direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Buitengebied Noordwest - Pompstationweg 12
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20156324-0003

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot maken van de ruimtelijke onderbouwing

Er is een aanvraag ingediend voor het vergroten van een woonhuis tot 750 m3 op het perceel Pompstationweg 12. Na uitbreiding van deze woning wordt deze gebruikt als twee woningen, door deze te splitsen in twee woongedeeltes.

Het perceel Pompstationweg 12 is gelegen in een gebied dat onder het regiem valt van het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemmingen "Wonen" en "Waterstaat-intrekgebied" en de gebiedsaanduidingen "Archeologisch onderzoeksgebied B", Grondwaterbeschermingsgebied" en "Stadsrandzone".

Op grond van de bestemming "Wonen" mag binnen een bouwvlak maximaal één wooneenheid met daarin maximaal één woning aanwezig zijn. De inhoud van een wooneenheid mag maximaal 750 m3 bedragen. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt onder andere dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, bij een omvang van het bestemmingsvlak tot 250 m2, maximaal 75 m2 en bij een bestemmingsvlak met een omvang vanaf 250 m2, niet meer dan 30% van de omvang van het bestemmingsvlak, met een maximum van 100 m2 mag bedragen per wooneenheid.

Volgens de begripsbepalingen uit de Standaard SVBP 2012 wordt onder een bijbehorend bouwwerk verstaan een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

Een woning wordt gedefinieerd als een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een wooneenheid is een gebouw, dat één of meer woningen bevat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Het bouwplan is op een aantal punten in strijd met het bestemmingsplan.

  • Door de realisatie van het bouwplan en de splitsing wordt, gelet op de definitie van een woning in het huidige bestemmingsplan Buitengebied Noordwest, een tweede woning toegevoegd. Op het perceel is één woning toegestaan.
  • De oppervlakte van het aantal m2 bijbehorende bouwwerken op het perceel wordt verder vergroot. Op het perceel is al meer dan 100 m2 aan toegestane vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken aanwezig.

In het bestemmingsplan is geen bepaling opgenomen op grond waarvan medewerking aan het bouwplan verleend kan worden. Immers in de planregels is de bepaling opgenomen dat een woning gesplitst mag worden in twee woningen, indien een woning 1000 m3 is of meer. De woning krijgt een nieuwe omvang van 750 m3 en bovendien wordt de uitbreiding beschouwd als een aangebouwd bijbehorend bouwwerk.

Aan deze ontwikkeling kan alleen medewerking worden verleend, indien het bestemmingsplan in voor de aanvrager gunstige zin wordt herzien of door het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid sub a onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvrager heeft er voor gekozen een aanvraag omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit in te dienen.

Wij zijn in principe bereid Burgemeester en Wethouders te adviseren mee te werken aan het bouwplan. Voorwaarde hieraan is echter wel dat er sprake blijft van 1 hoofdgebouw en dat het hoofdgebouw een eenheid vormt.

1.2 Ligging en locatie van het project

Het perceel Pompstationweg 12 bevindt zich in stadsdeel Noord in het noordelijk gedeelte van het Enschedese buitengebied. Het perceel zelf heeft de bestemming Wonen, maar wordt omgeven door gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden, Bos en Natuur.

Overige bestemmingen met betrekking tot deze gronden zijn "Waterstaat-intrekgebied" en de gebiedsaanduidingen "Archeologisch onderzoeksgebied B", Grondwaterbeschermingsgebied" en "Stadsrandzone".

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20156324-0003_0001.png"

1.3 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met de artikelen 5.20 en 6.14 van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, mits die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht zijn op een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit tevens enkele artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Het gaat daarbij om artikelen die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting. De inhoud van deze artikelen geldt daarmee ook voor een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit. Op grond van artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht moet een verleende omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit overeenkomstig de Ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening worden gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.4 Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het projectgebied werkzame erkend wijkorgaan advies uit te brengen over de in voorbereiding zijnde omgevingsvergunning. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

De projectlocatie "Buitengebied Noordwest - Pompstationweg 12" is niet gelegen binnen het werkgebied van een erkend wijkorgaan dat voorafgaand aan het in procedure brengen van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit om advies dient te worden gevraagd.

1.5 Procedure

Op de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing.

Vooroverleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien daarmee ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk. In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat artikel 3.1.1 Bro ook van toepassing is op te verlenen omgevingsvergunningen met projectafwijkingsbesluit.

Met het mogelijk maken van de vergroting van de woning op het adres Pompstationweg 12 tot 750 m3 en de uitbreiding te gebruiken als tweede woning zijn geen ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Regge en Dinkel, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding. Daarom is voor deze te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit afgezien van het plegen van vooroverleg.

Terinzagelegging ontwerpbeschikking

De ontwerpbeschikking met de daarbij behorende stukken heeft van 11 november 2016 tot en met 23 december 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen naar voren brengen bij het college van burgemeester en wethouders. Met betrekking tot het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ontvangen.

De aankondiging van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit "Buitengebied Noordwest - Pompstationweg 12" is 9 november 2016 gepubliceerd in de "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Verklaring van geen bedenkingen

Voordat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit kunnen verlenen kan het wettelijk verplicht zijn dat een ander bevoegd gezag (gemeenteraad, provincie of Rijk) eerst een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven voor een of meer onderdelen van de te verlenen omgevingsvergunning.

Op grond van het gestelde in artikel 2.27 van de Wabo is een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist.

In lid 3 van artikel 6.5 van het BOR wordt de mogelijkheid geboden aan de Raad om een lijst van categorieën vast te stellen waarbij een dergelijke verklaring van geen bedenkingen niet vereist is. In die gevallen is het college zelf bevoegd te beoordelen of een activiteit in overeenstemming of in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad van Enschede heeft op grond van deze bevoegdheid besloten dat voor plannen die passen binnen de Gids Buitenkans geen verklaring van de raad is vereist.

Het plan voor de Pompstationweg 12 is passend binnen de Gids Buitenkans. Een verklaring van geen bedenkingen is dan ook in dit geval niet nodig.

Rechtsbescherming

Na verlening van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij de Rechtbank Overijssel beroep in te stellen tegen de verleende omgevingsvergunning. Aansluitend kunnen belanghebbenden nog hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.6 Huidige juridische situatie

Het perceel Pompstationweg 12 ligt in het gebied van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Noordwest. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 10 maart 2014 en bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 februari 2016 onherroepelijk in werking is getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20156324-0003_0002.png"

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Ruimtelijk-stedenbouwkundige beschrijving

Bestaande situatie projectlocatie

Op het perceel Pompstationweg 12 staat een woning met een aantal opstallen, bijbehorende bouwwerken. Op de bestemmingsplanverbeelding is het erf weergegeven met de bestemming Wonen en binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woning en bijbehorende bouwwerken bevinden zich binnen het bouwvlak. Volgens de planregels uit het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest is binnen dit bouwvlak één wooneenheid toegestaan. Deze wooneenheid bevat één woning. Deze woning heeft een inhoud van 468m3. Momenteel staat er aan bijbehorende bouwwerken meer dan de toegestane 100 m2.

Beoogde situatie projectlocatie

Het bouwplan voorziet in het vergroten van de wooneenheid van 468 m3 tot 750 m3 door aan de rechter kopse kant van de huidige woning de wooneenheid uit te breiden. De uitbreiding zal gebruikt worden als aparte woning. Het aantal wooneenheden blijft echter gelijk. Er blijft sprake van één wooneenheid binnen het bestemmings- en bouwvlak.

2.2 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen.

Ter plaatse van de projectlocatie geldt de welstandsidentiteit boerenerven - jonge ontginningserven. Voor gebouwen in gebieden met de identiteit boerenerven geldt in zijn algemeenheid dat gebouwen in samenhang met de erfbeplanting een passend silhouet in het landelijk gebied moeten vormen. Nieuwe toevoegingen en aanpassingen aan gebouwen en erf mogen eigentijds en functioneel zijn, maar moeten de aanwezige (historische) waarden behouden.

Het op de projectlocatie beoogde (bouw)plan voor het vergroten van de wooneenheid voldoet aan de randvoorwaarden die gelden voor deze welstandsidentiteit.

2.3 Cultuurhistorie

Monumenten

De bebouwing op de projectlocatie is geen rijksmonument of gemeentelijk monument.

Bijzondere bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen

Op de projectlocatie zijn geen bijzondere bomen of anderszins cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

Archeologie

De projectlocatie is gelegen binnen het gebied waarvoor in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noordwest een archeologische beschermingszone met aanlegvergunningstelsel geldt.

De projectlocatie is volgens de gemeentelijke Archeologische Verwachtingskaart gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting.

De projectlocatie is gelegen binnen het gebied waarvoor in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noordwest op grond van het gemeentelijke Archeologiebeleid een archeologische onderzoeksplicht geldt.

Archeologisch onderzoek is er voor elke verstoringslocatie met een verstoring groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm vereist. De uitbreiding van de woning heeft een oppervlakte van max 50 m2.

Op basis van de grootte van het verwachte verstoringsgebied (< 2500 m2) wordt geconcludeerd dat archeologisch vooronderzoek niet noodzakelijk is. Dit betekent niet dat er geen archeologie kan worden aangetroffen. Op grond van de monumentenwet geldt de meldplicht voor toevallige vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20156324-0003_0003.png"

2.4 Duurzaamheid

De gemeente Enschede heeft in diverse nota's en in het coalitieakkoord 2014-2018 'Duurzaam, Samen, Sterker!' uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken dan waartoe de wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. De gemeente heeft echter geen juridische mogelijkheden om initiatiefnemers te verplichten meer energiebesparende maatregelen te treffen dan wettelijk is voorgeschreven. De gemeente kan initiatiefnemers wel stimuleren om zo duurzaam mogelijke woningen of bedrijfsgebouwen te realiseren. Voor de op de projectlocatie Pompstationweg 12 te realiseren vergroting van de woning geldt dat deze in ieder geval aan de wettelijke energieprestatie-eisen zal moeten voldoen. Als uitwerking van de duurzaamheidsambities in het coalitieakkoord 'Duurzaam, Samen, Sterker!' wordt het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

2.5 Verkeer en parkeren

De realisatie van de uitbreiding van de woning aan de Pompstationweg 12 brengt geen wijziging in de verkeerssituatie met zich mee. De woning blijft toegankelijk op de tot nu gebruikelijke wijze. Parkeren gebeurt op eigen erf.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan het ruimtelijk beleid van het Rijk, provincie en gemeente

3.1 Beleid en regels van het Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, ruimte voor de rivier, kustverdediging de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Toetsing project "Buitengebied Noordwest - Pompstationweg 12 " aan regels en beleid van het Rijk

De op de projectlocatie beoogde realisatie van de uitbreiding van een woning tot 750 m3 valt niet onder één van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

3.2 Beleid en regels van de provincie Overijssel

Omgevingsvisie Overijssel 2009

Het ruimtelijk relevant beleid en de daarbij behorende regels van de provincie Overijssel zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Omgevingsverordening Overijssel 2009

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Het gaat daarbij om de onderwerpen uit de Omgevingsvisie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

Toetsing project "Buitengebied Noordwest - Pompstationweg 12 " aan regels en beleid van de provincie

De op de projectlocatie beoogde realisatie van de uitbreiding van een woning tot 750 m3 is zodanig kleinschalig dat het niet nodig is om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die volgens de Omgevingsvisie van toepassing zijn op het projectgebied. De uitbreiding vindt plaats op het eigen erf. Daardoor wordt er geen extra ruimtelijk beslag gelegd op de Groene Omgeving.

3.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid

Het ruimtelijk relevant beleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Structuurvisie Enschede, de diverse sectorale structuurvisies en in Stedelijke Koers.

Structuurvisie Enschede

In de Structuurvisie Enschede gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen. De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Woonvisie

De Woonvisie vormt een sectorale nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

In de Detailhandelsstructuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar.

Watervisie

De Watervisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit.

Structuurvisie Cultuurhistorie

In de Structuurvisie Cultuurhistorie wordt geregeld op welke wijze bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen moet worden omgegaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeenteljike monumenten, rijksmonunumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

In de Structuurvisie Externe Veiligheid staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de produktie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Stedelijke Koers

Onder de noemer “Stedelijke Koers” heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012. In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

Toetsing project "Buitengebied Noordwest - Pompstationweg 12 " aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid

De op de projectlocatie beoogde realisatie van de uitbreiding van de woning tot 750 m3 is zodanig kleinschalig dat het niet in strijd is met de verschillende gemeentelijke beleidsvisies of in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De uitbreiding vindt plaats op het eigen erf. Daardoor wordt er geen extra ruimtelijk beslag gelegd op de Groene Omgeving.

De woning Pompstationweg 12 ligt in de stadsrandzone. Deze zone is een overgangsgebied tussen stad en platteland. De uitbreiding van de woning gebeurt binnen het bestaande bouwvlak van de bestemming Wonen. De stadsrandzone is ook beschreven in de Gids Buitenkans. Het project is passend binnen de Gids Buitenkans.

3.4 Ladder Duurzame Verstedelijking (art. 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die met een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Ingevolge de Ladder duurzame verstedelijking moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen:

  • I. beschrijven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • II. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, beschrijven inhoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden doorherstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • III. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig wordt ontwikkeld.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

'Stedelijke ontwikkeling' en het project "Buitengebied Noordwest - Pompstationweg 12 "

Het realiseren van het vergroten van de woning op het adres Pompstationweg 12 is geen 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro.

Het betreft en relatief kleine uitbreiding van een bestaand woonhuis, dat voorziet in de plaatselijke behoefte van de bewoners zelf. Het adres bevindt zich in het buitengebied en is eigendom van de aanvrager zelf. Van een stedelijke ontwikkeling in de zin van een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen die voorzien in een regionale behoefte is hier geen sprake.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de relevante omgevingsaspecten

4.1 Waterhuishouding

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Op de projectlocatie Pompstationweg 12 wordt de bestaande woning een stukje uitgebreid tot 750 m3. Het hemelwater wordt afgevoerd op de wijze, zoals dat ook in de bestaande situatie gebeurt, namelijk door infiltratie in de grond en afwatering op de bestaande sloot.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA) of helofytenfilter worden ingericht. Dit dient te gebeuren in overleg met het waterschap Vechtstromen. Uit een doelmatigheidsstudie is gebleken dat drukriolering niet doelmatig is en voor de particulier veel duurder is dan een IBA. Daarom zal er doorgaans geen drukriolering meer worden aangelegd. Er is geen provinciale ontheffing van de zorgplicht meer nodig wanneer de gemeente besluit om in het buitengebied uit doelmatigheidsoverwegingen geen afvalwater in te zamelen.

Op de projectlocatie is een drukrioleringsstelsel aanwezig. Het afvalwater wordt op deze wijze afgevoerd.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijven. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Op de projectlocatie is geen sprake van structurele dan wel tijdelijke grondwaterstand verlagende werkzaamheden.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

De projectlocatie maakt deel uit van een bestaand "oud" erf met bestaande bebouwing en bestaande in gebruik zijnde gronden. De realisatie van het project verandert niet veel aan de huidige situatie. De afwatering gebeurt op dezelfde wijze als tot nu toe gebeurt.

4.2 Natuur

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

De projectlocatie is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of in de nabijheid daarvan. Een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 kan daarom achterwege blijven.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen, dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.

De projectlocatie bevindt zich in het buitengebied en het betreft een erf. Ter plaatse van de beoogde uitbreiding zijn geen opgaande groenstructuren of waterpartijen aanwezig.

De bestaande woning blijft gehandhaafd. Deze is in potentie geschikt als vaste rust- of verblijfplats van de (strikt) beschermde soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Ten behoeve van de uitbreiding zal de rechterzijgevel deels worden verwijderd, de kapconstructie blijft in tact. Naar verwachting bevat de te slopen gevel een spouw. In de spouw kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Uit de door de aanvrager op 18 juli 2016 aangeleverde foto's van de rechterzijgevel blijkt duidelijk dat in de te slopen gevel geen open stootvoegen of andere voor vleermuizen geschikte openingen aanwezig zijn.

Gelet op het voorgaande kan, mede op basis van de door de aanvrager op 18 juli 2016 aangeleverde foto's van de rechterzijgevel, op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en Faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de aangevraagde activiteiten. Het uitvoeren van nader soortgericht onderzoek of het aanvragen van een verklaring van geen bedenkingen bij het bevoegd gezag is niet noodzakelijk.

Alhoewel de kans groot is dat er geen groeiplaatsen zijn van beschermde planten of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde dieren, is dit niet uit te sluiten. Mochten er toch beschermde planeten en dieren voorkomen, waarvan de verblijfplaats door de uitvoering worden verstoord, dan kan dit leiden tot oponthoud van het bouwplan of zelfs strafrechtelijke vervolging. Diegene die verstoort is verantwoordelijk.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden door vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

De projectlocatie is niet gelegen op gronden die onderdeel uitmaken van de EHS of in de directe omgeving daarvan. Een verdere toetsing aan de EHS kan daarom achterwege blijven. Het adres Pompstationweg 12 wordt volgens de Atlas van Overijssel omgeven door de zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS. Het projectlplan zal naar verwachting geen nadelig effect hebben op de bestaande natuur. Het betreft hier een vergroting van een woning tot 750 m3 waarbij de uitbreiding dient als een zelfstandig te bewonen gedeelte van het huis door één gezin.

4.3 Besluit milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Toetsing project aan het Besluit m.e.r.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Het project betreft geen ruimtelijke ontwikkelingen waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

4.4 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom de projectlocatie aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat op de projectlocatie. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of de projectlocatie is gelegen binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen.


Toetsingskader Geluid

Het toetsingskader geluid bij inrichtingen is de Geluidnota Enschede 2009-2012.

De projectlocatie Pompstationweg 12 bevindt zich niet in de buurt van inrichtingen waarvoor het toetsingskader geluid de Geluidsnota Enschede 2009-2012 geldt.

De projectlocatie bevindt zich op een afstand van meer dan 200 meter van een grondgebonden- en deels intensief agrarisch bedrijf. Voor zover dit bedrijf geluid produceert is het niet aannemelijk dat de projectlocatie hier hinder van zal ondervinden.

4.5 Bodemkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Het meest recente bodemonderzoek op het perceel aan de Pompstationsweg 12 is van Kruse milieu bv. van januari 2016. Tijdens dit onderzoek is het te ontwikkelen deel van het perceel onderzocht en is de bodemkwaliteit geactualiseerd. Uit dit onderzoek blijkt dat het te ontwikkelen deel van het perceel niet verontreinigd is.


Conclusie/advies

Uit hierboven weergegeven informatie blijkt dat de locatie niet verdacht en verontreinigd is. Uit het uitgevoerd verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 is gebleken dat de bodem niet verontreinigd is en er geen sprake is van een bodemverontreiniging op het perceel dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan negatief beïnvloedt.


4.6 Wet geluidhinder

Op grond van het bepaalde in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor de realisatie van geluidgevoelige gebouwen of terreinen binnen de onderzoekszones van (spoor-)wegen en/of industrieterreinen een onderzoek uit te voeren naar de gevelbelasting ten gevolge van het verkeer op die (spoor-)wegen dan wel de bedrijfsactiviteiten op dat industrieterreinen.

Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn twee op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig. Het gaat om de Pompstationweg en de Horstlindelaan. Uit de gemeentelijke verkeersmilieukaart blijkt dat de 48 dB-contour vanwege de Horstlindelaan op ca. 50 meter vanaf de weg is gelegen. Gezien de afstand van ca. 90 meter van het bouwplan tot de weg kan worden geconcludeerd dat ruimschoots kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder. De Pompstationweg is niet opgenomen op de gemeentelijke verkeersmilieukaart. Hieruit volgt dat de verkeersintenstiteit en milieurelevantie van deze weg niet zodanig zullen zijn dat als gevolg van deze weg sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Op grond van bovenstaande overwegingen volgt dat het wegverkeer niet relevant is voor het plangebied.


Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.


Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het plan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.


Luchtvaartlawaai

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.


Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bouwplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit Pompstationsweg 12

Met het projectafwijkingsbesluit wordt het vergroten en splitsen van de woning Pompstationweg 12 in Enschede mogelijk gemaakt. Dit betekent dat formeel een extra woning mogelijk wordt gemaakt.

Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van één extra woning is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2015, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Conclusie

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

De projectlocatie is niet gelegen in de nabijheid of binnen de aan te houden veiligheidsafstanden van risicovolle inrichtingen, buisleidingen of verplichte transportroutes van gevaarlijke stoffen. Een verdere toetsing aan de wet- en regelgeving voor risicovolle inrichtingen of het transport van gevaarlijke stoffen kan daarom achterwege blijven.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Het vergroten van een wooneenheid en deze vervolgens te splitsen in twee woongedeeltes op de projectlocatie Pompstationweg 12 is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. Het betreft hier een particulier initiatief, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente Enschede zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden. Voor het verhaal van de eventuele planontwikkelingskosten is een kostenverhaalovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten.

Gelet op het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van de te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor het vergroten van een wooneenheid en deze vervolgens te splitsen in twee woongedeeltes op de projectlocatie Pompstationweg 12 voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 6 Conclusies

Op basis van het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing kan, nadat de gemeenteraad van Enschede heeft verklaard geen bedenkingen te hebben, voor het vergroten van de wooneenheid en deze te splitsen in twee woongedeeltes een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Het project is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving, ruimtelijk relevante en stedenbouwkundige beleidskaders en diverse relevante omgevingsaspecten. Uit deze toetsing is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van dit project.