direct naar inhoud van 4.3 Natuur
Plan: Schipholtstraat 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00028-0003

4.3 Natuur

4.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan.

Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Voor de meeste Natura 2000 gebieden is Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag. Alleen voor een aantal expliciet in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 genoemde gebieden is de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie het bevoegd gezag.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied “Schipholtstraat 2011

Het plangebied van het bestemmingsplan Schipholtstraat 2011 ” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden zijn “Aamsveen” en “Dinkelland” .

Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of en zo ja er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de grote afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden kunnen eventuele negatieve effecten worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De Flora- en faunawet en het plangebied “Schipholtstraat 2011

Ecologie en het plangebied "Schipholtstraat 2011”

In het plangebied zijn geen waterelementen of bouwwerken aanwezig. Het perceel wordt gedeeltelijk gebruikt als paardenwei. Verder is er op het terrein een bomengroep en een beperkte lijnvormige groenstructuur aanwezig. Mogelijk doet deze dienst als vliegroute voor een aantal vleermuizen. Aangezien er geen directe verbinding is met houtwallen of ander groene structuren in het aangrenzende buitengebied zullen de aantallen echter beperkt zijn. Vanuit ecologisch oogpunt lijkt de locatie vooral interessant voor vogels. Door de diversiteit aan bomen zullen door het jaar heen diverse vogels gebruik maken van het perceel. Voornamelijk zal het gaan om algemene soorten die kenmerkend zijn voor tuin en park zoals merel, ekster, houtduif, koolmees en pimpelmees maar ook een jaarrond beschermde soort als huismus kan hier worden verwacht. Mogelijk maakt het plangebied ook onderdeel uit van het foerageergebied van de steenuil. Door het ontbreken van bebouwing en waterpartijen worden er geen andere beschermde soorten verwacht. Uitzondering hierop is de eekhoorn. Deze heeft vrijwel zeker een nest in één van de naaldbomen of coniferen.

Flora- en faunawet onderzoek ontwikkellocatie "Schipholtstraat 2011"

In het kader van de planontwikkeling voor de realisatie van acht vrijstaande woningen in het plangebied "Schipholtstraat 2011" is door ecologisch adviesbureau Eelerwoude in november 2011 een verkennend Flora- en faunawet onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek (rapportnummer 5449, Eelerwoude d.d. 26 maart 2012), dat als bijlage 4 bij deze toelichting is gevoegd, blijkt dat ter plaatse geen strikt(er) beschermde dier- en plantensoorten aanwezig of te verwachten zijn. Wel is in het plangebied mogelijk een verblijfplaats van eekhoorn aanwezig, maar die is tijdens het veldonderzoek niet aangetoond. Verder is het plangebied onderdeel van de functionele leefomgeving van huismus en steenuil, waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd. Overige (strikt)er beschermde planten- en diersoorten zijn op de locatie "Schipholtstraat" wegens het ontbreken van geschikt habitat niet aangetoond of te verwachten. Om de functionele leefomgeving van huismus en eekhoorn in voldoende mate te kunnen handhaven is het ontwerp voor de ontwikkelingslocatie in voor die soorten gunstige zin aangepast, zowel qua situering van bouwkavels als qua inrichting van de groenstructuur. Het uitvoeren van nader veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.3 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden door vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

De EHS en het plangebied “Schipholtstraat 2011

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Schipholtstraat 2011' is niet gelegen op of in de directe nabijheid van gronden die deel uitmaken van de EHS. Een verdere toetsing aan de EHS kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.