietspaden ontbreken tussen de A35 en de Vlierstraat; het fietsverkeer wordt via solitaire fietspaden afgewikkeld naar het fietsviaduct over de A35 en biedt verbinding naar de Hazelaarstraat en Knalhutteweg.

Aan de noordzijde van het plangebied wordt het deelgebied Kotmanplaats ontsloten door de weg Spaansland richting Wethouder Beversstraat. Deze weg heeft een maximum snelheid van 50 km/uur, maar heeft geen bijzondere wegkenmerken (rijbaan zonder aparte fietsvoorzieningen, wel trottoirs).

Vanaf de Zuiderval kan personenautoverkeer uit zuidelijke richting langs het P&R terrein het Spaansland bereiken en vandaar naar de aanliggende voorzieningen. Het parkeerterrein van Nettorama en Praxis kan door autoverkeer worden verlaten in de richting van de Kuipersdijk.

De Kuipersdijk vormt de oostgrens van het plangebied. Ook deze weg is aangewezen als een gebiedsontsluitingsweg met maximum snelheid van 50 km/uur. De weg heeft aan weerszijden voet- en vrijliggende fietspaden. De hoofdontsluiting van het DCW-terrein verloopt nu via deze weg.

Er is enige jaren geleden onderzoek gedaan of een nieuwe verbinding tussen de Zuiderval en de Kuipersdijk een oplossing kan zijn voor de verbetering van de verkeersdoorstroming aan de zuidzijde van de stad. Een dergelijke nieuwe verbinding blijkt de knelpunten op de Kuipersdijk (de kruisingen met de Wethouder Beversstraat en de Getfertsingel) echter meer te belasten en draagt niet bij aan een betere bereikbaarheid.

Toekomstige ontsluiting plangebied terreininrichting

Op gebied van verkeer is een aantal aspecten van belang, te weten:

- Aansluiting op het hoofdwegennet voor bezoekers- en bevoorradend verkeer

- Afstemming met wegbeheerder Rijkwaterstraat

- Terreininrichting met aspecten fietsverkeer, auto-ontsluiting, parkeren



Aansluiting Hoofdwegennet

In een eerste studie in 2012 naar de verkeerseffecten van de komst van Hornbach (Goudappel Coffeng, adviseurs mobiliteit) is geadviseerd de hoofdontsluiting naar de Hornbach-vestiging te maken vanaf de Zuiderval in het verlengde van de noordelijke op-en afritten van de RW35. Dit advies is nogmaals bevestigd in de studie Zuidelijke invalswegen (Goudappel Coffeng, adviseurs mobiliteit; 2014).

Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is in september 2017 door Goudappel Coffeng Adviseurs opnieuw een verkeersstudie uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van het meest recente regionale verkeersmodel voor het prognosejaar 2030 en waarbij een worst-case scenario is berekend met de (hogere) verkeersproductiecijfers van het CROW. Die studie wees uit dat met de gekozen ontsluiting en voorziene infrastructurele aanpassingen, zelfs in het worst-case scenario de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op de kruispunten ook na de realisatie van de Hornbachvestiging voldoende is.

De aansluiting op het hoofdwegennet van de nieuwe Hornbach gebeurt door een herstructurering en/of aanleg van een viertal ontsluitingen:

1. Ontsluiting aan de Zuiderval, in- en uitrit van en naar alle richtingen ten behoeve van klanten van de bouwmarkt, tuincentrum en drive in én eventueel distributieverkeer van de drive in;

2. Ontsluiting aan Spaansland, alleen een inrit ten behoeve van distributieverkeer en personeel naar de locatie;

3. Ontsluiting aan de Kuipersdijk, noordelijke ontsluiting, uitrit alleen naar zuidelijke richting ten behoeve van distributieverkeer en personeel;

4. Ontsluiting aan de Kuipersdijk, zuidelijke ontsluiting, inrit vanuit noordelijke richting en uitrit alleen naar zuidelijke richting voor klanten en distributieverkeer.


Bezoekersverkeer

Het bezoekersverkeer zal hoofdzakelijk via de nieuw aan te leggen toegangsweg vanaf de Zuiderval het parkeerterrein van Hornbach en de drive-in voorziening voor bouwstoffen kunnen bereiken en verlaten. Alle afslagbewegingen richting Zuiderval en A35 zijn mogelijk.

Als extra ontsluiting voor bezoekers is een halve aansluiting op de Kuipersdijk (alleen rechtsafslaand ingaand verkeer vanuit het centrum, of rechtsafslaand uitgaand verkeer richting Knalhutteweg-Vlierstraat) van toegevoegde waarde om verkeer te spreiden. Deze ontsluiting heeft ook waarde in verband met een noodontsluiting ten behoeve van hulpverlenende diensten en bij calamiteiten.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0007.png"  

Toevoerroutes bezoekers Hornbach Afvoerroutes bezoekers Hornbach

Bevoorradend verkeer

Ook een deel van het bevoorradend (vracht)verkeer met de drive-in voorziening als specifieke bestemming, zal van de nieuwe ontsluiting vanaf de Zuiderval gebruik kunnen maken. Maar in hoofdzaak zal het bevoorradend (vracht)verkeer via Zuiderval-Wethouder Beversstraat-Spaansland het Hornbachterrein vanaf de noordzijde aanrijden. Deze noordelijke ingang is uitsluitend voor bevoorrading en personeel opengesteld. Daar vandaan zal het bevoorradingsverkeer via interne verwijzingen naar de specifieke loading docks geleid worden. Al het bevoorradingsverkeer verlaat het Hornbachterrein via een uitgang naar de Kuipersdijk richting zuidzijde. De bestaande hoofdtoegang naar het DCW terrein wordt daartoe aangepast tot uitsluitend een uitgang voor bevoorradend verkeer en personeel. Al naar gelang de bestemming van het bevoorradend verkeer kan dit ook via de nieuwe ontsluitingsweg naar de drive-in voorziening voor bouwstoffen rijden en vandaar naar de aansluiting op de Zuiderval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0009.png"  

Toevoerroutes bevoorradend verkeer en personeel Afvoerroutes bevoorradend verkeer en personeel Hornbach Hornbach

Afstemming met wegbeheerder Rijkswaterstaat

De ontwikkeling van Hornbach in dit plangebied en de ontsluiting daarvan is op diverse momenten in de periode 2014 tot en met 2017 besproken met Rijkswaterstaat als wegbeheerder van de A35. Voor Rijkswaterstaat is van belang dat de verkeersafwikkeling zodanig is georganiseerd dat er geen reële kans op terugslag is van een wachtrij tot op de snelweg. Uit verkeersmodelberekeningen door Goudappel Coffeng en de genoemde overleggen over het ontwerp van de ontsluiting is naar voren gekomen dat de hoeveelheid verkeer van en naar Hornbach beperkt van omvang is in relatie tot de overige verkeersintensiteit op de A35 en Zuiderval. De voorziene infrastructurele aanpassingen kunnen de verwachte hoeveelheid extra verkeer goed verwerken en de nieuwe ontsluitingsweg naar Hornbach biedt voldoende bufferruimte om eventuele wachtrijen voor het parkeerterrein op te vangen.


Terreininrichting fietsverkeer

In de toekomstige terreininrichting zijn de bestaande fietsrelaties ingepast, zodat comfortabel en onbelemmerd fietsverkeer 24 uur per dag vanaf de Zuidwijken via de fietsbrug over de RW35 naar de fietstunneltjes onder de Kuipersdijk en de Zuiderval mogelijk is. Evenzo is in omgekeerde richting de fietsverbinding vanaf het noorden met de zuidwijken gehandhaafd.


Terreininrichting auto-ontsluiting

Het tracé van de nieuwe ontsluitingsweg en de terreininrichting is zo vormgegeven dat er geen sprake is van een aantrekkelijke doorgaande verbinding tussen de Kuipersdijk en de Zuiderval. De eerder genoemde studies uit 2012 door Goudappel Coffeng maken duidelijk dat dit zonder aanvullende maatregelen een aantrekkelijke alternatieve verbinding zou kunnen worden voor verkeer tussen de zuidwijken en de snelweg A35 of de A35 en het centrum. De halve aansluiting op de Kuipersdijk (alleen rechtsaf ingaand en rechtaf uitgaand verkeer is mogelijk) is een belangrijke maatregel ter voorkoming van dit sluipverkeer. De nieuwe ontsluitingsweg loopt vanaf de Zuiderval in een lus om de drive-in voorziening heen, parallel aan de A35. De belangrijke oost-west-fietsverbinding wordt via een plateau gekruist. Pas dan wordt het parkeerterrein bereikt. Op deze wijze ontstaat een behoorlijk lange bufferruimte voor het geval er toch tijdelijk stagnatie op zou treden in de verkeersafwikkeling. Vanaf het parkeerterrein sluit de weg aan op de Kuipersdijk via de eerder genoemde halve aansluiting.


Parkeren

Het parkeren ten behoeve van Hornbach wordt op eigen terrein in voldoende mate opgelost. Hiervoor worden gehanteerd de normen van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, 2012). Specifiek betekent dit dat voor de bouwmarkt en het tuincentrum is gerekend met een aantal van 2,25, respectievelijk 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak. De drive-in voorziening voorziet in de eigen parkeerbehoefte.

Voor de op basis van dit bestemmingsplan te realiseren vestiging van Hornbach dient minimaal het volgende aantal parkeerplaatsen te worden gerealiseerd:

11.800 m2 b.v.o. bouwmarkt : 266 parkeerplaatsen (11.800 x 2.25 / 100).

6.000 m2 b.v.o. tuincentrum (overdekt en onoverdekt) : 153 parkeerplaatsen (6.000 x 2.55 / 100)

2.000 m2 drive-in / afhaalcentrum : 0 parkeerplaatsen. Een drive-in / afhaalcentrum voorziet, zoals in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook is bevestigd, in de eigen parkeerbehoefte.

Totaal dienen minimaal 419 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

Het bouwplan gaat uit van het realiseren van 430 parkeerplaatsen. Hiermee wordt ruimschoots voorzien in het aantal parkeerplaatsen dat volgens de parkeernormen minimaal noodzakelijk is.

Het kaveloppervlakte is voldoende om, naast de opstallen, dit aantal parkeerplaatsen aan te leggen.

In de planregels is geborgd dat een bouwplan in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorziet.

3.1.5 Detailhandel

Detailhandelsstructuurvisie 2012

In januari 2012 is de detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze visie wordt als beleidskader gehanteerd:

- Versterking van de binnenstad door bundeling van marktinitiatieven;

- Een fijnmazige, duurzame structuur van sterke boodschappencentra in elke wijk;

- Herpositionering en kwaliteitsverbetering van lokaal verzorgende woonboulevard;

- Versterking van een gevarieerd aanbod doe-het-zelfartikelen op aanvaardbare afstand van de consument;

- Behoud van gevarieerd tuincentrumaanbod op bestaande (winkel-)locaties;

- Zo mogelijk behoud voorzieningen in kleine kernen.


Vertaling detailhandelsbeleid naar het plangebied

Er is in de detailhandelsstructuurvisie ruimte voor de vestiging van een mega-bouwmarkt annex tuincentrum aan de Zuiderval. Onderstaande passages in de visie vormen daartoe het kader.

Voor de toekomst wordt ingezet op versterking van het aanbod doe-het-zelfartikelen. Hierbij wordt gestreefd naar een optimum tussen voldoende schaalgrootte, ruimte voor dynamiek en een redelijke spreiding over de stad. Dit betekent dat ruimte wordt geboden aan uitbreiding van bestaand aanbod of toevoeging van een nieuwe aanbieder. Bij voorkeur vindt uitbreiding van bestaande aanbieders plaats op de huidige locatie (omwille van goede spreiding van aanbod). Als inpassing daar niet haalbaar is, wordt de mogelijkheid van verplaatsing naar een PDV-cluster (Schuttersveld, Zuiderval) onderzocht.

Eventuele marktinitiatieven in deze branche (schaalvergroting, nieuwvestiging) zijn toegestaan op de bestaande perifere tuincentrumlocaties en de PDV-clusters Zuiderval en Schuttersveld (en alle overige reguliere winkelgebieden).

3.2 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie en archeologie

Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkeling en/of aanvragen voor omgevingsvergunningen. Hierbij is van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde.

In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.

De onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 250 m2 (gebied A) dan wel tenminste 2500 m2 (gebied B) en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0010.png"

Fragment archeologische verwachtingenkaart Enschede

Archeologie in het plangebied

Inventariserend onderzoek

In verband met de nieuwe ontwikkeling In het plangebied van bestemmingsplan "Hornbach" heeft naast een bureauonderzoek ook een inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden. Het rapport is als bijlage opgenomen bij deze toelichting (Rapport: Enschede Plangebied Kuipersdijk 430 Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase). BAAC Rapport V-14.0230, november 2014).

Het doel van het karterend booronderzoek is het toetsen van een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel dat op basis van bureauonderzoek is opgesteld en het aantonen van eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen. Op basis van het booronderzoek kan eventueel het verwachtingsmodel worden bijgesteld en kan worden geadviseerd en besloten worden tot vrijgave of vervolgonderzoek op de locatie.

Resultaten bureauonderzoek

Het oude erf aan de noordzijde is het erve Lippinkhof dat de hoofdhof was van de goederen in de omgeving van Enschede. Dit was van de graven van Solms, later de graven van Bentheim. De hof is voor het eerst genoemd in 1325. Aan het erf was het erfmarkerichterschap van de marke Esmarke verbonden. Het erf moet al veel ouder zijn. Bij de opgraving aan de westzijde van de Zuiderval zijn huisplattegronden en andere sporen aangetroffen uit de vroege middeleeuwen. Die sporen zouden kunnen duiden op voorgangers van het erf Het Kate. Mogelijk zijn er rond de plek van het nu verdwenen erf Lippinkhof ook sporen van een voorganger, teruggaand tot in de vroege middeleeuwen, aanwezig. Of die zich zuidelijk van het voormalige erf Lippinkhof danwel aan de noordzijde bevinden is beide niet uitgesloten. Mogelijk zijn oudere sporen aanwezig in het plangebied, in de zones waar zich de bouwlanden bevonden (de zones met resten van een plaggendek).

Op de kadastrale tekening staan twee boerderijen. Net buiten het plangebied ligt het erf Lippinkhof. Net binnen het plangebied een wat kleinere boerderij die waarschijnlijk een lijftuchthuis van het erf Lippinkhof vormde.

Resultaten veldonderzoek

Het gegeven dat er al dan niet onder een plaggendek een geroerde veldpodzolbodem aanwezig is wil nog niet zeggen dat daarmee ook archeologische sporen geroerd zijn. Bij de opgraving in het gebied Kotmanpark lag het plaggendek met een hele scherpe grens direct op de C-horizont en waren de podzol horizonten Ah, E en B volledig in het plaggendek gehomogeniseerd. Desondanks werden nog talloze goede sporen aangetroffen.

Het verkennend booronderzoek heeft uitgewezen dat met name rond het bestaande DCWgebouw de bodem zodanig diep is geroerd dat daar eventuele archeologische vindplaatsen volledig verstoord zijn. Over de bodem onder het fabrieksgebouw zijn nog geen gegevens bekend en de mogelijkheid dat de bodem daar nog niet diep is geroerd kan nog niet worden uitgesloten. In de door BAAC aangeduide zones met een middelhoge en hoge archeologische verwachting zijn nog resten van het natuurlijke bodemprofiel aanwezig en in enkele boringen ook nog de onderkant van een plaggendek. In deze zones kunnen eveneens nog vindplaatsen aanwezig zijn.

Conclusies en advies

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren door middel van proefsleuven. Het proefsleuven onderzoek dient te worden uitgevoerd binnen de door BAAC aangeduide gebieden met een hoge en een middelhoge verwachting. Wel dient het proefsleuvenonderzoek beperkt te worden tot zones waar grondwerken zijn te voorzien die dieper gaan dan 40 cm (i.p.v. 30 cm). Zulks op grond van het beleid van de gemeente Enschede.

Vooralsnog moet ook de bodem onder de bestaande fabrieksgebouwen nog als een zone met een hoge archeologische verwachting worden beschouwd. Hier zal nog aanvullend booronderzoek, eventueel gevolgd door een proefsleuvenonderzoek, uitgevoerd moeten worden.

Aanvullend onderzoek

Naar aanleiding van de conclusies en het advies van het verkennend onderzoek zoals hiervoor aangegeven is aanvullend onderzoek uitgevoerd.

In het zuidwestelijk deel van het plangebied is aanvullend onderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven. Het rapport van dit aanvullende onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (IVO-Proefsleuven Hornbach-locatie Enschede, gemeente Enschede, Laagland Archeologie Rapport 37, december, 2016).
Het doel van het onderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals aangegeven in het inventariserend onderzoek Rapport: Enschede Plangebied Kuipersdijk 430 Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase). BAAC Rapport V-14.0230, november 2014). Eventuele aanwezige vindplaatsen kunnen worden aangetoond en er kan worden geadviseerd en besloten tot vrijgave van de locatie of tot vervolgonderzoek op de locatie.

In het zuidwestelijk deel van het plangebied zijn enkele archeologische sporen aanwezig. Deze sporen zijn, door het ontbreken van vondstmateriaal, niet nader te dateren. De sporen horen waarschijnlijk bij een vindplaats die zich uitstrekt tot onder de Rijksweg A35. Door de werkzaamheden bij de aanleg van de rijksweg is deze vindplaats verdwenen. De waarderingscriteria geven aan dat de vindplaats een lage waarde heeft en daarmee niet behoudenswaardig is.

Conclusies en advies

De aangetroffen vindplaats in het zuidwestelijk deel van het plangebied betreft een zone langs het talud van de A35. Op grond van de waarderingscriteria uit de KNA heeft deze vindplaats een lage waarde en is daarom als niet behoudenswaardig gekwalificeerd. Geadviseerd wordt om vanwege de voorgenomen plannen en de uitvoering daarvan (specifiek de bergingsvijver of - bassin) geen verder onderzoek te laten uitvoeren.

Het zuidwestelijk deel van het plangebied wordt, op archeologische gronden, vrijgegeven. Mocht er sprake zijn van toevalsvondsten dan dienen die gemeld te worden vanwege artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Ook is aanvullend onderzoek uitgevoerd in de bodem onder en rondom de bestaande bebouwing. Het rapport van dit aanvullende onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Advies Bouwlocatie bouwmarkt Hornbach te Enschede, gemeente Enschede, Laagland Archeologie Rapport 56, februari, 2017).

Het doel van dit onderzoek is het opstellen van een onderbouwing dat de voorziene bodemverstoring ter plaatse van de geplande nieuwbouw van Hornbach zodanig beperkt is dat er - ten aanzien van de voorgenomen ingrepen - geen verder archeologisch onderzoek nodig is.

Conclusies en advies

De conclusie kan worden getrokken dat de verstoring van een eventueel aanwezige vindplaats in de zone onder de te realiseren Hornbach bouwmarkt met 1,9% ruimschoots kleiner is dan 5%. Daarmee is sprake van een acceptabele verstoring volgens het in Nederland gangbare toegestane verstoringspercentage. Er is geen archeologisch vervolgonderzoek nodig voor het uitvoeren van de in het rapport beschreven ingrepen.

Het gebied wordt echter - op archeologische gronden- niet vrijgegeven. Door de beperkte verstoring kan er alsnog een (intacte) vindplaats in de bodem aanwezig zijn die nu onder de toekomstige bouwmarkt behouden blijft. Voor deze gronden dient dan ook in het bestemmingsplan een dubbelbestemming te worden opgenomen.

Mochten bij de geplande bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.

Monumenten in het plangebied

Binnen het plangebied van bestemmingsplan "Hornbach" komen geen rijksmonumenten en geen gemeentelijke monumenten voor. Ook zijn er geen beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Hornbach" zijn geen monumentale en daarmee beschermwaardige bomen aanwezig.

De locaties van monumentale/beschermwaardige bomen zijn te vinden op de interactieve bomenkaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede, www.enschede.nl/bomenkaart.

Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

In de gemeente Enschede is de planologische bescherming van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren, niet zijnde monumenten, beschermwaardige bomen of archeologische waarden, geregeld in de structuurvisie Cultuurhistorie. De basis van het beleid wordt gevormd door een cultuurhistorische beleidskaart.

In de structuurvisie wordt het ambitieniveau bepaald hoe de Gemeente Enschede haar rol ziet in het beschermen dan wel koesteren van deze waarderen. Omdat de Gemeente Enschede haar rol niet ziet in het overal regulerend en controleren optreden zijn keuzes gemaakt. De keuze zijn vertaald en verbeeld in de beleidskaart.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Hornbach" wordt niet aangegeven op deze beleidskaart.

Conclusie

Vanuit een oogpunt van cultuurhistorie en archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Hornbach".

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ontwikkeling Hornbach

Het bestemmingsplan "Hornbach" heeft betrekking op het realiseren van een nieuwe vestiging van Hornbach in de gemeente Enschede. De vestiging zal bestaan uit een bouwmarkt, een overdekt en onoverdekt tuincentrum en een drive-in. Daarnaast is voldoende ruimte nodig voor parkeren, ontsluiting en bevoorrading.

In het gebied van bestemmingsplan "Hornbach" is gepland een bouwmarkt tot maximaal 11.800 m2 bruto vloeroppervlak, een deels overdekt en deels onoverdekt tuincentrum van maximaal 6.000 m2 bruto vloeroppervlak en een drive-in met een oppervlak van maximaal 2.000 m2 bruto vloeroppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0011.png"

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling' inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Sinds 1 juli 2017 luidt de tekst van de "Ladder Duurzame Verstedelijking" als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

'Stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat, bij de vraag of er sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling, in onderlinge samenhang moet worden beoordeeld welk planologisch beslag op de ruimte het voorliggend plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorheen geldende plan en in hoeverre het plan in vergelijking met het voorheen geldende plan voorziet in een functiewijziging (zie bijvoorbeeld 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915).

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Hornbach "

In het bestemmingsplan "Hornbach" wordt de bouw van een Hornbach bouwmarkt en tuincentrum mogelijk gemaakt in het gebied omgeven door de Kuipersdijk, Rijksweg 35, Zuiderval en Kotmanplaats. Gesteld kan worden dat het hier niet gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plangebied is reeds geruime tijd bebouwd en ontwikkeld. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en ten behoeve van de Hornbach wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd en het terrein opnieuw ingericht. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan wordt niet in nieuw ruimtebeslag voorzien. Er is slechts sprake van een functiewijziging.

Volledigheids- en zorgvuldigheidshalve wordt hierna de laddertoets doorlopen.

beschrijving van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling is een ruimtelijk-functionele effectenanalyse opgesteld (Enschede, ruimtelijk-functionele effectenanalyse vestiging Hornbach', BRO, 10 november 2016). Dit rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. In het rapport wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van de grootschalige bouw- en tuinmarkt voldoet aan trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en omdat de eventuele effecten ervan aanvaardbaar zijn. Wij verwijzen kortheidshalve naar het rapport.

bestaand stedelijk gebied

De bouw- en tuinmarkt zal worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De betreffende percelen worden door herontwikkeling/herstructurering geschikt gemaakt voor de inpassing van de bouw- en tuinmarkt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er geen leegstaande panden zijn die geschikt zijn voor de vestiging van een grootschalige bouw- en tuinmarkt.

Conclusie

Er bestaat een behoefte aan de ontwikkeling van een grootschalige bouw- en tuinmarkt. De ontwikkeling zal geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor het voorzieningenniveau en het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Er wordt voldaan aan de Ladder duurzame verstedelijking.

4.3 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen.

Om de ontwikkeling die het bestemmingsplan "Hornbach" mogelijk maakt te kunnen uitvoeren is Wijziging 82 van de Welstandsnota Enschede, Beeldkwaliteitplan Hornbach in procedure gebracht. In deze wijziging van de welstandsnota zijn de voor deze locatie gewenst geachte specifieke criteria voor de vestiging van Hornbach bouwmarkt en tuincentrum vastgelegd. Wijziging 82 van de Welstandsnota is op 31 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.

4.4 Duurzaamheid

Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

1   Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
5   Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
2   Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
6   Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
3   Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
7   Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
4   Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
8   WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

Duurzaamheid en het plangebied van het bestemmingsplan "Hornbach "

De nieuwbouw voldoet aan het Bouwbesluit en aan de daarin vermelde energie-prestatiecoëfficient.

Er wordt een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Het hemelwater wordt op eigen terrein opgevangen en vertraagd afgevoerd. Ook heeft Hornbach in dit plan er voor gekozen om een aantal bestaande bomen te handhaven en heeft het plan de nodige groenvoorzieningen. Tevens wordt de verlichting op daglichtinval gestuurd. Het afval wordt bij Hornbach gescheiden van de herbruikbare materialen ingezameld. Hierdoor sluit het project goed aan op de duurzaamheids-doelstellingen van de gemeente Enschede.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Hornbach" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten milieueffectrapportage, bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Via een m.e.r. krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming.

Plannen of besluiten kunnen op grond van het Besluit milieueffectrapportage m.e..r-plichtig zijn. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) reeds aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Om te bepalen of er bij deze activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen dient hiervoor per geval een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst, maar die voor wat betreft hun omvang onder de drempelwaarden blijven, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Dit wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd.

De vestiging van de Hornbach aan de Zuiderval kan worden aangemerkt als 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Een m.e.r.-beoordeling is aan de orde, in die gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het initiatief van de Hornbach voorziet in een oppervlakte van 5 hectare en een bruto-vloeroppervlakte van 20.000 m2. Dit betekent dat voor dit initiatief een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.

1. Kenmerken van het project

Het project bestaat uit de vestiging van een filiaal van Hornbach op een terrein ten oosten van de Zuiderval, in het stadsdeel Oost, met een oppervlakte van circa 5 hectare. Dit filiaal van Hornbach bestaat uit een bouwmarkt met tuincentrum met toebehoren (totaal ca. 20.000 m2 bruto vloer oppervlak). De gevolgen voor het milieu bestaan voornamelijk uit de verkeersaantrekkende werking en het geluid wat daarmee gepaard gaat.

Voor Hornbach betekent duurzaamheid: concrete maatregelen in zo veel mogelijk gebieden uitvoeren en van de verf tot de tuinsets duurzame producten aanbieden. Dit geldt ook voor eigen merken en producten die Hornbach op de markt brengt, bij hun productie is de hoogste prioriteit het duurzaam gebruik van hulpbronnen.

Voorkomen dat grondstoffen als restafval moeten worden afgevoerd heeft binnen het bedrijf prioriteit. Als het ontstaan van restafval onvermijdelijk is, dan worden de reststoffen zoveel mogelijk gesorteerd aan een verwerker aangeboden.

2. Plaats van het project

De bebouwingslocatie bestaat uit een (voormalig) bedrijfsterrein, waar de Dienst Complementaire Werken was gevestigd. De directe omgeving bestaat uit een gebied met stedelijke voorzieningen. In het gebied hebben zich recentelijk een hotel, een Mc Donalds en een KFC gevestigd. Verder komen in het gebied kantoren, supermarkten etc. voor.

In de nabije omgeving bevinden zich geen gebieden met hoge landschappelijke- of ecologische waarden. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden zijn Aamsveen (op een afstand van ca. 4 kilometer), Witte Veen (op een afstand van ca. 9 kilometer) en Buurserzand-Haaksbergerveen (op een afstand van ca. 9 kilometer). De stiksofdepositie ten gevolge van het project wordt met name veroorzaakt door aan- en afrijdend verkeer. Uit de verkeersstudie (zie paragraaf 3) blijkt dat de toename van het verkeer ten gevolge van het project beperkt is ten opzichte van de totale hoeveelheid verkeer op de omliggende wegen en dat het verkeer van en naar het project zich vrij snel over verschillende richtingen verdeeld (“het verkeer verwatert”). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten zijn uitgesloten.

3. Potentiële effect

Verontreiniging (uitstoot verkeer), hinder, ongevallen

Bodem

In het kader van dit bestemmingsplan heeft een onderzoek naar de bodemkwaliteit plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor de beoogde vestiging van Hornbach.

Externe veiligheid

Ten aanzien van het risico op ongevallen kan worden gesteld dat met de vestiging van een bouwmarkt geen sprake is van een bedrijf of inrichting waarop het Besluit externe Veiligheid Inrichtingen van toepassing is (zie ook paragraaf 5.1.5., externe veiligheid) : hieruit kan geconcludeerd worden dat het project in dit opzicht geen belangrijke nadelige milieugevolgen met zich meebrengt.

Verkeer

De realisatie van het project kan voor hinder op het gebied van geluid en luchtkwaliteit zorgen. Omdat het project gelegen is in een voorzieningengebied (gemengd gebied) en woningen op ruime afstand van het project liggen is de directe hinder vanuit het project beperkt. De directe hinder wordt beperkt door de toepassing van milieuzonering.

Hinder ten gevolge van het project wordt daarom voornamelijk veroorzaakt door verkeer (bevoorrading en bezoekers). Om deze hinder in beeld te brengen heeft de gemeente Enschede diverse verkeersonderzoeken laten uitvoeren door Goudappel Coffeng (“Verkeersstudie Zuiderval Hornbach”, ESD141/Twj/1447 d.d. 19 april 2012; “Onderzoek invalswegen Enschede-zuid”, ESD156/Wrj/1472.04 d.d. 12 november 2014; “Verkeerskundige effecten Hornbach Enschede”, ESD168/Nbc/1495.01, 10 oktober 2017). In deze onderzoeken die als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd, is rekening gehouden met alle ontwikkelingen in het gebied (o.a. realisatie van hotel, Mc Donalds en KFC). Daarmee is een goed beeld ontstaan van in de toekomst benodigde infrastructurele aanpassingen op de Zuiderval en de Kuipersdijk, gebaseerd op de laatste inzichten en actuele modelprognoses. De gemeente Enschede heeft er bewust voor gekozen om de effecten van de verschillende ontwikkelingen integraal te beschouwen. De rapporten bieden de benodigde onderbouwing voor de besluitvorming en ruimtelijke procedures voor Hornbach.

Uit de rapportages blijkt dat de toename als gevolg van Hornbach op de totale hoeveelheid verkeer beperkt is en dat de toename op iets grotere afstand van Hornbach vrij snel 'verwatert' doordat het verkeer van en naar Hornbach zich over verschillende richtingen verdeelt.

Conclusies van het meeste recente onderzoek naar de verkeersproductie van Hornbach (“Verkeerskundige effecten Hornbach Enschede”, 10 oktober 2017):

  • 1. De verkeersgeneratie van de Hornbach bedraagt op basis van de CROW-kencijfers afgerond cc. 4500 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Deze verkeersgeneratie, zoals theoretisch berekend, verdeelt zich over verschillende wegen in de omgeving van de ontwikkellocatie, met een zwaartepunt richting de A35.
  • 2. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling op kruispunten is ook na realisatie van de Hornbach voldoende. Deze conclusie komt overeen met die uit eerdere onderzoeken.

Op de totale intensiteit op de toe leidende wegen zijn de verschillen in verkeersintensiteiten met en zonder Hornbach klein (kleiner dan 10%). Op iets grotere afstand van Hornbach worden de verschillen verwaarloosbaar.

Geluidhinder en luchtkwaliteit

Op basis van het verkeersonderzoek (met geactualiseerde verkeersgeneratie) is onderzoek gedaan naar de gevolgen die het verkeer heeft voor geluid en luchtkwaliteit (rapport “Actualisatie akoestisch onderzoek Hornbach te Enschede”, AH.2014.0919.05.R002, 18 oktober 2017).

Het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.1.3 geluid en bijlage bij dit bestemmingsplan) geeft aan dat de Hornbach op omliggende woningen kan voldoen aan de streefwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor een gemengd gebied conform de VNG-publicatie ”Bedrijven en milieuzonering” en aan de richtwaarden conform de geluidnota van de gemeente Enschede.

De Hornbach kan op alle omliggende woningen voldoen aan de streefwaarde voor optredende maximale geluidniveaus voor een gemengd gebied conform de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Ook wordt voldaan aan de landelijk aanbevolen grenswaarde voor het maximale geluidniveau conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

De indirecte hinder voldoet aan de voorkeursgrenswaarden volgens de circulaire “Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting: beoordeling in het kader van vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer” (circulaire 26-2-1996).

Ten aanzien van luchtkwaliteit is (op basis van het geactualiseerde verkeersonderzoek) een onderzoek uitgevoerd (rapport “Actualisatie onderzoek luchtkwaliteit Hornbach te Enschede”, AH.2014.0919.06.R001, d.d. 10 oktober 2017) om na te gaan of de ontwikkeling binnen de getalsmatige begrenzing van het criterium “niet in betekenende mate (NIBM)” valt (zie paragraaf 5.1.4 luchtkwaliteit en bijlage bij dit bestemmingsplan). Uit het onderzoek blijkt dat de Hornbach niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit in de omgeving. Verder volgt uit het onderzoek dat Hornbach ruimschoots voldoet aan de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor fijn stof (PM10 en PM 2,5) en stikstofoxide (NO2) Ook wordt voldaan aan het toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentraties voor NO2 en de 24-uursgemiddelde concentraties voor PM10.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de effecten op geluid en luchtkwaliteit ten gevolge van het project klein zijn en dat voor deze aspecten geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat het realisatie van de Hornbach geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt. Daarom mag worden geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is een m.e.r. te doorlopen en dat ook een passende beoordeling niet noodzakelijk is.

5.1.2 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Hornbach "

In het plangebied van het bestemmingsplan Hornbach ” zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Onderstaand zijn de bodemkwaliteit en de hieraan gerelateerde kosteneffecten voor dit plangebied weergegeven.

Op 20 mei 2014 heeft de gemeente Enschede het verkennend bodemonderzoek voor de locatie Kuipersdijk 430, de mogelijk toekomstige locatie van Hornbach, van Tebodin ontvangen. Het rapport heeft als kenmerk 46916.00 en is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De aanleiding voor dit onderzoek zijn de eventuele transactie en bouwplannen.

Uit dit onderzoek blijkt dat de grond plaatselijk licht is verontreinigd met PAK, minerale olie en PCB. Deze verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en vervolg onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het grondwater zijn wel enkele matige en sterke verontreinigingen aangetroffen. In peilbuis 50 is barium boven de tussenwaarde aangetroffen en in peilbuis 74 is cadmium boven de interventiewaarde en zink boven de tussenwaarde aangetroffen. Deze peilbuizen zijn beide herbemonsterd. Daarbij zijn dezelfde overschrijdingen aangetroffen.

Formeel geldt dat bij een overschrijding van de tussenwaarde nader onderzoek noodzakelijk is. Echter de tussenwaarde overschrijdingen die tijdens dit onderzoek in het grondwater zijn tegengekomen, komen vaker voor in de Enschedese bodem. Op basis van de in de gemeente Enschede gehanteerde richtlijnen met betrekking tot zware metalen in het grondwater is vervolg onderzoek niet noodzakelijk.

Op basis van bovenstaande kan dus gesteld worden dat de locatie Kuipersdijk 430 geen belemmeringen oplevert voor een eventuele transactie en daarmee geschikt is voor eventuele bouwplannen c.q. bestemmingswijziging. Wel dient rekening gehouden te worden met de levensduur van een bodemonderzoek (maximaal 5 jaar voor omgevingsvergunningen voor activiteit bouwen).

Conclusie bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Geluid

Om te kunnen voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening dient het instrument milieuzonering te worden toegepast. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen (bedrijven of voorzieningen) en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woonwijken. Door het in acht nemen van de indicatieve afstanden, zoals vermeld in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, tussen de inrichting en de geluidgevoelige objecten kan een goede leefkwaliteit worden gewaarborgd. De richtafstanden volgen in dit geval uit de VNG-brochure uit 2009.

De afstanden zoals vermeld in de brochure zijn indicatief en hier kan gemotiveerd van worden afgeweken. De geplande bouwmarkt betreft een categorie 2 inrichting, waarbij tussen de inrichting en de meest nabijgelegen gevoelige bestemming in beginsel 30 meter afstand dient te worden aangehouden. Omdat de omgeving kan worden getypeerd als gemengd gebied kan de aan te houden afstand nog met één stap worden gereduceerd en zou middels het aanhouden van 10 meter afstand een voldoende woon- en leefklimaat kunnen worden gewaarborgd. In de onderhavige situatie bedraagt de afstand tussen de bouwmarkt en de meest nabijgelegen woning ca. 40 meter. Gelet op de omvang van de bouwmarkt en de hiermee gemoeide verkeersgeneratie is er desondanks voor gekozen de geluidsbelasting op de omgeving middels een akoestisch onderzoek inzichtelijk te maken. Hiertoe is door adviesbureau De Haan b.v. het rapport 'Actualisatie akoestisch onderzoek Hornbach te Enschede" opgesteld (18 oktober 2017, AH.2014.0919.05.R002). Dit rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Toetsingskader

Op de bouwmarkt zal het Activiteitenbesluit Milieubeheer van toepassing zijn. Hierin zijn in artikel 2.17 zowel normen opgenomen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten als normen voor de geluidsbelasting in in- of aanpandige woningen.

Naast het Activiteitenbesluit hanteert de gemeente Enschede gebiedsgericht geluidbeleid. In dit beleid, dat is opgenomen in de Geluidnota Gemeente Enschede 2009-2012, wordt afhankelijk van het gebiedstype een beschermingsniveau toegekend aan de geluidsgevoelige objecten in dat gebied. In het onderhavige geval vallen de maatgevende woningen, voor wat betreft de achterzijde in het gebiedstype 'Gemengd gebied', en voor wat betreft de voor- en zijgevels in het gebiedstype 'Verkeersinfrastructuur'. Voor beide gebiedstypen geldt een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde, welke niet afwijkt van de standaard norm uit het Activiteitenbesluit. Voor de aspecten waar de Geluidnota niet in voorziet gelden onverkort de bepalingen in het Activiteitenbesluit.

Bij het beoordelen van indirecte hinder als gevolg van het wegverkeer van en naar de inrichting hebben wij gebruik gemaakt van de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 (hierna de Circulaire).


Beoordeling rapportage

De opmerkingen op eerdere versies zijn verwerkt. Het onderzoek is akkoord bevonden. Uit de resultaten blijkt dat voor wat betreft het langtijdgemiddelde geluidniveau wordt voldaan aan de richtwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid (en daarmee ook aan het Activiteitenbesluit). M.b.t. de hoogte van de piekniveau's kan worden gesteld dat deze voldoen aan het Activiteitenbesluit.

De indirecte hinder voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde volgens de Circulaire.

Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe Hornbach vestiging zal kunnen voldoen aan de normering uit het Activiteitenbesluit en het gemeentelijk geluidbeleid. Op grond hiervan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waardoor er vanuit akoestisch oogpunt dan ook geen belemmering is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;

b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;

d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Beoordeling luchtkwaliteit

`Bouw- en tuinmarkten zijn niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM als categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Daarom is door Adviesbureau de Haan een onderzoek uitgevoerd om te bepalen of de ontwikkeling binnen de getalsmatige begrenzing van het criterium 'niet in betekenende mate' valt. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Actualisatie onderzoek luchtkwaliteit Hornbach te Enschede; AH.2014.0919.06.R001; d.d. 10 oktober 2017", dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat Hornbach niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit in de omgeving. Verder volgt uit het onderzoek dat Hornbach ruimschoots voldoet aan de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Tevens wordt voldaan aan het toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentraties voor NO2 en de 24-uursgemiddelde concentraties voor PM10.


Conclusie luchtkwaliteit

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit ligt er geen belemmering voor de realisatie van Hornbach aan de Kuipersdijk 430 in Enschede.

5.1.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen: het LPG-tankstation aan de Kuipersdijk 420 (Bevi 5.1.5.1), hogedruk aardgastransportleidingen (Bevt 5.1.5.2) en de Rijksweg A35/N35 (5.1.5.3). Deze worden beschouwd in vier rapportages die als bijlagen bij deze toelichting zijn gevoegd.

  • Externe veiligheid Hornbach in Enschede, Aviv, ref. 173474, 26 oktober 2017 (hoofdrapport);
  • Externe veiligheid LPG-tankstation Kuipersdijk 420 te Enschede Hornbach in Enschede, Aviv, ref. 173474, 27 september 2017;
  • Externe veiligheid hoge druk aardgasleiding Hornbach in Enschede, Aviv, ref. 173474, 26 oktober 2017;
  • Externe veiligheid A35/N35 Hornbach in Enschede, Aviv, ref. 173474, 26 oktober 2017.

5.1.5.1 Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hornbach” zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is. In de omgeving van het plangebied is een bedrijf gelegen die onder het BEVI valt, namelijk het LPG-tankstation met aan de Kuipersdijk 420.

Voor de berekeningen van het plaatsgebonden risico en groepsrisico wordt verwezen naar de rapportages “Externe veiligheid Hornbach in Enschede”, Aviv, ref. 173474, 26 oktober 2017 (hoofdrapport) en “Externe veiligheid LPG-tankstation Kuipersdijk 420 te Enschede Hornbach in Enschede”, Aviv, ref. 173474, 27 september 2017.

De PR-contouren van het LPG-tankstation reiken niet tot het plangebied. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkelingen. In de rapportage “Externe veiligheid LPG-tankstation Kuipersdijk 420 te Enschede Hornbach in Enschede, Aviv, ref. 173474, 27 september 2017” zijn de consequenties met betrekking tot het groepsrisico in beeld gebracht.

Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar paragraaf 5.1.5.4.

5.1.5.2 Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van zes leidingen. Om het risiconiveau van deze hogedruk aardgastransportleidingen te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd.

De consequenties van de leidingen met betrekking tot externe veiligheid ten opzichte van Hornbach in beeld te brengen zijn de rapportages “Externe veiligheid hoge druk aardgasleiding Hornbach in Enschede, Aviv, ref. 173474, 26 oktober 2017 en Externe veiligheid Hornbach in Enschede, Aviv, ref. 173474, 26 oktober 2017 (hoofdrapport), opgesteld. Uit de rapportages volgt dat de leidingen ter plaatse van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour kennen. Ook zijn de consequenties met betrekking tot het groepsrisico in beeld gebracht.

Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar paragraaf 5.1.5.4.

5.1.5.3 Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hornbach” zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Ten zuiden van het gebied is de A35 gelegen.

De weg kent, zoals uit de rapportage “Externe veiligheid A35/N35 Hornbach in Enschede, Aviv, ref. 173474, 26 oktober 2017” blijkt, geen plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied reikt niet over het plangebied. Het groepsrisico van de weg is in zowel de huidige als de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en neemt niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar paragraaf 5.1.5.4.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hornbach” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Het Basisnet Spoor vormt geen belemmering voor dit plan.


Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hornbach” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

Het Basisnet Water vormt geen belemmering voor dit plan.

5.1.5.4 Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van het LPG-tankstation aan de Kuipersdijk 420, de zes hogedruk aardgastransportleidingen en de Rijksweg A35/N35.

In dit hoofdstuk worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Enschede. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevi, Bevb en het Bevt en zijn tevens omschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze paragraaf worden alle elementen beschouwd.

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van verschillende risicobronnen. Bij het LPG-tankstation, de hogedruk aardgastransportleidingen en de A35/N35 kunnen verschillende scenario's optreden. In deze paragraaf worden deze scenario's verduidelijkt.

BLEVE (Boiling liquid expanding vapour explosion) Het maatgevende scenario van het LPG-tankstation is een BLEVE. Een BLEVE kan plaatsvinden bij zowel de opslagtank met LPG (door intrinsiek falen) als bij de LPG-tankwagen (aanstraling door een brand). Een koude BLEVE ontstaat wanneer er een lek in de LPG-tank zit waardoor gas kan ontsnappen.

Door een plotselinge drukverandering in de tank stijgt de temperatuur van het gas, waardoor de tank kan ontploffen. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen beladen met brandbaar of toxisch gas. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen. Door de maatregelen uit de 'Safety Deal hittewerende bekleding op LPG-autogastankwagens' is intrinsiek falen van de ondergrondse tank het maatgevende scenario. Tankauto's zijn voorzien van een hittewerende bekleding die de kans op een warme-BLEVE gedurende tenminste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank van de tankauto tijdig te koelen. Een koude BLEVE houdt in dat een tot vloeistof verdicht gas bij instantaan falen van de tank onder druk expandeert tot een dampwolk die vervolgens ontsteekt. Er ontstaat dan een vuurbal. De BLEVE geeft zowel een drukgolf als intense warmtestraling en treedt meteen op bij een calamiteit met een wagon/tank gevuld met brandbare gassen.

Fakkelbrand Bij de hogedruk aardgastransportleidingen kan een fakkelbrand ontstaan. Een fakkelbrand ontstaat wanneer door een externe beschadiging (bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden) gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt. Wat volgt is een fakkelbrand die extreme hittestraling kan veroorzaken. Het invloedsgebied van de gasleiding wordt bepaald door de druk en diameter van de leiding (de leidingen nabij het plangebied hebben een invloedsgebied van 95 tot max. 470 meter).

Toxisch scenario Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen op de snelweg lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Plasbrandscenario Het effect dat optreedt bij een ongeval met enkel brandbare vloeistoffen is vooral warmtestraling door een (plas)brand. Het invloedsgebied is circa 45 meter, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele wagen- of tankinhoud vrijkomt. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand. Aangezien de geprojecteerde bebouwing op meer dan 45 meter van de weg is gelegen, is het plasbrandscenario niet verder uitgewerkt in het kader van de groepsrisicoverantwoording.

Hoogte groepsrisico

Het groepsrisico van de onderscheiden risicobronnen in de nabijheid van het plangebied (LPG-tankstation, hogedruk aardgastransportleidingen en weg) liggen zowel in de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde.

Cumulatie en domino-effecten 

Bij het uitvoeren van een groepsrisicoverantwoording zijn (naast de hoogte van de afzonderlijke groepsrisico's) ook de cumulatie en eventuele domino-effecten relevant. Cumulatie is het optellen van afzonderlijk berekende groepsrisico's, van een domino-effect is sprake wanneer het falen van de ene risicobron leidt tot het falen van de ander. Beide aspecten zijn niet te kwantificeren en niet voorzien van een landelijk toetsingskader. Eventuele aanwezigheid van cumulatie- of domino-effecten wordt daarom alleen kwalitatief meegenomen in de "totaalafweging" of desbetreffende ontwikkeling al dan niet verantwoord wordt geacht.

De cumulatie van groepsrisico's van verschillende risicobronnen is niet te berekenen. Reden hiervoor is dat de berekeningsmethodieken voor het bepalen van het groepsrisico afhankelijk zijn van de aard van de risicobron en dus per bron verschillen. Dit maakt optellen van verschillende groepsrisico's onmogelijk. Het beschouwen van cumulatie is dus per definitie kwalitatief. De basis voor het beschouwen van cumulatie is gelegd in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Hierin is gesteld dat beschouwen van cumulatie een vast onderdeel is van groepsrisicoverantwoording.

In hoofdstuk 2 van het hoofdrapport is het groepsrisico van de risicobronnen afzonderlijk beschouwd. Hierbij is gebleken dat het groepsrisico van de verschillende risicobronnen zich (in zowel de huidige als de toekomstige situatie) onder de oriëntatiewaarde bevindt.

Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

In het vigerende bestemmingsplan is bedrijvigheid (bedrijventerrein) reeds mogelijk binnen het plangebied. Het ruimtelijk besluit richt zich specifiek op het mogelijk maken van een Hornbach-bouwmarkt en een tuincentrum binnen het plangebied met (niet zelfstandige) horeca. De gemeente Enschede heeft aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling specifiek is voorzien voor deze locatie (nut en noodzaak is gemotiveerd in de toelichting van het bestemmingsplan). De situering van de bebouwing in het plangebied (zoals aangegeven op de verbeelding) is gunstig ten opzichte van de A35/N35 en de verschillende leidingen (de parkeerruimte schept afstand tussen bebouwing en deze risicobronnen). Verdere ruimtelijke veiligheidsmaatregelen met tot doel het vergroten van de afstand tussen risicobron en -ontvanger worden derhalve niet realistisch geacht.

Een deel van de onderscheiden risicobronnen bevindt zich (gedeeltelijk) binnen het plangebied (vier buisleidingen). Veiligheidsmaatregelen aan een risicobron kunnen bijdragen aan optimalisatie van de veiligheidssituatie. Dergelijke maatregelen zijn echter niet te borgen in het kader van de ruimtelijke procedure en maken daarom formeel geen onderdeel uit van de groepsrisicoverantwoording.

Ten aanzien van een fakkelbrand geldt dat dit voornamelijk het gevolg zijn van graafwerkzaamheden door derden. Preventieve maatregelen rond de hogedruk aardgastransportleiding kunnen de kans op graafschade tot een minimum beperken. Dit kunnen relatief eenvoudige maatregelen zijn zoals het plaatsen van waarschuwingsborden, waarschuwingslinten, het aanbrengen van functionele verharding boven de leiding, of een combinatie van deze. Ook kunnen de tijdstippen van graafwerkzaamheden nabij de leidingen afgestemd worden op de openingstijden van de detailhandel. Deze maatregelen worden en zijn in samenwerking met Gasunie worden uitgewerkt.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).

Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen

Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen aan de geprojecteerde bebouwing kunnen de gevolgen in geval van een incident met gevaarlijke stoffen beperken. Op het gebied van bouwtechnische maatregelen (zoals het aanbrengen van versterkte of scherfwerende beglazing) bestaat veel onduidelijkheid. Onduidelijk is hoe verstevigd glas (gelamineerd glas) zich gedraagt in geval van een drukgolf van een explosie, voorafgegaan door intense hittestraling.

Daarnaast kan, als verstevigd glaswerk de drukgolf weerstaat, het kozijn of de buitenspouwmuur van het bouwwerk het begeven. Het verstevigen van kozijnen of buitenspouwmuren werkt op haar beurt weer dusdanig door in de constructiekosten dat deze maatregelen niet realistisch zijn, zeker gezien het gegeven dat het effect van deze maatregelen onduidelijk is.

Zelfredzaamheid bij BLEVE en fakkelbrand

In het geval van een BLEVE of fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden (deze zone bedraagt bij de weg circa 100 meter en bij de betreffende buisleidingen 50-190 meter). Buiten deze zone is schuilen in een gebouw in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, dergelijke scenario's kunnen optreden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.

Zelfredzaam bij toxisch scenario

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat (ruimtes in) de geprojecteerde bebouwing bescherming bieden. Van belang daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.

Interne vluchtwegen afstemmen op externe veiligheid

Een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij het LPG-tankstation, een van de leidingen of op de weg zal vrijwel direct worden opgemerkt door de directe omgeving (bij de leiding komt het gas bijvoorbeeld onder oorverdovend geraas de leiding uitgespoten). Personen in de omgeving zijn daarbij direct gealarmeerd. Vervolgens dienen de interne vluchtwegen in het gebouw zodanig gesitueerd te zijn dat het mogelijk is aan de risicoluwe zijde te ontvluchten en dienen personen (bijvoorbeeld BHV'ers) zodanig geïnstrueerd te worden dat zij de calamiteit herkennen (als calamiteit gevaarlijke stoffen) en het juiste handelingsperspectief kiezen.

Aan Hornbach zal geadviseerd worden om het ontruimingsplan van het gebouw uit te breiden met een paragraaf externe veiligheid waarin de omgang met externe veiligheidsscenario's staat beschreven. Onderstaand protocol is een voorbeeld van de manier waarop hieraan invulling aan kan worden gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00103-0003_0012.png"

Externe vluchtwegen

In sommige gevallen kan vluchten eveneens nodig zijn, eventueel als reactie op secundaire branden. Daarvoor is een goede infrastructuur van belang, waarbij meerzijdig, van de bron af gevlucht kan worden. De bestaande infrastructuur rond het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om de omgeving meerzijdig te ontvluchten. Uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat er een viertal ontsluitingen zal worden gerealiseerd:

  • Ontsluiting aan de Zuiderval, in- en uitrit van en naar alle richtingen ten behoeve van klanten van de bouwmarkt, tuincentrum en drive in én eventueel distributieverkeer van de drive in;
  • Ontsluiting aan Spaansland, alleen een inrit ten behoeve van distributieverkeer en personeel naar de locatie;
  • Ontsluiting aan de Kuipersdijk, noordelijke ontsluiting, uitrit naar alle richtingen ten behoeve van distributieverkeer en personeel;
  • Ontsluiting aan de Kuipersdijk, zuidelijke ontsluiting, inrit vanuit noordelijke richting en uitrit alleen naar zuidelijke richting voor klanten en distributieverkeer.

Beperkt zelfredzame groepen

Binnen het plangebied zijn en worden geen bestemmingen opgenomen die de langdurige aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, ouderen) faciliteren.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. Elk scenario vraagt een specifiek aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid heeft de gemeente Enschede in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Twente. Dit advies, kenmerk 17003444 van 17 oktober 2017, is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. In het advies wordt aangeven dat van verschillende bevolkingsdichtheden is uitgegaan in de rapportages, dit advies is overgenomen en verwerkt in de rapportages. De gewijzigde, consistente bevolkingsgegevens hebben geen invloed op de rekenresultaten.

BLEVE-scenario Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan, kunnen wel bestreden worden. Vanwege de maatregelen uit de Safety Deal (hittewerende bekleding) wordt een warme BLEVE bij LPG-tankwagens gedurende ten minste 75 minuten voorkomen. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Fakkelbrand In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding, voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. De leidingbeheerder zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.

Toxisch scenario Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

5.1.5.5 Conclusie externe veiligheid

De geprojecteerde ontwikkelingen passen binnen de beleidsuitspraken zoals deze in de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Enschede (2014) beschreven zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico (10-6 als normwaarde voor kwetsbare objecten) en het groepsrisico (geen overschrijding oriëntatiewaarde). Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.6 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Milieuzonering

De bouwmarktketen Hornbach is voornemens een vestiging te realiseren op het perceel gelegen ten oosten van de Zuiderval en ten noorden van de RW 35 (de oude DCW locatie). Om de vestiging van Hornbach mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden aangepast.

In dit kader is onderzoek verricht naar de potentiele milieubelasting van het bedrijf op de omgeving. Hierbij is de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) als leidraad gehanteerd. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geluid en gevaar.

De mogelijke milieubelasting van de omliggende bedrijvigheid op de vestiging van Hornbach is buiten beschouwing gelaten omdat een bouwmarkt met tuincentrum geen gevoelige functie betreft.

Uit het milieuonderzoek blijkt dat er op basis van de te hanteren milieuzonering op voorhand geen belemmeringen bestaan voor de vestiging van de bouwmarkt met tuincentrum op de voorgenomen locatie.

Milieuzonering Hornbach

Hornbach betreft een grootschalige bouwmarkt met doe-het-zelf-artikelen met een tuincentrum. Bouwmarkten en tuincentra worden ingedeeld in categorie 2 volgens de VNG Publicatie Bedrijven en milieuzonering waarbij de milieuaspecten geluid en gevaar relevant zijn. Voor deze milieuaspecten worden de volgende indicatieve afstanden tot gevoelige functies (zoals wonen) gehanteerd:

Geluid 30 meter

Gevaar 10 meter


Binnen deze indicatieve afstanden, gemeten vanaf de grenzen van het plangebied, zijn geen gevoelige functies zoals woningen gelegen.

Overigens kan worden opgemerkt dat de omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied. In de omgeving is voornamelijk bedrijvigheid aanwezig. Ten oosten van het plangebied bevinden zich een aantal woningen. Verder zijn in de nabijheid van het plangebied drukke verkeerswegen aanwezig. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kan conform de systematiek van de VNG publicatie de normafstand voor geluid met één stap worden teruggebracht tot een afstand van 10 m.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat er voldoende afstand is tussen de geplande bedrijfsactiviteiten en gevoelige functies. Op basis van de te hanteren milieuzonering zijn de bedrijfsactiviteiten derhalve aanvaardbaar binnen zijn omgeving.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.


Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt voor een herontwikkeling (bestaand verhard oppervlak) 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Voor nieuwe ontwikkelingen (extra verhard oppervlak) bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter per vierkante meter verhard oppervlak. De maximale afvoer naar het openbare afwateringssysteem bedraagt 2,4 liter/seconde per hectare, gerelateerd aan de oppervlakte van het gehele plangebied. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.


Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater.


Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijven. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.


Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimte-loos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m -mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.


Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.


Waterhuishouding en het bestemmingsplan "Hornbach"

Het bestemmingsplan Hornbach ” beoogt het planologisch mogelijk te maken een bouwmarkt en aansluitend tuincentrum te realiseren. Rond de bebouwing worden voorzieningen getroffen voor de verkeersontsluiting (wegen en parkeerplaatsen). Een deel van het terrein wordt ingericht voor het bergen van regenwater.

- toename verhard oppervlak

Het bestaand verhard oppervlak (huidige DCW gebouw, bestrating en bijgebouwen) is ongeveer 25.000 m2. Het toekomstig verhard oppervlak binnen het plangebied (gebouwen en bestrating) is afgerond 37.750 m2. Dat betekent dat er aan extra verhard oppervlak circa 12.750 m2 wordt toegevoegd. Door het toepassen van groene daken en/of half-verharding (zoals waterpasserende stenen) wordt hemelwater niet versneld afgevoerd en neemt het extra verhard oppervlak af.

- hemelwaterafvoer

Hemelwater wordt gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd. Via leidingen voert hemelwater naar meerdere bergingsvijvers op het terrein. Vanuit de vijvers infiltreert water in de bodem en/of wordt het vertraagd afvoeren naar het openbare hemelwatersysteem. De bestaande duiker van de Willemsbeek blijft gehandhaafd en loopt van oost naar west door het gebied. Deze duiker moet toegankelijk blijven.

De minimale tijdelijke bergingsopgave voor hemelwater voor dit plan is:

25.000 m2 bestaand verhard oppervlak x 20 mm / 1.000 = 500 m3

12.750 m2 nieuw verhard oppervlak x 40 mm / 1.000 = 510 m3

Totaal minimaal 1.010 m3.

Door het toepassen van groene daken en/of half-verharding (zoals waterpasserende stenen) wordt hemelwater niet versneld afgevoerd en neemt het extra verhard oppervlak af.

Als er bijvoorbeeld 5.000 m2 half-verharding (zoals waterpasserende stenen) wordt toegepast dan wordt dit in mindering gebracht op het "nieuw verhard oppervlak".
De bergingsopgave voor hemelwater voor dit plan wordt dan:

25.000 m2 bestaand verhard oppervlak x 20 mm / 1.000 = 500 m3

7.750 m2 nieuw verhard oppervlak x 40 mm / 1.000 = 310 m3

Totaal minimaal 810 m3.


- afvalwaterafvoer

Afvalwater wordt gescheiden van hemelwater ingezameld en afgevoerd. Het afvalwaterriool binnen het plangebied wordt aangesloten op het vrij verval vuilwaterriool in de Zuiderval. Het bestaande openbare vuilwaterriool door het plangebied blijft gehandhaafd en loopt van oost naar west. Deze duiker moet toegankelijk blijven.

- oppervlaktewater

Binnen het plangebied worden twee bergingsvoorzieningen gerealiseerd. Deze voorzieningen zullen, afhankelijk van de gekozen diepte, delen van het jaar watervoerend zijn.

- grondwater, ontwatering en afwatering

Om te voldoen aan de ontwateringsnormen worden delen van het plangebied opgehoogd. Verder zullen de twee bergingsvoorzieningen bij hoge grondwaterstanden een drainerende werking hebben. Omdat het plangebied grotendeel wordt verhard zullen terreinophogingen een verwaarloosbaar effect hebben op de grondwaterstanden binnen en in de directe omgeving van het plangebied.


Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De planontwikkelaar maakt een waterhuishoudingsplan dat voldoet aan de gestelde uitgangspunten. Dit plan behoeft de goedkeuring van de gemeente Enschede.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet Natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Wet Natuurbescherming, beschermde natuurgebieden en het plangebied “Hornbach

Het plangebied van het bestemmingsplan “Hornbach” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied.

Conclusie Wet Natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet Natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden, op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten en het plangebied “Hornbach

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om een Hornbach bouwmarkt en tuincentrum te realiseren op gronden gelegen tussen de Kuipersdijk, Rijksweg 35 en Zuiderval. Voordat deze nieuwbouw kan plaatsvinden zal de bestaande bebouwing op deze zogenaamde DCW locatie worden gesloopt.

In verband met de voorgenomen sloop van de bebouwing op onderhavige gronden is op 10 maart 2014 een verkennend veldbezoek uitgevoerd. Uit dit verkennende onderzoek kwam naar voren dat de te slopen bebouwing een functie kan hebben voor de groep van strikt beschermde vleermuizen. Gezien de bouwtechnische eigenschappen van het gebouw is het niet waarschijnlijk dat het gebouw een functie heeft voor overige beschermde soorten (gierzwaluw, huismus). Om te komen tot een juiste effectenbeoordeling is in het voorjaar en de zomer van 2014 nader onderzoek naar de groep vleermuizen uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek (als bijlage bij deze toelichting gevoegd) zijn drie vleermuissoorten aangetroffen. In de te slopen bebouwing zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Het plangebied heeft voor kleine aantallen een functie als foerageergebied. Met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt geen negatieve effecten op vleermuizen of andere beschermde soorten verwacht. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht. Met betrekking tot vleermuizen wordt aanbevolen om permanente verblijfplaatsen te realiseren in de nieuwe bebouwing zodat vleermuizen dit gebouw als verblijfplaats kunnen gebruiken. Daarnaast wordt geadviseerd rekening te houden met verlichting en de aanleg van de parkeerplaats zo groen mogelijk in te richten

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming, voor zover het betreft de bescherming van planten- en diersoorten, op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Natuurnetwerk Nederland en het plangebied “Hornbach

Het plangebied van het bestemmingsplan Hornbach ” is niet gelegen binnen een gebied dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Een verdere toetsing aan het Natuurnetwerk Nederland kan daarom achterwege blijven.

Conclusie het Natuurnetwerk Nederland

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het Natuurnetwerk Nederland geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Hornbach" is gekozen voor het onder a. genoemde "traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan" waardoor het mogelijk is de nieuwe ontwikkeling te kunnen sturen.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Hornbach" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Hornbach”.

In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

In Artikel 2 Wijze van meten zijn opgenomen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Het geeft regels omtrent de bebouwing die is toegestaan en waar die is toegestaan. Bij de bestemmingen is een doeleindenomschrijving gegeven met daarbij, voorzover van toepassing, nader bebouwingsregels en gebruiksregels. Verder zijn opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden teneinde enige flexibiliteit in dit plan te kunnen waarborgen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen.

De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

De gronden begrepen in het bestemmingsplan “Hornbach” zijn bestemd voor de hierna genoemde bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen.

6.3.1 Bestemmingen

Groen

De gronden met de bestemming “Groen" zijn bestemd voor het aanleggen en instand houden van groenstroken, plantsoenen, bospercelen, bermstroken. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan.

Bebouwing van de voor "Groen" aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van deze bestemming. Hierbij kan gedacht worden aan straatmeubilair en erf- en terreinafscheidingen.

Detailhandel

De gronden met de bestemming “Detailhandel" zijn bestemd voor een bouwmarkt gecombineerd met een tuincentrum. Uitsluitend bebouwing ten dienste van deze bestemming mag worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding als maximum is aangegeven.

In de regels is aangegeven dat ten behoeve van de bouwmarkt en tuincentrum maximaal 19.800 m2 bruto vloeroppervlak mag worden gebouwd. Maximaal 11.800 m2 bruto vloeroppervlak voor de bouwmarkt, maximaal 6.000 m2 bruto vloeroppervlak voor het (overdekte en onoverdekte) tuincentrum en maximaal 2.000 m2 voor de onoverdekte drive-in. Deze drive-in is toegestaan op gronden met de bestemming "Verkeer - verblijfsgebied" binnen de op de verbeelding aangegeven functie-aanduiding "detailhandel".

Ten behoeve van de Hornbach bouwmarkt en tuincentrum is het realiseren van niet-zelfstandige horeca toegestaan tot maximaal 150 m2 bruto vloeroppervlak als onderdeel van het totale bruto vloeroppervlak van de bouwmarkt zijnde 11.800 m2. Voor deze functie geldt dat de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de bouwmarkt en het tuincentrum.

Voorwaardelijke verplichting gebruik als volumineuze detailhandel

In het bestemmingsplan is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. In de regels is onder "specifieke gebruiksregels" bepaald dat de ingebruikname van de gronden en bebouwing ten behoeve van volumineuze detailhandel pas is toegestaan onder de voorwaarde dat er een aanpassing is gerealiseerd en in stand wordt gehouden met de aansluiting met rijksweg A35. Het betreft hier de aanleg van een vrije rechtsaf strook aan het einde van de afrit van de A35. Een en ander zoals bedoeld in bijlage 2 van de planregels.

Verkeer - verblijfsgebied

De gronden met de bestemming “Verkeer - verblijfsgebied" zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van ontsluitingswegen, in- en uitritten, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen zoals groenstroken, plantsoenen, bospercelen, bermstroken". Tevens zijn toegestaan waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing.

Bebouwing van de voor "Verkeer - verblijfsgebied " aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van deze bestemming. Hierbij kan gedacht worden aan erf- en terreinafscheidingen en straatmeubilair zoals verkeersregelinstallaties en bewegwijzeringsborden.

Ook op deze gronden is het realiseren van stallingen voor winkelwagens met een maximale oppervlakte van 15 m2 b.v.o. en een bouwhoogte van maximaal 3 meter per stalling toegestaan.

Binnen de op de verbeelding aangegeven gronden met de functie-aanduiding "detailhandel" zijn de gronden tevens bestemd voor het realiseren van een onoverdekte drive-in. Deze drive-in is bedoeld voor de verkoop, het ophalen en retourneren van volumineuze goederen, en grove bouw- en tuinmaterialen, en de verhuur van bouw- en tuinmachines, alsmede de opslag van voor de verkoop bedoelde goederen.

Voor deze drive-in geldt een maximale oppervlakte van 2.000 m2. Ter afscherming van deze drive-in is het toegestaan hekwerken en/of erf- en terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 4,5 meter te realiseren.

Voorwaardelijke verplichting ingebruikname drive-in

In het bestemmingsplan is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. In de regels is onder "specifieke gebruiksregels" bepaald dat de ingebruikname van de drive-in op de gronden met de aanduiding "detailhandel" pas is toegestaan onder de voorwaarde dat op gronden met de bestemming "Groen" voorgeschreven groenvoorzieningen zijn gerealiseerd en instand worden gelaten. Deze te realiseren en instand te houden groenvoorzieningen zijn opgenomen in een beplantingsplan dat als bijlage 1 behorende bij de planregels is opgenomen.

6.3.2 Dubbelbestemmingen

Leiding - Gas

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op de gronden met de bestemming "Leiding -Gas" niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de gasleiding.

Daarnaast is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden mits deze niet de veiligheid van de gasleiding schaden of de continuïteit van de gasvoorziening in gevaar brengen.

Leiding - Hoogspanningsverbinding

De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op de gronden met de bestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding " niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Daarnaast is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden mits deze niet de veiligheid van de hoogspanningsverbinding schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar brengen.

Waarde - archeologie

De voor "Waarde - archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, waarbij de bestemming "Waarde - archeologie" voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op de gronden met de bestemming "Waarde - archeologie" niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat de in de andere voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige archeologische waarde. Daarnaast is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mits deze de aanwezige archeologische waarde niet kan schaden.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied is de realisatie van een Hornbach bouwmarkt en tuincentrum gepland.

De gemeenteraad van Enschede heeft in zijn vergadering van 21 september 2015 de grondexploitatie van het project Hornbach vastgesteld. De ontwikkelingen die door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden hebben enkel betrekking op gronden welke in eigendom zijn van de gemeente Enschede.

De gemeente heeft een verkoopovereenkomst gesloten met Hornbach Holding BV. Deze overeenkomst houdt in dat de gemeente de voor het project Hornbach benodigde grond, bouwrijp levert aan Hornbach Holding BV tegen een marktconforme grondprijs. De verkoopopbrengst komt ten goede aan de vastgestelde grondexploitatie van het project Hornbach.

Alle grondexploitatiekosten van het project Hornbach worden gedekt uit de door de Raad vastgestelde en financieel sluitende grondexploitatie Hornbach, welke jaarlijks geactualiseerd wordt binnen het meerjarenperspectief grondbedrijf. Alle gemeentelijke kosten kunnen gedekt worden uit de grondopbrengst. Hierbij gaat het onder meer om de inbrengwaarde van de locatie, de kosten van bouw- en woonrijp maken, de noodzakelijke verkeerstechnische aanpassingen en de (gemeentelijke) plankosten. Conform de gemeentelijke financiële verordening wordt het uiteindelijke grondexploitatieresultaat bij het afsluiten van de grondexploitatie, verrekend met de reserve Grondbedrijf.

Het kostenverhaal van de grondexploitatie is daarmee anderszins verzekerd. Daarnaast zijn in de verkoopovereenkomst heldere afspraken gemaakt over de fasering en het tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk (art. 6.12 wet ruimtelijke ordening).

Conclusie

Gelet op bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende is verzekerd en dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.