direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Varviksweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20174651-0003

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot maken van de ruimtelijke onderbouwing

Er is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de uitbreiding van een bedrijfspand op het adres Varviksweg 3 te Enschede en dit nieuw te bouwen deel, bovenop een deel van het bestaande pand, en de begane grond onder de uitbreiding een functie als bedrijfswoning te geven.

De aanvraag is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Getfert-Perik-Hogeland Noord".

Aan deze ontwikkeling kan alleen medewerking worden verleend indien het bestemmingsplan in voor aanvrager gunstige zin wordt herzien of door het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aanvrager heeft er voor gekozen een aanvraag omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit in te dienen.

Met voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt onderbouwd dat de te verlenen omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en locatie van het project

Het bedrijfspand ligt aan de Varviksweg 3, een zijstraat van de Kuipersdijk, ten zuiden van het stadscentrum en binnen de singel. In onderstaande afbeelding is de locatie van het bedrijfspand rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20174651-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Situering bedrijfspand Varviksweg 3

1.3 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met de artikelen 5.20 en 6.14 van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, mits die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht zijn op een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit tevens enkele artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Het gaat daarbij om artikelen die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting. De inhoud van deze artikelen geldt daarmee ook voor een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit. Op grond van artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht moet een verleende omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit overeenkomstig de Ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening worden gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.4 Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het projectgebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over de in voorbereiding zijnde omgevingsvergunning. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

De projectlocatie "Varviksweg 3" is gelegen binnen het werkgebied van Wijkraad Zuid-Oost Enschede. Dit is een erkend wijkorgaan dat voorafgaand aan het in procedure brengen van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit om advies dient te worden gevraagd. Wijkraad Zuid-Oost Enschede heeft de ruimtelijke onderbouwing beoordeeld en heeft op 23 januari 2018 aangegeven dat zij geen belemmeringen ziet.

1.5 Procedure

Op de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing.

Vooroverleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien daarmee ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk. In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat artikel 3.1.1 Bro ook van toepassing is op te verlenen omgevingsvergunningen met projectafwijkingsbesluit.

Met het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling zijn geen ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Regge en Dinkel, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding. Daarom is voor deze te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit afgezien van het plegen van vooroverleg.

Terinzagelegging ontwerpbeschikking

De ontwerpbeschikking met de daarbij behorende stukken ligt gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen naar voren brengen bij het college van burgemeester en wethouders. De terinzagelegging en de mogelijkheid om tijdens die periode zienswijzen naar voren te brengen dient te worden aangekondigd in de Huis aan Huis, de Nederlandsche Staatscourant en via internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking met projectafwijkingsbesluit "Varviksweg 3" is op 14 maart 2018 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Gedurende de termijn van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking zijn er geen zienswijzen naar voren gebracht.

Verklaring van geen bedenkingen

Voordat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit kunnen verlenen kan het wettelijk verplicht zijn dat een ander bevoegd gezag (gemeenteraad, provincie of Rijk) eerst een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven voor een of meer onderdelen van de te verlenen omgevingsvergunning.

De gemeenteraad is het bevoegd gezag voor bestemmingsplannen. Voor het project "Varviksweg 3" is voor het afwijken van het bestemmingsplan Getfert-Perik-Hogeland Noord geen verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad noodzakelijk. Wel is de raad op basis van het geldende protocol in gemeente Enschede voorafgaand aan de ontwerp omgevingsvergunning geïnformeerd door middel van een brief van het college van burgemeester en wethouders.

Rechtsbescherming

Na verlening van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij de Rechtbank Overijssel beroep in te stellen tegen de verleende omgevingsvergunning. Aansluitend kunnen belanghebbenden nog hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.6 Huidige juridische situatie

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Getfert-Perik-Hogeland Noord' (vastgesteld op 28 februari 2008);
  • 'Cultuurhistorie Enschede 2016' (vastgesteld op 6 februari 2017);
  • 'Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)' (vastgesteld op 18 november 2014).

De bestemmingsplannen 'Cultuurhistorie Enschede 2016' en 'Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)' kennen geen relevante aanduidingen/inhoud in relatie tot het voornemen.

Daarnaast geldt het voorbereidingsbesluit 'Onzelfstandige bewoning 2017' (vastgesteld op 19 december 2016) dat binnenkort wordt opgevolgd door het bestemmingsplan 'Onzelfstandige bewoning Enschede'. Dit besluit en plan bevatten bepalingen welke onzelfstandige bewoning in de stad reguleren.

In navolgende afbeelding is een uitsnede van bestemmingsplan "Getfert-Perik-Hogeland Noord" gegeven ter plaatse van Varviksweg 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20174651-0003_0002.jpg"
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Getfert-Perik-Hogeland Noord; locatie initiatief Varviksweg 3 is paars omkaderd

Volgens dit bestemmingsplan heeft het bedrijfspand grotendeels de bestemming "Wonen", met een aanduiding voor bedrijven tot en met categorie 2 uit de hoofrubriek 'Bedrijven' van de bij het bestemmingsplan behorende lijst van bedrijfstypen.

Voor het oostelijke deel geldt bestemming "Maatschappelijke Voorzieningen" en is een bouwvlak aangegeven. De beoogde uitbreiding en functiewijziging liggen nagenoeg geheel binnen deze bestemming "Maatschappelijke Voorzieningen". Gebouwen zijn rood omkaderd. Het gedeelte waar de opbouw en functiewijziging naar bedrijfswoning plaatsvinden is omkaderd met een paarse stippellijn.


Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Ruimtelijk-stedenbouwkundige beschrijving

Bestaande situatie projectlocatie

In navolgende afbeeldingen is de huidige situatie op de projectlocatie, bedrijfspand Varviksweg 3, weergegeven, vanuit de lucht en vanaf de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20174651-0003_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: luchtfoto Varviksweg 3; te verbouwen/op te hogen deel rood omkaderd

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20174651-0003_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: huidige situatie voorgevel Varviksweg 3

Het pand heeft een eenvoudige uitstraling en staat leeg. Het te verbouwen gedeelte op de begane grond heeft een functie als opslag/garage.

De Varviksweg is recentelijk heringericht. Daarbij is onder andere een boom, welke voor het pand Varviksweg 3 stond, verwijderd.

Direct ten oosten van het pand ligt een gymzaal. Deze wordt gebruikt voor gymlessen van het basisonderwijs en door een tafeltennisvereniging.

Aan de westzijde is het pand tegen uitbouwen van woningen aangebouwd (Kuipersdijk 161 en 163) en aan de noordzijde ligt een achtertuin van een woning (van Kuipersdijk 157).

Beoogde situatie projectlocatie

In onderstaande afbeeldingen zijn de voorgevel van de huidige en beoogde situatie weergegeven en vervolgens een plattegrond van de beoogde situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20174651-0003_0005.jpg"

Afbeelding 2.3: Vooraanzicht huidige en beoogde situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20174651-0003_0006.jpg"

Afbeelding 2.4: Plattegrond beoogde situatie.

In de beoogde situatie is het meest oostelijke deel van het gebouw opgehoogd met één verdieping. Dit meest oostelijke gedeelte krijgt een functie als bedrijfswoning. Dat betekent dat derden, die geen binding hebben met de bedrijfsfunctie van Varviksweg 3 daar niet mogen wonen.

Het overige deel van het bedrijfsgebouw houdt een bedrijfsfunctie. Dit gedeelte krijgt wel een opknapbeurt.

2.2 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Ter plaatse van de projectlocatie geldt de welstandsidentiteit 'Tuinstedelijke ensembles'.

Van oorsprong gaat het hier in het algemeen om voor fabrieksarbeiders van de textielindustrie gebouwde wijkjes (eind 19e/begin 20e eeuw), met veel ruimtelijke samenhang tot in detail. Een tuinstedelijk ensemble is op te vatten als één gebouw. De stedenbouwkundige en architectonische eenheid moet zoveel mogelijk behouden blijven en hersteld worden. Het de bedoeling dat de oorspronkelijke esthetische kwaliteit en positieve sfeer van de ensembles wordt behouden en eventueel teruggebracht. Voor winkels en andere bedrijven die hun producten of naam willen exposeren, is uiterste terughoudendheid vereist en grote zorg en aandacht voor materialen en vormgeving. Het collectieve belang weegt in een tuinstedelijk ensemble zwaarder dan het individuele belang.

Er zijn diverse criteria verbonden aan gebouwen binnen tuinstedelijke ensembles, zoals:

  • gebouwen moeten passen in de bouwstijl en detaillering van het ensemble;
  • gebouwen moeten aansluiten bij het kleur- en materiaalgebruik in het ensemble;
  • gebouwen met een bijzondere functie die binnen het ensemble op zichzelf staan, mogen afwijken in architectuur, maar moeten van gelijke architectonische kwaliteit zijn en bijdragen aan de specifieke sfeer van het ensemble.

De projectlocatie ligt aan de rand/in een hoek van een gebied met de aanduiding 'tuinstedelijke ensembles'. De locatie zelf maakt geen deel uit van het betreffende ensemble en heeft hier geen kenmerken van. Het op de projectlocatie beoogde bouwplan zorgt voor een meer verzorgde uitstraling van het nu enigszins verwaarloosde uiterlijk van het bedrijfspand. Het bouwplan tast de identiteit van het, meer oostelijk gelegen, tuinstedelijke ensemble niet aan. De Stadsbouwmeester heeft het bouwplan beoordeeld en geadviseerd het plan, vanuit het oogpunt van welstand, goed te keuren.

2.3 Cultuurhistorie en archeologie

Monumenten

De bebouwing op de projectlocatie is geen rijksmonument of gemeentelijk monument. Ook betreft het geen gebouw met een cultuurhistorische 'attentiewaarde' op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart.

Bijzondere bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen

Op de projectlocatie zijn geen bijzondere bomen of anderszins cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

Archeologie

In het gemeentelijke Archeologiebeleid is het grootste deel van de locatie van de verbouwing (waar het bestaande gebouw wordt verhoogd) aangeduid als een gebied met een lage verwachting. De rest van het gebouw ligt in een gebied dat is aangeduid als 'Onderzoeksgebied B'.

Voor 'Onderzoeksgebied B' geldt dat de aanvraag voorgelegd moet worden aan de archeologisch adviseur van de gemeente Enschede als de werkzaamheden leiden tot verstoring van de ondergrond op een diepte van meer dan 50 cm en met een oppervlakte van meer dan 2500 m2 . Voor gebieden met een lage verwachtingswaarde is de 'onderzoeksdrempel' nog hoger.

Aangezien er geen of in zéér beperkte mate grond wordt geroerd en aangezien de oppervlakte van het bouwplan zeer beperkt is, geldt er geen archeologische onderzoeksplicht.

2.4 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

Voor het project geldt dat het gebouw in ieder geval aan de wettelijke energieprestatie-eisen zal moeten voldoen. Ook zal de rest van het bestaande gebouw een opknapbeurt krijgen. De energieprestatie van het gebouw zal verbeteren ten opzichte van de huidige situatie.

2.5 Verkeer en parkeren

Door het realiseren van de woning neemt de bedrijfsvloeroppervlakte van het pand af. Daarmee neemt ook de potentiële parkeerbehoefte voor het bedrijfspand enigszins af. Binnen het bedrijfspand verandert het gebruik verder niet. De bestaande garage in het bedrijfspand blijft behouden.

Daar staat tegenover dat de parkeerbehoefte toeneemt door realisatie van de woning. Ten behoeve van de woning wordt een nieuwe garage gerealiseerd binnen het pand (zie ook afbeelding 2.4). Parkeerruimte wordt daarmee op eigen terrein gerealiseerd.

Het plan heeft geen relevante invloed op de verkeerssituatie in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan het ruimtelijk beleid van het Rijk, provincie en gemeente

3.1 Beleid en regels van het Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, ruimte voor de rivier, kustverdediging de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Toetsing project "Varviksweg 3 " aan regels en beleid van het Rijk

De op de projectlocatie beoogde realisatie van een bedrijfswoning valt niet onder een van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

3.2 Beleid en regels van de provincie Overijssel

Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

Toetsing project "Varviksweg 3 " aan regels en beleid van de provincie

De op de projectlocatie beoogde realisatie van een bedrijfswoning is zodanig kleinschalig dat het niet nodig is om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die volgens de Omgevingsvisie van toepassing zijn op het projectgebied.

3.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid

Het ruimtelijk relevant beleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in Stedelijke Koers, Structuurvisie Enschede en diverse sectorale structuurvisies.

Stedelijke Koers

Onder de noemer “Stedelijke Koers” heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

Structuurvisie Enschede

In de Structuurvisie Enschede gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen. De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld:

  • Woonvisie: Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.
  • Detailhandelsstructuurvisie: Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.
  • Watervisie: Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.
  • Structuurvisie Cultuurhistorie: Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.
  • Structuurvisie Externe Veiligheid: Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.
  • Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.: Specifiek voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.


Toetsing project "Varviksweg 3 " aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid

De op de projectlocatie beoogde realisatie van een bedrijfswoning is zodanig kleinschalig dat er nauwelijks relevantie bestaat ten opzichte van het gemeentelijke ruimtelijke beleid.

De locatie valt binnen het gebied dat in de Structuurvisie is aangemerkt als stedelijk gebied. In het gehele binnensingelgebied geldt een ambitie voor het 'autoluw maken'. Het plan heeft geen relevante verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Ook is er geen conflict met de sectorale structuurvisies. Zo is er behoefte aan de beoogde woonvorm (maisonnette), zijn er geen waterknelpunten bekend in de directe omgeving en spelen er geen relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid.

3.4 Ladder Duurzame Verstedelijking (art. 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Wanneer de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Indien het bestemmingsplan de betreffende stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting bij het bestemmingsplan ook een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden voor benutting van (geschikte) beschikbare gronden of voor herstructurering of transformatie.

'Stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Of in een bestemmingsplan (of in dit geval een buitenplanse afwijking daarvan) sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Varviksweg 3 "

Op basis van de hiervoor genoemde 'overzichtsuitspraak' van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is het realiseren van de beoogde bedrijfswoning aan Varviksweg 3 geen 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de relevante omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt kort en bondig ingegaan op de diverse omgevingsaspecten waarmee voor wat betreft de uitvoerbaarheid van het project rekening dient te worden gehouden.

4.1 Besluit milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Toetsing project aan het Besluit m.e.r.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gezien de aard en omvang van het project is het project niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' of een andere activiteit die is genoemd in Besluit m.e.r.. Het project betreft daarmee geen ruimtelijke ontwikkeling waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

4.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom de projectlocatie aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat op de projectlocatie. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald.

Vervolgens is nagegaan of bedrijven en voorzieningen gelegen zijn binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies. Van die bedrijven en voorzieningen is door middel van nader dossieronderzoek beoordeeld of de feitelijke (bedrijfs)activiteiten een knelpunt opleveren voor een goed woon- en leefklimaat en of terugschaling mogelijk is. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna wordt daar een samenvatting van gegegeven

Resultaten

De nieuwe woning betreft een bedrijfswoning, onderdeel uit makend van Varviksweg 3. De woning is daarmee niet beschermd tegen bedrijfsactiviteiten in het bedrijfspand Varviksweg 3 (max. milieucategorie 2).

Direct ten oosten van de nieuwe bedrijfswoning ligt een gymzaal. Deze wordt op basis van de VNG-publicatie ingeschaald in categorie 2 'gymnastiekzalen'. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Dit houdt in dat in beginsel een afstand van 30 meter moet worden aangehouden tussen de gymzaal en de meest nabijgelegen gevoelige bestemming. Echter, omdat de omgeving kan worden getypeerd als 'gemengd gebied' kan de aan te houden afstand met één stap worden gereduceerd. In dat geval kan met het aanhouden van 10 meter afstand een voldoende woon- en leefklimaat gewaarborgd worden. De afstand tussen de gymzaal en de woning is echter minder dan 1 meter.

Dit betekent enerzijds dat de gymzaal potentiële nadelige gevolgen kan hebben voor het aspect geluid op de beoogde bedrijfswoning. Anderzijds kan de beoogde bedrijfswoning beperkingen en belemmeringen opleveren voor de activiteiten in de gymzaal. Daarom is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is gebleken dat de woning inpasbaar is na het treffen van maatregelen aan de gevel van de gymzaal en dat daarmee enerzijds de woning in voldoende mate tegen geluidsbelasting van de gymzaal wordt beschermd en anderzijds de activiteiten in de gymzaal niet worden beperkt of belemmerd. Dit onderzoek komt verder aan bod in paragraaf 4.4.2.

Andere relevante bedrijven/voorzieningen in de omgeving zijn, op basis van de aard en afstand tot de nieuwe woning, een kringloopbedrijf (Varviksweg 2) en een schoolgebouw (Madoerastraat 4). Voor beide geldt een richtafstand van 30 meter. Ook hier mag de aan te houden richtafstand vmet één stap worden gereduceerd tot 10 meter. De feitelijke afstand van het kringloopbedrijf en het schoolgebouw bedraagt respectievelijk 14 en 25 meter. Het is daarom niet te verwachten dat het kringloopbedrijf en het schoolgebouw nadelige milieugevolgen zullen hebben op de beoogde bedrijfswoning en de beoogde bedrijfswoning zal ook geen belemmering vormen voor de activiteiten van het kringloopbedrijf en het schoolgebouw.

Andere bedrijven en voorzieningen in de omgeving hebben geen relevante invloed op de nieuw te realiseren bedrijfswoning.

Met het project worden geen nieuwe bedrijven en voorzieningen mogelijk gemaakt die van relevante invloed zijn op woningen en andere milieugevoelige functies in de omgeving.


Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen, na het treffen van een geluidmaatregel aan de gymzaal (zie par 4.4.2), naar verwachting geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.3 Bodemkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

De huidige bestemmingen van de bouwlocatie zijn 'wonen' en 'maatschappelijk'. De locatie is historisch onverdacht wat betreft het voorkomen van bodemverontreiniging. Ook van de aangrenzende percelen zijn geen bodemonderzoekgegevens bekend die doen vermoeden dat het betreffende perceel verontreinigd zal zijn. Een milieukundig bodemonderzoek is niet nodig, mede aangezien de woning voornamelijk op de verdieping wordt gerealiseerd, en in een bestaand pand, binnen een bestemming die al gevoelige functies toelaat. Bij eventuele toekomstige vergunningplichtige verbouwingen/uitbreidingen van de woning (of andere gevoelige functies), moet opnieuw afgewogen worden of een bodemonderzoek nodig. Met name wanneer de bestaande bebouwing wordt vervangen en/of er grondwerkzaamheden plaatsvinden.

4.4 Geluid

4.4.1 Wet geluidhinder

Op grond van het bepaalde in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor de realisatie van geluidgevoelige gebouwen of terreinen binnen deze onderzoekszones een onderzoek uit te voeren naar de gevelbelasting ten gevolge van het verkeer op die (spoor-)wegen dan wel de bedrijfsactiviteiten op dat industrieterreinen.

De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

De locatie van de geprojecteerde woning ligt binnen de zone van de op grond van de Wgh gezoneerde Kuipersdijk. Verder is de locatie gelegen aan de Varviksweg waarop de Wgh niet van toepassing is omdat het een 30 km-weg betreft.

Voor de locatie is door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, woning Varviksweg 3" (rapportnr B02.17.130-RM, 7 november 2017). Het rapport is als bijlage 5 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk de geluidsbelasting ten hoogste 55 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh) bedraagt. Daarmee wordt vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk de voorkeursgrenswaarde met 7 dB overschreden.

Onderzocht is of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk kan worden gereduceerd. Uit het rapport blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen bezwaren ontmoeten van verkeerskundige en/of financiële aard.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Varviksweg ondergeschikt is aan de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Kuipersdijk, en geen bijdrage levert aan de cumulatieve geluidsbelasting.

De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk en de Varviksingel wordt ondervonden op de west- en zuidgevel van de woning. De cumulatieve geluidsbelasting vanwege deze wegen bedraagt 60 dB (excl. Aftrek artikel 110g Wgh). De achtergevel (noordgevel) en buitenruimte zijn geluidsluw.

Geconcludeerd wordt dat de realisatie van de woning alleen mogelijk is als vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan. Gelijktijdig met de procedure voor de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarde vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk van ten hoogste 55 dB.

Tevens wordt geconcludeerd dat met de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en buitenruimte een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is.

Railverkeerslawaai

De geprojecteerde woning ligt niet binnen de zone van een spoorweg. Het railverkeer vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.


Industrielawaai

De geprojecteerde woning ligt niet binnen de zone van een industrieterrein. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan, voor zover het gezoneerde industrieterreinen betreft.


Luchtvaartlawaai

De geprojecteerde woning ligt niet binnen de zone van een luchthaven. Luchtvaartlawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

4.4.2 Geluid - goede ruimtelijke ordening

Om te kunnen voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening dient het instrument milieuzonering te worden toegepast. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen (bedrijven of voorzieningen) en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woonwijken. Door het in acht nemen van de indicatieve afstanden, zoals vermeld in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, tussen de inrichting en de geluidgevoelige objecten kan een goede leefkwaliteit worden gewaarborgd. De richtafstanden volgen in dit geval uit de VNG-brochure uit 2009.

De afstanden zoals vermeld in de brochure zijn indicatief en hier kan gemotiveerd van worden afgeweken. Op het adres Varviksweg 3a, nagenoeg grenzend aan de nieuwe woning, is sprake van een pand met als bestemming maatschappelijke voorziening. Hierin zijn bedrijven mogelijk binnen de milieucategorie 1 en 2. Voor een bedrijf in de milieucategorie 2 geldt dat tussen de inrichting en de meest nabijgelegen gevoelige bestemming in beginsel 30 meter afstand dient te worden aangehouden. Omdat de omgeving kan worden getypeerd als gemengd gebied kan de aan te houden afstand nog met één stap worden gereduceerd en zou middels het aanhouden van 10 meter afstand een voldoende woon- en leefklimaat kunnen worden gewaarborgd. In de onderhavige situatie, waarbij het gebouw als gymzaal en als onderkomen voor een tafeltennisvereniging in gebruik is, bedraagt de afstand tussen de gymzaal en de nieuwe woning minder dan 1 meter. Om voor het aspect geluid te bepalen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is door Munsterhuis Geluidsadvies het rapport 'Akoestisch onderzoek toekomstige woning Varviksweg 3 te Enschede" opgesteld (rapportnr 17.130; 1 november 2017). Dit rapport is als bijlage 6 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.


Toetsingskader

Op de gymzaal zal het Activiteitenbesluit Milieubeheer van toepassing zijn. Hierin zijn in artikel 2.17 zowel normen opgenomen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten als normen voor de geluidsbelasting in in- of aanpandige woningen.

Naast het Activiteitenbesluit hanteert de gemeente Enschede gebiedsgericht geluidbeleid. In dit beleid, dat is opgenomen in de Geluidnota Gemeente Enschede 2009-2012, wordt afhankelijk van het gebiedstype een beschermingsniveau toegekend aan de geluidsgevoelige objecten in dat gebied. In het onderhavige geval vallen de maatgevende woningen in het gebiedstype 'Woongebied'.. Voor dit gebiedstype geldt een richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze richtwaarde geldt ter plaatse van geluidsgevoelige objecten of op een afstand van 50 meter indien binnen die afstand geen sprake is van geluidsgevoelige objecten.

Bij het beoordelen van indirecte hinder als gevolg van het wegverkeer van en naar de inrichting is gebruik gemaakt van de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 (hierna de Circulaire).


Onderzoeksresultaat

In het akoestisch onderzoek is, naast het huidige gebruik, ook gekeken naar een ander gebruik dat op grond van het bestemmingsplan mogelijk zou zijn. Hiertoe is, bij het gebruik van het pand door een aerobicgroep waarbij sprake is van muziekgeluid, nagegaan wat de geluidbelasting op de bestaande omliggende woningen en de nieuwe woning zou zijn.

Uit de resultaten blijkt dat, mits maatregelen worden getroffen aan een deel van de ramen aan de westzijde van het pand, voor wat betreft het langtijdgemiddelde geluidniveau wordt voldaan aan de richtwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid (en daarmee ook aan het Activiteitenbesluit). Met betrekking tot de hoogte van de piekniveaus kan worden gesteld dat deze voldoen aan het Activiteitenbesluit.

De indirecte hinder voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde volgens de Circulaire. Het akoestisch onderzoek is akkoord bevonden.


Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting die de nieuw te bouwen woning zal ondervinden ten gevolge van de activiteiten in de gymzaal aan de Varviksweg 3a, zal voldoen aan de normering uit het Activiteitenbesluit en het gemeentelijk geluidbeleid. Voorwaarde is wel dat de in het akoestisch onderzoek beschreven maatregel wordt getroffen aan een deel van de ramen aan de westzijde van de gymzaal. Op grond hiervan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waardoor er vanuit akoestisch oogpunt dan ook geen belemmering is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Het project bestaat uit beoogt het planologisch mogelijk maken van een bedrijfswoning in en op een bestaand bedrijfspand. De ontwikkeling draagt volgens de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen (stikstofdioxide en fijnstof) is geen sprake.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

De projectlocatie is niet gelegen in de nabijheid of binnen de aan te houden veiligheidsafstanden van risicovolle inrichtingen, buisleidingen of verplichte transportroutes van gevaarlijke stoffen. Een verdere toetsing aan de wet- en regelgeving voor risicovolle inrichtingen of het transport van gevaarlijke stoffen kan daarom achterwege blijven.

4.7 Wet natuurbescherming

Beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk verslechterende of significant negatieve effecten kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve effecten niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten dient voor de beoogde ontwikkelingen een Wet natuurbeschermingsvergunning of een verklaring van geen bedenkingen bij het bevoegd gezag te worden aangevraagd.

De projectlocatie is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of in de nabijheid daarvan. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming, voor zover het betreft beschermde natuurgebieden, kan daarom achterwege blijven.

Beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe is in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

De projectlocatie bestaat uit een bestaand gebouw. Er zijn enkele beschermde soorten die veel gebruik maken van gebouwen. Belangrijke verblijfplaatsen van deze soorten zijn beschermd. Door het ontbreken van bepaalde bouwkundige eigenschappen als een dakpannendak of openingen in de gevel naar de spouwmuur toe, is de kans klein dat de planlocatie door beschermde soorten wordt gebruikt. Er is geen ecologisch onderzoek noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

De projectlocatie is niet gelegen op of in de directe nabijheid van gronden die onderdeel uitmaken van het NNN. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

4.8 Waterhuishouding

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Het betreft een verbouwing (en ophoging) van een bestaand pand, waardoor het verhard oppervlak gelijk blijft aan de bestaande situatie. Het hemelwater wordt afgevoerd via het bestaande dak. Er is geen extra waterberging nodig.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Het vuilwater van de nieuwe woning wordt via een inspectieput op de erfscheiding aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioolstelsel.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Op de projectlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig en wordt geen nieuw oppervlaktewater gerealiseerd.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren. Het betreft een verbouwing van een bestaand pand. Er worden geen (nieuwe) maatregelen getroffen ten behoeve van de ontwatering.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Het betreft een verbouwing van een bestaand pand. Bovenstaand advies blijft wel gelden om de kans op wateroverlast in de toekomst zo klein mogelijk te houden.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Het realiseren van de bedrijfswoning (in en op een bestaand pand) is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. Het betreft hier een particulier initiatief, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente Enschede zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden. Gelet op het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van de te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 6 Conclusies

Op basis van het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing kan voor het realiseren van een bedrijfswoning aan de Varviksweg 3, deels en deels op een bestaand bedrijfspand een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Het project is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving, ruimtelijk relevante en stedenbouwkundige beleidskaders en diverse relevante omgevingsaspecten. Uit deze toetsing is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van dit project. Een verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Enschede, gedeputeerde staten van Overijssel of Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken is niet noodzakelijk.

Voorwaarde voor de uitvoerbaarheid van het project is wel dat er een kleine maatregel wordt getroffen aan de gymzaal Varviksweg 3a (zoals beschreven in paragraaf 4.4.2 en rapport in bijlage 6), zodat het geluidsniveau op en in de nieuwe woning Varviksweg 3 voldoende laag is. Deze maatregel wordt als een voorschrift opgenomen in de te verlenen omgevingsvergunning.