direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20101753-0004

5.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Ten behoeve van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" en ten behoeve van de bouw van drie woningen op de hoek van de Hengelosestraat en Olieslagweg is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten, analyses en conclusies van dit onderzoek zijn verwoord in het rapport 'Verkennend en nader bodemonderzoek Olieslagweg 1" (Aveco de Bondt- projectnummer 092091, kenmerk R-PTW/150, d.d. 13 januari 2010). Dit rapport is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Samenvatting en interpretatie onderzoeksresultaten:

Grond:

Uit het onderzoek blijkt dat in het grondmengmonster MMbg van de zintuiglijk onverdachte bovengrond licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, zink, PCB en Pak zijn gemeten. In het grondmengmonster MMbg-v van de puin- en kolengruishoudende bovengrond is een matig verhoogd gehalte aan zink en zijn licht verhoogde gehalten aan cadmium, koper, kwik, lood en PAK gemeten. In het grondmengmonster MMog van de zintuiglijk onverdachte ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten gemeten.

Het aangetoonde gehalte aan zink in grondmengmonster MMbg-v overschrijdt de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Derhalve is het mengmonster uitgesplitst en zijn de deelmonsters geanalyseerd op zink en tevens op lood en PAK (de aangetoonde gehalten aan lood en PAK benaderen de tussenwaarde).

Uit de resultaten van de uitsplitsing blijkt dat de bovengrond ter plaatse van monsterpunt 05 een sterk verhoogde gehalte aan zink (380 mg/kg d.s. bij een interventiewaarde van 370 mg/kg d.s.) en licht verhoogde gehalten aan lood en PAK bevat. Ter bepaling van de omvang is een nader bodemonderzoek ter plaatse van en rondom monsterpunt 05 uitgevoerd (monsterpunten 1010 t/m 108) en zijn afperkende analyses in zowel horizontale als verticale richting uitgevoerd. Uit de analyseresultaten van het nader bodemonderzoek worden in horizontale richting in de -net als bij monsterpunt 05- puinhoudende bovengrond nog hooguit licht verhoogde gehalten aan zink aangetoond. In de ondergrond (monsterpunt 05-2, traject 50-100 cm -mv) is geen verhoogd gehalte aan zink gemeten. Uitgangspunt is dat onder de bestaande bebouwing geen verontreiniging aanwezig is, mede vanwege het aantreffen van een fundering (gestaakte boring 101 op fundering). De lokale marginale interventiewaarde overschrijding met zink in de bovengrond ter plaatse van monsterpunt 05 is zowel horizontaal als verticaal afgeperkt.

Bij het separaat geanalyseerde grondmonster 08 (0-50) zijn matig verhoogde gehalten aan lood en PAK en een licht verhoogd gehalte aan zink aangetroffen. De mate van bijmenging in de geanalyseerde monsters is wisselend, zodat een eenduidige relatie tussen aard en mate van de bijmenging en de verhoogde gehalten niet te leggen is.

Uit bovenstaande blijkt dat de gehele bovengrond van de onderzoekslocatie (zowel zintuiglijk onverdacht als puin- en/of kolengruishoudende) licht verhoogde gehalten aan zware metalen (koper, kwik, lood en zink), PCB en PAK bevat. Ter plaatse van één monsterpunt is een marginale overschrijding van de interventiewaarde voor de parameter zink gemeten (niet op basis van zintuiglijke waarnemingen te onderscheiden van de rest). Op de locatie is derhalve sprake van een diffuse heterogene verontreiniging met zware metalen (met name zink), PCB en PAK in de bovengrond, waarbij de gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit beneden de interventiewaarde is gelegen. Daarmee is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Uit het in dit onderzoeksrapport opgenomen tabel (tabel 9- overzicht grondmonsters en milieuhygiënische kwaliteit) blijkt dat de gemiddelde kwaliteit van de bovengrond kwaliteitsklasse industrie betreft.

Grondwater

In het grondwatermonster uit peilbuis 06 zijn licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel gemeten. De aangetoonde concentraties overschrijden de betreffende streefwaarden maar liggen beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek.

Conclusies:

Zintuiglijke waarnemingen.

In de bovengrond is plaatselijk vanaf het maaiveld tot maximaal 1 meter -mv puin en kolengruis/sintels aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen in de bovengrond concentreren zich voornamelijk op het zuidelijk terreingedeelte en ter plaatse van de oprit.

In de ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Het terreingedeelte ter plaatse van de oprit (en de bebouwing) is lichtelijk hoger gelegen.

Grond.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de gehele bovengrond van de onderzoekslocatie (zowel zintuiglijk onverdacht als puin- en kolengruishoudend) licht verhoogde gehalten aan zware metalen (koper, kwik, lood en zink), PCB en PAK bevat. Ter plaatse van één monsterpunt is een marginale overschrijding van de interventiewaarde gemeten (niet op basis van zintuiglijke waarnemingen te onderscheiden van de rest).

Op de locatie is sprake van een diffuse heterogene verontreiniging met zware metalen (met name zink), PCB en PAK in de bovengrond, waarbij de gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit beneden de interventiewaarde is gelegen (bodemkwaliteitsklasse industrie). Daarmee is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De lokale marginale interventiewaarde overschrijding met zink is vrijwel niet separaat te ontgraven, omdat geen specifieke kenmerken of een relatie tussen de zintuiglijke waarnemingen en het aangetoonde gehalte te leggen is.

In de zintuiglijke onverdachte ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten gemeten.

Grondwater.

In het ondiepe grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel gemeten.

Eindconclusie:

Gezien de onderzoeksresultaten is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Gegeven de in het bodemonderzoek beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen herontwikkeling (nieuwbouw).

Indien er in de toekomst bij eventuele grondwerkzaamheden of in het kader van de herontwikkeling en/of bouwactiviteiten grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze grond binnen de begrenzing van het perceel te verwerken. Hergebruik en/of afvoeren van grond buiten de terreingrenzen kan extra kosten met zich meebrengen, waarbij rekening gehouden moet worden met het afvoeren van grond met 'kwaliteitsklasse industrie'.

Beoordeling rapport bodemonderzoek Gemeente Enschede:

Een gedeelte van de tuin is plaatselijk sterk verontreinigd met zink. Het betreft de bovengrond over een oppervlakte van maximaal 12,5 m2 met een omvang van circa 7 m3. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging omdat minder dan 25 m3 grond in een gehalte boven de interventiewaarde wordt aangetroffen. Mocht in de toekomst ter plaatse van de sterk verontreinigde grond werkzaamheden worden verricht dient een plan van aanpak bij de afdeling handhaving ter beoordeling worden ingediend. Tevens is bij boring 08 in de bovengrond een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Op grond van de Wet bodembescherming dient aanvullend nader onderzoek plaats te vinden omdat de tussenwaarde wordt overschreden. Ter plaatse van deze boring is op grond van de huidige onderzoeksgegevens nog niet bekend of er gesaneerd dient te worden.

* * * * * * *

Naar aanleiding van deze gemeentelijke beoordeling is door Aveco de Bondt een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit nader bodemonderzoek (projectnummer 110334, kenmerk R-PTW/528, d.d. 24 februari 2011), is als bijlage (inclusief de beoordeling van beide onderzoeksrapporten door de gemeente Enschede) aan deze toelichting toegevoegd. De doelstelling van dit nader onderzoek is het nader in beeld brengen van een PAK- en loodverontreiniging op de onderzoekslocatie (matig verhoogde gehalten in de bovengrond ter plaatse van het monsterpunt 08 van het voorgaande bodemonderzoek). De conclusies van dit nader onderzoek luiden:

Zintuiglijke waarnemingen:

In de bovengrond is plaatselijk vanaf het maaiveld tot maximaal 0,5 meter -maaiveld kolengruis aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen in de bovengrond concentreren zich voornamelijk op het zuidelijke terreingedeelte.

Grond:

Bij dit nader bodemonderzoek zijn in horizontale richting vanaf het monsterpunt 08 nog licht (tot zeer plaatselijk) matig verhoogde gehalten aan lood en PAK aangetoond. De matige verontreiniging met lood en PAK in de bovengrond ter plaatse van monsterpunt 08 is tot onder de tussenwaarde afgeperkt op onderhavig perceel. Aangezien de interventiewaarde voor geen van de geanalyseerde parameters wordt overschreden, is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Uit het voorgaande verkennende en nader bodemonderzoek is gebleken dat de gehele bovengrond van de onderzoekslocatie (zowel zintuiglijk onverdacht als puin- en/of gruishoudend) licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PCB en PAK bevat. Op de locatie is sprake van een diffuse heterogene verontreiniging met zware metalen, PCB en PAK in de bovengrond, waarbij de gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit beneden de interventiewaarde is gelegen. Daarmee is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Resumé:

Gezien de onderzoeksresultaten is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen herontwikkeling (nieuwbouw).

Indien er in de toekomst bij eventuele grondwerkzaamheden of in het kader van de herontwikkeling en/of bouwactiviteiten grond vrij komt, wordt geadviseerd deze grond binnen de begrenzing van het perceel te verwerken. Hergebruik en/of afvoeren van grond buiten de terreingrenzen kan extra kosten met zich mee brengen, waarbij rekening gehouden moet worden met het afvoeren van grond met de kwaliteitsklasse 'industrie'.

Beoordeling rapport nader bodemonderzoek.

Dit nader onderzoek is eveneens door de gemeente Enschede beoordeeld. Het advies ten aanzien van laatstgenoemde (aanvullend) onderzoek luidt:

Ter plaatse van boring 08 is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en vormt geen belemmering in de ontwikkeling van de locatie. De bovengrond in de nabijheid van boring 08 is plaatselijk matig verontreinigd met PAK en zink. Een vervolgonderzoek nabij boring 08 is niet noodzakelijk.

5.1.2 Geluid

Aan de Olieslagweg zullen, na sloop van bestaande bebouwing, drie nieuwe woningen worden gebouwd. Om de bouw van de drie woningen mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1".

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidsgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde eisen is onderzoek nodig. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat in de toekomst de vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden zal overschrijden.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur.

Op geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien door Burgemeester en Wethouders een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat, om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied of bij de ontvanger, niet doeltreffend zijn vanwege bijvoorbeeld stedenbouwkundige-, verkeerskundige-, vervoerskundige-, landschappelijke- of financiële aard, maar wel voldaan kan worden aan de voorwaarden uit de Geluidsnota Enschede 2009-2012. Laatstgenoemde Geluidsnota is op 7 april 2009 door Burgemeester en Wethouders vastgesteld.

Onderzoek:

Door Aveco de Bondt is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegen. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek, bepaling van de geluidsbelasting van 3 nieuwe woningen aan de Olieslagweg te Enschede" (rapportnummer 09.2091.02, d.d. 22 februari 2011). Dit akoestisch onderzoek is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

In de nabijheid van het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslag- weg 1" zijn de Hengelosestraat, de Uranusstraat en de Olieslagweg gelegen. Op de Olieslagweg is een maximale snelheid toegestaan van 30 km/uur. Volgens de Wet geluidhinder mag deze weg daardoor, voor wat betreft de toetsing aan de voorkeursgrenswaarde, buiten beschouwing worden gelaten. De Olieslagweg zal echter wel een bijdrage leveren aan de akoestische kwaliteit in het plangebied. Naast de Hengelosestraat en de Uranusstraat is de Olieslagweg dan ook in het onderzoek meegenomen.

Resultaten.

- Vanwege het wegverkeer op de Hengelosestraat bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 59 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.

- Vanweg het wegverkeer op de Uranusstraat bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 36 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

- Vanwege het wegverkeer op de Olieslagweg (met een 30 km/uur-regime) bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 50 dB. Toetsing aan de voorkeursgrenswaarde is niet noodzakelijk omdat de weg niet is voorzien van een zone.

Hogere waarde.

Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien door Burgemeester en Wethouders een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (Bezwaren van stedenbouwkundige-, verkeerskundige-, vervoerskundige-, landschap- pelijke- of financiële aard), en voldaan kan worden aan de voorwaarden uit de Geluidsnota.

In het akoestisch onderzoek is de mogelijkheid van bron- en overdrachtsmaatregelen onderzocht. Als bronmaatregel is gekeken naar het toepassen van stil asfalt (dunne deklagen). Als overdrachtsmaatregel is gekeken naar het plaatsen van geluidschermen.

Met genoemde maatregeln is het mogelijk om de geluidsbelasting te reduceren, echter, de reductie is onvoldoende om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Hiermee wordt aan de eerste eis om een hogere waarde te kunnen vaststellen, voldaan.

In de Geluidsnota is verder bepaald dat om een hogere waarde te kunnen vaststellen:

- een woning tenminste één geluidluwe gevel heeft. Een gevel is geluidluw indien de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde die voor elk van de afzonderlijke te onderscheiden geluidsbronnen geldt.

- Verblijfsruimten en buitenruimten (indien beschikbaar) bij voorkeur gelegen zijn aan de geluidluwe zijde van de woning.

Vanwege de Hengelosestraat bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 59, 53 en 52 dB op respectievelijk woning 1, 2 en 3. Hiermee wordt voldaan aan de ten hoogst toegestane hogere waarde van 63 dB zoals die in de Geluidsnota is opgenomen.

Alle drie de woningen beschikken ovdre een geluidluwe gevel. Van woning 1 is de zuidgevel geluidluw en van woning 2 en woning 3 is de oostgevel (zowel op de begane grond als op de 1e verdieping) geluidluw.

Bij woning 1 wordt de buitenruimte aan de noord- en oostzijde gesitueerd. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ca. 50 m2 buitenruimte geluidluw is (geluidsbelasting ten hoogste 48 dB).

Gezien de situering van de woningen is het niet mogelijk om alle geluidgevoelige buitenruimte aan de geluidluwe zijde van de woningen te situeren. Voor een gedeelte van de geluidgevoelige ruimten is dit wel mogelijk.

Uit voorgaande blijkt dat aan de voorwaarden zoals die in de Wet geluidhinder en de Geluidsnota staan omschreven, voor het vaststellen van een hogere grenswaarde wordt voldaan.

Conclusie:

In het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" wordt de realisatie van drie woningen mogelijk gemaakt. Vanwege het wegverkeer op de Hengelosestraat wordt op de drie geprojecteerde woningen niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de wet geluidhinder.

Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien door Burgemeester en Wethouders een hogere waarde vaststellen. Aan de voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde wordt conform de Geluidsnota voldaan.

Gelijktijdig met het in procedure brengen van dit bestemmingsplan zal een procedure worden gestart voor het vaststellen van een hogere waarde.

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

I.v.m.de voorbereiding van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen.

Hieronder volgen de conclusies van het onderzoek:

Bedrijven binnen het plangebied

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" bevinden zich geen bedrijven en/of inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen woningbouwplannen op deze locatie.

Invloed van omliggende bedrijven

AOC, Hengelosestraat 481

In de directe omgeving van het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1", bevindt zich het opleidingscentrum van het AOC. Een dergelijke inrichting valt volgens de Lijst van bedrijfstypen onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' -Onderwijs (scholen voor beroeps-, hoger- en overig onderwijs). Een dergelijke inrichting valt in de categorie 2 waarvoor een normafstand tot milieugevoelige functies van 30 meter in acht dient te worden genomen. Deze afstand wordt in hoofdzaak bepaalt door het aspect 'geluid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101753-0004_0017.jpg"

Situatie omgeving Olieslagweg met ten oosten van de Olieslagweg de locatie van het plangebied (geel vlak). Ten westen van de Olieslagweg (oranje en roze kleur) bevinden zich de terreinen en gebouwen van het opleidingscentrum AOC. Ten westen van het AOC (groene kleur) bevindt zich de Westerbegraafplaats aan de Hengelosestraat.

Aan de oostzijde van het opleidingscentrum, ten westen van de Olieslagweg, bevinden zich een aantal bestaande woningen (Olieslagweg 2 t/m 6). Het opleidingscentrum dient te voldoen aan de strenge geluidsnormen van het Activiteitenbesluit a.g.v. de aanwezigheid van genoemde woningen. Deze geluidsnormen zijn maatgevend. De drie nieuw te bouwen woningen op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg zijn op grotere afstand van het opleidingscentrum gesitueerd en kan er zelfs gesproken worden dat de bestaande woningen aan de Olieslagweg een afschermende functie vervullen naar de geplande nieuwbouw. Tot voor zover bekend zijn er geen klachten van omwonenden ten aanzien van de dit opleidingscentrum ten aanzien van het aspect geluid en kan het opleidingscentrum blijven voldoen aan de (geluids)voorschriften van het Activiteitenbesluit. Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van dit opleidingscentrum geen belemmering is voor de nieuwbouw- plannen op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg.

Westerbegraafplaats Hengelosestraat.

Aan de westzijde van het AOC bevinden zich de terreinen van de Westerbegraafplaats. Een dergelijke inrichting valt volgens de Lijst van bedrijfstypen onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk'- Overige dienstverlening (begraafplaatsen). Een dergelijke inrichting valt in de categorie 1. Voor een dergelijke inrichting geldt enkel een normafstand van 10 meter waarbij het aspect 'geluid' maatgevend is. Het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" is op geruime afstand van de begraafplaats gelegen (ruim 95 meter). De begraafplaats aan de Hengelosestraat vormt geen belemmering voor de nieuwbouwplannen op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg.

5.1.4 Externe veiligheid

Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:

  • a. Het 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO);
  • b. Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
  • c. De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
  • d. De 'circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Vanwege de veroudering van dit document is voorts het voorstel 'Bestuurlijke afspraken risicoafstanden aardgastransportleidingen' van 1 juli 2005 en het Programmaplan Buisleidingen van 10 januari 2006.

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent en zonder bescherming op de betreffende plek bevindt, dodelijk verongelukt door een calamiteit. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Risicokaarten gemeente Enschede en provincie Overijssel

De risicokaart is een plattegrond met informatie over risicolocaties. Bij het raadplegen van de risicokaarten van de gemeente Enschede en provincie Overijssel, is gebleken dat er zich in de omgeving van de projectlocatie geen bedrijven of functies bevinden die een risico vormen in het kader van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101753-0004_0018.jpg"

Uitsnede risicokaart provincie Overijssel

Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). In de circulaire wordt uitgegaan van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:

  • identificatie van risico's;
  • normstelling en toetsing aan normen;
  • indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.

De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen.

Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005).

Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd.

Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn geen wegen gelegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.

Anticiperen op het basisnet

In dit kader is het goed om het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen te noemen. In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2006) die is toegezonden aan de Tweede Kamer, wordt het basisnet aangekondigd, waarin voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor wordt bepaald welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte erom heen kan worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Bestuurders, bedrijfsleven, omwonenden, en hulpverleners en rampenbestrijding weten zo waar ze aan toe zijn.

Het in ontwikkeling zijnde basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:

  • a. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1);
  • b. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden (categorie 2);
  • c. verbindingen met beperkingen voor het vervoer waar geen ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 3).

Beperking van de ruimtelijke ontwikkeling komt tot uitdrukking in een vaste veiligheidszone rond de verbinding (categorie 1). Beperkingen voor het vervoer worden uitgedrukt in gebruiksruimte, die aangeeft hoeveel en welke gevaarlijke stoffen over de verbinding mogen worden vervoerd (categorie 3). Het basisnet is nog niet ingevuld, maar zal in ieder geval de belangrijkste haven- en (petrochemische) industrielocaties uit de Nota Ruimte met elkaar verbinden door spoor-, water- en autowegen uit de categorieën 1 en 2. Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen', is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Bij categorie 3 gelden waarschijnlijk geen afstandseisen. Echter is het nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2010 het basisnet wordt vastgesteld.

De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, ter plaatse van de projectlocatie dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.

Railverkeer

Het plangebied ligt op ca. 730 meter van de spoorweg Hengelo - Enschede – Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaats- gebonden risico en groepsrisico worden voor het baanvak Hengelo - Enschede – Gronau dan ook niet overschreden.

Scheepvaart

In de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003) wordt een indicatie gegeven van de vervoerintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Uit de atlas kan worden opgemaakt dat het Twentekanaal tussen Hengelo en Enschede enkel wordt gebruikt voor het vervoer van brandbare vloeistoffen.

Uit de atlas blijkt tevens dat er geen plaatsgebonden risico is berekend en dat er ook geen sprake is van een groepsrisico. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft hier geen rekening mee te worden gehouden, aangezien het plangebied niet nabij het Twentekanaal is gelegen.

Bedrijvigheid

Binnen het plangebied of in de directe omgeving van de planlocatie zijn ook geen risicovolle inrichtingen en andere bedrijven gelegen welke in het kader van de externe veiligheidsbeoordeling aandacht behoeven.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.

Conclusie

Ter plekke van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en is het plan wat betreft externe veiligheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

5.1.5 Luchtkwaliteit.

Wettelijk kader

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Wet ruimtelijke ordening

In het licht van een goede ruimtelijke ordening moet voor wat betreft luchtkwaliteit veelal verder worden gekeken dan de juridische verplichtingen op basis van de Wet milieubeheer. De handreiking bij de Wet milieubeheer geeft expliciet aan dat de AMvB 'gevoelige bestemmingen' nadere regels betreft die verplicht nageleefd moeten worden en geen vervanging is van het principe 'goede ruimtelijke ordening'.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Beoordeling onderzoeksresultaten gemeente Enschede

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (zie onderstaande toelichting).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Alleen ruimtelijke projecten die in betekenende mate de luchtkwaliteit verslechteren worden nog indirect getoetst aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Het gaat hierbij om grote projecten. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een project die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert, aangezien het dermate gering van omvang is dat er niet of nauwelijks wordt bijgedragen aan luchtverontreiniging.

Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

5.1.6 Explosievenonderzoek

Enschede is in het verleden een aantal malen geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van diverse oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen,

De gemeente Enschede heeft in de periode 2002 tot 2008 voor de gehele stad een vooronderzoek gedaan conform de Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De BRL-OCE is een protocol, dat gedetailleerde eisen bevat gericht op de veiligheid en de kwaliteit van de opsporing van conventionele explosieven en waarin beschreven staat hoe het onderzoek uitgevoerd moet worden. Aan de hand van dit onderzoek zijn gebieden aangewezen die verdacht zijn van explosieven. De resultaten zijn vastgelegd op een Explosieven risicokaart, die door de gemeente Enschede is opgesteld (augustus 2008).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101753-0004_0019.jpg"

Als een gebied verdacht is van explosieven, dient er een probleem- en risicoanalyse uitgevoerd te worden. Afhankelijk van het probleem en de risico's kunnen aanvullende werkzaamheden, zoals een explosievendetectie, noodzakelijk zijn.

Uit de Explosieven risicokaart volgt, dat het plangebied geen verdachte locatie is ten aanzien van explosieven.

5.1.7 Duurzaamheid

Duurzaamheid, klimaatverandering, energiebesparing zijn begrippen die volop op lokale, nationale en internationale agenda's staan. Het Kyotoprotocol uit 1997 is een belangrijke stap geweest in de mondiale bewustwording rond klimaatverandering.

Duurzaamheid heeft alles te maken met de schaarste van de hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht. De oppervlakte van de aarde is eindig, de voorraden grondstoffen zijn eindig en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en de omgeving zijn eindig. Maar ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed functionerende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur, kennis, en andere voor een duurzame welvaart noodzakelijke hulpbronnen, zijn niet in onbeperkte mate aanwezig. Vanwege de schaarste van al deze hulpbronnen is het niet vanzelfsprekend dat de huidige welvaart duurzaam is, dat wil zeggen, tot in lengte van dagen gecontinueerd kan worden. Dit maakt duurzaamheidsbeleid tot een maatschappelijke noodzaak. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht.

Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren. Het betekent ook dat voortdurend zorg moet worden besteed aan een verbetering van de sociale kwaliteit van de samenleving en dat geïnvesteerd moet worden in onderling vertrouwen en sociale participatie.

Duurzaamheidsbeleid

In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing en duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie, bewustwordingscampagnes.

Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: Aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waar we de komende jaren vooral op inzetten. Daarmee grijpt de gemeente, tijdens de huidige economische recessie, de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners.

Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.