direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20227436-0003

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot maken van de ruimtelijke onderbouwing

Voor een perceel grenzend aan de Ekersdijk en de Heidevlinder in Glanerbrug is een vergunning aangevraagd voor de bouw van 14 grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan.

Aan deze ontwikkeling kan medewerking worden verleend door het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dit geval betreft het een project op basis van de Crisis- en herstelwet, waardoor de reguliere voorbereidingsprocedure gevolgd kan worden (zie paragraaf 1.2 en 1.5.

Met voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt onderbouwd dat de te verlenen omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Voor een perceel direct grenzend aan de oostzijde van het projectgebied is een vergunning voor de bouw van 39 grondgebonden woningen aangevraagd. Dat is een separate vergunning. Gezien de directe samenhang met voorliggend project (de projecten zijn in samenhang ontworpen), worden de beide projecten op veel plaatsen in deze ruimtelijke onderbouwing dan ook in samenhang beschouwd.

1.2 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met de artikelen 5.20 en 6.14 van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wabo kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, mits die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht zijn op een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit tevens enkele artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Het gaat daarbij om artikelen die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting. De inhoud van deze artikelen geldt daarmee ook voor een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit. Op grond van artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht moet een verleende omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit overeenkomstig de Ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening worden gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Crisis- en herstelwet en verklaring van geen bedenkingen

De beoogde ontwikkeling is onderdeel van een project (meerdere ontwikkellocaties) dat is aangemeld bij het het Rijk (ministerie van BZK) als experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet (CHW) . Daardoor kan artikel 3.10 lid 1 onder a van de Wabo buiten toepassing gelaten worden. Zo kan de reguliere in plaats van de uitgebreide (uniforme openbare) voorbereidingsprocedure voor een omgevingsvergunning gevolgd worden.

Daarnaast bepaalt de Wabo dat voor gevallen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) van de gemeenteraad nodig is, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geldt. De gemeenteraad kan echter op grond van art. 6.5 lid 3 Bor gevallen aanwijzen waarin geen verklaring van geen bedenkingen vereist is. Daarom is in dit geval op voorhand aan de gemeenteraad gevraagd om te besluiten dat er geen VVGB nodig is voor alle locaties in het CHW-project (zie bijlage 2). Daardoor is voor de afzonderlijke vergunningprocedures geen verklaring van geen bedenkingen nodig en kan de reguliere vergunningprocedure gevolgd worden, zoals beoogd in de CHW.

1.3 Ligging en begrenzing projectgebied

Het projectgebied ligt in het westen van Glanerbrug, ten oosten van Enschede. Het gebied wordt globaal begrensd door Ekersdijk in het zuiden, de Heidevlinder/Gronausebaan in het westen, landbouwgrond aan de noordzijde en de Willem Barendzstraat aan de oostzijde. In onderstaande afbeelding is de ligging van het projectgebied in haar omgeving aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227436-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied in omgeving (rood omcirkeld)

Zoals hiervoor aangegeven is voor een perceel direct grenzend aan de oostzijde van het projectgebied een vergunning voor de bouw van 39 grondgebonden woningen aangevraagd. Dat is een separate vergunning. Gezien de samenhang met voorliggend project (de projecten zijn in samenhang ontworpen), is voor beide projecten hetzelfde projectgebied aangehouden. In onderstaande afbeelding is (indicatief) de begrenzing van het projectgebied op een recente luchtfoto (2022) weergegeven. Voorliggende vergunning ziet op de bouw van 14 woningen in het westelijk deel van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227436-0003_0002.jpg"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (indicatief in rood)

1.4 Geldende juridische regelingen

Het projectgebied valt onder het bestemmingsplan “De Eschmarke”. Dit plan is op 18 maart 1996 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Hieronder is een uitsnede gegeven van het bestemmingsplan ter plaatse van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227436-0003_0003.jpg"

Figuur 1.3 Vigerende bestemming (projectgebied indicatief rood omlijnd)

Het projectgebied heeft de enkelbestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming is wonen niet toegestaan.

Verder zijn er nog diverse paraplu-bestemmingsplannen van toepassing op het projectgebied:

  • "Kwalitatief sturen op appartementen". Dit plan reguleert de realisatie van appartementen. Voorliggende vergunning maakt geen appartementen mogelijk. De beoogde ontwikkeling van grondgebonden woningen is dan ook niet strijdig met het parapluplan. Ten tijde van voorliggend project is een update van het parapluplan in werking getreden ("Kwalitatief sturen op appartementen 2022"). Dit bestemmingsplan is echter alleen van toepassing op percelen waar op grond van het moederplan woondoeleinden zijn toegestaan. De regels van dit bestemmingsplan zijn dus niet relevant voor beoordeling van het voorliggende bouwplan.
  • "Parkeren Enschede". Dit plan zorgt ervoor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het projectgebied. Binnen het projectgebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
  • "Onzelfstandige bewoning Enschede". Dit plan is vastgesteld op 13 november 2017 en richt zich op de regulering van onzelfstandige bewoning (kamerverhuur). Het project betreft geen onzelfstandige bewoning. Uiteraard blijven de regels van het parapluplan wel van toepassing. Ten tijde van voorliggend project is een update van het parapluplan vastgesteld ("Onzelfstandige bewoning Enschede 2022").Dit bestemmingsplan is echter alleen van toepassing op percelen waar op grond van het moederplan woondoeleinden zijn toegestaan. De regels van dit bestemmingsplan zijn dus niet relevant voor beoordeling van het voorliggende bouwplan.
  • “Cultuurhistorie". Dit plan bevat regels om cultuurhistorisch erfgoed te beschermen. Bij nieuwe plannen wordt altijd gekeken of er cultuurhistorisch erfgoed aanwezig is in het plan-/projectgebied en hoe dat eventueel beschermd moet worden. Het projectgebied heeft geen cultuurhistorische waarde. In de vergunning zijn dan ook geen regels ten aanzien van cultuurhistorie opgenomen.
  • "Bedrijven met milieuzones". Dit bestemmingsplan sluit onder andere vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het project beoogt geen risicovolle inrichtingen. Uiteraard blijven de regels van het parapluplan wel van toepassing.

1.5 Procedure

Op de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is normaliter de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing. Zoals toegelicht in paragraaf 1.2 valt de beoogde ontwikkeling in dit geval onder een CHW-project en is daarmee de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat artikel 3.1.1 Bro ook van toepassing is op te verlenen omgevingsvergunningen met projectafwijkingsbesluit (Wabo artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°). Zoals toegelicht in paragraaf 1.2 geldt voor voorliggend project de reguliere voorbereidingsprocedure. Gezien de aard van het project en het feit dat de basis voor de vergunning nog wel ligt in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, wordt hier wel aandacht besteed aan de eventuele noodzaak van vooroverleg.

Provincie Overijssel en het Rijk stimuleren onder andere flexwonen en versnelling in het oplossen van de woningbouwopgave. Zo is er in Overijssel een 'Provinciaal Aanjaagteam Woningbouw' en stelt het Ministerie van BZK extra budget beschikbaar wat onder andere via de provincie ingezet wordt. Het betreft onder andere de 'Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen' om de realisatie van dergelijke woningen te stimuleren. Enschede heeft beroep gedaan op deze regeling ten behoeve van voorliggend project. Deze aanvraag is gehonoreerd door het Rijk. Specifiek (aanvullend) voorloverleg voor dit project is dan ook niet noodzakelijk.

Voorafgaand aan de vergunningverlening is het project getoetst door een waterdeskundige van de gemeente. De gemeentelijke waterdeskundigen stemmen regelmatig af met waterschap Vechtstromen en handelen in lijn met de belangen en uitgangspunten van het waterschap.

Met voorliggende vergunning zijn geen ruimtelijke belangen van andere gemeenten in het geding. Daarom is afgezien van vooroverleg met hen.

Adviezen en participatie

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een omgevingsvergunning worden binnen het projectgebied werkzame erkende wijkorgaan betrokken. Dit is geen wettelijke procedurestap, maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze. De projectlocatie "Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen" ligt binnen het werkgebied van dorpsraad Glanerbrug.

Voor omwonenden en andere geïnteresseerden, waaronder Dorpsraad Glanerbrug, is op 21 september 2022 een inloopbijeenkomst georganiseerd. De dorpsraad is voorafgaand geïnformeerd door de gemeente. Met hen is ook een gesprek geweest, aanvullend op de inloopbijeenkomsten.

Tijdens de bijeenkomst is het plan gepresenteerd voor de ontwikkeling aan de Ekersdijk, bestaande uit voorliggend project en de direct aangrenzende ontwikkeling van 39 woningen welke in samenhang zijn ontworpen. Omwonenden hebben daarbij zorgen geuit over het blokkeren van zichtlijnen van het zuiden naar het noorden, mogelijke extra verkeersdrukte op de Willem Barendzstraat en de parkeeroplossing, waarbij zij graag meer spreiding over het projectgebied zouden zien. Daarnaast is een wens voor ouderenwoningen geuit.

Naar aanleiding van de bijeenkomst is het plan aangepast. In het aangepaste plan is onder andere rekening gehouden met het behoud van de zichtlijnen naar het noorden en het parkeren is meer verspreid over het projectgebied ter voorkoming van het verhogen van de parkeerdruk in de Zeehelden buurt. Ook zijn vier levensloopbestendige (ouderen)woningen in het plan opgenomen. Tijdens een tweede inloopbijeenkomst op 2 november 2022 is het aangepaste plan gepresenteerd. De reactie op de wijzigingen was overwegend positief. Wel had een aantal omwonenden graag een mix van koop- en huurwoningen gezien in plaats van enkel huurwoningen. Tot slot is in maart 2023 nog een informatieavond gehouden waar aanvullende beelden te zien waren en is gesproken over de invulling van de openbare ruimte.

Verklaring van geen bedenkingen (VVGB)

Zoals toegelicht in paragraaf 1.2 heeft de gemeenteraad op voorhand het gehele CHW-project/experiment uitgezonderd van de VVGB-plicht (zie bijlage 2, voorafgaand aan de procedures voor de afzonderlijke ontwikkellocaties. Voor de afzonderlijke locaties, waaronder voorliggend project "Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen", is geen VVGB meer nodig.

Rechtsbescherming

Zoals hiervoor aangegeven geldt de reguliere voorbereidingsprocedure. De verleende vergunning wordt bekendgemaakt in "Huis aan Huis" en het Gemeenteblad (www.officielebekendmakingen.nl). Na verlening van de omgevingsvergunning staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede bezwaar te maken.

Vervolgens kunnen belanghebbenden indien gewenst beroep instellen tegen de beslissing op bezwaar bij de Rechtbank Overijssel. Aansluitend kunnen belanghebbenden nog hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Het plan

Omgevingsvergunning Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen maakt het mogelijk om 14 grondgebonden woningen te realiseren op een perceel aan de westelijke rand van het dorp Glanerbrug. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan.

Zoals aangegeven is er een separate vergunning aangevraagd voor een perceel direct grenzend aan de oostzijde van het projectgebied, ten behoeve van de bouw van 39 woningen. De projecten zijn in samenhang ontworpen en maken in totaal 53 woningen mogelijk.

Huidige situatie

In paragraaf 1.3 is de ligging en begrenzing van het projectgebied weergegeven. In onderstaand figuur is de huidige situatie in het projectgebied weergegeven.

In de huidige situatie is het projectgebied in gebruik als maïsland. De locatie beschikt niet over landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden of beschermwaardige bomen. Er is geen bebouwing of noemenswaardige beplanting aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227436-0003_0004.jpg"

Figuur 2.1: Huidige situatie projectebied (april 2022), bezien vanuit het oosten; locatie 14 woningen van voorliggende vergunning indicatief met rood omcirkeld

Ten oosten en zuiden van het projectgebied liggen woonwijken. Ten noorden van het projectgebied, eveneens op het huidige maïsland, is in de toekomst naar huidig inzicht een supermarkt met een parkeerplaats voorzien.


Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit 14 grondgebonden woningen, welke in samenhang worden ontwikkeld met de eerdergenoemde 39 grondgebonden woningen direct ten oosten daarvan. In onderstaande figuur is de beoogde situatie voor de in totaal 53 woningen in samenhang weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227436-0003_0005.jpg"

Figuur 2.2 Totaalontwikkeling Ekersdijk

De 14 grondgebonden woningen in het westelijk deel (waar voorliggende vergunning op ziet) zijn voorzien in twee 'blokken' die in elkaars verlengde liggen aan de oostzijde van Heidevlinder (blok 1 en 2 in bovenstaande figuur). Deze woningen hebben de prive-zijde aan de geluidluwe oost-zijde vanwege het verkeer op de Heidevlinder. De entrees zijn dan ook geplaatst aan de zijde van de Heidevlinder.

De 39 woningen in het oostelijk deel betreffen modulaire woningen, waarvan 3 centraal gelegen 'ouderenwoningen'. De 3 ouderenwoningen hebben twee bouwlagen. De overige woningen hebben twee bouwlagen met een kap.

Aan de zuidzijde wordt de terugliggende rooilijn van de bestaande bebouwing ten oosten van het gebied overgenomen. Het type woningen is passend in deze setting, aansluitend op de over het algemeen haakse structuren in de woonomgeving ten oosten/zuidoosten van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20227436-0003_0006.jpg"

Figuur 2.3 Impressie ontwikkeling Ekersdijk (indicatief); voorliggende vergunning ziet op de rood omcirkelde 2 woonblokken

Het projectgebied wordt ontsloten via de Ekersdijk (voor auto's alleen ingang) en de Willem Barendtzstraat. Er is een verkeerskundige verkenning uitgevoerd ten behoeve van het project. De verkeersintensiteiten op de omliggende wegen nemen (uiteraard) enigszins toe als gevolg van de bouw van de woningen. Naar verwachting ontstaan er geen problemen op wegvakken in de omgeving.

Het projectgebied zelf wordt ten behoeve van de veiligheid ingericht als een 30-kilometer-zone. Er zijn geen nieuwe openbaar vervoer-voorzieningen nodig. Het bestaande OV-net kan gebruikt worden.

Op basis van de parkeernormen van gemeente Enschede zijn voor de bouw van de in totaal 53 beoogde woningen in totaal 43 parkeerplaatsen nodig. De totale parkeerbehoefte is relatief laag, omdat voor de beoogde 39 kleinere woningen een lage parkeernorm geldt (0,6 per woning). Het parkeren wordt binnen het projectgebied opgelost, zoals ook te zien is in het stedenbouwkundig ontwerp.

De woningen worden voorzien van bergingen waarin fietsen gestald kunnen worden.

De waterbergingsopgave wordt binnen het projectgebied opgelost. Ten behoeve van de waterberging zijn in het projectgebied diverse wadi's voorzien. Onder andere rond de locatie van de huidige watergang/sloot (zie figuur 2.1) en langs de randen van het projectgebied.

2.2 Behoefte en beleid

De omgevingsvergunning "Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen" voorziet in 14 grondgebonden woningen. De gehele ontwikkeling Ekersdijk omvat 54 grondgebonden woningen.

De ontwikkeling is niet in strijd met vigerend beleid en de ambities van het Rijk en de Provincie op gebied van woningbouw.

Ladder Duurzame Verstedelijking en gemeentelijk beleid

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (als bedoeld in Bro art. 1.1.1, 1e lid onder i) die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied.

De beoogde ontwikkeling is te zien als een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Er is sprake van een nieuw planologisch ruimtebeslag. Nu geldt namelijk de bestemming sport, met beperkte bouwmogelijkheden. Daarom wordt het project in zijn totaliteit (53 woningen) getoetst aan de 'Ladder Duurzame Verstedelijking'. Dat gebeurt hierna, in combinatie met een toetsing aan het gemeentelijk woonbeleid.

Met dit plan wordt ingezet op de doelen vanuit de Woonvisie, waarbij de focus ligt op de doelgroep van overige inwoners waarvoor het aanbod nu niet goed aansluit op de vraag, waarbij extra aandacht uitgaat naar de doelgroep 30-54 jarigen en ouderen. Ook wordt met de toevoeging van deze woningen bijgedragen aan een belangrijke strategische opgave van de stad: een samenleving waar iedereen kan meedoen. Ingezet wordt op de kleine 1- en 2-persoonshuishoudens in het sociale huursegment. Met de toevoeging van deze woningen wordt bijgedragen aan een belangrijke strategische opgave van de stad: een samenleving waarin iedereen kan meedoen.

Het plan is in samenwerking en afstemming tussen de gemeente Enschede en woningcorporatie De Woonplaats tot stand gekomen. Het plan betreft deels een innovatief concept. Om versneld aan de toenemende behoefte te kunnen voldoen, is er onder andere gekozen voor een manier van bouwen met flexwoningen die (deels) demontabel zijn en hergebruikt kunnen worden. Om ook de snelheid in het vergunningsproces van vergunningverlening te verkrijgen, is er gekozen om deze ontwikkeling tot stand te laten komen door de procedure te volgen via de Crisis en Herstelwet.

Dit plan voorziet in de woningbehoeftevraag, omdat er grondgebonden rijtjes woningen in de sociale huursector worden toegevoegd. Met de bouw van deze woningen wordt er ingezet op doorstroming op de woningmarkt, voor de wijk de Eekmaat in Glanerbrug. Met deze ontwikkeling wordt in lijn van de doelen van de Woonvisie afgeweken van het bestemmingsplan.

2.3 Welstand

De vergunning "Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen" betreft een vergunning voor een tijdelijk bouwwerk. Tijdelijke bouwwerken hoeven niet getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 onder d van de Wabo. Dit is bevestigd in een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2019:1781).

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Milieu

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling eerst getoetst aan het Besluit m.e.r.. Vervolgens wordt ingegaan op de voor de beoogde ontwikkeling relevante milieuaspecten.

3.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Toetsing aan het Besluit m.e.r.

De omgevingsvergunning "Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen' heeft tot doel de realisatie van 14 grondgebonden woningen. In de directe nabije omgeving worden zoals eerder genoemd 39 grondgebonden woningen ontwikkeld. Er bestaat samenhang tussen deze twee ontwikkelingen.

De voorgenomen activiteit is mogelijk te scharen onder activiteit D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.): 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De bijbehorende drempelwaarden (1° een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2° een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen en 3° een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer) worden ruimschoots niet overschreden. Dit vormt een eerste indicatie dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn.

Wanneer de twee ontwikkelingen (in totaal 53 grondgebonden woningen) in samenhang worden beschouwd geldt op basis van de kenmerken van de activiteit mogelijk een plicht tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor voorliggende omgevingsvergunning. Voor de zorgvuldigheid is uitvoering gegeven aan deze mogelijk plicht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.

Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, welke in bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen. Uit de notitie blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Op basis van de notitie hebben burgemeester en wethouders besloten dat het niet noodzakelijk is om een (formele) m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapport op te stellen.

3.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het projectgebied aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het projectgebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

Ten westen van het projectgebied ligt Tennis Vereniging Glanerbrug, waar ook padel wordt gespeeld. In het akoestisch onderzoek is hier nader op ingegaan (zie paragraaf 3.1.4). De tennisvereniging vormt geen belemmering voor de beoogde woningen en vice versa. Hetzelfde geldt voor de brandweerkazerne ten noordwesten van het projectgebied.

Rondom het projectgebied zijn geen andere bedrijven of voorzieningen aanwezig of planologisch mogelijk die van relevante invloed zouden kunnen zijn op het woon- en leefklimaat binnen het projectgebied.

Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een plan (in dit geval een omgevingsvergunning) uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en omgevingsverhunning "Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen "

De vergunning maakt 14 grondgebonden woningen mogelijk op een locatie waar volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming 'sport' geldt. Ten behoeve van het project is onderzoek uitgevoerd naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4 bij deze plantoelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat de chemische kwaliteit van de grond, het grondwater en de waterbodem geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling van de locatie. Ook is er geen asbest aangetoond in de grond. Het uitvoeren van nader bodem- of asbestonderzoek is niet noodzakelijk. Bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.1.4 Geluid

Wet geluidhinder

Op grond van artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in combinatie met artikel 5.20 van het Bor geldt dat bij een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit (Wabo art 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°) moet worden aangegeven waar geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft.

De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet naast de geluidsbronnen waar de Wet geluidhinder betrekking op heeft ook aandacht worden besteed aan andere relevante geluidsbronnen (o.a. 30 km-wegen) waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

Akoestisch onderzoek

Om inzicht te krijgen in de geluidsbelasting die de nieuwe woningen zullen ondervinden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport dat als bijlage 5 bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd.

Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Volgens artikel 77 van de Wgh is het bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 76a van de Wgh (een PAB), waarin nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt binnen onderzoekszones van wegen (als bedoeld in art 74 Wgh), verplicht om akoestisch onderzoek te doen.

Op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (art 82, eerste lid Wgh). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend tot ten hoogste 63 dB (artikel 83, tweede lid Wgh).

De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de geluidsbelasting vanwege 30 km-wegen wel worden beschouwd. De gemeente Enschede sluit bij de beoordeling van het geluid van 30 km-wegen aan bij de grenswaarden en systematiek van de Wet geluidhinder en het hogere waarde beleid uit de Geluidnota.

Situatie omgevingsvergunning Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen

De woningen die met voorliggende omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt liggen binnen de de zone uit de Wet geluidhinder van de Heidevlinder en Gronausestraat.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de te realiseren 14 woningen (blok 1 en 2 uit figuur 2.2) vanwege het wegverkeer op de Heidevlinder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Deze woningen kunnen alleen mogelijk worden gemaakt als vanwege het wegverkeer op de Heidevlinder, hogere waarden van 56 dB (incl. aftrek artikel 110 Wgh) worden vastgesteld. Aan de voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde (uit de Wgh en de Geluidnota) wordt voldaan. Gelijktijdig met de procedure voor de omgevingsvergunning(en) wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarden.

Ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening (goed woon- en leefklimaat in/bij de woningen) mag het binnenniveau (geluid in de woningen) als gevolg van de cumulatieve geluidbelasting conform de Geluidnota (en in lijn met Bouwbesluit) maximaal 33 dB bedragen. Dat wordt doorgaans bereikt bij 53 maximaal dB op de gevel, uitgaande van een minimale gevelwering van 20 dB. Ook moet er een geluidluwe gevel en bij voorkeur een geluidluwe buitenruimte zijn (als er buitenruimte is).

Uit het onderzoek blijkt dat de wegen in de omgeving van het projectgebied zorgen voor een cumulatieve geluidsbelasting van meer dan 53 dB op de beide 'blokken' (1 en 2) langs de Heidevlinder, namelijk 61 dB. Bij de omgevingsvergunning bouwen moet worden aangetoond dat het binnenniveau van maximaal 33 dB niet wordt overschreden. In de omgevingsvergunning(en) moeten voorschriften opgenomen worden ten aanzien van de gevelwering.

Om een geluidluwe buitenruimte te realiseren voor de beide woonblokken langs de Heidevlinder is de buitenruimte verplaatst van de westzijde (was het oorspronkelijke ontwerp) naar de oostzijde van deze woningen. De rijwoningen voldoen daarmee aan de voorwaarde van een geluidluwe gevel/buitenruimte uit de Geluidnota.

Railverkeerslawaai, luchtvaartlawaai en industrielawaai

Het projectgebied ligt niet binnen de geluidszone of in de nabijheid van een spoorlijn, vliegveld Twente of een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

In het geluidonderzoek is ook ingegaan op andere mogelijk relevante geluidbornnen in de omgeving. Ten westen van het projectgebied ligt de Tennis Vereniging Glanerbrug, waar ook padel wordt gespeeld. Het geluid wordt grotendeels gemaskeerd door het wegverkeer op de Heidevlinder. Daarnaast zorgt de gevelwering van de beoogde woningen (die zorgt voor een geluidwering van ca 28 dB) er voor dat het geluidniveau binnen in de woningen ruimschoots voldoet aan de norm uit het Activiteitenbesluit. Zoals hiervoor aangegeven is de buitenruimte van de woningen aan de Heidevlinder aan de geluidluwe zijde (oostzijde) gelegen. Ook ten aanzien van de brandweerkazerne ten noordwesten van het plangebied is de situatie acceptabel.

Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de te realiseren woningen. Zoals hiervoor aangegeven is het noodzakelijk dat hogere waarden wordt vastgesteld vanwege het wegverkeer op de Heidevlinder (zowel blok 1 als 2). Deze procedure voor het vaststellen van de hogere waarde wordt gelijktijdig doorlopen met de vergunningprocedure. Ook zijn, zoals hiervoor beschreven, maatregelen nodig ten aanzien van de gevelwering van de woningen. Daartoe worden voorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning(en).

3.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit.

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Luchtkwaliteit en het plangebied “Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen

Met de omgevingsvergunning worden 14 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt in het zuidoosten van Enschede. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De beoogde ontwikkeling is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool blijkt dat in het projectgebied aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het projectgebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Bovendien is geen vestiging van risicovolle inrichtingen mogelijk op basis van de omgevingsvergunning. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. In de directe nabijheid van de beoogde woningen zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevb kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

De basis van de regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

In de directe nabijheid van de beoogde woningen zijn geen wegen, spoorwegen of waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor kan daarmee achterwege blijven.

Gebruik van luchthavens

De beoogde woningen liggen niet nabij het (voormalige) vliegveld Twente. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het projectgebied zeer klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.2 Water en klimaatadaptatie

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buien. De gemeenteraad heeft op 25 oktober 2021 het Water- en Klimaatadaptatieplan 2022-2026 vastgesteld. Dit beleidsplan beschrijft hoe Enschede toewerkt naar een waterrobuuste, klimaatbestendige en biodiverse gemeente in 2050. Enschede wordt nog 'groener' en 'blauwer' om goed voorbereid te zijn op een nattere, hetere en drogere toekomst. Water de ruimte geven en stenen vervangen door planten en bomen gaan wateroverlast, hittestress en verdroging tegen. Zo werkt Enschede verder aan een aantrekkelijke 'duurzame en groene stad' waar mensen graag wonen, leven en werken! Nu en in de toekomst. In het plan zijn nieuwe waterbergingsnormen opgenomen. Bij bouwplannen worden eisen gesteld aan de hoeveelheid regenwater die op eigen terrein moet worden geborgen.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – onderkant vloer / maaiveld / as van de weg)  
Primaire wegen   0,7 m onder de as van de weg  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5 m onder de as van de weg  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7 m onder de onderkant van de vloer  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5 m onder de onderkant van de vloer  
Groen   0,5 m onder het maaiveld  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen volgens de systematiek van risicogestuurd beheer. Dat betekent dat beslissingen over waar en hoe maatregelen worden getroffen genomen gaan worden op basis van mogelijke risico's.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,30 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en omgevingsvergunning “Ekersdijk - 14 grondgebonden woningen

De vergunning maakt 14 rijwoningen mogelijk. Met deze ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe, aangezien het projectgebied in de huidige situatie grotendeels onverhard is. Dat betekent dat in principe op eigen terrein voorzien moet worden in voldoende regenwaterberging per m2 verhard oppervlak.

In de omgevingsvergunning is een voorschrift opgenomen voor het realiseren van voldoende waterberging. Het water kan vervolgens infiltreren in de bodem of vertraagd afgevoerd worden naar een hemelwatervoorziening. Naar huidig inzicht wordt in de waterberging voorzien door het aanleggen van wadi's binnen het projectgebied.

De ontwateringsdiepte vormt naar huidig inzicht geen belemmering. Het afvalwater wordt aangeboden aan het gescheiden rioolstelsel.

De waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project. Wel moet bij de verdere uitwerking rekening worden gehouden met bovenstaande aspecten.

3.3 Natuur

3.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Ook is dan een plan-milieueffectrapportage (plan-m.e.r.) nodig, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van het per 18 december 2020 gewijzigde artikel 3 van het Besluit m.e.r.. In dat laatste geval volstaat een planm.e.r.-beoordeling.

Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het projectgebied

Het projectgebied ligt niet binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied "Dinkelland" is op circa 1,6 kilometer van het projectgebied gelegen. Natura 2000 gebied "Aamsveen" ligt op circa 2,1 kilometer.

Gezien de afstand tot het projectgebied is stikstofdepositie (verzuring of vermesting) de enige mogelijk relevante verstoringsfactor van het project in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden. Effecten van andere mogelijke verstoringsfactoren, zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging en optische verstoring, kunnen alleen aan de orde zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in of in de directe nabijheid van een Natura 2000 gebied. Voor andere verstoringsfactoren dan stikstofdepositie kan een nadere toetsing aan hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming dus achterwege blijven.

Stikstofdepositie

In het kader van voorliggende omgevingsvergunning is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Zowel de de stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase als de gebruiksfase is bepaald. De berekeningen met bijbehorende rapporten zijn opgenomen in bijlagen 6 en 7. Gezien de samenhang van de ontwikkeling van de 14 grondgebonden woningen van voorliggende vergunning met de 39 grondgebonden woningen direct ten oosten daarvan zijn beide ontwikkelingen in de berekening meegenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat zowel tijdens de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden niet hoger zal zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat het project geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden zal hebben en daarmee in overeenstemming is met het bepaalde in de Wet natuurbescherming voor wat betreft het hoofdstuk Gebiedsbescherming.

3.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het projectgebied

Voor het projectgebied is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar (mogelijk) aanwezige flora en fauna. Het rapport van het onderzoek is opgenomen in bijlage 8.

Uit het onderzoeksrapport blijkt dat het aannemelijk is dat het plangebied geen functie heeft als vaste verblijf- of voortplantingsplaats of anderszins essentieel functioneel leefgebied van beschermde soorten. Daarmee kan op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de aangevraagde activiteit kan worden gerealiseerd zonder verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 (Soortenbescherming) van de Wet natuurbescherming te overtreden. Het uitvoeren van nader soortgericht onderzoek of het aanvragen van een ontheffing of verklaring van geen bedenkingen bij het bevoegd gezag Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Wel zijn mogelijk enkele preventieve maatregelen nodig, zoals het uitvoeren van een broedvogelscan indien beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode of het werken volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode ten aanzien van grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Conclusie

Met in achtneming van bovenstaande 'maatregelen' kan op voorhand met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming worden overtreden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De Wet natuurbescherming vormt voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het projectgebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven. Het NNN vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.4 Cultuurhistorie en archeologie

In en in de directe omgeving van het projectgebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren of bouwwerken aanwezig. Cultuurhistorische waarden worden dus niet aangetast.

Het projectgebied heeft op de gemeentelijke archeologische beleidskaart grotendeels de aanduiding 'Onderzoeksgebied B'. Het zuidoostelijke deel heeft de aanduiding 'Gebied met lage verwachtingen'. Gezien de mogelijke verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek).

Het projectgebied wordt gekenmerkt door een grotendeels verstoorde bodemopbouw. De kans op het aantreffen van intacte archeologische resten in het gebied is gering. De kans is klein dat er bij de geplande werkzaamheden een behoudenswaardige vindplaats wordt geschaad. Een archeologisch vervolgonderzoek is niet nodig. Het projectgebied kan vrijgegeven worden.

Dit betekent niet dat er geen archeologische waarden kúnnen worden aangetroffen. Op grond van de Erfgoedwet geldt de meldplicht voor toevalsvondsten. Als tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag (gemeente Enschede in dit geval).

Hoofdstuk 4 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Het realiseren van 14 grondgebonden woningen op de projectlocatie is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De economische uitvoerbaarheid is enerzijds verzekerd via de gronduitgifte. De ten behoeve van wonen in te zetten gronden in het projectgebied worden verkocht aan Woningcorporatie De Woonplaats. Anderzijds is een subsidie van het Rijk verkregen in het kader van de 'Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen'. Tot slot zijn in een samenwerkingsovereenkomst nog afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten in de openbare ruimte tussen De Woonplaats en de gemeente.

Gelet op het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van de te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voldoende aangetoond. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Conclusies

Op basis van het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing kan een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Het project is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving, ruimtelijk relevante en stedenbouwkundige beleidskaders en diverse relevante omgevingsaspecten. Uit deze toetsing is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van dit project.