direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Stadsrandzone strook Vaneker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20110747-0003

5.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en duurzaamheid.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven – zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Vanwege de aanpassingen in het plan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, is de verlegging van de Vanekerbeek vervallen en ligt het tracé van het Rondje Enschede grotendeels buiten de grens van het bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan vindt er nauwelijks roering van de grond plaats.

Verkennend bodemonderzoek

Op het perceel kadastraal bekend als gemeente Lonneker, sectie R, nummer 45 zal een gedeelte van het Rondje Enschede gerealiseerd worden. In januari 2009 is op dit perceel door Lankelma te Almelo een verkennend bodemonderzoek (rapportnummer GKL/VN-29190, 27 januari 2009) uitgevoerd. Het perceel heeft een totaaloppervlakte van 9.820 m².

Uit het verkennend bodemonderzoek is naar voren gekomen dat ter plaatse van sleuf 8, gesitueerd op het oostelijk deel van het perceel, een stortgat gesitueerd is. Het stortgat (< 50% bodemvreemd materiaal, dus bodem) bestaat uit puin, glas en asbesthoudend materiaal. Analytisch is een gehalte aan asbest aangetoond welke de interventiewaarde overschrijdt. Op basis van deze resultaten is door Lankelma een nader bodemonderzoek uitgevoerd.

Nader bodemonderzoek

Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd door Lankelma (rapportnummer GKL/VN-29190A, 2 maart 2009). In het verkennend onderzoek is naast de aangetoonde asbestverontreiniging in het grondwater een matig verhoogd (> tussenwaarde) gehalte aan nikkel aangetoond. De betreffende peilbuis (17) is in combinatie met de uitvoering van het nader bodemonderzoek herbemonsterd.

Ten behoeve van het nader bodemonderzoek zijn rondom sleuf 8 uit het verkennend bodemonderzoek, 4 sleuven gegraven (sleuf 100 t/m 103). In de sleuven 100, 101 en 103 zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op een verontreiniging met asbest in bodem. Ter plaatse van sleuf 102 is naast bodemvreemd materiaal, tevens asbest verdacht materiaal aangetroffen. Per sleuf is een grondmonster van de verdachte bovengrond genomen en geanalyseerd. Ter plaatse van sleuf 102 is naast het grondmonster tevens een materiaalverzamelmonster ter analyse aangeboden.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grondmonsters van sleuf 100, 101 en 103 geen asbest is aangetoond. Ter plaatse van sleuf 103 is op basis van het grondmonster en het materiaalverzamelmonster een totaal asbestgehalte aangetoond van 52 mg/kg d.s. Dit gehalte blijft ruim onder de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. Op basis hiervan is de bodemverontreiniging met asbest afgeperkt tot ca 100 m³ sterk verontreinigde grond (oppervlakte 100 m², laagdikte van 0,0-1,0 m-mv).

Ernst en spoedeisendheid

Uit het nader onderzoek blijkt dat ter plaatse de oosthoek van het perceel R45 een ernstig geval van bodemverontreiniging gesitueerd is. Het betreft een grondverontreiniging met asbest. Middels het uitvoeren van de 'standaard risicobeoordeling' uit de Circulaire Bodemsanering 2006, blijkt dat op basis van de aanwezigheid van een vegetatielaag geen onaanvaarbeeindigen dbare risico's bestaan en dat het geen spoedeisend geval is.

Grondwater

Op 6 maart 2009 is het grondwater van peilbuis 17 herbemonsterd waarbij het grondwater is geanalyseerd op de parameter nikkel. Uit de tweede analyseresultaten blijkt dat het gehalte aan nikkel in het grondwater onder de detectiegrens blijft. Hiermee is vastgesteld dat ter plaatse geen sprake is van een bodemverontreiniging en dat geen vervolgonderzoek noodzakelijk is.

Overige bodemonderzoeken

Vanwege de eerder voorgenomen ontwikkeling om de Vanekerbeek te verleggen en het oude tracé van het Rondje Enschede heeft Oranjewoud in juni 2010 vooronderzoek uitgevoerd naar de (water)bodemkwaliteit in het plangebied en de Lonnekermarke. Het projectnummer van deze rapportage is 217249. In het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" bevinden zich een aantal verdachte locaties, waaronder een tweetal stortplaatsen.

Daarnaast heeft Kruse op 5 mei 2011 een verkennend bodem- en asbestonderzoek (projectcode 11018590) uitgevoerd op het voorgenomen traject van de Vanekerbeek en het toenmalige tracé van het stadsrandpad. De onderzochte gronden werden geschikt geacht voor de beoogde ontwikkeling.

Omdat het plan nadien is aangepast is er op deze percelen geen sprake meer van grondroering. De uitgevoerde onderzoeken zijn daarom voor het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" niet meer relevant.

Conclusie

Ter plaatse van de oosthoek van perceel R45 aan de Brandemaatweg is bodemverontreiniging met asbesthoudend materiaal aanwezig met een omvang van ca. 100 m³. Het betreft een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' welke niet spoedeisend is en waarvan is vastgesteld dat er op basis van de aanwezigheid van een vegetatielaag geen onaanvaardbare risico's bestaan. Bij de herinrichting van het perceel dient de verontreiniging te worden gesaneerd. De globale kosten voor de bodemsanering zijn geraamd op ca. € 24.000,00 exclusief BTW.

Het Rondje Enschede wordt zodanig gesitueerd dat het pad niet door de verontreinigde plek loopt.

Historisch gezien zijn er geen verdachte percelen bekend. Volgens de beschikbare gegevens bevinden zich in het plangebied geen verontreinigingen. Uit het uitgevoerde historisch onderzoek is niet gebleken dat de betroffen percelen verdacht zijn. Daarom is geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.2 Geluid

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege het wegverkeer op de Vanekerweg, de Brandemaatweg, de Voortsweg, de Braakweg en de Hegeboerweg.

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg.

Het plangebied is gelegen binnen de zones van de Braakweg en de Vanekerstraat. Binnen de zones zijn geen geluidgevoelige gebouwen en/of terreinen gelegen. De overige wegen zijn 30-km wegen waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Voor het overige ligt het plangebied niet in een geluidzone.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald.

Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen:

Bedrijven binnen het plangebied

Op grond van de VNG brochure dient de kinderboerderij op de Vanekerbeekweg 15 als een inrichting aangemerkt te worden, vallend in milieucategorie 2 volgens de Lijst van bedrijfstypen (zie bijlage bij de Regels). Bij de kinderboerderij zullen horeca activiteiten toegestaan zijn, vallend binnen milieucategorie 1 volgens de Lijst van bedrijfstypen. Ten aanzien van deze inrichting geldt een in acht te nemen (indicatieve) afstand van minimaal 30 meter. Er bevinden zich geen milieugevoelige functies binnen deze afstand.

De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

Invloed van omliggende bedrijven

Uit het onderzoek is gebleken dat de geïnventariseerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) buiten het plangebied vanuit milieuhinder geen knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen binnen het plangebied.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Luchtkwaliteit

In het kader van de herziening van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin o.a. de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Het plan voorziet in de volgende zaken:

  • De aanleg van een recreatief fiets- en wandelpad;
  • De aanleg van volkstuinen;
  • De realisatie van enkele kleine gebouwtjes t.b.v. recreatie/volkstuinen.

Hieronder zal worden ingegaan op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (zie onderstaande toelichting).
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) en het daarop gebaseerde 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' worden ruimtelijk-economische besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wm een grenswaarde bevat, niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

De in het 'Besluit niet in betekenende mate' opgenomen 3% grens vormt de algemene grens ter bepaling of een project al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarde. Deze grens geldt vanaf de vaststelling van het NSL (voorzien in het voorjaar van 2009). Totdat het NSL van kracht wordt geldt een tijdelijke 1% grens. Bovendien is in het Besluit een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling categorieën van gevallen aan te wijzen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Een project dat volledig binnen een aldus aangewezen categorie of combinatie van categorieën valt, beneden de daarvoor eventueel gestelde nadere begrenzing blijft en beschikt over eventuele daarbij genoemde voorzieningen of maatregelen, draagt in ieder geval niet in betekenende mate bij.

Het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) speelt dus een belangrijke rol in de nieuwe regelgeving en is uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen en de Regeling niet in betekenende mate. Als toelichting van het begrip 'niet in betekenende mate' is de “Handreiking 'niet in betekenende mate' (NIBM) luchtkwaliteit opgesteld. Deze handreiking heeft momenteel nog geen formeel juridische status, maar kan in situaties wel een houvast bieden voor besluiten als deze.

Overwegingen

Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van een aantal zaken die niet of nauwelijks een verkeersaantrekkende werking hebben. De ontwikkelingen zijn echter (nog) niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM als categorie van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen.

Gelet op de aard van het plan zal de realisatie ervan leiden tot een zeer beperkte toename van het gemotoriseerde verkeer. Dit geringe effect, in combinatie met de lage achtergrondwaarden ter plaatse (NO2 = 19,4 µg/m3; PM10 = 21,9 µg/m3 (incl. zeezoutcorrectie)) leidt er toe dat het plan als NIBM is aan te merken én tevens niet zal leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden.

Conclusie

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit ligt er geen belemmering voor de herziening van het plan.

5.1.5 Explosievenonderzoek

Enschede is in het verleden een aantal malen geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van diverse oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen.

De gemeente Enschede heeft in de periode 2002 tot 2008 voor de gehele stad een vooronderzoek gedaan conform de Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De BRL-OCE is een protocol, dat gedetailleerde eisen bevat gericht op de veiligheid en de kwaliteit van de opsporing van conventionele explosieven en waarin beschreven staat hoe het onderzoek uitgevoerd moet worden. Aan de hand van dit onderzoek zijn gebieden aangewezen die verdacht zijn van explosieven. De resultaten zijn vastgelegd op een Explosieven risicokaart, die door de gemeente Enschede is opgesteld (augustus 2008). Als een gebied verdacht is van explosieven, dient er een probleem- en risicoanalyse uitgevoerd te worden. Afhankelijk van het probleem en de risico's kunnen aanvullende werkzaamheden, zoals een explosievendetectie, noodzakelijk zijn.

Uit de informatie die bij de gemeente Enschede bekend is blijkt dat het plangebied "Stadsrandzone strook Vaneker" in beginsel verdacht is voor wat betreft de aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem. Er bestaat binnen de gemeente Enschede echter geen compleet beeld van de mogelijke aanwezigheid, de mate van verspreiding en de soort van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog die mogelijk in de bodem zijn achtergebleven binnen het plangebied. Met het oog daarop is door Explosive Clearance Group BV (hierna ECG) te Wijchen een probleeminventarisatie en probleemanalyse uitgevoerd inzake de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem.

Vervolgens heeft ECG geadviseerd aan de hand van een nader luchtfoto onderzoek het 'verdachte' gebied nader af te bakenen. ECG heeft vervolgens het rapport 'Luchtfotoanalyse ten behoeve van het vaststellen van het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied 'beektracé Vaneker te Enschede' opgesteld (zie bijlage).

Resultaat luchtfotoanalyse

Door middel van de uitgebreide luchtfotoanalyse is bepaald dat er binnen het beektracé geen sprake is van zichtbare bodemverstoringen die duiden op een verhoogd risico op het aantreffen van achtergebleven munitie artikelen. Er is derhalve geen sprake van verdachte gebieden, waardoor het afbakenen van verdachte gebieden, zoals geadviseerd in het voorgaande onderzoek, niet nodig is.

Conclusie

Aan de hand van de probleeminventarisatie, probleemanalyse en luchtfotoanalyse wordt geadviseerd om geen vervolg te geven aan het proces van explosievenopsporing vanwege het gebrek aan feitelijke gronden. De geplande werkzaamheden kunnen binnen het onderzoeksgebied regulier worden uitgevoerd. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Kabels, leidingen en straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.

Conclusie

Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen kabels, leidingen of straalpaden, die een belemmering vormen voor de toegelaten functie en die door middel van een juridische regeling in het bestemmingsplan beschermd zouden moeten worden.