direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Boulevard 1945-372
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00009-0004

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Basisbestemming
  • 1. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven uit categorie 1 en 2 van de in bijlage 1van deze regels, onder de hoofdrubriek Bedrijven genoemde bedrijven, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals in- en uitritten, laad-, los- en manoeuvreerruimte, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  • 2. Tot een gebruik in overeenstemming met de basisbestemming wordt gerekend de realisatie van een bedrijfsrestaurant en/of kantoorruimte, mits deze in directe relatie staan tot de in het eerste lid bedoelde bedrijven en zij beperkt blijven tot maximaal 30% van het bedrijfsvloeroppervlak van de bedrijfsgebouwen op een bouwperceel.
  • 3. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  • 4. Onverminderd het bepaalde onder 3 mag geen opslag van goederen plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van ramp- en brandbestrijding geen gevaar oplevert.
  • 5. Op de voor Bedrijf aangewezen gronden is, in afwijking van het bepaalde onder 1, uitgesloten:
  • a. de vestiging van detailhandelsbedrijven;
  • b. de vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. de vestiging van risicovolle inrichtingen;
  • d. de bouw van nieuwe dienstwoningen.

3.1.2 Aanduidingen

De voor Bedrijf aangewezen gronden, zijn voor zover op de verbeelding als zodanig aangegeven, mede bestemd voor:

  • 1. kantoren;
  • 2. sportscholen, zoals genoemd in de hoofdrubriek Sport van de bij deze regels behorende bijlage 1,

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor “Bedrijf” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in de leden 3.1.1 en 3.1.2.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  • b. gebouwen dienen te voldoen aan de op de verbeelding gegeven aanwijzingen ten aanzien van de situering, het aantal bouwlagen, de bouwhoogten en -voor zover van toepassing- het maximale bebouwingspercentage;
  • c. geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van ramp- en brandbestrijding geen gevaar oplevert;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bij ieder hoofdgebouw buiten het bouwvlak -al dan niet aangebouwde- gebouwen zoals berg- of werkruimten worden gebouwd, mits het gezamenlijk oppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de hoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

3.2.4 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in de leden 3.2.2 en 3.2.3 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen.

3.3 Afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • 1. lid 3.1.1 onder 1 ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdrubriek Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in een naasthogere hoofdcategorie van die hoofdrubriek, mits dit bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1.1onder 2 op die locatie toegestane bedrijven;
  • 2. lid 3.1.1 onder 2 voor de realisering van kantoorruimte en/of een bedrijfsrestaurant tot maximaal 49% van het bedrijfsvloeroppervlak van de op het perceel aanwezige bedrijfsbebouwing, mits de kantoorruimte en/of het bedrijfsrestaurant een onlosmakelijk geheel vormt met de op het perceel aanwezige bedrijfsbebouwing en er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
  • 3. lid 3.1.2 onder 2 ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening die niet is genoemd in de hoofdrubriek Sport van bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in een naasthogere hoofdcategorie van die hoofdrubriek, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1.2 onder 2 op die locatie toegestane sportvoorzieningen;
  • 4. lid 3.2.2 onder d voor een gezamenlijk oppervlak van gebouwen buiten het bouwvlak tot maximaal 50 m2, mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%.
  • 5. lid 3.2.2 onder d voor een bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak tot maximaal 4,50 meter.
  • 6. lid 3.2.3 onder a voor een hoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding op de verbeelding, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.