direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20091999-0004

4.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid. Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging van het plangebied aan belangrijke verkeerswegen en de aanwezige bedrijvigheid in en rondom het plangebied.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (zoals deze luidt per 1 juli 2008) is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In deze paragraaf wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

4.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Ten behoeve van het bestemmingsplan "Getfert-Perik-Hogeland, Herziening 2" is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (dossieronderzoek). Dit onderzoek heeft uitgewezen dat vanuit het verleden en heden op de locatie aan de Kuipersdijk 112-116 geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek wordt op basis van dit gegeven niet noodzakelijk geacht.

Op de naastgelegen locatie Kuipersdijk 118-122 was in het verleden een garagebedrijf gevestigd. Ter plaatse is o.a. een verontreiniging met minerale olie in het grondwater geconstateerd nabij de perceelsgrens van het pand met het nummer 112.

Indien tijdens de bouwwerkzaamheden grondwater aan de bodem wordt onttrokken dient dit vooraf bij de gemeente Enschede te worden gemeld zodat bepaald kan worden of er maatregelen ten aanzien van de grondwaterverontreiniging op het naastgelegen perceel noodzakelijk zijn.

4.1.2 Geluidhinder

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het aspect geluid vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat in de toekomst de vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden zal overschrijden.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt de uitbreiding en verbetering van het bestaande pand Kuipersdijk 112-116, ten behoeve van detailhandel en een naaiatelier, mogelijk te maken. Het gaat hierbij om de uitbreiding van bestaande 'niet-geluidgevoelige' functies. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.3 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de risico's voor de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Dit zijn:

  • 1. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • 2. het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen, wegen en spoorwegen);
  • 3. het gebruik van luchthavens.

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan heeft het kabinet de lijnen uitgezet voor de vernieuwing van het beleid inzake externe veiligheid. Het uiteindelijke beleidsdoel is de burger in zijn woon-, werk- of leefomgeving te beschermen door er voor te zorgen dat het persoonlijke risico veroorzaakt door activiteiten met gevaarlijke stoffen voldoende klein is. Tevens is het beleidsdoel erop gericht de kans op een ramp voldoende klein te houden. Burgers mogen voor de veiligheid van hun woonomgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau. De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers moet expliciet worden afgewogen en verantwoord. Daarbij spelen maatschappelijke baten van en de beschikbare alternatieven voor de desbetreffende activiteit een belangrijke rol.

Gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) formuleert milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid. Met dit besluit zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi de bevoegd gezagen Wet milieubeheer en Wet ruimtelijke ordening afstand te houden tussen kwetsbare objecten (objecten waar zich (veel) mensen ophouden) en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het Bevi het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovolle inrichting. Hiertoe is de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden. Het Revi beschrijft de normen met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het Bevi (en het daarbij behorende Revi) naleven bij de opstelling van bestemmingsplannen (en bij het verlenen van milieuvergunningen). Eén van de normen is dat zowel de gemeentelijke als de regionale brandweer bij dergelijke plannen om advies moet worden gevraagd. In het Bevi is voor het plaatsgebonden risico ten opzichte van kwetsbare objecten een grenswaarde opgesteld, met betrekking tot beperkt kwetsbare objecten is het plaatsgebonden risico een richtwaarde. Het onderscheid in het Bevi tussen de waarden voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten in bestaande en nieuwe situaties voor kwetsbare objecten komt uiterlijk in 2010 te vervallen. De normen in het Bevi zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een risico-effectbenadering. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden; gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. In het Bevi is geen harde norm voor het groepsrisico vastgelegd. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te hanteren, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht. In het Bevi is een voorschrift opgenomen (artikel 13) op grond waarvan inzicht moet worden gegeven in de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent een inspanningsverplichting bij de besluitvorming rond ruimtelijke plannen, waarbij onder andere de mogelijkheden tot het verlagen van de risico's, de zelfredzaamheid en de hulpverlening van belang zijn. Hiervoor is door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico opgesteld, een document dat een handleiding geeft met betrekking tot het verantwoorden van het groepsrisico.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.

Transport van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt het beleid beschreven inzake de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Een wettelijke verankering van deze risiconormen is in voorbereiding. Het vervoer van gevaarlijke stoffen kent verschillende modaliteiten:

  • vervoer over de weg;
  • vervoer over het spoor;
  • vervoer over water (zee en binnenwater);
  • vervoer door buisleidingen.

Voor de modaliteiten weg, spoor en water zijn in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat de zogenoemde risicoatlassen opgesteld. Hierin zijn voor de verschillende modaliteiten de risico's en mogelijke knelpunten in kaart gebracht. Deze atlassen geven een beeld van de bestaande situatie met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor buisleidingen is een dergelijke atlas nog niet opgesteld. Momenteel is een herziening van de wetgeving betreffende het vervoer door buisleidingen in voorbereiding. Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is ook de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van deze wet is degene die gevaarlijke stoffen vervoert verplicht de bebouwde kom zoveel mogelijk te vermijden. Deze verplichting geldt niet indien het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden of lossen of indien er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. Op grond van artikel 18 van voornoemde wet kan de gemeenteraad op het grondgebied van zijn gemeente wegen of weggedeelten aanwijzen waarover bij ministeriële regeling aangewezen gevaarlijke stoffen bij uitsluiting mogen worden vervoerd. Binnen de gemeente Enschede zijn door de gemeenteraad de volgende wegen en weggedeelten aangewezen voor de routering:

  • Rijksweg A35/N35
  • Rijksweg N18 inclusief Westerval en Usselerrondweg tot en met de kruising met de Haaksbergerstraat.

Deze routering sluit aan bij de door het Regionale Veiligheidsberaad uitgesproken wens tot een doorgaande regionale routering van gevaarlijke stoffen in Twente.

Transport gevaarlijke stoffen en het plangebied "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2"

Op basis van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is het transportrisico van alle modaliteiten met betrekking tot het plangebied "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2" beoordeeld. De resultaten daarvan worden hieronder weergegeven.

Modaliteit Weg: Het plangebied is niet gesitueerd aan of nabij een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Voor transport van gevaarlijke stoffen over de transporttrajecten door en langs het plangebied dient bij het bevoegd gezag ontheffing te worden aangevraagd.

Modaliteit Spoor: Het plangebied is niet gesitueerd aan of nabij een spoorlijn waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt.

Modaliteit Water: Het plangebied is niet gesitueerd aan of nabij een waterweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt.

Modaliteit Buisleidingen: In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig.

Het gebruik van luchthavens

De aanwezigheid in de omgeving van vliegvelden en grote luchthavens is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld, met name bij het opstijgen en landen. Het risico bestaat uit grote luchtvaartongevallen waarbij zowel civiele als militaire toestellen en zowel passagiers- als vrachttoestellen betrokken kunnen zijn. Het gaat daarbij vooral om:

  • crashes op of nabij een vliegveld tijdens het opstijgen of het maken van een (nood)landing;
  • het neerstorten van een vliegtuig in het buitengebied;
  • het neerstorten van een vliegtuig op bebouwing.

De effecten van dit ramptype die bestreden moeten worden zijn als volgt samen te vatten: relatief veel dodelijke slachtoffers, vooral brandwonden en mechanisch letsel en de mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2" is hemelsbreed op ca. 6 kilometer van het vliegveld Twente gelegen. Op de afbeelding "risico's luchtvaartongevallen" hieronder zijn de start- en landingsbanen op het vliegveld aangeduid met rode lijnen als zijnde de gebieden waar 75 procent van de ongevallen plaatsvindt. Het met donkergeel aangegeven gebied is het gebied waar 10 procent van de ongevallen plaatsvindt. Het plangebied is niet gelegen binnen het op de kaart in donkergeel aangegeven gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20091999-0004_0008.jpg"

afbeelding: kaart risico's luchtvaartongevallen (bron: provincie Overijssel)

Externe veiligheid en het plangebied "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2"

Binnen het plangebied "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2" zijn geen bedrijven aanwezig waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. Binnen het plangebied zijn ook geen andere risicovolle inrichtingen aanwezig. Het plangebied "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2" is niet gelegen in de directe omgeving en/of in het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of anderszins risicovolle inrichting buiten het plangebied. In het ter plaatse nog geldende bestemmingsplan "Getfert-Perik-Hogeland noord" is de vestiging van risicovolle bedrijven uitgesloten. In het voorliggende bestemmingsplan "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2" worden risicovolle inrichtingen eveneens uitgesloten.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Atto Gordijnen, gevestigd aan de Kuipersdijk 112-116 te Enschede, is voornemens het bestaande pand uit te breiden met ca. 50 m2. Gezien het feit dat de realisatie hiervan niet past in het vigerende bestemmingsplan (Getfert-Perik-Hogeland Noord) is hiervoor een herzieningsprocedure op basis van de Wet Ruimtelijke Ordening noodzakelijk. In het kader van deze procedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin o.a. de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. In deze notitie zal worden ingegaan op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.


Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.


Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

" Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.

" Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

" Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging

" Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat per 1 augustus 2009 in werking is getreden.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

" Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

" De Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

" De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.

" De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

" Het Besluit gevoelige bestemmingen.


Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.


Overwegingen

De uitbreiding zal niet of nauwelijks leiden tot een aanvullende verkeersaantrekkende werking. Verder worden er geen aanvullende relevante emissiebronnen gerealiseerd.

Op grond van het bovenstaande mag worden aangenomen dat het plan niet of nauwelijks gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Dit geringe effect, in combinatie met de lage achtergrondwaarden ter plaatse, leidt er toe dat het plan als NIBM kan worden aangemerkt én tevens niet zal leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden.


Conclusie

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit ligt er geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.1.5 Explosievenonderzoek.

Enschede is in het verleden een aantal malen geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen.

De gemeente Enschede heeft in de periode 2002 tot 2008 voor de gehele stad een vooronderzoek gedaan conform de Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De BRL-OCE is een protocol, dat gedetailleerde eisen bevat gericht op de veiligheid en de kwaliteit van de opsporing van conventionele explosieven en waarin beschreven staat hoe het onderzoek uitgevoerd moet worden. Aan de hand van dit onderzoek zijn gebieden aangewezen die verdacht zijn van explosieven. De resultaten zijn vastgelegd op een Explosieven risicokaart, die door de gemeente Enschede is opgesteld (augustus 2008). Als een gebied verdacht is van explosieven, dient er een probleem- en risicoanalyse uitgevoerd te worden. Uit de Explosieven risicokaart volgt dat het plangebied "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2" geen verdachte locatie is ten aanzien van explosieven in de bodem. De mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem van het plangebied vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20091999-0004_0009.jpeg"

Uitsnede Explosieven risicokaart.

Uit de bij de gemeente Enschede bekende informatie blijkt dat het plangebied "Getfert-Perik-Hogeland Noord, Herziening 2" in beginsel verdacht is voor wat betreft de aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem. Er bestaat binnen de gemeente Enschede echter geen compleet beeld van de mogelijke aanwezigheid, de mate van verspreiding en de soort van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog die mogelijk in de bodem zijn achtergebleven binnen het plangebied.

Er bestaat echter geen wettelijke- of beleidsmatige basis die het eisen van een explosievenrisico-onderzoek door de initiatiefnemer van dit bestemmingsplan rechtvaardigen. De initiatiefnemer is door ons gewezen op het feit dat de locatie Kuipersdijk 112-116 gelegen is in een gebied dat, voor wat betreft de aanwezigheid van mogelijke explosieven in de grond, als verdacht wordt aangemerkt. Tevens is in het kader van de Arbo-wetgeving de initiatiefnemer van dit bestemmingsplan gevraagd de aannemer van dit gegeven op de hoogte te stellen. Een en ander zal tevens in de ter zijner tijd te verlenen bouwvergunning worden geregeld.