direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijventerrein
Plan: Hardick-Seckel
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20082400-0004

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Bedrijventerrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” is een zelfstandig kantoor toegestaan.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf t/m cat. 3.1" zijn bedrijven in categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen (bijlage 2) toegestaan, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Bedrijventerrein” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1;
  • b. De bouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan;
  • c. Geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 3 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • d. In afwijking van het bepaalde in lid 4.1 onder a mogen bedrijven in categorie 2 waarvoor het milieuaspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling niet op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing worden gerealiseerd.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage'' mag het bebouwingspercentage niet worden overschreden.
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bijbehorende bouwwerken tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits het gezamenlijk oppervlak niet meer bedraagt dan 75 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter bedraagt.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 7 meter bedragen.

4.2.4 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in de leden 4.2.2 en 4.2.3 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen.

4.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels dan wel is genoemd in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
  • b. lid 4.2.1, onder c, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels dan wel is genoemd in een hogere categorie hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder c, op die locatie toegestane bedrijven;
  • c. lid 4.2.3, onder c, voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter.
  • d. lid 4.2.1, onder d, ten behoeve van de vestiging van een in dat lid bedoeld bedrijf in categorie 2 op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing, mits uit onderzoek blijkt dat het bedrijf voor wat betreft het milieuaspect gevaar aanvaardbaar is in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.

De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 3 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. In afwijking van het bepaalde in lid 4.1 onder a zijn bedrijven in categorie 2 waarvoor het milieuaspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling niet op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing toegestaan.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, anders dan vermeld in lid 4.1, onder a sub 3;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren, tenzij dit ter plaatse middels een functieaanduiding expliciet is toegestaan;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning, tenzij dit ter plaatse middels een functieaanduiding expliciet is toegestaan;
    • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

4.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.
  • b. lid 4.1, onder c, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels dan wel genoemd is in hogere categorie, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder c, op die locatie toegestane bedrijven.
  • c. lid 4.4, onder c, ten behoeve van de vestiging van een in dat lid bedoeld bedrijf in categorie 2 op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing, mits uit onderzoek blijkt dat het bedrijf voor wat betreft het milieuaspect gevaar aanvaardbaar is in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.

De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding “kantoor”, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.