direct naar inhoud van Artikel 5 Groen - Landgoedpark
Plan: Eschmarke Zuid West 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20102122-0003

Artikel 5 Groen - Landgoedpark

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen-Landgoedpark" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en verbetering van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  • c. in- en uitritten van en naar woningen;
  • d. bij deze doeleinden behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en andere werken.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Groen-Landgoedpark" aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in 5.1.;
  • b. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 5.2.2. en 5.2.3. mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.

5.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.3 Gebouwen, geen bouwwerken zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. de bouw van ecotunnels, faunapassages en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 5.1. is toegestaan

5.2.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogeliljkheden van aangrenzende gronden.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.3. onder a. voor een hoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  • b. lid 5.2.3. onder b, voor een hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 meter;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied waarop de bestemming "Groen - Landgoedpark" van toepassing is.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om op de voor "Groen- Landgoedpark" bestemde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    • 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    • 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    • 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    • 6. het aanbrengen van drainage;
    • 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik.
  • b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De onder a. bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.