direct naar inhoud van 7.1 Algemeen
Plan: Buitengebied Zuidoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20080358-0003

7.1 Algemeen

7.1.1 Wetten

Sinds 1 juli 2008 geldt de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze Wro vervangt de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 1965. De Wro regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en regelt wie voor de verschillende ruimteliljke plannen verantwoordelijk is. Ook regelt de Wro de verhoudingen tussen de verschillende overheden en bestuursorganen in Nederland, zoals waterschappen, gemeenten, provincies en het Rijk.

Een belangrijk onderdeel van de Wro is de standaardisering en de digitalisering van ruimtelijke plannen. Hiervoor zijn de RO Standaarden 2008 ontwikkeld. Gemeenten zijn vanaf 1 juli 2008 verplicht om de RO Standaarden te gebruiken bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Uitzondering hierop is de digitaliseringsverplichting. Dit onderdeel van de RO Standaarden 2008 is pas op 1 januari 2010 ingegaan.

Bij het maken van ruimtelijke plannen zijn vooral de praktijkrichtlijnen uit de RO Standaarden 2008 van belang. Aan de hand van de praktijkrichtlijnen stellen de makers ruimtelijke plannen op die voldoen aan de eisten voor standaardisering en digitalisering.

Wat betekent dit voor het bestemmingsplan buitengebied?

De gemeente moet bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied voldoen aan de Wro en dus aan de RO Standaarden 2008. Dit vraagt om een omvorming van de bestaande bestemmingen en regels in nieuwe voorgeschreven bestemmingen en regels. Dit betekent dat het bestemmingsplan er inhoudelijk anders uit komt te zien dan het nu geldende bestemmingsplan.

In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zullen de regels daardoor uit de volgende onderdelen bestaan:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

Daarnaast zal elke bestemming worden opgebouwd uit de volgende onderdelen (niet elk onderdeel komt bij elke bestemming voor):

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • wijzigingsbevoegdheid.

Door de Wro zijn de huidige manieren van bestemmen niet altijd meer mogelijk. De RO Standaarden 2008 schrijft ook naamgeving van bestemmingsplannen voor. Hierdoor krijgen de bestaande bestemmingen in het huidige bestemmingsplan een andere benaming in het nieuwe bestemmingsplan of worden omgevormd tot een aanduiding.

Afhankelijk vande voorkomende en de verschillende soorten functies en waarden in het buitengebied, worden ook dubbelbestemmingen en aanduidingen opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Ook voor deze dubbelbestemmingen en aanduidingen wordt aangesloten bij huidige wet- en regelgeving voor bestemmingsmethodiek.

Juridisch inhoudelijk hebben de standaarden enkele wijzigingen van de begripsbepalingen en de wijze van meten tot gevolg. Deze wijzigingen worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost overgenomen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Samenvatting

Wie een huis, fabriek of schuur wil bouwen, verbouwen, oprichten of gebruiken, had tot voor kort te maken met veel vergunningen en voorschriften voor wonen, ruimte en milieu. Met elk haar eigen criteria, procedures, ambtelijke loketten, afhandelingstermijnen, leges en toezichthouders. Dit was voor burgers en bedrijven onoverzichtelijk en tijdrovend en kostte bedrijven en overheid veel geld.

Per 1 oktober 2010 is daarom de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Met de Wabo zijn verschillende vergunningen op het gebied van wonen, ruimte en milieu zo veel mogelijk samengevoegd in één omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning kan bij één loket worden aangevraagd. Er geldt één procedure waarop één besluit volgt. Bij bezwaar en beroep tegen dat besluit geldt ook één procedure. Daarnaast is het mogelijk om digitaal vergunningen aan te vragen. Dat maakt de vergunningaanvraag een stuk makkelijker, goedkoper en sneller.

Onderdeel van de Wabo is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het Bor zijn ondere andere nieuwe voorschriften voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

Wat betekent dit voor het bestemmingsplan buitengebied.

De gemeente moet bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied voldoen aan de nieuwe benamingen uit de Wabo. Dit betekent dat het bestemmingsplan er inhoudelijk anders uit komt te zien op de volgende punten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20080358-0003_0052.png"

Daarnaast heeft de Wabo enkele juridisch inhoudelijke wijzigingen van de begripsbepalingen tot gevolg die doorgevoerd moeten worden. Deze wijzigingen worden in het nieuwe bestemmingsplan één op één overgenomen.

Met het Bor is een deel van de regelgeving in de huidige bestemmingsplannen ingehaald door de mogelijkheden van het vergunningsvrije bouwen. Om onnodige procedures te vermijden is het wenselijk om met het nieuwe bestemmingsplan aan te sluiten bij het vergunningsvrije bouwen in de Bor. Het planologische beleid van de gemeente sluit al aan op het Bor. Door de (gedeeltelijke) vertaling van het gemeentelijk beleid in het nieuwe bestemmingsplan wordt met dit nieuwe bestemmingsplan ook aangesloten op het vergunningsvrije bouwen.

Wet archeologische monumentenzorg

Samenvatting

In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wamz is onder deel van de Monumentenwet. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed. Met de invoering van de Wro is het verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken ten aanzien van de inpassing daarvan. Een vroegtijdig onderzoek maakt het namelijk mogelijk om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van de archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot opgraving van sporen en archeologisch materiaal leidt.

In de meeste gevallen is de gemeente bevoegd gezag en daarmee verantwoordelijk voor toetsing van de onderzoeksrapporten, het nemen van selectiebesluiten en de goedkeuring van de Programma's van Eisen. In het geval van provinciale en rijksmonumenten zijn dat de hogere overheden. Eén van de gevolgen van de nieuwe wetgeving is de noodzaak voor gemeenten om de archeologische waarden in kaart te brengen en op grond hiervan beleid te maken en één en ander te vertalen in de ruimtelijke plannen.

Wat betekent dit voor het bestemmingsplan

Voor het nieuwe bestemmingsplan betekent dit dat de gemeente verplicht is om, daar waar een bepaalde archeologische verwachtingswaarde geldt, een beschermingsregime op te nemen. Voor de laag van Usselo is gekozen om de bestemming Waarde - Archeologie op te nemen. Voor de archeologische onderzoeksgebieden is de algemene aanduiding "Archeologische verwachtingszone" toegepast.

Monumentenwet

Samenvatting

De Monumentenwet is voor het eerst in 1961 vastgesteld. In de naoorlogse periode was er in Nederland op grote schaal sprake van stadsvernieuwing. Die vernieuwing hield in dat grote delen van historische binnensteden werden gesloopt zonder daarbij rekening te houden met de historische waarde van gebouwen. Uitzonderingen daargelaten. Met de Monumentenwet werd het mogelijk om gebouwen als rijksmonumenten en gebieden als beschermd stads- of dorpsgezicht aan te wijzen en zo te beschermen tegen ongewenste ontwikkelingen.

Sinds 1988 is met de Monumentenwet ook geregeld dat gemeenten onroerende zaken kunnen aanwijzen als gemeentelijk monument. De gemeente is het bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het wijzigen, verwijderen of slopen van een rijks- of gemeentelijk monument. Gemeenten nemen een beslissing na advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke monumentencommissie. Over het algemeen wordt een omgevingsvergunning alleen verleend na een positief advies van die commissie, maar er zijn gevallen bekend waarin andere belangen zwaarder wegen.

De Monumentenwet is inmiddels aan vernieuwing toe en wordt langzamerhand geactualiseerd. Zoals hierboven beschreven was de wet aanvankelijk alleen bedoeld om sloop van waardevolle gebouwen tegen te kunnen houden. Het vernieuwde beleid voor de monumentenzorg richt zich niet meer alleen op het beschermen van waardevolle gebouwen, tuinen en parken maar ook op het harmonieus laten samen gaan van al dan niet beschermde cultuurhistorische waarden met ruimtelijke ingrepen. De huidige monumentenzorg is daarom naast objectgericht steeds meer gebiedsgericht.

Als voorbereiding op de actualisatie van de Monumentenwet is een beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg opgesteld. De beleidsbrief geeft een drietal pijlers die worden doorgevoerd in de Monumentenwet:

  • Cultuurhistorische belangen worden meegewogen in de ruimtelijke ordening;
  • Er komt een krachtiger en eenvoudiger regelgeving;
  • De herbestemming van gebouwen en gebieden wordt bevorderd.

Belangrijkste onderwerp van actualisatie zal zijn de gebiedsgerichte aanpak. De objectgerichte aanpak die tot op heden werd toegepast zal in dat kader worden losgelaten.

Wat betekent dit voor het bestemmingsplan?

In 2012 zal de gemeente een begin maken met de uitwerking van een monumentenbeleid. In vrijwel alle bestemmingen is in de doeleindenomschrijving opgenomen dat de bestemming tevens gericht is op de instandhouding van en verbetering van de cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat de cultuurhistorische waarden wel beschermd zijn, maar niet specifiek worden benoemd. Verwacht wordt dat na het vaststellen van het nieuwe beleid gekozen zal worden voor een integrale herziening van diverse bestemmingsplannen.

7.1.2 Keuze planologische maatregel

Bestemmingsplannen behoren op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden, eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. In plaats van telkens opnieuw bestemmingsplannen vast te stellen, kan de raad – als hij van mening is dat een bestemmingsplan nog getuigt van een goede ruimtelijke ordening - die periode van 10 jaar, met 10 jaar verlengen.

Het bestemmingsplan Buitengebied 1996 is in in 1997 vastgesteld. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de ontwikkelingen in Nederland in het algemeen en die in het buitengebied van Enschede in het bijzonder niet stil blijven staan. Zo is er door de verschillende bestuurslagen nieuw beleid gemaakt, denk bijvoorbeeld aan het streekplan van Provinciale Staten van Overijssel en de Nota Ruimte van het Rijk. Ook in eigen huis is de visie op het buitengebied in die periode gewijzigd; de nota Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit getuigt hier bijvoorbeeld van.

In het afgelopen decennium is er ook veel regelgeving gewijzigd en is nieuwe wetgeving van kracht geworden. Voorbeelden van nieuwe regelgeving betreffen de Wet ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder, het Besluit ruimtelijke ordening, het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Besluit luchtkwaliteit.

Zowel nieuw beleid, als nieuwe regelgeving maakt een actualisatie van het thans geldende planologische regime wenselijk.

Voor laag-dynamische gebieden kan gekozen worden voor vaststelling van een beheersverordening, waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De gedachte achter de introductie van de beheersverordening is kort gezegd dat een dergelijke verordening voor gemeenten minder bestuurslasten met zich brengt in vergelijking tot de vaststelling van een (conserverend) bestemmingsplan en toch voor gebieden waar niet of nauwelijks ruimtelijke ontwikkelingen zijn te verwachten, een voldoende mate van planologische regeling biedt. De introductie van de beheersverordening in de Wro heeft veel vragen opgeroepen. Tijdens de parlementaire behandeling van de Invoeringswet Wro heeft de minister van VROM (on-)mogelijkheden van een beheersverordening bekeken. Daarmee zijn nog niet alle onduidelijkheden weggenomen. De VNG heeft geconstateerd, dat het nu nog te vroeg is voor een uitgewerkte modelverordening. Met het oog hierop heeft het gemeentebestuur van Enschede uitgesproken dat, zolang over het toepassingsbereik van de beheersverordening niet meer duidelijkheid bestaat, van dit instrument geen gebruik zal worden gemaakt.

In verband met het voorgaande is gekozen voor de ontwikkeling van een nieuw bestemmingsplan, in plaats van het actueel verklaren van het vigerende bestemmingsplan, c.q. de voorbereiding van een beheersverordening.

7.1.3 Plansystematiek

De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van het bestemmen, wordt in de literatuur wel onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheersgerichte bestemmingsplannen. Dit onderscheid is niet zozeer gebaseerd op hoe een bestemmingsplan in elkaar steekt, maar juist wat met het bestemmingsplan wordt beoogd (beheren of ontwikkelen).

Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ontwikkelingen daarbij een grote rol.

Enkele jaren geleden is in Enschede geëxperimenteerd met een (ontwikkelingsgericht) globaal eindplan. De hiermee opgedane ervaringen zijn niet onverdeeld positief. Belangrijkst kritiekpunt is dat de opstelling van dergelijke bestemmingsplannen een groot beslag legt op de gemeentelijke capaciteit. Ook is gebleken dat de ontwikkeling van een globaal ontwikkelingsgericht bestemmingsplan veel weg heeft van het maken van een confectiepak: nieuwe ontwikkelingen passen er vaak (net) niet in.

In de Enschedese situatie is verder van belang dat de nota Buitenkans weliswaar ontwikkelingsgericht is, maar dat het niet altijd opportuun is deze beleidsruimte bij recht op te nemen in het bestemmingsplan. De nota Buitenkans gaat er vanuit dat er een dialoog tot stand komt tussen gemeente en initiatiefnemer over zijn initiatief. De gemeente is daarbij normsteller, verleider en onderhandelaar tegelijk.

Als in het bestemmingsplan alle beleidsruimte wordt 'weggegeven', is de gemeente echter geen gesprekspartner meer bij de ontwikkeling van nieuwe initiatieven, maar kan zij nog slechts toetsen of aan de planregels wordt voldaan.

Om vorenstaande redenen is er voor gekozen om in plaats van ‘ontwikkelingsgerichte’ bestemmingsplannen te maken, ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:

  • Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
  • Voor het buitengebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld (de nota Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit). De gids is vastgesteld als beleidsregel. Door gedeputeerde staten van Overijssel is aangegeven dat initiatieven, die niet passen in het bestemmingsplan maar wel in overeenstemming zijn met Buitenkans, zonder vooroverleg met hen kunnen worden gerealiseerd via een partiële herziening van het bestemmingsplan. Als gevolg hiervan kan, mede in verband met de bekorting van de wettelijke procedures die het gevolg zijn van de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, ook aan deze categorie van nieuwe initiatieven binnen een redelijke termijn medewerking worden verleend.

Schema 1 Relatie nota Buitenkans, eenlaags bestemmingsplan en partiële herzieningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20080358-0003_0053.jpg"

In schema 1 is de relatie tussen het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost , de nota ‘Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit’ en de partiële herzieningen, weergegeven.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidoost” is gebleken dat een groot deel van de in het vorige hoofdstuk omschreven projecten, op dit moment onvoldoende uitgewerkt zijn om ze in het voorliggende plan mee te kunnen nemen. Wachten tot het moment waarop over deze projecten meer concrete informatie bekend is en de plannen uitgekristalliseerd zijn, is bij het maken van het voorliggende bestemmingsplan niet als een reële optie gezien. Dat zou tot immers tot onacceptabele vertraging hebben geleid bij de voorbereiding van dit plan.

Voor de uitvoering van projecten, die in dit bestemmingsplan niet via een rechtstreekse bouwtitel zijn meegenomen, zullen separaat planologische procedures worden gevoerd.

7.1.4 SVBP 2008

De 'oude' Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit ruimtelijke ordening 1985 bevatten bijna geen bepalingen over de vorm van het bestemmingsplan. De bepalingen lieten vele structuren, vormen en presentaties van het bestemmingsplan toe. Hierdoor zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Plannen met dezelfde beleidsmatige inhoud en hetzelfde doel kunnen er geheel anders uitzien. Hierdoor ontbreekt het aan helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan.

Vergelijkbare bestemmingsplannen kunnen hierin verandering brengen. Het aspect vergelijkbaarheid is vanuit de gebruikersoptiek van groot belang. Het gaat hierbij om de belangen van burgers en bedrijven, die zich op eenvoudige wijze een juist beeld willen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meerdere locatie(s) (denk aan vragen als: mag ik hier iets wel of niet; waar mag wat; als ik dit wil, waar mag dat dan; enz.). Daarnaast is vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen ook van groot belang voor een ieder die ruimtelijke plannen voor een groter gebied in samenhang wenst te bezien. Dit is o.a. aan de orde bij beleidsvoorbereiding, het opstellen van gebiedsplannen, de monitoring en bij de handhaving van plannen. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden bovendien tot een betere dienstverlening en leveren een bijdrage aan een effectieve en efficiëntere overheid. Vergelijkbare bestemmingsplannen passen dan ook geheel in het stimulerings- en implementatieprogramma DURP en in het overheidsbrede programma 'andere overheid'.

De afspraken over de manier waarop bestemmingsplannen moeten worden gepresenteerd, zijn neergelegd in de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008. Om de overgang van een analoge naar een digitale ruimtelijke ordening soepel en verantwoord te laten verlopen hebben VROM, VNG en IPO gezamenlijk besloten om het gebruik van de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) pas op 1 juli 2009 verplicht te stellen.

Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is niettemin reeds opgesteld volgens de SVBP 2008.

7.1.5 Begrenzing plangebied

Het thans vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1996 heeft betrekking op het gehele buitengebied. In paragraaf 1.3 is aangegeven dat het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost betrekking heeft op het zuidoostelijke deel van het buitengebied. Aan het besluit om het voor het buitengebied geldende bestemmingsplan gefaseerd te actualiseren, liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

Projecten. 

In Enschede-Noord lopen een aantal grote gemeentelijke projecten, namelijk:

  • 1. gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o.;
  • 2. ontwikkeling van woningbouwlocatie het Vaneker;
  • 3. ontwikkeling van de Zuidkamp.

Voor de projecten zelf geldt dat ze niet goed te faciliteren zijn in een actualiseringsplan, omdat ze een geheel andere dynamiek kennen. Het gevolg daarvan is dat op het moment dat dit soort ontwikkelingen niettemin worden meegenomen, de voortgang van die projecten afhankelijk wordt van de voortgang van het actualiseringsplan, of andersom.

De ruimtelijke effecten van het vliegveld (geluidscontouren en invliegfunnel) waaieren bovendien over een groot deel van het landelijk gebied uit. Omdat de plannen voor het vliegveld nog niet zijn uitgekristalliseerd en er nog belangrijke formele besluiten (Luchthavenbesluit, MER-besluit, aanpassing streekplan) moeten worden genomen, loop je ook buiten de hekken van het vliegveld tegen allerlei problemen aan.

Bij het maken van een bestemmingsplan kan de oppervlakte van het plangebied een belangrijke rol spelen. Een groot plangebied kan betekenen: veel inventarisatiewerk, veel nieuwe ontwikkelingen, veel belangenorganisaties en veel zienswijzen (bezwaren).

Het maken van een bestemmingsplan voor het buitengebied is in de basis niet ingewikkelder, dan het maken van een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied. De enorme omvang (65 % van het totale grondgebied van de gemeente Enschede is in gebruik voor de landbouw, bos en natuur) maakt de voorbereiding van een dergelijk plan tot een megaklus.

Bij de Inhaalslag bestemmingsplannen hebben de ontwikkeling van de eerste plannen relatief veel tijd gekost, terwijl de laatsten uit de reeks soms binnen enkele weken al in de steigers stonden. De ervaring die bij de voorbereiding van een bestemmingsplan voor het zuidelijk deel van het buitengebied wordt opgedaan, kan worden benut om het maken van een bestemmingsplan voor het resterende deel van het buitengebied efficiënter en doelmatiger aan te pakken.