direct naar inhoud van 5.4 Ecologie en natuurwetgeving
Plan: Glanerbrug 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20101314-0003

5.4 Ecologie en natuurwetgeving

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteiti. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Nota Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden. De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de 'Natura 2000' gebieden (artikel 10a) en de beschermde natuurmonumenten (artikel 10). Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden. Voor veel Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten worden vastgesteld. Zo lang de Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijnde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie bevoegd gezag is) vereist.

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  • 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  • 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
  • 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Ecologie en het plangebied "Glanerbrug 2010”

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" wordt wel aan de west- (ecozone "De Eschmarke") en oostzijde (ecozone "Glanerbeek") geflankeerd door gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Voor zover deze gebieden binnen de plangrenzen zijn gelegen is daarvoor een beschermende natuurbestemming opgenomen. Door de aanleg van deze zones blijft uitwisseling mogelijk cq wordt uitwisseling mogelijk gemaakt tussen dieren (en ook planten) ten noorden en zuiden van de stedenband Gronau (D), Enschede en Hengelo. Doelsoorten van ecozone “De Eschmarke” zijn boomkikker en kamsalamander. In deze zone bevinden zich dan ook meerdere poelen. Rondom de poelen liggen schrale weilanden. Ecozone “Glanerbeek” is een zogenaamde natte verbindingszone. De beek met haar oeverzone is met een gemiddelde breedte van 25 meter natuurvriendelijk ingericht. Doelsoorten zijn onder anderen kamsalamander, waterspitsmuis, ijsvogel en grote gele kwikstaart. Een derde belangrijke ecologische verbinding is de groenstructuur langs de spoorlijn Enschede-Gronau, deze loopt ook door Glanerbrug. Aan weerszijden van het spoor staan bomen en struiken. Vooral voor vleermuizen maar ook voor overige zoogdieren, reptielen en vogels zijn spoorwegbermen belangrijk voor de oriëntatie en als leefgebied. Via de groenstructuur langs het spoor kunnen soorten tot diep in de kern van Glanerbrug komen.

Ecologisch onderzoek en het plangebied "Glanerbrug 2010"

Het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. Wel is onderzocht of ten behoeve van de drie nieuwe ontwikkelingen die in het bestemmingsplan planologisch worden mogelijk gemaakt flora- en fauna onderzoek noodzakelijk is.

Uitbreiding Gerardusschool, Kerkstraat 155

De locatie waar de uitbreiding van de Gerardusschool en de in de toekomst gewenste realisatie van een tweede zoen- en zoefstrook zijn geprojecteerd is momenteel deels verhard (schoolplein) en deels groen (weiland met enig opgaand groen aan de rand van het huidige schoolplein). Op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde planten- en diersoorten worden hier niet verwacht. Deze soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Ook het uit te breiden schoolgebouw zelf leent zich qua vorm en materialisering niet voor de aanwezigheid van gebouwbewonende diersoorten als huismus of vleermuizen. Het uitvoeren van flora- en fauna onderzoek ten behoeve van deze ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.

Nieuwbouw jeugdhonk "De Hut", Schipholtstraat 45

Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie van het jeugdhonk "De Hut", direct aangrenzend aan het sportcentrum "De Brug", is momenteel deels verharding en deels een schraal stuk groen met een drietal bomen aanwezig. De meest oostelijke (berken)boom blijft gehandhaafd, de andere twee bomen en het groen zullen plaats maken voor de nieuwbouw. Op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde planten- en diersoorten worden hier niet verwacht. Deze soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Het uitvoeren van flora- en fauna onderzoek ten behoeve van deze ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.

Nieuwbouw twee vrijstaande woningen Kerkstraat 282/284

Ter plaatse van de woningbouwlocatie Kerkstraat 282/284 is momenteel een met gaas omheind grasveld aanwezig, zonder bomen of enige andere opgaande begroeiing. Op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde planten- en diersoorten worden hier niet verwacht. Deze soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Het uitvoeren van flora- en fauna onderzoek ten behoeve van deze ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ecologisch onderzoek nieuwbouw Ariëns Zorgpalet Gronausestraat

In het kader van het recentelijk in werking getreden bestemmingsplan “Glanerbrug, Redemptoristenpark 1”, ten behoeve van de vervangende nieuwbouw van het zorgcentrum van Ariëns Zorgpalet, is er in 2009/2010 door ecologisch adviesbureau Econsultancy een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapportage “Aanvullend ecologisch onderzoek Spoorbaanstraat Glanerbrug”, projectnr. 10045423.ENS.LYC.ECO2 d.d.d. 1 oktober 2010). Uit dit onderzoek is gebleken dat het uitvoeren van mitigerende maatregelen voor vleermuizen (laatvlieger en gewone dwergvleermuis) noodzakelijk is om de functionaliteit van de locatie voor deze soort te kunnen garanderen. De uit te voeren mitigerende maatregelen zijn vastgelegd in een door Econsultancy opgesteld activiteitenplan (Activiteitenplan Spoorbaanstraat Glanerbrug, projectnr. 10106165.ENS.LYC.ECO3 d.d. 17 januari 2011), waarbij is uitgegaan van een 'worst case' scenario. Het uitvoeren van de mitigerende maatregelen conform het activiteitenplan is in de vorm van een voorwaardelijke bestemming vastgelegd in het bestemmingsplan “Glanerbrug, Redemptoristenpark 1”. Deze specifieke voorwaardelijke bestemming is in het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” gecontinueerd.

conclusie:

Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.