direct naar inhoud van 4.4 Natuurwetgeving en ecologie
Plan: Drienerbraken - Kristalbad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00049-0003

4.4 Natuurwetgeving en ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteit. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het in stand houden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel 'externe werking' genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de 'oude' Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status 'beschermd natuurmonument' voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Nb-wet'98 de minister van ELI bevoegd gezag is) vereist.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het 'nee, tenzij' principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AMvB artikel 75.

De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  • 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  • 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
  • 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.

Natuurwetgeving en het plangebied

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Drienerbraken-Kristalbad' is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Op ruim 2 kilometer meter afstand ten noorden van het plangebied is het Natura 2000 gebied 'Lonnekermeer' gelegen en op ruim 7 kilometer ten noorden van het plangebied is het Natura 2000 gebied 'Landgoederen Oldenzaal' gelegen. Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gelet op de (zeer) grote afstand van de Natura 2000 gebieden 'Lonnekermeer' en 'Landgoederen Oldenzaal' tot het vrijwel geheel binnen de EHS gelegen plangebied 'Drienerbraken-Kristalbad' in relatie tot het gegeven dat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en de instandhoudingsdoelstellingen van die Natura 2000 gebieden zijn er voor die gebieden geen negatieve effecten te verwachten. Een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet kan dan ook achterwege blijven.

Flora- en faunawet

Het bestemmingsplan 'Drienerbraken-Kristalbad' heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het recente verleden heeft er in verschillende delen van het plangebied Flora- en faunawet onderzoek plaatsgevonden in het kader van de ontwikkeling van 'het Kristalbad' en in het kader van nieuwbouwplannen op het landgoed 'De Eekhof”. Uit het onderzoek wat is uitgevoerd voor de realisatie van het Kristalbad is gebleken dat in het gebied de zeldzame waterspitsmuis en poelkikker voorkomen. Door handhaving van de verblijfsgebieden is gepoogd deze soorten voor het gebied te behouden. Na realisatie van het Kristalbad zal er meer geschikt leefgebied voor deze soorten aanwezig zijn. Op het landgoed De Eekhof is de levendbarende hagedis waargenomen. Ook aan vleermuissoorten is het plangebied betrekkelijk rijk. Onderzoek heeft uitgewezen dat het Kristalbad door 6 verschillende soorten vleermuizen wordt gebruikt. Gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis gebruiken het gebied om in te foerageren of als vliegroute. Voor het gebied aan de noordzijde van de Hengelosestraat is recentelijk geen onderzoek uitgevoerd. Aangenomen mag worden dat ook dit gebied rijk is aan soorten. Door de afwisseling van bossen en weidegrond en de aanwezigheid van water in de vorm van een beek en poeltjes lijkt het gebied geschikt voor diverse vogels, amfibieën en zoogdierensoorten.

Ecologie en het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de uiterste noordwestelijke rand van de bebouwde kom van Enschede en wordt globaal begrensd door de Bosweg, de gemeentegrens met Hengelo, het Twenthekanaal, de Kanaalzone en het Business & Science Park. Door het plangebied heen loopt een zone die door de provincie als prioritaire ecologische verbindingszone is aangeduid. In het plangebied liggen twee infrastructurele werken, namelijk de Hengelosestraat en de spoorlijn Hengelo-Enschede, die voor sommige dieren moeilijk te passeren zijn. Parallel hieraan, net buiten het plangebied, ligt het Twenthekanaal en – verder weg gelegen van het plangebied - de Rijksweg A35. Gezamenlijk vormen deze infrastructurele werken een niet te nemen hindernis voor grondgebonden diersoorten. Verschillende overheidsinstanties en ProRail zijn bezig deze hindernissen passeerbaar te maken voor dieren. Met name door de aanleg van het ecoduct over de A35 zal het plangebied een belangrijke functie gaan vervullen als ecologische verbinding tussen noordelijk en zuidelijk Enschede.

Naast de functie als verbindingsroute zijn er ook enkele grote ecologisch interessante verblijfsgebieden aanwezig. Het noordelijk deel van het plangebied heeft een kleinschalig karakter. Verspreid door het gebied staan woningen op zeer ruime kavels. In veel gevallen zijn er vijvers in de tuinen aanwezig. Daarnaast zijn er in het noordelijk deel van het plangebied ook kleine extensief gebruikte weilanden aanwezig. Door het gebied loopt de Drienerbeek. Door de kleinschaligheid van het landschap en de diverse biotopen is er in het noordelijk deel van het plangebied een rijk dierenleven aanwezig. De kleinschaligheid en openheid in het noordelijk deel staat sterk in contrast met het zuidelijk deel van het plangebied. Hier is het Kristalbad aangelegd en deels nog in realisatie. Deze waterberging en zuiveringsvijvers bestaan uit verschillende bassins en rietvelden. Bomen komen er alleen aan de randen voor. Door de sterk wisselende waterstand is het uit ecologisch oogpunt een uniek gebied. Trekvogels als de steltloper vinden hier een plek om op krachten te komen.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied is vrijwel in zijn geheel gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gronden binnen de Ecologische Hoofdstructuur dienen op grond van de provinciale Omgevingsvisie en –verordening van een beschermende bestemming te worden voorzien. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt voor ontwikkelingen in de EHS het 'nee, tenzij' regime. Voor ontwikkelingen die significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de tot de EHS behorende gronden kunnen leiden geldt dat tijdig passende mitigerende of preventieve maatregelen genomen dienen te worden. Er is geen sprake van een wettelijk beschermingsregime voor de EHS en de EHS heeft ook geen externe werking. Het bestemmingsplan “Drienerbraken-Kristalbad” is een conserverend bestemmingsplan, in het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nadelige gevolgen voor de EHS zouden kunnen hebben. Een verdere toetsing aan de EHS kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van ecologie, natuurwaarden en flora en fauna geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.