direct naar inhoud van 3.1 Rijksbeleid
Plan: Hardick-Seckel
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20082400-0004

3.1 Rijksbeleid

De belangrijkste bronnen waarin het rijksbeleid tot uitdrukking komt zijn de nota's over de ruimtelijke ordening, structuurvisies en andere beleidsbeslissingen die van belang zijn voor het nationaal ruimtelijk beleid.

Nota Ruimte

Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor Ontwikkeling". De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. Uitwerkingen van deze Nota zijn onder andere de Nota Mobiliteit, de Agenda Vitaal Platteland, de Nota Pieken in de Delta en het Actieprogramma Cultuur en Ruimte. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De Nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. De tekst van de Nota Ruimte geldt als deel 4 van de planologische kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid en vervangt de ruimtelijk relevante nota's behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) en het Structuurschema Groene Ruimte. De Nota Ruimte is met het in werking treden van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 aangemerkt als structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.3 van de wet. In het resterende deel van deze paragraaf worden enkele belangrijke thema's uit de Nota Ruimte kort besproken.

Nationale stedelijke netwerken

Nederland ontwikkelt zich tot een "netwerksamenleving" en een "netwerkeconomie". Enerzijds schrijdt de individualisering voort, anderzijds raken al die individuen steeds sterker met elkaar verbonden in tal van netwerken. Deze ontwikkeling heeft ook op ruimtelijk gebied grote gevolgen. Tussen steden en stedelijke gebieden ontstaat steeds meer samenhang. Het kabinet juicht deze ontwikkeling in de richting van "stedelijke netwerken" toe. Samenwerking binnen zulke netwerken vergroot het draagvlak voor voorzieningen en diensten en opent mogelijkheden voor een optimale omgang met de schaarse ruimte. Om op deze trend in te spelen benoemt het Rijk zes nationale stedelijke netwerken. De ontwikkeling van deze netwerken krijgt prioriteit. Hetzelfde geldt voor een dertiental economische kerngebieden, die grotendeels binnen deze stedelijke netwerken gelegen zijn. De nationale stedelijke netwerken zijn: Randstad Holland, Brabantstad, Zuid-Limburg, Twente, Arnhem-Nijmegen en Groningen-Assen. Drie economische kerngebieden liggen buiten deze stedelijke netwerken: Wageningen-Ede-Veenendaal-Rhenen, Venlo en Vlissingen-Kanaalzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20082400-0004_0012.jpg"

afbeelding: situering stedelijke netwerken in Nederland

Nationale stedelijke netwerken zijn grote(re) en kleinere steden, gescheiden door open ruimten. De samenstellende steden en centra vullen elkaar aan en versterken elkaar, zodat zij samen meer te bieden hebben dan elk afzonderlijk. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de nationale stedelijke netwerken een nieuwe bestuurslaag gaan vormen. De samenwerking tussen de overheden binnen het netwerk is vrijwillig, flexibel en pragmatisch. Het Rijk verwacht dat de gemeenten afspreken hoe ze het bundelingsbeleid zullen vormgeven, in overleg met de provincies en de WGR-plusregio's. Binnen elk nationaal stedelijk netwerk geeft het Rijk indicatief een aantal gebieden aan waarin de verstedelijking wordt gebundeld. Provincies, WGR-plusregio's en gemeenten leggen deze bundelingsgebieden vast in hun plannen en werken het verstedelijkingsbeleid verder uit. Het is niet de bedoeling dat de bundelingsgebieden helemaal verstedelijken. Weliswaar ligt de nadruk op verstedelijking maar er moet ook ruimte worden gepland voor water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw. In de bundelingsgebieden moeten stad en land in samenhang met elkaar worden ontwikkeld.

Groen in en om de stad

Stadsbewoners zoeken steeds vaker 'groene' recreatiemmogelijkheden in en om de stad. De mogelijkheden daartoe hebben echter geen gelijk tred gehouden met deze toename in vraag: in de nationale stedelijke netwerken is de ontwikkeling van recreatievoorzieningen achtergebleven bij de verstedelijking. Het Rijk vindt het daarom van belang dat de betrokken overheden voldoende ruimte reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad, zodat duurzame recreatieve landschappen ontstaan en worden behouden. Een specifieke rol is daarbij weggelegd voor de voormalige "Rijksbufferzones". Deze gebieden zijn in het verleden aangewezen om de stadsgewesten ruimtelijk van elkaar te scheiden en sindsdien gevrijwaard van grootschalige bebouwing. Naast hun belangrijke 'bufferfunctie' hebben deze gebieden een toenemende rol gekregen als recreatiemogelijkheid voor de stedelijke bevolking. Gezien de grote tekorten op dit gebied is het belangrijk dat het accent nog meer komt te liggen op dagrecreatie. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in deze gebieden mogelijk, mits de landschappelijke en recreatieve kwaliteiten daardoor niet worden aangetast. De verantwoordelijkheid voor deze transformatie van de bufferzones ligt bij de provincies, WGR-plusregio's en samenwerkende gemeenten. Wel heeft het Rijk een stimulerende rol en zal het Rijk het planologisch regime voor de voormalige bufferzones toetsen. Het Rijk zal de eerder gemaakte investeringsafspraken voor de bufferzones nakomen. In het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland wordt de inzet van rijksgelden verder uitgewerkt.

Milieu en veiligheid

Op het gebied van milieu en veiligheid krijgen provincies en gemeenten meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk. Het Rijk legt de basismilieukwaliteit vast in wet- en regelgeving en biedt kaders waarbinnen de decentrale overheden hun eigen afwegingen kunnen maken. Wel is daarbij van belang dat zij milieu- en veiligheidsaspecten vroegtijdig en geïntegreerd in de planvorming opnemen.

Actieplan Bedrijventerreinen

Nederland heeft bedrijventerreinen nodig voor een duurzame economische groei. Ruimte voor bedrijvigheid is dus een essentiële pijler van de economie en welvaart. Zonder voldoende bedrijfslocaties van een goede kwaliteit komt de concurrentiepositie en het duurzaam economisch groeivermogen van ons land in gevaar. Daarvoor is het 'Actieplan Bedrijventerreinen 2004-2008' opgesteld, hierin is het beleid voor bedrijventerreinen langs drie sporen uitgewerkt:

  • herstructurering van verourderde bedrijventerreinen
  • voldoende ruimte (aanleg van nieuwe terreinen en zorgvuldig ruimtegebruik)
  • kwaliteit en beheer

In het Actieplan Bedrijventerreinen geeft het kabinet aan welke acties zij neemt om dit te stimuleren. Het scheppen van ruimte om te ondernemen betreft niet alleen het herstructureren van verouderde terreinen maar ook het aanleggen van nieuwe terreinen. De nationale opgave voor herstructurering is ruim 21.000 hectare, ruim 20% van het huidige areaal. De problematiek op deze terreinen is dusdanig dat regulier onderhoud niet meer voldoende is. Een zeer groot deel van de nationale behoefte voor nieuwe ruimte kan alleen worden ingevuld met het aanleggen van nieuwe terreinen. De ervaring leert namelijk dat herstructurering maar zeer beperkt extra terreinwinst oplevert. Tot en met het jaar 2020 is daarom nog ruim 23.000 hectare nieuwe bedrijventerreinen nodig. In 2007 is door de ministers van Economische Zaken en VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu) een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de aanpak van de problematiek rond bedrijventerreinen. In de brief wordt aangegeven hoe beide ministers omgaan met het VROM-raad advies ‘Werklandschappen, een regionale strategie voor bedrijventerreinen’ (in het kader van "Mooi Nederland"). Uitgangspunt is dat in eerste instantie de planning van bedrijventerreinen op het niveau van de provincies en de samenwerkende gemeenten zijn beslag dient te krijgen, met toepassing van de SER-ladder. Voor de planning is ook een zorgvuldige behoefteraming noodzakelijk. De beide ministers geven aan dat dit een taak is van het Rijk. Om te zorgen voor een realistische en actuele prognose van de landelijke behoefte aan bedrijventerreinen, inclusief de vertaling naar de regio, is door het Ruimtelijk Planbureau een prognose opgesteld voor de middellange termijn via de zgn. Bedrijfslocatiemonitor (BLM). Daarnaast is een Taskforce Herontwikkeling Bedrijventerreinen actief geweest. De taskforce heeft geadviseerd over versnellingsprojecten voor herstructurering maar ook over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Het advies wordt nu via verschillende sporen nader uitgwerkt.