direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20227441-0003

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot maken van de ruimtelijke onderbouwing

Voor een perceel aan de Paulus Moreelsestraat in Enschede is een vergunning aangevraagd voor de bouw van 56 woningen. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan.

Aan deze ontwikkeling kan medewerking worden verleend door het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dit geval betreft het een project op basis van de Crisis- en herstelwet, waardoor de reguliere voorbereidingsprocedure gevolgd kan worden (zie paragraaf 1.2 en 1.5).

Met voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt onderbouwd dat de te verlenen omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met de artikelen 5.20 en 6.14 van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wabo kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, mits die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht zijn op een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit tevens enkele artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Het gaat daarbij om artikelen die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting. De inhoud van deze artikelen geldt daarmee ook voor een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit. Op grond van artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht moet een verleende omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit overeenkomstig de Ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening worden gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Crisis- en herstelwet en verklaring van geen bedenkingen

De beoogde ontwikkeling is onderdeel van een project (meerdere ontwikkellocaties) dat is aangemeld bij het het Rijk (ministerie van BZK) als experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet (CHW) . Daardoor kan artikel 3.10 lid 1 onder a van de Wabo buiten toepassing gelaten worden. Zo kan de reguliere in plaats van de uitgebreide (uniforme openbare) voorbereidingsprocedure voor een omgevingsvergunning gevolgd worden.

Daarnaast bepaalt de Wabo dat voor gevallen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) van de gemeenteraad nodig is, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geldt. De gemeenteraad kan echter op grond van art. 6.5 lid 3 Bor gevallen aanwijzen waarin geen verklaring van geen bedenkingen vereist is. Daarom is in dit geval op voorhand aan de gemeenteraad gevraagd om te besluiten dat er geen VVGB nodig is voor alle locaties in het CHW-project (zie bijlage 2). Daardoor is voor de afzonderlijke vergunningprocedures geen verklaring van geen bedenkingen nodig en kan de reguliere vergunningprocedure gevolgd worden, zoals beoogd in de CHW.

1.3 Ligging en begrenzing projectgebied

Het projectgebied ligt in het westen van Enschede. Het gebied wordt globaal begrensd door de Paulus Moreelsestraat in het westen, de Wethouder Nijhuisstraat in het zuiden en aan de oost- en noordzijde door bestaande bebouwing.

In onderstaande afbeeldingen is de ligging van het projectgebied in haar omgeving aangegeven en vervolgens (indicatief) de begrenzing van het projectgebied op een recente luchtfoto (2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227441-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging projectgebied in omgeving (rood omcirkeld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227441-0003_0002.jpg"

Figuur 1.2: Begrenzing projectgebied

1.4 Geldende juridische regelingen

Het projectgebied valt onder het bestemmingsplan “Stadsveld Pathmos 2019”. Dit plan is op 1 februari 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Hieronder is een uitsnede gegeven van het bestemmingsplan ter plaatse van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227441-0003_0003.jpg"

Figuur 1.3 Vigerende bestemming (projectgebied indicatief rood omlijnd)

Het projectgebied heeft de enkelbestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' met een bouwvlak. Binnen deze bestemming zijn onderwijs en een aantal maatschappelijke 'basisfuncties' (zoals een artsenpraktijk) toegestaan. Ook is er een specifieke aanduiding opgenomen ('wetgevingszone - 1') ten behoeve van een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Daar geldt een maximale bouwhoogte tot 10 meter en zijn de overige regels voor bestemming 'Wonen' zoals opgenomen in bestemmingsplan “Stadsveld Pathmos 2019” van kracht. Dat betekent onder andere dat er geen nieuwe appartementen zijn toegestaan, zonder afwijking van het bestemmingsplan.

De realisatie van de beoogde 56 woningen (waaronder 29 appartementen/studio's) past niet in het bestemmingsplan of de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Verder zijn er nog diverse paraplu-bestemmingsplannen van toepassing op het projectgebied:

  • "Kwalitatief sturen op appartementen". Dit plan reguleert de realisatie van appartementen. Ten tijde van voorliggend project is een update van het parapluplan in werking getreden ("Kwalitatief sturen op appartementen 2022"). Dit bestemmingsplan is echter alleen van toepassing op percelen waar op grond van het moederplan woondoeleinden zijn toegestaan. De regels van dit bestemmingsplan zijn dus niet relevant voor beoordeling van het voorliggende bouwplan.
  • "Parkeren Enschede". Dit plan zorgt ervoor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het projectgebied. Binnen het projectgebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
  • "Onzelfstandige bewoning Enschede". Dit plan is vastgesteld op 13 november 2017 en richt zich op de regulering van onzelfstandige bewoning (kamerverhuur). Het project betreft geen onzelfstandige bewoning. Uiteraard blijven de regels van het parapluplan wel van toepassing. Ten tijde van voorliggend project is een update van het parapluplan vastgesteld ("Onzelfstandige bewoning Enschede 2022"). Dit bestemmingsplan is echter alleen van toepassing op percelen waar op grond van het moederplan woondoeleinden zijn toegestaan. De regels van dit bestemmingsplan zijn dus niet relevant voor beoordeling van het voorliggende bouwplan.
  • “Cultuurhistorie". Dit plan bevat regels om cultuurhistorisch erfgoed te beschermen. Bij nieuwe plannen wordt altijd gekeken of er cultuurhistorisch erfgoed aanwezig is in het plan-/projectgebied en hoe dat eventueel beschermd moet worden. Het projectgebied is braakliggend en heeft geen cultuurhistorische waarde. In de vergunning zijn dan ook geen regels ten aanzien van cultuurhistorie opgenomen.
  • "Bedrijven met milieuzones". Dit bestemmingsplan sluit onder andere vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het project beoogt geen risicovolle inrichtingen. Uiteraard blijven de regels van het parapluplan wel van toepassing.

1.5 Procedure

Op de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is normaliter de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing. Zoals toegelicht in paragraaf 1.2 valt de beoogde ontwikkeling in dit geval onder een CHW-project en is daarmee de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat artikel 3.1.1 Bro ook van toepassing is op te verlenen omgevingsvergunningen met projectafwijkingsbesluit (Wabo artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°). Zoals toegelicht in paragraaf 1.2 geldt voor voorliggend project de reguliere voorbereidingsprocedure. Gezien de aard van het project en het feit dat de basis voor de vergunning nog wel ligt in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, wordt hier wel aandacht besteed aan de eventuele noodzaak van vooroverleg.

Provincie Overijssel en het Rijk stimuleren onder andere flexwonen en versnelling in het oplossen van de woningbouwopgave. Zo is er in Overijssel een 'Provinciaal Aanjaagteam Woningbouw' en stelt het Ministerie van BZK extra budget beschikbaar wat onder andere via de provincie ingezet wordt. Het betreft onder andere de 'Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen' om de realisatie van dergelijke woningen te stimuleren. Enschede heeft beroep gedaan op deze regeling ten behoeve van voorliggend project. Deze aanvraag is gehonoreerd door het Rijk. Specifiek (aanvullend) voorloverleg voor dit project is dan ook niet noodzakelijk.

Voorafgaand aan de vergunningverlening is het project getoetst door een waterdeskundige van de gemeente. De gemeentelijke waterdeskundigen stemmen regelmatig af met waterschap Vechtstromen en handelen in lijn met de belangen en uitgangspunten van het waterschap.

Met voorliggende vergunning zijn geen ruimtelijke belangen van andere gemeenten in het geding. Daarom is afgezien van vooroverleg met hen.

Adviezen en participatie

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een omgevingsvergunning worden binnen het projectgebied werkzame erkende wijkorgaan betrokken. Dit is geen wettelijke procedurestap, maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze. De projectlocatie "Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte" ligt binnen het werkgebied van wijkraad Stadsveld.

Voor omwonenden en andere geïnteresseerden, waaronder de wijkraad, is op 19 september 2022 een inloopbijeenkomst georganiseerd. Tijdens de bijeenkomst is het plan gepresenteerd voor de ontwikkeling van (in eerste instantie) 28 grondgebonden woningen en 30 appartementen. Omwonenden hebben daarbij zorgen geuit over het bouwen van nieuwe woningen dicht op de erfgrens met de woonpercelen ten oosten van het projectgebied. Zij hebben daarom een alternatief plan gepresenteerd, waarin de oostzijde meer is vrijgehouden van inkijk en waarbij het parkeren is verplaatst naar de zuidzijde van het projectgebied. Verder was er een vijver en een moestuin opgenomen in het plan. Ook is de wens uitgesproken om ruimte te reserveren voor levensloopbestendige woningen (Hof Enschede).

Naar aanleiding van de bijeenkomst en het ingediende alternatieve plan is het plan aangepast. Het gewijzigde plan voorziet in 13 grondgebonden woningen voor senioren (2 lagen) en 15 senioren-appartementen (2 lagen), inclusief een mogelijkheid voor een loopbrug en een gemeenschappelijke ruimte. Daarnaast bevat het plan 14 studio’s (studenten; in 3 lagen) en 15 'reguliere' appartementen (4 lagen). Met het aangepaste plan ontstaat er meer diversiteit in doelgroepen en een optimale mix van milieus. Verder zijn de woonblokken gedraaid om meer afstand tot de bestaande woningen creëren en is het parkeren verspreid over de noord- en zuidzijde van het gebied. Tot slot blijft het groen aan de oostzijde behouden en wordt het vernieuwd als overgang naar de bestaande bebouwing.

Vervolgbesprekingen met omwonenden en Hof Enschede hebben nog geleid tot enkele kleinere aanpassingen, zoals een vermindering van één woning. Tijdens de inloopbijeenkomst van 31 oktober 2022 waren de de reacties vervolgens overwegend positief. Naar aanleiding van opmerkingen van de bewoners van één aangrenzende woning is nog besloten om de nieuwbouw in het noordoosten nog iets naar het westen te verplaatsen.

Tot slot is in maart 2023 nog een informatieavond gehouden waar aanvullende beelden te zien waren en is gesproken over de invulling van de openbare ruimte.

Verklaring van geen bedenkingen (VVGB)

Zoals toegelicht in paragraaf 1.2 heeft de gemeenteraad op voorhand het gehele CHW-project/experiment uitgezonderd van de VVGB-plicht (zie bijlage 2), voorafgaand aan de procedures voor de afzonderlijke ontwikkellocaties. Voor de afzonderlijke locaties, waaronder voorliggend project "Het Stroink - 15 grondgebonden woningen", is geen VVGB meer nodig.

Rechtsbescherming

Zoals hiervoor aangegeven geldt de reguliere voorbereidingsprocedure. De verleende vergunning wordt bekendgemaakt in "Huis aan Huis" en het Gemeenteblad (www.officielebekendmakingen.nl). Na verlening van de omgevingsvergunning staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede bezwaar te maken.

Vervolgens kunnen belanghebbenden indien gewenst beroep instellen tegen de beslissing op bezwaar bij de Rechtbank Overijssel. Aansluitend kunnen belanghebbenden nog hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Het plan

Omgevingsvergunning Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte maakt het mogelijk om 56 woningen te realiseren aan de Paulus Moreelsestraat te Enschede. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan.

Huidige situatie

In paragraaf 1.3 is de ligging en begrenzing van het projectgebied weergegeven. In onderstaand figuur is de huidige situatie in het projectgebied weergegeven (bezien vanuit het oosten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227441-0003_0004.jpg"

Figuur 2.1: Huidige situatie projectgebied (april 2022), bezien vanuit het oosten

In de huidige situatie ligt het projectgebied braak. Eerder stond er een school. Er is nu geen bebouwing meer aanwezig. De bebouwing rondom de locatie komt uit meerdere tijdsperiodes.

De locatie beschikt niet over speciale natuurlijke of cultuurhistorische waarden. Binnen het projectgebied staan enkele bomen en ten zuiden van het projectgebied ligt een groenstrook met diverse bomen.

Toekomstige situatie

In onderstaande figuur is de beoogde situatie in het projectgebied op hoofdlijnen weergegeven. De beoogde ontwikkeling omvat in totaal 56 woningen:

  • 13 grondgebonden woningen (doelgroep senioren) in het noordoosten van het gebied. De woningen zijn verdeeld over 2 'blokken', waarbij het meest norrdelijke blok 'geschakeld' is. De woningen krijgen twee bouwlagen.
  • 15 'reguliere' appartementen in één woongebouw met vier bouwlagen, in het westen van het projectgebied.
  • 14 studio's (doelgroep studenten) in één woongebouw met drie bouwlagen, in het zuidwesten van het projectgebied.
  • 14 appartementen (doelgroep senioren) in twee 'blokken' met twee bouwlagen, in het zuidwesten van het projectgebied. In één van deze blokken is een gemeenschappelijke ruimte/bijeenkomstruimte voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227441-0003_0005.jpg"

Figuur 2.2 Beoogde toekomstige indeling projectgebied (indicatief; aantal bouwlagen weergegeven in romeinse cijfers)

Bij de totstandkoming van de stedenbouwkundige structuur is vooral gekeken naar de landschappelijke structuur. Het aanwezige groen is waardevol op deze locatie. Woningen hebben hun privézijdes bewust naar binnen gekeerd zodat er een semi-openbare ruimte ontstaat aan de luwe zijde. De woningen voor senioren liggen als het ware rondom 'hofjes' die als gezamenlijke buitenruimte fungeren.

In het gebied blijft ruimte voor een aantal van de bestaande bomen. Delen van het landschap kunnen lager blijven en functioneren als wadi. De fysieke aansluiting met de auto ligt aan de westzijde. Aan de zuidzijde is een opening nodig in de bomenrij voor zicht en toegang voor langzaam verkeer.

Voor de 56 woningen zijn in totaal 42 parkeerplekken nodig (voor de appartementen en studio's geldt een lage parkeernorm). Binnen het projectgebied is voldoende ruimte om te voorzien in deze parkeerbehoefte. Naar huidig inzicht wordt dit vormgegeven door twee 'parkeerkoffers', aan de zuidwest- en noordwestzijde van het projectgebied, zoals te zien is in figuur 2.2.

De waterbergingsopgave wordt naar huidig inzicht opgelost met wadi's binnen het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227441-0003_0006.jpg"

Figuur 2.3 Impressie ontwikkeling (indicatief)

2.2 Behoefte en beleid

De omgevingsvergunning "Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte" voorziet in 56 woningen, waarvan 13 grondgebonden woningen en 43 appartementen/studio's. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied.

De ontwikkeling is niet in strijd met vigerend beleid en de ambities van het Rijk en de Provincie op gebied van woningbouw.

Ladder Duurzame Verstedelijking en gemeentelijk beleid

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (als bedoeld in Bro art. 1.1.1, 1e lid onder i) die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied.

De beoogde ontwikkeling is mogelijk te zien als een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Er is weliswaar geen sprake van een fors nieuw planologisch ruimtebeslag (er kan al gebouwd worden t.b.v. maatschappelijke doeleinden), maar de vergunning voorziet ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen wel in hogere bebouwing en andersoortig gebruik (woningen i.p.v. maatschappelijke functies). Daarom wordt het project vanuit zorgvuldigheid getoetst aan de 'Ladder Duurzame Verstedelijking'. Dat gebeurt hierna, in combinatie met een toetsing aan het gemeentelijk woonbeleid.

Met dit plan wordt ingezet op de doelen vanuit de Woonvisie, waarbij de focus ligt op de doelgroep van overige inwoners waarvoor het aanbod nu niet goed aansluit op de vraag, waarbij er extra aandacht uitgaat naar de doelgroep tot 30 jaar, starters en ouderen. Ingezet wordt op kleine 1- en 2-persoons huishoudens in het sociale huursegment. Met de toevoeging van deze woningen wordt bijgedragen aan een belangrijke strategische opgave van de stad: een samenleving waarin iedereen kan meedoen.

Het plan is in samenwerking en afstemming tussen de gemeente Enschede en woningcorporatie De Woonplaats tot stand gekomen. Om snelheid in het proces van vergunningverlening te verkrijgen, is er gekozen om deze ontwikkeling tot stand te laten komen door de procedure te volgen via de Crisis- en Herstelwet.

Dit plan voorziet in de woningbehoeftevraag, omdat er woningen in de sociale huursector en diverse soorten typologieën van woningen (rijtjeswoningen, appartementen en een seniorenhof) worden toegevoegd. Dit plan voorziet in de woningbehoeftevraag, omdat er woningen in de sociale huursector worden toegevoegd. Met deze ontwikkeling wordt in lijn met de doelen van de Woonvisie afgeweken van het geldende planologische regime.

2.3 Welstand

De vergunning "Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte" betreft een vergunning voor een tijdelijk bouwwerk. Tijdelijke bouwwerken hoeven niet getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 onder d van de Wabo. Dit is bevestigd in een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2019:1781).

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Milieu

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling eerst getoetst aan het Besluit m.e.r.. Vervolgens wordt ingegaan op de voor de beoogde ontwikkeling relevante milieuaspecten.

3.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

De omgevingsvergunning "Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte' heeft tot doel de realisatie van 56 woningen in een bestaand stedelijk gebied, op de plek van een (recent) gesloopte school. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

3.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het projectgebied aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het projectgebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

Ten noorden van het projectgebied ligt een perceel met de bestemming 'Maatschappelijke - Onderwijs' (niet feitelijk zo in gebruik). In het akoestisch onderzoek is hier nader op ingegaan (zie paragraaf 3.1.4). Deze situatie vormt geen belemmering voor de beoogde woningen en vice versa. Rondom het projectgebied zijn geen andere bedrijven of voorzieningen aanwezig of planologisch mogelijk die van relevante invloed zouden kunnen zijn op het woon- en leefklimaat binnen het projectgebied.

Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een plan (in dit geval een omgevingsvergunning) uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en omgevingsvergunning "Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte "

De vergunning maakt 56 woningen mogelijk op een locatie waar volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' geldt. Ten behoeve van het project is onderzoek uitgevoerd naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 3 bij deze plantoelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat de chemische kwaliteit van de grond en het grondwater, ook ten aanzien van asbest, geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling van de locatie. Het uitvoeren van verder bodem- of asbestonderzoek is niet noodzakelijk. Bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.1.4 Geluid

Wet geluidhinder

Op grond van artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in combinatie met artikel 5.20 van het Bor geldt dat bij een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit (Wabo art 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°) moet worden aangegeven waar geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft.

De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet naast de geluidsbronnen waar de Wet geluidhinder betrekking op heeft ook aandacht worden besteed aan andere relevante geluidsbronnen (o.a. 30 km-wegen) waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

Akoestisch onderzoek

Om inzicht te krijgen in de geluidsbelasting die de nieuwe woningen zullen ondervinden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport dat als bijlage 4 bij deze plantoelichting is gevoegd.

Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Volgens artikel 77 van de Wgh is het bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 76a van de Wgh (een PAB), waarin nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt binnen onderzoekszones van wegen (als bedoeld in art 74 Wgh), verplicht om akoestisch onderzoek te doen.

Op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (art 82, eerste lid Wgh). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend tot ten hoogste 63 dB (artikel 83, tweede lid Wgh).

De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de geluidsbelasting vanwege 30 km-wegen wel worden beschouwd. De gemeente Enschede sluit bij de beoordeling van het geluid van 30 km-wegen aan bij de grenswaarden en systematiek van de Wet geluidhinder en het hogere waarde beleid uit de Geluidnota.

Situatie omgevingsvergunning Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte

De woningen die met voorliggende omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt liggen binnen de de zone uit de Wet geluidhinder van de Westerval en de Rembrandtlaan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder (incl. aftrek 5 dB artikel 110g Wgh). Een hogere waarde is daarom niet nodig.

Ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening (goed woon- en leefklimaat in/bij de woningen) mag het binnenniveau (geluid in de woningen) als gevolg van de cumulatieve geluidbelasting conform de Geluidnota (en in lijn met Bouwbesluit) maximaal 33 dB bedragen. Dat wordt doorgaans bereikt bij 53 maximaal dB op de gevel, uitgaande van een minimale gevelwering van 20 dB. Ook moet er een geluidluwe gevel en bij voorkeur een geluidluwe buitenruimte zijn (als er buitenruimte is). Uit het onderzoek blijkt dat de wegen in de omgeving van het projectgebied zorgen voor een cumulatieve geluidsbelasting van maximaal 53 dB. De maximale waarde van 53 dB wordt dus niet overschreden. Aanvullende (gevel)voorzieningen zijn daarom niet noodzakelijk.

Ook wordt voldaan aan de voorwaarde uit de Geluidnota ten aanzien van een geluidluwe gevel / buitenruimte.

Railverkeerslawaai, luchtvaartlawaai en industrielawaai

Het projectgebied ligt niet binnen de geluidszone of in de nabijheid van een spoorlijn, vliegveld Twente of een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

In het geluidonderzoek is ook ingegaan op andere mogelijk relevante geluidbronnen in de omgeving. Ten noorden van het projectgebied ligt een perceel met de bestemming 'Maatschappelijke - Onderwijs'. Het is een voormalige school. Tussen de voormalige school en de nabijgelegen woningen is een geluidscherm aanwezig van 1,8 meter hoog. Het is niet waarschijnlijk dat het pand in de toekomst weer als school gebruikt gaat worden. De woningen beschikken echter ook in dat geval over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Voor de woningen aan de noordzijde van het projectgebied ligt de belangrijkste buitenruimte namelijk aan de zuidzijde van de woningen. De situatie vormt geen belemmering voor de beoogde woningen en vice versa. Rondom het projectgebied zijn geen andere bedrijven of voorzieningen aanwezig of planologisch mogelijk die van relevante invloed zouden kunnen zijn op het woon- en leefklimaat binnen het projectgebied.

Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de te realiseren woningen. Er is geen hogere waarde nodig en er hoeven geen (extra) eisen gesteld te worden aan de geluidwering van de gevels.

3.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of project uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit.

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Luchtkwaliteit en het projectgebied “Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte

Met de omgevingsvergunning worden 56 woningen mogelijk gemaakt in het westen van Enschede. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De beoogde ontwikkeling is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool blijkt dat in het projectgebied aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. In de directe nabijheid van de beoogde woningen zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Bovendien is geen vestiging van risicovolle inrichtingen mogelijk op basis van de omgevingsvergunning. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven. Punt van aandacht is wel een gasdrukregel- en meetstation aan de Paulus Moreelsestraat. Hiervoor geldt een vrij te houden afstand van 5 meter. Daar mag ook niet geparkeerd worden. In de inrichting van het gebied wordt hier rekening mee gehouden.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. In de directe nabijheid van de beoogde woningen zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevb kan daarmee actherwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

De basis van de regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

In de directe nabijheid van de beoogde woningen zijn geen wegen, spoorwegen of waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor kan daarmee achterwege blijven.

Gebruik van luchthavens

De beoogde woningen liggen niet nabij het (voormalige) vliegveld Twente. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het projectgebied zeer klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project. Wel moet rekening gehouden worden met het gasdrukregel- en meetstation aan de Paulus Moreelsestraat.

3.2 Water en klimaatadaptatie

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buien.

De gemeenteraad heeft op 25 oktober 2021 het Water- en Klimaatadaptatieplan 2022-2026 vastgesteld. Dit beleidsplan beschrijft hoe Enschede toewerkt naar een waterrobuuste, klimaatbestendige en biodiverse gemeente in 2050. Enschede wordt nog 'groener' en 'blauwer' om goed voorbereid te zijn op een nattere, hetere en drogere toekomst. Water de ruimte geven en stenen vervangen door planten en bomen gaan wateroverlast, hittestress en verdroging tegen. Zo werkt Enschede verder aan een aantrekkelijke 'duurzame en groene stad' waar mensen graag wonen, leven en werken! Nu en in de toekomst. In het plan zijn nieuwe waterbergingsnormen opgenomen. Bij bouwplannen worden eisen gesteld aan de hoeveelheid regenwater die op eigen terrein moet worden geborgen.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – onderkant vloer / maaiveld / as van de weg)  
Primaire wegen   0,7 m onder de as van de weg  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5 m onder de as van de weg  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7 m onder de onderkant van de vloer  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5 m onder de onderkant van de vloer  
Groen   0,5 m onder het maaiveld  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen volgens de systematiek van risicogestuurd beheer. Dat betekent dat beslissingen over waar en hoe maatregelen worden getroffen genomen gaan worden op basis van mogelijke risico's.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,30 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en omgevingsvergunning Paulus Moreelsestraat - 56 woningen en een bijeenkomstruimte

De vergunning maakt 13 grondgebonden woningen en 43 appartementen/studio's mogelijk, inclusief bijbehorende parkeerplaatsen en inrichting. Met deze ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe, aangezien het projectgebied in de huidige situatie braak ligt en nagenoeg onverhard is (zie paragraaf 2.1). Dat betekent dat in principe op eigen terrein voorzien moet worden in voldoende regenwaterberging per m2 verhard oppervlak. Het water kan vervolgens infiltreren in de bodem of vertraagd afgevoerd worden naar een hemelwatervoorziening in de buurt. Naar huidig inzicht wordt dit met wadi's binnen het projectgebied opgelost, welke indien nodig kunnen afvoeren richting het bestaande rioolstelsel.

De ontwateringsdiepte vormt naar huidig inzicht geen belemmering. Delen van het gebied liggen wel lager dan het omliggende terrein. De bodem kan eventueel met ophoging een meer uniform karakter krijgen (ook qua doorlatendheid).

Het afvalwater wordt aangeboden aan het bestande rioolstelsel. Dat is ten tijde van voorliggende vergunningaanvraag nog een gemengd stelsel. Een hemelwatersysteem is gepland.

De waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project. Wel moet bij de verdere uitwerking rekening worden gehouden met bovenstaande aspecten.

3.3 Natuur

3.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Ook is dan een plan-milieueffectrapportage (plan-m.e.r.) nodig, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van het per 18 december 2020 gewijzigde artikel 3 van het Besluit m.e.r.. In dat laatste geval volstaat een planm.e.r.-beoordeling.

Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het projectgebied

Het projectgebied ligt aan de westzijde van Enschede. Het project ligt niet binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'Buurserzand & Haaksbergerveen' op circa 6 kilometer ten zuidwesten van het projectgebied.

Gezien de afstand tot het projectgebied is stikstofdepositie (verzuring of vermesting) de enige mogelijk relevante verstoringsfactor van het project in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden. Effecten van andere mogelijke verstoringsfactoren, zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging en optische verstoring, kunnen alleen aan de orde zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in of in de directe nabijheid van een Natura 2000 gebied. Voor andere verstoringsfactoren dan stikstofdepositie kan een nadere toetsing aan hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming dus achterwege blijven.

Stikstofdepositie

In het kader van voorliggende omgevingsvergunning is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Zowel de de stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase als de gebruiksfase is bepaald. De berekeningen met bijbehorende rapporten zijn opgenomen in bijlagen 5 en 6.

Uit het onderzoek blijkt dat zowel tijdens de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden niet hoger zal zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat het project geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden zal hebben en daarmee in overeenstemming is met het bepaalde in de Wet natuurbescherming voor wat betreft het hoofdstuk Gebiedsbescherming.

3.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het projectgebied

Het project betreft de realisatie van 13 grondgebonden woningen en 43 appartementen/studio's en bijbehorende inrichting met onder andere parkeerplaatsen en groen. Het projectgebied is een braakliggend terrein waar tot enkele jaren gelden een schoolgebouw heeft gestaan. Binnen de sindsdien aanwezige bouwhekken ontbreken elementen als bebouwing en waterpartijen. Door de zeer stedelijke omgeving en het gegeven dat het terrein volledig omheind is met hekken kunnen vaste verblijfs- en voortplantingsplaatsen of anderszins essentieel functioneel leefgebied van (strikt) beschermde soorten worden uitgesloten.

Mogelijk dat de bomen in het plangebied een functie als vaste verblijf- en voortplantingsplaats hebben voor algemeen voorkomende broedvogels zonder jaarrond beschermd nest, maar er wordt niet verwacht dat deze bomen onderdeel uitmaken van essentieel functioneel leefgebied van (strikt) beschermde soorten. Een deel van de bestaande bomen binnen het projectgebied blijft staan. Ook worden naar huidig inzicht enkele bomen aangeplant. De groenstrook ten zuiden van het projectgebied blijft gehandhaafd. Deze strook is in potentie geschikt als essentieel onderdeel van het functioneel leefgebied van beschermde soorten.

Gelet op het voorgaande kan op voorhand met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming worden overtreden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Het uitvoeren van ecologisch onderzoek of het aanvragen van een verklaring van geen bedenkingen bij het bevoegd gezag Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

De Wet natuurbescherming vormt voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het projectgebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven. Het NNN vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.4 Cultuurhistorie en archeologie

In en in de directe omgeving van het projectgebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren of bouwwerken aanwezig. Cultuurhistorische waarden worden dus niet aangetast.

Ook archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid ligt het zuidwestelijke deel (iets minder dan de helft; circa 3000 m2) van het projectgebied binnen 'Onderzoeksgebied B' en heeft de noordoostelijke helft een lage verwachtingswaarde. In 'Onderzoeksgebied B' is onderzoek noodzakelijk bij een bodemverstoring (zoals graven) met een diepte van 50 cm of meer over een oppervlakte van 2500 m2 of meer. In gebieden met een lage verwachtingswaarde is er mogelijk pas onderzoek nodig bij een verstoring van meer dan 10 hectare.

In het recente verleden heeft er een school gestaan in het projectgebied. Daardoor is een deel van het projectgebied tot een grotere diepte verstoord. Hier worden geen archeologische waarden meer verwacht. Ook wordt met de beoogde ontwikkeling niet het gehele projectgebied verstoord danwel niet verstoord tot een diepte van meer dan 50 cm. De relevant te verstoren bodemoppervlakte (dieper dan 50 cm) binnen Onderzoeksgebied B” blijft daarmee onder de 2500 m2. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Dit betekent niet dat er geen archeologische waarden kúnnen worden aangetroffen. Op grond van de Erfgoedwet geldt de meldplicht voor toevalsvondsten. Als tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag (gemeente Enschede in dit geval).

Hoofdstuk 4 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Het realiseren van de beoogde woningen op de projectlocatie is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De economische uitvoerbaarheid is enerzijds verzekerd via de gronduitgifte. De ten behoeve van wonen in te zetten gronden in het projectgebied worden verkocht aan Woningcorporatie De Woonplaats. Anderzijds is een subsidie van het Rijk verkregen in het kader van de 'Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen'. Tot slot zijn in een samenwerkingsovereenkomst nog afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten in de openbare ruimte tussen De Woonplaats en de gemeente.

Gelet op het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van de te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voldoende aangetoond. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Conclusies

Op basis van het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing kan een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Het project is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving, ruimtelijk relevante en stedenbouwkundige beleidskaders en diverse relevante omgevingsaspecten. Uit deze toetsing is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van dit project.