direct naar inhoud van Artikel 16 Detailhandel - Tuincentrum
Plan: Buitengebied Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00042-0003

Artikel 16 Detailhandel - Tuincentrum

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Basisbestemming

De voor Detailhandel - Tuincentrum aangewezen gronden zijn bestemd voor de exploitatie van een tuincentrum, met daaraan ondergeschikt:

  • a. detailhandel met de eis dat de oppervlakte ten behoeve van detailhandel in het randassortiment met inbegrip van de gangpaden, exclusief levende have, ten hoogste 20% het percentage mag bedragen van het bruto winkelverkoopvloeroppervlak.
    Ten behoeve van detailhandel in levende have mag de oppervlakte, met inbegrip van de gangpaden, ten hoogste 2% van de winkelverkoopvloeroppervlakte bedragen.
  • b. ondersteunende horeca met de eis dat de afmetingen maximaal 3% van de winkelverkoopvloeroppervlakte mag bedragen (inclusief keuken).
  • c. het wonen, waar op de verbeelding door middel van een functieaanduiding "bedrijfswoning" is aangegeven en indien en voorzover op grond van lid 16.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,
  • d. mantelzorg, indien en voorzover op grond van lid 16.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,

met de daarbij behorende,

  • e. bouwwerken,
  • f. erven,
  • g. terreinen en
  • h. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor Detailhandel - Tuincentrum aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 16.1.
  • b. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 16.2.2, 16.2.3 en 16.2.4, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.

16.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de kaart aangegeven bouwvlak.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” en "maximale goothoogte"mag bij de bouw van gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde de aangegeven bouwhoogte en goothoogte niet worden overschreden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage' mag bij de bouw van gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde het aangegeven bebouwingspercentage niet worden overschreden.
  • d. Ter plaatse van de functieaanduinging "bedrijfswoning" is de bouw van één bedrijfswoning toegestaan.
  • e.  Bedrijfswoningen dienen vrij van de bedrijfsgebouwen te worden gebouwd. De inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 900 m³ en de goothoogte maximaal 6 bedragen, met dien verstande dat bij het bepalen van de inhoud van de bedrijfswoning, de in de bedrijfswoning aanwezige ruimten die ten dienste staan van het bedrijf onverkort meetellen. Voor bestaande bedrijfswoningen, die onderdeel uitmaken van een (groter) hoofdgebouw, geldt dat zij mogen worden gehandhaafd, vernieuwd en vergroot, met dien verstaande dat voor die bedrijfwoningen een afwijkende maximale inhoudsmaat van toepassing is van 750 m³. Voor bedrijfswoningen geldt, in afwijking van het bepaalde onder b van dit lid, een maximale bouwhoogte van 10 meter.
  • f. Bedrijfswoningen die door middel van een functieaanduiding worden aangeduid mogen niet worden verplaatst buiten het vlak van de functieaanduiding.
  • g. Binnen het gebied met de aanduiding 'bedrijfswoning' mogen bij een bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Voor bij bedrijfswoningen behorende bijbehorende bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² per wooneenheid mag bedragen, dat de toegestane maximale goothoogte 3 meter en - in afwijking van het bepaalde onder b van dit lid- de maximale bouwhoogte 6 meter mag bedragen. De bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zijnde een uitbreiding van de wooneenheid, mag binnen het bouwvlak maximaal gelijk zijn aan de bouwhoogte van de wooneenheid; de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zijnde een uitbreiding van de wooneenheid, mag binnen het bouwvlak maximaal gelijk zijn aan de goothoogte van de wooneenheid.

16.2.3 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in de leden 16.2.2 en 16.2.4 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte 5 meter bedragen.

16.2.4 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken

Voor het bouwen van overige, niet eerder genoemde, bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.

16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 16.2.2, onder d, voor het inpandig splitsen van een bestaande bedrijfswoning in twee bedrijfswoningen, indien dit hoofdgebouw een inhoudsmaat heeft van meer dan 1000 m³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd.
  • b. 16.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  • c. 16.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.

16.3.2 Nadere voorwaarde

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 16.3.1 sub a wordt de volgende voorwaarde gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het op meer dan 20 % van de winkelverkoopvloeroppervlakte uitstallen van het randassortiment;
  • b. het voor meer dan 3 % gebruiken van de winkelverkoopvloeroppervlakte voor horecadoeleinden;
  • c. het voor meer dan 2 % van de winkelverkoopvloeroppervlakte gebruiken voor levende have;
  • d. voor zover het gebouwen, of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 16.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, voorzover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
  • e. het gebruiken van gebouwen, behalve de bedrijfswoning(en), voor woondoeleinden;
  • f. de exploitatie van een seksinrichting.