direct naar inhoud van 4.1 Planologische beleidskaders
Plan: Buitengebied Zuidoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20080358-0003

4.1 Planologische beleidskaders

In deze paragraaf worden de planologische kaders behandeld. Aan de orde komen plannen, nota’s en andere beleidsstukken die op Rijks-, provinciaal of gemeentelijk niveau tot stand zijn gekomen en die direct of indirect van belang zijn voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost'.

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig

Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:

  • 1. Concurrentiekracht verbeteren;
  • 2. Bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden

Deze drie doelstellingen worden hieronder nader toegelicht:

Ad. 1: Concurrentiekracht verbeteren

De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn. In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang.

Ad. 2: Bereikbaarheid verbeteren

De mobiliteit van personen- en goederenvervoer blijft de komende decennia groeien. Om de bereikbaarheid op peil te houden, moet het mobiliteitssysteem:

  • Robuust en samenhangend zijn, onder andere door knooppuntenontwikkeling.
  • Meer keuzemogelijkheden bieden.
  • Voldoende capaciteit bieden voor zowel de middellange (2028) als lange (2040) termijn.

Ad. 3: Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden

Het Rijk wil met haar beleid inspelen op ontwikkelingen die van individualisering, ontgroening en vergrijzing. De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Voor de lange termijn heeft het Rijk als doel gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Met betrekking tot cultuurhistorie en natuurlijke waarden heeft het Rijk zich tot doel gesteld deze in stand te houden.

Nationale belangen

De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het Rijk resultaten wil boeken.

  • 1. Een excellent ruimtelijk- economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's, inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten

Deze nationale belangen moeten worden gerealiseerd en juridisch geborgd. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving).
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten).
  • Financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds).
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).

In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid, het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In 2012 wordt de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) opgenomen in het Bro.

Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen die van rijksbelang zijn concreet benoemd. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat eveneens de verplichting dat binnen drie jaar het onderwerp opgenomen moet zijn in een bestemmingsplan. De volgende zes onderwerpen zijn opgenomen in het Barro:

  • Mainport ontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en Waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Deze lijst zal op een nader te noemen tijdstip worden aangevuld met nieuwe onderwerpen.

Wat betekent de structuurvisie voor het bestemmingsplan?

De algemene koers van de structuurvisie is gedeeltelijk al doorvertaald in provinciaal beleid. De structuurvisie is redelijk abstract en gaat voor onder andere de ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en de Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Concreet is de structuurvisie daarin niet. Voor het nieuwe bestemmingsplan heeft de structuurvisie dan ook geen directe gevolgen.

4.1.2 Provinciale beleidskaders

Met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening mag de provincie een provinciale ruimtelijke verordening opstellen.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de verordening. Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet meer geregeld wordt dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.
De verordening is een nieuw instrument dat algemene regels bevat voor gebieden, specifieke delen van gebieden, of gebiedsgerichte thema's. Deze algemene regels, vastgesteld door vastgesteld door Provinciale Staten, houden eisen in die door de provincie worden gesteld aan de inhoud van bestemmingsplannen. Wanneer de gemeente de inhoud van haar bestemmingsplan niet in overeenstemming brengt met de verordening, dan schuift de verordening het bestemmingsplan aan de kant.

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.1.2.1 Omgevingsvisie

In de Omgevingsvisie wordt een visie geschetst op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel met als horizon 2030. Hierin wordt aangegeven welke beleidsambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn, waaraan een uitvoerings- programma is gekoppeld.

Voorheen moest de provincie de bestemmingsplannen van gemeente goedkeuren. Met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is die goedkeuringsbevoegdheid verdwenen. In de omgevingsvisie benoemt de provincie haar provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze maatschappelijke opgaven samen met hun partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie onder de nieuwe Wro.

De Omgevingsvisie is een integrale visie, waarin de provincie verschillende beleidsonder- werpen op elkaar afstemt. Voor de provincie is het de uitdaging om een toekomstperspectief te ontwikkelen, waarmee ruimte wordt geboden aan economische ontwikkeling en tegelijkertijd de kwaliteit van het Overijsselse landschap wordt versterkt. De provincie voelt zich verantwoordelijk voor de daadwerkelijke realisering van de Omgevingsvisie. De Wro en de Waterwet geeft de provincie de beschikking over een aantal instrumenten om hun beleid vorm te geven. Het accent ligt daarbij op sturen vooraf. De provincie gaat uit van de gedachte "decentraal wat kan, centraal wat moet". Ze wil bestuurlijke partners op een zo laag mogelijk schaalniveau ruimte bieden om op eigen gezag te handelen.

De leidende thema's die in de Omgevingsvisie aan bod komen zijn thema's waar de provincie zich al jaren mee bezig houdt. In de Omgevingsvisie zijn deze thema's ingevuld aan de hand van twee elementen die leidend zijn voor alle beleidskeuzes die de provincie maakt: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Onder duurzaamheid wordt verstaan: 'Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'. De keuze voor duurzaamheid uit zich bijvoorbeeld in de grote aandacht voor zuinig ruimtegebruik, de wateropgave en de provinciale bijdrage aan reductie van broeikasgassen. Over ruimtelijke kwaliteit wordt in de ontwerpvisie aangegeven: 'De essentie van handelen met ruimtelijk kwaliteit is dat het leidt tot een omgeving die mooi is, klopt, iets toevoegt, en een tijd mee kan; er is uitgehaald wat er in zit'. Kortom, ruimtelijke kwaliteit definieert de provincie als datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

De ambitie van de provincie is om de kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee een vanzelfsprekend resultaat van handelen. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door essentiële gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen.

Voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn drie onderdelen in het bijzonder van belang in de Omgevingsvisie, namelijk:

Generieke beleidskeuzen

Generieke beleidskeuzen vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Belangrijke beleidskeuzen in de Omgevingsvisie betreffen:

  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel: we verbinden de wateropgave meer met natuuropgaven en we gaan voor realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur in 2018.
  • Door meer aandacht voor herstructurering zetten we in op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's: dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en vervoer over water, waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan. Wij vinden dat ontwikkelingen die mobiliteit meebrengen (wegaansluitingen, stations, havens) alleen gelokaliseerd mogen zijn rond de aanwezige infrastructuur.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door de zogenaamde 'SER-ladder' als regel voor Overijssel in te voeren. Deze methode gaat ervan uit dat je eerst het gebruik van de ruimte optimaliseert, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik onderzoekt en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden bekijkt. Hierbij vinden wij afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
  • Ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw zeker stellen, maar wel met behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. Verder vinden wij dat ontwikkelingen in de groene ruimte alleen mogelijk moeten zijn als de sociaaleconomische structuur en de ruimtelijke kwaliteit worden versterkt.
  • Forse reductie van de uitstoot aan broeikasgassen door een energiepact af te sluiten met partners en door ruimtelijke mogelijkheden te creëren voor duurzame energie.

Ontwikkelingsperspectieven 

De provinciale gedachten over de ruimtelijk kwaliteit en duurzaamheid en de ambities die daaruit voortvloeien hebben geleid tot een zestal ontwikkelingsperspectieven. Ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De provincie maakt onderscheid tussen ontwikkelingsperspectieven voor de Groene omgeving (het grondgebied buiten steden, dorpen en hoofdinfrastructuur) en de Stedelijke omgeving (de steden, dorpen en hoofdstructuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20080358-0003_0036.jpg"

fragment van de beleidspectievenkaart Omgevingsvisie van Provincie Overijssel.

Gebiedskenmerken

De in de omgevingsvisie beschreven gebiedskenmerken geven inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmeren zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

De volgende gebiedskenmerken zijn van toepassing op het plangebied Enschede Zuidoost.

Natuurlijke laag - Stuwwallen

De ambitie van de provincie is er op gericht het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en te versterken. De inzet is het relief daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Dit resultaat moet worden bereikt via in bestemmingsplannen op te nemen bestemmingen en/of planregels.

Natuurlijke laag - Brongebieden

De ambitie is de bronnen als kleine beginpunten van het watersysteem weer te laten stromen en de gebiedjes eromheen weer te koesteren. De potentieel bijzondere natuurwaarden, de eeuwenoude betekenis van deze plekken, kunnen op terughoudende wijze weer beleefbaar worden gemaakt.

Voorgeschreven is dat bestemmingsplannen bestemmingen en/of planregels moeten bevatten, gericht op instandhouding van de kwel, het watersysteem, de waterkwaliteit en de natuurkwaliteit.

Natuurlijke laag - Beekdalen en natte laagtes

De ambitie van de provincie is de beekdalen als functioneel en ruimtelijk dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuiteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Voorgeschreven is dat bestemmingsplannen bestemmingen en/of planregels moeten bevatten, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en natuurlijke dynamiek. Het waterpeil dient niet dieper te zijn dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Natuurlijke laag - Hoogveengebieden

De ambitie van de provincie is de hoogveenreservaten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is deze gebieden, die nu ruimtelijk nogal op zich zelf staan, deel te maken van de afgegraven equivalent, zodat er een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden ontstaat en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Voorgeschreven is dat bestemmingsplannen bestemmingen en/of planregels moeten bevatten, gericht op instandhouding van levend hoogveen, de waterkwaliteit, waterkwantiteit en de natuurkwaliteit. De overige delen van de hoogveengebieden dienen een beschermende bestemming te krijgen, gericht op behoud van het nog resterende veenpakket. Het waterpeil dient hierop afgestemd te zijn.

Laag van het agrarische cultuurlandschap - Maten- en flierenlandschap.

De ambitie van de provincie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter, de continuïteit van het landschap het uitgangspunt. Nieuwe dragers als biomassateelt, (es)dorpontwikkeling in de nabijheid, water(voorraad)berging, particulier natuurbeheer zijn voor dit landschap aan de orde.

Voorgeschreven is dat bestemmingsplannen bestemmingen en/of planregels moeten bevatten die deze ambitie ondersteunt. De norm van de provincie is dat het waterpeil in het Maten en flierenlandschap niet dieper dient te zijn dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. De Maten, flieren en beken dienen een beschermende bestemming te krijgen, gericht op instandhouding van het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap met open kamers en coulissen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap - Jonge heide- en broekontginningslandschap.

De ambitie van de provincie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

De norm van de provincie is dat de ontginningslandschappen, die in agrarisch gebruik zijn, een beschermende bestemming dienen te krijgen, gericht op de instandhouding van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en van de kenmerkende grote ruimtematen.

Stedelijke laag - verspreide bebouwing.

De ambitie van de provincie is om levende erven te realiseren. Dit zijn erven die opnieuw verbonden met het landschap een alternatief woon/werkmilieu vormen. De erven die vrijkomen worden steeds groter, met zoveel bebouwing en opstallen dat ze voor individuele burgers vaak te groot zullen zijn. Sloop van de stallen is in bepaalde situaties een optie, maar soms worden de erven hierdoor zo klein dat ze als het ware verdampen. Deze robuuste erfensembles kunnen door het bieden van ruimte voor extra (vervangende) bebouwing een alternatief bieden voor - een deel van - de woningbouw en bedrijvenopgave elders, mits dit bijdraagt aan de lokale/regionale sociaal-economische ontwikkeling. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen; sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling en expressie. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt als identiteitsdrager van erftransformaties benut. Gebiedsgewijze aanpak van herstel erven en bebouwing volgens het Streekeigen huis en erf" concept.

De norm van de provincie is dat in het buitengebied geen nieuwe woonerven worden ontwikkeld, tenzij dit na toepassing van de criteria voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik noodzakelijk is voor het in stand houden of verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. In het buitengebied worden geen nieuwe landbouwerven ontwikkeld, tenzij dit noodzakelijk is vanwege het ontbreken van ontwikkelingsmogelijkheden op de bestaande locatie al dan niet als gevolg van de realisering van publieke belangen. Nieuw landbouwerven dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit op de nieuwe vestigingsplaats.

Stedelijke laag - informele trage netwerk.

De ambitie van de provincie is om het verplaatsgedrag van auto naar de fiets te verschuiven. Een andere ambitie is het opheffen van de discontinuiteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpadennetwerk wordt op niveau van de regio gintegreerd tot een compleet systeem. Verbinden van kernen met het buitengebied, ommetjes, gericht op het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap. Erfgoed langs het informele trage netwerk wordt benut om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten.

De norm van de provincie is dat de informele routes en routenetwerken dienen in beeld gebracht te worden en een beschermende bestemming te krijgen, gericht op de instandhouding van de continuiteit van deze routes (vaarwegen, kleine paadjes, zandpaden, kerkepaden, fiets- en wandelpaden en -routes, etc.). Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij doorgaande zandwegen, wandel- en fietsroutes worden discontinuiteiten in het netwerk van paden en vaarroutes vermeden of teniet gedaan.

Lust- en leisurelaag - Landgoederen en buitenplaatsen.

De ambitie van de provincie is het instandhouden en het herstel van bestaande landgoederen. De groen raamwerken, de parkbossen, de tuinen, open ruimtes met solitaire bomen worden daarbij als deel van het culturele erfgoed beschouwd. Ze bieden ruimte voor nieuwe functionele toevoegingen, zoals recreatieve functies, publieke voorziening, eventueel woningen, als deze de kwaliteit vesterken. Bij dit alles mag een natuur-gericht beheer niet ten koste gaan van monumentaliteit.

De norm van de provincie is het behoud en herstel van het monumentale en historische karakter van bebouwing, tuinen, parken en het landgoederenlandschap.

Lust- en leisurelaag - Stads- en dorpsranden.

De ambitie van de provincie is om de ontwikkeling van woon-, werk-, en recreatiemilieus in de stads- en dorpsrand te verbinden aan hun omgevin met landschappelijke structuren en routes.

Stimuleer integrale projecten waarin stedelijke programma's en landschappelijke raamwerk samen op worden gerealiseerd. Tegengaan van verrommeling in de randzones. Bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemillieus.

De norm van de provincie is het behoud, herstel en aanleg van landschappelijke recreatieve routes tussen stad/dorp en land, gekoppeld aan ontwikkeling.

Lust- en leisurelaag - bakens in de tijd.

De ambitie van de provincie is om verbindingen en verbanden te creeeren tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geisoleerd in het landschap liggen. Voeg bakens van deze tijd toe. Behoud monumenten, karakteristieke gebouwen en cultuurhistorische waarden door ze bewust in te zetten in gebiedsontwikkeling. Maak de bakens meer zichtbaar en ontwikkel recreatieve routes langs deze bakens met uitleg over de ontstaansgeschiedenis.

De norm van deze provincie is om de bakens in de tijd te inventairseren. Behoud de bakens en benut en versterk ze met bijvoorbeeld met inrichtingsmaatregelen.

4.1.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gegeven op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, water en bodem. Omgevingsverordening Overijssel 2009 heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

Hoofdstuk 2 van de verordening is aan de ruimtelijke ordening gewijd.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, per 1 juli 2008, geldt er een verplichting voor de gemeente om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor de gehele provincie één of meer structuurvisies vast te stellen. Sectoraal beleid kan ook in de vorm van een structuurvisie worden vastgesteld.

4.1.3.1 Structuurvisie Enschede

Op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld, waarin het belangrijkste bestaande ruimtelijk beleid uit diverse nota's is opgenomen en met elkaar in relatie is gebracht. Het gaat hier om de ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. De structuurvisie bevat hiermee de kern van hoofdonderwerpen op stedelijk niveau.

Deze structuurvisie is een beleidsdocument dat continue in ontwikkeling is. De stad ontwikkelt zich en het ruimtelijk beleid groeit hierin mee. Het is de ambitie om in de toekomst meer ruimtelijk beleid of stedelijke ontwikkelingen op te nemen in de structuurvisie. Ook zal het bestaande beleid regelmatig worden herijkt. Hiermee is de structuurvisie dynamisch en kan altijd inspelen op actuele thema's. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid zal de structuurvisie worden aangevuld om zo mee te kunnen gaan in de dynamiek van stedelijke ontwikkeling en zo een actueel kader te vormen voor burgers en bedrijven. Daarom is gekozen voor een volledig digitale structuurvisie, waarbij sectorale en gebiedsgerichte uitwerkingen snel geïntegreerd kunnen worden. De structuurvisie beoogt geen sectorale of gebiedsgerichte beleidsstukken te vervangen, maar de hoofdlijnen van al dit beleid in samenhang te presenteren. Hiermee wordt de hoofdlijn van het langjarig ruimtelijk beleid vastgelegd en blijft er op projectniveau flexibliteit om op veranderingen te kunnen anticiperen. Hierdoor is de structuurvisie geen op zichzelf staand document, maar bevat het beleid voor gebieden en lijnen met verwijzingen naar de achterliggende beleidsstukken waarmee de bredere context en beleid duidelijk worden.

4.1.3.2 Buitenkans, Gids voor het buitengebied

Het Enschedese buitengebied is de laatste jaren in toenemende mate onder de aandacht gekomen. Na jarenlang in relatief rustig vaarwater zijn huidige vorm te hebben gekregen, is de afgelopen vijf jaar steeds duidelijker gebleken, dat er behoefte is aan meer bewegingsvrijheid. Landbouwbedrijven verdwijnen, bebouwing komt vrij en er wordt gezocht naar economische vernieuwing.

De gemeente krijgt veel aanvragen voor de realisering van nieuwe initiatieven. Tevens heerst er bezorgdheid om de mogelijke teloorgang van de waarden van het buitengebied. De Enschedeër houdt van het landschap om hem heen.

In 2005 is naar aanleiding van de toenemende dynamiek in het buitengebied de nota "Verkenning Toekomst Buitengebied” geschreven. Buitenkans, gids voor het buitengebied, is de vervolgstap daarop. Er kan niet meer worden volstaan met het terughoudende beleid zoals dat in het bestemmingsplan Buitengebied 1996 is neergelegd. Door de provincie en het rijk zijn de deuren naar meer mogelijkheden voor het platteland opengezet. Ook wij zien het bieden van nieuwe mogelijkheden als een impuls voor het buitengebied, waarbij we tegelijkertijd wel moeten waken over de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden.

In de "Verkenning Buitengebied” is al aangegeven, dat ontwikkelingen kansen voor het buitengebied kunnen zijn, kansen die moeten leiden tot economische draagkracht, maar ook tot een grotere publieke rijkdom in de vorm van natuurschoon, cultuurhistorie, rust, duisternis, biodiversiteit en de toegankelijkheid. Met Buitenkans, gids voor het buitengebied, kunnen deze ambities vorm krijgen.

Het buitengebied van Enschede kenmerkt zich door een afwisselend landschap met grote landschappelijke, historische en ecologische waarden. Het is een typisch Twents verwevingslandschap: een mix van landbouw, bosbouw en natuur op een voor Nederland relatief reliëfrijke ondergrond - de stuwwal - bepaalt het aanzien. De aanwezigheid van de vele landgoederen en hun hoge esthetische kwaliteiten voegen daar een extra Enschedese dimensie aan toe. Wij willen de huidige waarden en identiteiten bewaren en deze richtinggevend laten zijn bij ontwikkelingen en initiatieven. Of, anders gezegd: het Enschedese buitengebied moet:

  • Kwalitatief hoogwaardig zijn in de zin van landschappelijke identiteit en diversiteit, beleefbaar cultureel erfgoed en grote ecologische waarden.
  • Vitaal en leefbaar zijn met voldoende perspectieven voor de landbouw en andere economische activiteiten.
  • Beleefbaar en toegankelijk zijn voor de Enschedese stedeling en andere bezoekers.
  • Een gebied zijn waar men rust, ruimte, stilte en duisternis kan ervaren.

Buitenkans, gids voor het buitengebied, is opgesteld om uitvoering te kunnen geven aan bovengenoemde ambitie om meer mogelijk te maken in het buitengebied en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De gids is het instrument om sturing te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Ruimtelijke kwaliteit is daarbij leidend.


 


4.1.3.3 Woonvisie Enschede

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook twee sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld. Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

4.1.3.4 Duurzaamheid

'Duurzame ontwikkeling' is het kernbegrip in het rapport 'Our Common Future', dat in 1987 werd uitgebracht door de VN-Commissie Brundtland. Dit rapport staat ook wel bekend als het Brundtland-rapport, genoemd naar de Noorse ex-premier Gro Harlem Brundtland, die voorzitter was van deze commissie. Brundtland legde een duidelijke verbinding tussen economische groei, milieuvraagstukken en armoede- en ontwikkelingsproblematiek. Het rapport stelt dat armoede een belemmering vormt voor duurzaam gebruik van de natuurlijke omgeving en dat integratie van natuurbehoud en economische ontwikkeling nodig is voor duurzame ontwikkeling.

In de in voorbereiding zijnde structuurvisie Enschede 2011 wordt, in navolging van de VN-Commissie Brundtland, onder een duurzame ontwikkeling een ontwikkeling verstaan, waarbij  in de behoeften van de huidige generatie wordt voorzien, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

In de structuurvisie Enschede 2011 worden de volgende volgende facetten van duurzaamheid onderscheiden:

Energie- en klimaatbeleid

Het energie- en klimaatbeleid van de gemeente Enschede is zowel gericht op het voorkomen van (mitigatie) als op het aanpassen aan (adaptie) de gevolgen van klimaatverandering. In de op 16 november 2009 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnota Nieuwe energie voor Enschede heeft de gemeenteraad de ambitie uitgesproken om de CO2-uitstoot in Enschede in 2020 met 30 procent te hebben gereduceerd ten opzichte van het niveau in 1990. Bovendien is aangegeven dat gestreefd wordt naar een aandeel duurzame energie van 20 procent in het totale energiegebruik in 2020.

Met deze ambitieuze opgaven wordt ingezet op vermindering van de snelheid en omvang van de klimaatverandering door het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.

De beoogde energietransitie verloopt langs de volgende sporen:

Thema   Omschrijving  
Bestaande gebouwde omgeving
 
We blijven intensiveren op energiebesparing in de bestaande woningvoorraad (zowel met particuliere eigenaren als met corporaties).
We gaan bovendien door met de combinatie van energiebesparingsprojecten, binnenluchtkwaliteit, voorlichting en gedragsverandering gericht op klimaatneutrale en frisse scholen.
 
Duurzame gebiedsontwikkeling
 
Duurzaamheid is een sturend thema bij de (actualisatie van) gebiedsontwikkeling.  
Duurzame energieopwekking   Actief initiëren, faciliteren en participeren bij innovatieve opwekking van duurzame (hernieuwbare) energie in de stad en de regio (wind, zon, bio-energie, bodem).
 
Communicatie en participatie   De huidige campagne 'Doe groen. Dat scheelt' wordt intensief gericht op de burger met als doel de burger bewust energiebesparend te gaan laten handelen. De website zal worden vernieuwd en innovatieve, social media technieken worden ontwikkeld.
 
Gemeentelijke organisatie   In de eigen organisatie sturen op duurzaam inkopen, duurzaam eigen vervoer, energiebesparing eigen gebouwen en duurzame energie op eigen gebouwen.
 
Verkeer en vervoer
 
In de “Mobiliteitsvisie Enschede” is ruime aandacht voor duurzaamheid.
Onderwerpen:
gebruik van energiezuiniger bussen;
(eigen) auto's die op aardgas rijden en elektrisch vervoer;
verschuivingen in het gebruik van vervoerswijzen (de zogenaamde “modal split”) naar energiezuiniger vervoer: Stimuleren OV- en fietsgebruik;
 
Industrie en bedrijvigheid
 
Onderwerpen:
Stimuleren van bedrijvigheid op het snijvlak van innovatie en duurzaamheid
Een gemeentelijk samenwerkingsconvenant over duurzaamheid met bedrijven, KvK e.a..
Ook gaan we onze mogelijkheden tot handhaving van de landelijke afspraken en regelgeving uitnutten.
 

Bij toekomstige gebiedsontwikkelingen wordt de trias energetica als ontwerpprincipe genomen. De trias energetica is een door de Novem ontwikkeld driestappenplan bedoeld voor bedrijven, huishoudens, overheden, om stap voor stap klimaatneutraal te worden. De stappen betreffen:

  • 14. Beperk het energieverbruik door verspilling tegen te gaan.
  • 15. Gebruik duurzame energiebronnen, zoals wind-, water-, en zonne-energie.
  • 16. Zet fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk in om aan de resterende energiebehoefte te voldoen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet.

In het werkprogramma 'Schoon en zuinig' heeft het Rijk de ambitie uitgesproken dat nieuwe woningen vanaf 2020 energieneutraal zijn.

Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Behoud van bioversiteit

Wilde soorten dieren en planten kunnen het best worden behouden door ze in hun natuurlijke leefgebieden te beschermen (in situ-bescherming). Voor een aanzienlijk aantal soorten is de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de aanwijzing van natura 2000 gebieden een belangrijk middel voor bescherming.

Wilde planten en dieren houden zich echter niet aan de grenzen van de ehs. Ook het stedelijk gebied is rijk aan wilde dieren en planten. Behoud van biodiversiteit vergt een inspanning ook in de ruimte buiten de EHS. De inzet van de gemeente is er op gericht deze wetgeving doelmatig en efficient uit te voeren en biodiversiteit ook te borgen door groenbeheer en -inrichting mede te richten op behoud en ontwikkeling van ecologische waarden.

Kwaliteit van bodem, water en lucht

De bodem, het water en de lucht zijn van eminent belang voor mens, plant en dier. De Rijksoverheid beschermt de kwaliteit van bodem, water en lucht door middel van regelgeving, die in het ene geval wel en in het andere geval geen ruimte voor lokale afwegingen laat. De gemeente Enschede is voornemens, daar waar regelgeving van hogere overheden dit mogelijk maakt, hieromtrent nader beleid te formuleren in de vorm van milieustreefbeelden.

Zuinig en zorgvuldig gebruik van grondstoffen, energie, land en water

Bevolkingsgroei en economische ontwikkeling leiden tot een steeds een grotere vraag naar grondstoffen, energie, land en water. Veel van deze natuurlijke hulpbronnen zijn eindig; voor andere geldt dat een beperkte toegankelijkheid van deze hulpbronnen aanstaande is.

Niet alle schaarsten zijn even zorgwekkend. Vaak zijn alternatieven

beschikbaar en biedt recycling nog 'ruimte'. Het voorgaande vraagt niettemin om een zuinig gebruik van grondstoffen.

Om van een integrale duurzame ruimtelijke ontwikkeling te kunnen spreken, dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan al deze deelthema's aandacht te worden besteed. Het voorgaande laat onverlet dat binnen het duurzaamheidsbeleid aan het energie- en klimaatbeleid bijzondere betekenis toe komt. Uitgangspunt is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval bijdragen aan de gemeentelijke energie- en klimaatsdoelstellingen.

4.1.3.5 Watervisie

De Watervisie met als ondertitel 'de blauwe aders terug in de stad' heeft drie doelstellingen:

  • a. water leidend bij de ruimtelijke inrichting
  • b. samenwerking tussen de 'waterpartners', inclusief burgers
  • c. water weer in de belevingswereld van de bewoners.

Principes bij de uitvoering daarvan zijn (deze zijn afgeleid uit de richtlijnen van de rijksoverheid):

  • 1. vasthouden, bergen, afvoeren. Regenwater zoveel mogelijk laten infiltreren in het gebied waar het valt, dus in de wijk zelf.
  • 2. herstellen van de 'nierwerking'. Het scheiden van schone– (hemelwater) en vuile (afvalwater) waterstromen
  • 3. een doelmatige waterketen. Het minimaliseren van de kosten van de waterketen en van de negatieve effecten op het milieu
  • 4. beleving van water. Vergroten van de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting door water een rol te laten spelen in de leefomgeving

Zoeklocatie voor het terugbrengen van de waterlopen ( de 'blauwe aders') is ten eerste het wijkpark Twekkelerveld dat evenwijdig aan de spoorlijn ligt en een afvoer heeft vanaf de wijk Velve–Lindenhof naar het Dinkelsysteem in het oosten. Ten tweede de reconstructie van de Roombeek; een afvoer

vanaf het centrum naar het havengebied en ten derde een afvoer vanaf het centrum en vanaf Enschede–Zuid naar de Rijksweg A35. De ambitie is om de aders bovengronds te laten lopen.

Omdat het waterbergend vermogen van het stedelijk gebied onvoldoende is, moet het buitengebied van Enschede extra bergingsruimte leveren in zogenaamde retentiegebieden aan de rand van de stad,. Dit kan bijvoorbeeld op het terrein van de Universiteit Twente en het middengebied tussen Hengelo en Enschede.

 

4.1.3.6 Evenementenvergunningenbeleid

Evenementen zijn belangrijk voor de stad. Ze trekken toeristen en bezoekers aan, versterken het imago van de stad, geven impulsen aan de economie en versterken de saamhorigheid in buurten en wijken. Bovendien geven zij een positieve uitstraling en aantrekkingskracht aan een stad. Enschede hecht daar veel waarde aan. Tevens kunnen evenementen een brug slaan tussen diverse culturen.

Juist de combinatie van verschillende evenementen, naar soort en schaalgrootte, zorgt voor een grote aantrekkingskracht.

In Enschede wordt een grote variatie aan evenementen op onder andere cultureel, sportief en muzikaal gebied georganiseerd, die van groot maatschappelijk belang zijn voor de gemeente Enschede en haar profilering als bruisende (muziek)stad. Evenementen dienen als podium voor kunst en cultuur waar veel partijen waarde aan hechten. De stad komt hierdoor tot zijn recht. Voorbeelden van grote, jaarlijks terugkerende evenementen zijn de Batavierenrace, de Enschede Marathon, de Military Boekelo, het introductieconcert van de Saxion Hogeschool Enschede en de Universiteit Twente en het circusfestival. Daarnaast vinden kleinere evenementen plaats, zoals wijk- en buurtfeesten.

Voor het economische belang is het belangrijk om te zorgen dat bezoekers zo lang mogelijk in Enschede verblijven. Aantrekkelijke evenementen kunnen bijdragen aan verlenging van de verblijfsduur én het stimuleren van het herhalingsbezoek.

Evenementen hebben echter ook een keerzijde. Voor bewoners en ondernemers kunnen evenementen juist overlast veroorzaken. Overlast die betrekking kan hebben op geluidhinder, de bereikbaarheid van de woning of het bedrijf, het tijdelijk verdwijnen van parkeerplaatsen, wegafzettingen, verkeersopstoppingen of vervuiling van de openbare ruimte.

Degene die zich minder betrokken voelt bij een evenement, zal eerder de acceptatiegrens van overlast bereiken. De acceptatie neemt af naarmate het evenement langer duurt en er meer geluid wordt geproduceerd. Voor alle partijen is het daarom belangrijk dat er eenduidig beleid wordt gehanteerd en er heldere regels worden gesteld.

Iedere organisator van een evenement dient dan ook een evenementenvergunning aan te vragen. Aan deze vergunning worden voorwaarden verbonden om overlast zoveel mogelijk te beperken. Voorbeelden van deze voorwaarden zijn, het toegestane geluidsniveau tijdens het evenement, de begin- en eindtijden, het vrijhouden van een doorgang voor nood- en hulpdiensten en het schoonmaken van het terrein waarop het evenement heeft plaatsgevonden.

Aantal en duur evenementen
Er is in Enschede gekozen voor een beperkt aantal evenementenlocaties. Per locatie is een maximum aantal evenementen vastgelegd, waarbij bovendien een koppeling is gelegd met de evenementencategorie.
In het buitengebied is het Militaryterrein Boekelo aangewezen als locatie. Voor dit terrein geldt dat de Military zelf 4 dagen duurt plus er zijn 5 dagen beschikbaar voor aansluitende evenementen op de Military. In totaal zijn er 9 dagen beschikbaar voor dit evenement.
Buiten de Military mogen er in het buitengebied in totaal maximaal 7 grotere evenementen plaatsvinden. Het gaat daarbij om bestaande jaarlijks wederkerende evenementen. Voor sommige van deze evenementen is het aantal dagen op een maximum vastgesteld:
a. Volksfeest Penninkskotten max. 3 dagen,
b. Popfeesten Usselo max. 3 dagen,
c. Concours hippique (Twentse Ros) max. 4 dagen,
d. Vloddercross max. 1 dag,
e. Oktoberfeesten ('t Sybrook) max. 2 dagen.
Het Rutbeekterrein bevindt zich weliswaar in het buitengebied maar wordt niet gerekend tot een evenementenlocatie in de zin van het evenementenvergunningenbeleid, maar als een inrichting volgens de Wet milieubeheer. Voor deze locatie wordt voor een evenement vergunning verleend op grond van de Wet milieubeheer en niet op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Geluid

Tijdens evenementen wordt vrijwel altijd gebruik gemaakt van al dan niet versterkte muziek. Geluidhinder zal dan ook tot op zekere hoogte onvermijdelijk zijn. Om overlast zo veel mogelijk te beperken zijn er maximaal toelaatbare geluidsniveaus vastgelegd. In deze nota gaat het alleen om geluidhinder van elektrische versterkte muziek en omroepinstallaties. Het gebruiken van hoorns bij evenementen vormt hier een uitzondering op en wordt dan ook niet getoetst, danwel gemeten. Er wordt gesproken over equivalente geluidsniveaus (Laeq), dat een gemiddeld geluidsniveau over een bepaalde periode weergeeft.

In een evenementenvergunning staat welk geluidsniveau is toegestaan. Ook wordt in de vergunning aangegeven welke meet- en controlemethode wordt toegepast.

Het evenementenvergunningenbeleid geeft met betrekking tot het geluidsniveau aan dat voor de categorieën A, B en C het geluidsniveau is bepaald op 90 dB(A) gemeten op 20 meter van de bron. Voor categorie D geldt dat tot 19.00 uur een max. geluidsniveau is toegestaan van 80 dB(A) en na 19.00 uur een geluidsniveau van 75 dB(A) gemeten op 1 meter van de bron.

In het buitengebied is geen ontheffing mogelijk voor een gemiddeld geluidsniveau van 95 dB(A).


Kort samengevat geldt voor evenementen in het buitengebied het volgende:

In het buitengebied mogen maximaal 7 belastende evenementen gehouden worden. Dit zijn categorie A, B of C evenementen.

  • Voor een evenement categorie A geldt een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van maximaal 90 dB(A), gemeten op 20 meter van de geluidsbron, en mag maximaal duren tot 01.00 uur.
  • Voor een evenement categorie B geldt een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van maximaal 90 dB(A), gemeten op 20 meter van de geluidsbron, en mag maximaal duren tot 24.00 uur.
  • Voor een evenement categorie C geldt een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van maximaal 90 dB(A), gemeten op 20 meter van de geluidsbron, en mag maximaal duren tot 23.00 uur.

Voor een niet-belastend evenement categorie D geldt van 07.00 tot 19.00 uur een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van maximaal 80 dB(A), gemeten op 1 meter van de geluidsbron en van 19.00 tot 22.00 uur een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van 75 dB(A), gemeten op 1 meter van de geluidsbron; het evenement mag maximaal duren tot 22.00 uur. Het aantal evenementen categorie D is niet gelimiteerd.


Los van de toegestane 7 belastende evenementen vindt in het buitengebied jaarlijks de Military Boekelo plaats. Voor dit evenement is in het beleid specifiek opgenomen dat dit wordt gerekend tot een evenement categorie B, dat het toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau maximaal 90 dB(A) mag zijn, gemeten op 20 meter van de geluidsbron, dat de eindtijd uiterlijk 24.00 uur mag zijn en dat het evenement maximaal 9 dagen mag duren, waarvan 4 voor de Military en 5 voor een mogelijk nieuw evenement aansluitend op de military.

Voor de voorwaarden aan het melden of aanvragen van een evenement en de regeling omtrent toezicht en handhaving wordt verwezen naar de beleidsnota “Beleid voor evenementenvergunningen”, die op 25 mei 2010 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.

4.1.3.7 Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015

Doel van dit ontwikkelingskader is:

  • 1. Versterking van de binnenstad als Euregionaal uitgaanscentrum
  • 2. Bundeling van horecabedrijvigheid in een aantal krachtige clusters. De nadruk ligt daarbij op delen van de binnenstad, op Roombeek en het buitengebied rond Boekelo–Rutbeek
  • 3. Beperking van eventuele overlast voor aanpalende functies
  • 4. Verruiming van de sluitingstijden, met name in de binnenstad
  • 5. Stroomlijning van gemeentelijke dienstverlening voor horeca–ondernemers.

 

4.1.3.8 Cultuur en technologie

Het Cultuur– en Technologieprogramma (2003) houdt direct verband met de Euregionale concurrentiepositie van Enschede. Een hoogwaardige kenniseconomie en cultureel aanbod versterken elkaar.

De culturele– en technologische ontwikkelingen, instellingen en bedrijvigheid moeten geconcentreerd worden in de volgende gebieden: Stationsomgeving, H.J. van Heekplein, de Oude Markt en het Stadserf De Cultuurzone: het Muziekplein en de Bamshoeve, met elkaar verbonden via een cultuurlint De buitengebieden Boekelo, Drienerlo en het recreatiepark Rutbeek.

 

4.1.3.9 Koers- en actieprogramma vrijetijdseconomie Enschede

Enschede zet zich in om zich versterkt te ontwikkelen als toeristische bestemming. Op die manier komen er meer bezoekers, meer bestedingen en meer arbeidsplaatsen in de sector. In het Koers- en actieprogramma vrijetijdseconomie Enschede 'Enschede als belevenis' wordt de koers uitgezet en deze ambitie vertaalt in haalbare doelen en hieraan gekoppelde concrete acties.

Met zijn hernieuwde koers zet Enschede in op een jaarlijkse groei van het aantal arbeidsplaatsen met 150 vanaf 2010, bovenop de landelijke trend en ten opzichte van 2007. Dat betekent dat het aantal bezoekers aan Enschede al vanaf 2008 moet gaan groeien. Pas bij een stabiele groei van de bezoekersaantallen zullen ondernemers structureel nieuwe arbeidsplaatsen creëren. In 2015 moeten er ten opzichte van nu dus 750 directe arbeidsplaatsen meer zijn, nadat een correctie voor de landelijke trend heeft plaatsgevonden. De groei van 150 betreft de sector vrijetijdseconomie in heel Enschede inclusief de sector detailhandel in de binnenstad.

Daarnaast zet Enschede in op het creëren van werkgelegenheid door middel van activeringstrajecten voor langdurig werklozen die bovendien een bijdrage leveren aan de gastvrijheid en service in de stad.

Door gecoördineerd en tegelijkertijd in te zetten op drie fronten kan Enschede succes boeken. Deze fronten zijn de Toeristische Marketing (verkopen), het Evenementenbeleid (vieren) en de uitbreiding en versterking van het aanbod (Versterken). Verkopen, vieren en versterken vullen elkaar aan. Toeristische voorzieningen en evenementen bedienen dezelfde doelgroepen, het liefst op dezelfde locatie. Evenementen worden goed gepromoot, maar zijn zelf ook weer een promotiemiddel voor het bezoek aan de stad Enschede.

4.1.3.10 Permanente bewoning van zomerwoningen in Enschede

De minister van VROM heeft gemeenten verzocht aan te geven op welke manier zij denken om te gaan met gevallen van onrechtmatige bewoning van zomerwoningen. Dit is voor de gemeente Enschede aanleiding geweest de nota Permanente bewoning van zomerwoningen in Enschede vast te stellen.

Enschede kent 107 zomerwoningen. Op basis van inschrijvingen in de GBA is het de verwachting dat een deel hiervan, in strijd met het Bestemmingsplan buitengebied 1996, permanent bewoond wordt.

Op een deel van de zomerwoningen rust een objectgebonden overgangsrecht waarbij de eigenaren het recht hebben opgebouwd de zomerwoning permanent te bewonen. Bewoners die zich drie maanden voor de datum van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan in de GBA hebben ingeschreven op het adres van de zomerwoning kunnen daar permanent blijven wonen. Deze peildatum is 24 juli 2001.

Wat betreft de zomerwoningen kan het totaal van 107 in drieën gedeeld worden:

  • a. Categorie A: 43 waarop een objectgebonden overgangsrecht rust; permanente bewoning toegestaan
  • b. Categorie B: 21 met inschrijving in GBA ná 24 juli 2001; handhaafbaar optreden is mogelijk
  • c. Categorie C: 43 woningen waarop geen inschrijving bekend is en de mate en aard van bewoning evenmin. Situatie dient in kaart gebracht te worden.

Rijks- en Provinciaal beleid

De minister stelt een beleidsverruiming voor die gemeenten de mogelijkheid biedt om aan zomerwoningen die permanent bewoond worden een woonbestemming toe te kennen, mits zij niet in kwetsbare natuurgebieden staan. Als alternatief kunnen bewoners die een zomerwoning reeds voor 31 oktober 2003 bewoonden in de naaste toekomst bij de gemeente een persoonsgebonden vrijstelling (omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) vragen. Bij de resterende zomerwoningen dient de permanente bewoning door handhavend optreden te worden beëindigd.

De provincie hanteert als uitgangspunt bij het bestemmen de toekenning of instandhouding van een recreatiebestemming, met waar nodig een persoonsgebonden overgangsrecht voor hen die de woning reeds gedurende langere tijd permanent bewonen. Ook zij staat handhavend optreden voor.

Handhaving

De gemeente dient permanente bewoning aan te tonen. Tot op heden vereist de rechter dat frequente controles ter plekke gedurende langere tijd plaatsvinden, ondersteund met administratief bewijs, zoals inschrijvingen in de GBA, gegevens van de Belastingdienst, kentekenregistraties, etc. Dit is erg arbeidsintensief en tijdrovend en brengt hoge kosten met zich mee. In de door de raad vastgestelde nota “Professioneel Handhaven” wordt aan handhaving van permanente bewoning van zomerwoningen geen hoge prioriteit toegekend.

Hoe te handelen

Diverse handelswijzen zijn denkbaar, al naar gelang het type zomerwoning. De gemeente wil in haar uiteindelijke handelswijze aan drie belangen tegemoet komen:

  • in stand houden van de kwaliteit van het buitengebied
  • respecteren van opgebouwde rechten
  • creëren van een realistische handhavingslast.

Een belangrijk deel van de zomerwoningen in Enschede liggen in de provinciaal ecologische hoofdstructuur: 63 van de 107. De omvang/inhoud van de woningen is naar onze mening van grotere invloed op de kwaliteit van het buitengebied dan het feit dat zij permanent bewoond worden. De gemeente kan daarom permanente bewoning van zomerwoningen toestaan, mits de inhoud van de woningen beperkt wordt tot de huidige 200 m3 die bij een zomerwoning hoort.

Ambtelijk overleg met de Provincie Overijssel en de VROM-inspectie directie Oost heeft geleid tot de volgende oplossing:

  • Zomerwoningen in categorie A houden in het nieuwe bestemmingsplan hun recreatieve bestemming en zullen onder de werking van het overgangsrecht blijven vallen;
  • Bewoners die permanent wonen in zomerwoningen in de categorieën B en C krijgen de mogelijkheid een persoonsgebonden vrijstelling aan te vragen, mits zij voldoen aan de eisen die daarvoor gelden;
  • Tegen permanente bewoning van de resterende woningen wordt handhavend opgetreden.

Toekomstige situaties voorkomen

Belangrijk is in de toekomst te voorkomen dat mensen permanent in een zomerwoning gaan wonen. Bij de actualisatie van het Bestemmingsplan buitengebied zal hier aandacht aan worden besteed. Verder is een goede communicatie naar toekomstige eigenaren van belang. Voor eenieder moet duidelijk zijn wat het beleid van de gemeent is en dat hierop handhaving zal plaatsvinden.

Een belangrijk signaleringsmoment is de inschrijving in de GBA. De gemeente kan een dergelijke inschrijving niet weigeren, maar zal de betrokkenen wel per brief op de hoogte brengen dat permanente bewoning niet is toegestaan. De afdeling Handhaving wordt op de hoogte gebracht en kan vervolgens actie ondernemen.

De bouw van nieuwe zomerwoningen is volgens provinciaal en gemeentelijk beleid niet aan de orde. Het Streekplan en het Toetsingskader Buitengebied bieden die mogelijkheid niet. Ook de Gids Buitengebied, die in ontwikkeling is, biedt in de toekomst slechts beperkte mogelijkheden. De gids hanteert op dit vlak twee belangrijke uitgangspunten: de ruimtelijke kwaliteit moet verbeteren en de hoeveelheid bebouwing mag niet toenemen.

4.1.3.11 Archeologiebeleid gemeente Enschede

In 1992 hebben de Ministers van de Europese Gemeenschap op Malta het Verdrag van Valletta ondertekend. De Europese landen spraken met het ondertekenen van dit verdrag met elkaar af dat archeologie voortaan een afgewogen onderdeel is van ruimtelijke ontwikkelingen. De wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven staat iedere gemeente in principe vrij. De omgang met archeologie wordt nu vaak net zo meegewogen als andere omgevingscondities zoals milieu, waterhuishouding en woningbouw. Een uitgangspunt in het verdrag is dat degene die de grond verstoort ook verantwoordelijk is voor een goede omgang met het erfgoed in de bodem, en daarvoor ook de kosten betaalt. Andere belangrijke uitgangspunten zijn dat archeologische resten bij voorkeur in situ, dat wil zeggen in de grond, bewaard moeten blijven, dat het erfgoed ingezet moet worden om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te verbeteren en dat maatschappelijk draagvlak voor archeologie onmisbaar is.

De Wet op de Archeologische Monumentenzog (Wamz)

De Nederlandse regering heeft sinds 1 september 2007 het Verdrag van Valletta juridisch verankerd in de Wamz, de Wet op de archeologische monumentenzorg. Archeologie is sindsdien een onderdeel van het besluitvormingsproces in de Ruimtelijke Ordening. Hiervoor zijn ook de Woningwet, de Ontgrondingenwet en de Wet op de bodemkwaliteit aangepast. De verankering van het Verdrag van Valletta in de wet betekent voor u als potentiële verstoorder van de bodem dat u verantwoordelijk bent voor veilig stellen van eventuele archeologische resten. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) verplicht gemeentes om in haar bestemmingsplannen op te nemen hoe er bij bodemverstoring met de resten van het verleden in de bodem moet worden omgegaan. Dat is bindend voor zowel de burger als de overheid.

De wet kent de volgende uitgangspunten:

  • De inbedding van de archeologie in ruimtelijke plannen.
  • Het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem.
  • Verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring.
  • De bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

Archeologiebeleid in Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad het archeologiebeleid vastgesteld. De Gemeente Enschede is daarmee bevoegd gezag geworden voor het nemen van besluiten over archeologie. In het archeologiebeleid staat wat de eisen zijn die wij als gemeente stellen wanneer u de bodem verstoort bij bouw, sloop, aanleggen van leidingen etc en bij het ontwikkelen van een gebied. Het archeologiebeleid schept duidelijkheid en helpt de kosten voor archeologisch onderzoek te beheersen

De gemeente maakt bewuste keuzes op het gebied van haar erfgoed. Daarom heeft de gemeente een selectieagenda opgesteld. Dit houdt in dat wij alle archeologische perioden en thema's niet even belangrijk vinden. Behoudenswaardige archeologie uit bepaalde perioden en thema's, mogen na afronden van het archeologisch vooronderzoek verloren gaan.

Archeologische perioden en thema's

De (bewonings)geschiedenis in een zich steeds veranderend landschap van de steentijd tot nu is in te delen in tien archeologische perioden(300.000 v. Chr. –heden). Voor alle perioden zijn diverse kennisthema's van belang. Archeologisch onderzoek richt zich op de bodemlagen, de soorten nederzettingen, economie en landgebruik (bestaanswijze), locatiekeuze voor diverse functies, sociaal politieke organisatie (verhoudingen en netwerking, status, hiërarchie), religie en cultus (godsdienstbeleving, rituelen etc) en tenslotte processen( mechanismen en ontwikkelingen in de bovengenoemde thema's).

Het proces van de Archeologische Monumenten Zorg (AMZ)

In Nederland is al snel na 1992, dus ruim vóór de implementatie van het verdrag in de wet, bedacht hóe we dan zorg zouden moeten dragen voor het erfgoed als we het dreigen te verstoren. In het proces van de Archeologische Monumenten Zorg (AMZ) staat beschreven welke processen en formele procedures gevolgd dienen te worden voor een goede erfgoedzorg. De AMZ valt daarbij uiteen in grofweg twee fases; een inventariserende en waarderende fase en een fase waarin de beheersmaatregel wordt uitgevoerd. De te doorlopen stappen zijn steeds afhankelijk van de uitkomsten van de voorgaande stappen.

Vorming van de bodem; waarom ligt Enschede op een stuwwal met op de flanken dalen?

De twee ijstijden tussen 180.000 en 10.000 jaar geleden zijn de belangrijkste perioden waarin het landschap grootschalig veranderde. Door de eerste ijstijd zijn stuwwallen ontstaan. De grond werd als schubben dakpansgewijs op elkaar gestapeld door het drukkende ijs. Met deze oudere afzettingen uit diverse gebieden werd Twente, dat toen een bekken was, opgevuld. Het resultaat is een geologische spekkoek van lagen.

De samenstelling van het zand is kenmerkend voor een bepaalde laag. De hoogste delen van de stuwwal worden gevormd door grove zanden van de formatie van Enschede. Op een gegeven moment was de ijsmassa zo groot dat een ijslob door de opgestuwde wal tussen Oldenzaal en Ootmarsum is gebroken. Er ontstonden kleinere stuwwallen. Zo verplaatste het ijs een deel van de stuwwal naar het gebied tussen Oldenzaal en Enschede. Ook in de bodem van de Usseleres is een brokstuk van deze stuwwal. Een andere ijsstroom heeft de stuwwal vervolgens bedekt met een laag keileem. Keileem laat bijna geen water door.

In de tweede ijstijd toen het landschap uit toendra en poolwoestijn bestond, is zand afgezet.

Een korte warme periode tijdens de ijstijd, ongeveer 13.000 jaar geleden, zorgde er voor dat het landschap weer begroeid raakte. Dit leverde de Laag van Usselo op. Deze laag is in de bodem terug te vinden als een humeus niveau met houtskool. Bij het Rutbeek is deze laag op twee plekken te vinden. Dit zijn terreinen van zeer hoge archeologische waarden, archeologische monumenten die worden beschermd.

Tijdens de laatste periode van de ijstijd kwam tijdens het warmere zomerseizoen smeltwater vrij. De ondergrond was toen nog permanent bevroren(permafrost) en verhinderde het wegzakken in de ondergrond van het water. Op de flanken van de stuwwal ontstonden diverse dalen waardoor dit water werd afgevoerd. Het meegevoerde materiaal vormde waaiervormige grofzandige smeltwaterafzettingen.

Onder de bodem vanaf de ijstijden liggen diepere oudere lagen. Deze zijn ontstaan door klimaatveranderingen, zeespiegelschommelingen en spanningen in de aardkorst. Zo ontstond bijvoorbeeld de zoutlaag door indamping van de zee in de geologische periode het Trias.

Relatie bodem-archeologische verwachtingen.

Het buitengebied fase 1 ligt tussen de Oldenzaalsestraat en de Haaksbergerstraat ten oosten en ten zuidenvan de stuwwal. De geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zijn zeer bepalend voor de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat bewoningssporen en resten van nederzettingen uit de diverse perioden worden aangetroffen. Het natuurlijke landschap bestaat uit de stuwwal met vaak (nu droge) beekdalen en dekzandgebied. De stuwwal en het dekzand zorgen voor veel reliëfverschil. Dit is op diverse plekken is dit in het landschap waar te nemen. Aan de voet van de stuwwal zijn enkeerdgronden ontstaan op de overgang tussen de stuwwal en het lager gelegen dekzandlandschap. Deze oude bouwlanden waren geschikt om huizen te bouwen. Men had er minder last van periodiek hoge waterstanden. De combinatie van de natuurlijke vruchtbaarheid en vochttoestand bepalen het bodemtype en daarmee of het in het verleden een geschikte locatie was om te wonen.

Menselijke bewoning in de Steentijden ( Paleolithicum tot Midden Neolithicum)

Het landschap rond Enschede met de stuwwal en dekzandruggen, doorsneden met beken was een ideaal leefgebied voor jagers-verzamelaars uit de steentijd. Er zijn diverse vuistbijlen gevonden. Dit soort vondsten bevinden zich vaak in de directe omgeving van een waterloop en een verhoging in het landschap. Ook bezochten de jager-verzamelaars plaatsen waar vuursteen aan de oppervlakte voorkwam. Ze voeden zich met planten en dieren die in de natuur voor kwamen.

Menselijke bewoning vanaf het late Neolithicum: landbouwers

Toen de mens niet meer met de dieren meetrokken en zich steeds meer op het zelf verbouwen van voedsel gingen richten, veranderde het levenspatroon drastisch. Vooral vanaf de Bronstijd en later, ging de mens zich vestigen en maakte men een technologische evolutie door. Men ging koper en brons bewerken en in de IJzertijd kwam daar de bewerking van ijzer bij. In de Romeinse tijd was het mogelijk handel te drijven. Dit blijkt uit sporen zoals scherven die gevonden zijn in ongestoorde lagen in de bodem.

Vanaf de Vroege Middeleeuwen zijn de bouwlanden stelselmatig bemest met plaggen. Als gevolg van deze bemesting met plaggen en stalmest, is in de loop van de eeuwen een dik humeus esdek ontstaan. Deze gronden waren in gebruik als akker. Bewoningssporen van voor de Vroege Middeleeuwen worden door het dikke esdek beschermt. Hierdoor hebben deze relatief hoger gelegen gebieden archeologische verwachtingswaarden voor bewoningssporen en nederzettingen vanaf de steentijd. In het buitengebied liggen meerdere essen en kleine essen.

Markesysteem (ivm dorpen in het buitengebied; relatie Enschede-dorpen)

De oude kern van Enschede was omgeven door buitengebied met later het ontstaan van de dorpen. De oudste bekende benaming van bijvoorbeeld Lonneker is Loningheri (omstreeks 850 na Christus). Na de terugval van bevolkingsaantallen in de Romeinse tijd was er weer een toename in heel Nederland vanaf het jaar 1000. Uit de Late Middeleeuwen dateren de eerste bekende hoeven in Enschede. De hiermee gepaard gaande schaalvergroting in de landbouw maakte het beheer van de woeste gronden noodzakelijk waardoor het markesysteem zijn intrede deed. De woeste gronden in de marken hadden een belangrijke economische betekenis vanwege de producten: bouwhout, plaggen voor bemesting, turf en schadden en voedsel voor schapen en varkens. Schadden zijn zoden van veenachtige heidegrond die gedroogd als brandstof werd gebruikt. Er waren vijf marken waaruit in 1811 de gemeente Lonneker ontstond. Na het afstaan van een deel van gebied aan Hengelo (in 1881) en Enschede (in 1884) werden de gemeenten Enschede en Lonneker in 1934 samengevoegd.

Rond 1475 worden de namen van veel erven genoemd. De boeren werkten voor grootgrondbezitters. Markerichters spraken recht en inden belasting. Het Markerichterschap lag op enkele oude erven. Erfmarkerichters waren bijvoorbeeld de heren van Solms-Ottenheim, het O.L. Vrouwengilde te Oldenzaal en later o.a G.A. Hofmeyer op 't Espelo.

Archeologische (verwachtings)waarden en onderzoeksplicht

Op de Archeologische Verwachtingskaart van Enschede heeft het buitengebied zowel hoge, als middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarden. Een deel van het gebied is enigszins verstoord. In het gebied bevinden zich een aantal landweren, (verdwenen) watermolens en meerdere (verdwenen) oude erven. De gebieden met middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarden en gebieden met archeologischewaarden (monumenten) hebben een archeologische onderzoeksplicht.

In het buitengebied fase 1 liggen de volgende drie archeologische monumenten die planologisch worden beschermd:

Nummer 2839: het betreft een terrein van hoge archeologische waarde ten zuiden van Glanerbrug. Op het terrein zijn sinds het begin van de 20e eeuw al meerdere fragmenten aardewerk gevonden. Ook heeft RAAP (rapportnummer 1250) hier een onderzoek verricht. Er bevinden zich enkele vindplaatsen uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd in het gebied en resten van een laat middeleeuwse motte. Ook de grachten van de motte lopen nog door het gebied. Voor het gebied gelden de voorwaarden zoals gesteld in het archeologisch beleid van de gemeente Enschede. 

Nummers 492/493: beide liggen naast elkaar en betreffen beschermde archeologische Rijksmonumenten ten oosten van het Rutbeek. Hier is dus de Monumentenwet 1988 van kracht. Het betreft een ontginningslint uit de Middeleeuwen en resten van bewoning uit de Steentijd. Met name van belang is dat het hier vuurstenen werktuigen betreft uit het Paleolithicum, de oudste periode uit de Steentijd en van de bewoning in Nederland/Enschede. Sinds het begin van de 20e eeuw zijn hier al meer dan 10.000 stuks vuursteen gevonden. 

Het benutten van het cultuur historisch kapitaal

Archeologisch onderzoek draagt bij aan onze kennis van de geschiedenis.Steeds meer inwoners van Enschede verdiepen zich in de historie, zorgen voor publicaties, educatieve activiteiten en praten mee over ruimtelijke plannen. Onze stad wint daardoor aan kwaliteit. Ook kwaliteit in de geest van het beleven van onze lange geschiedenis in onze leefomgeving.

Wij zien graag – en dit stimuleren wij ook – dat ontwerpers kwaliteit toevoegen aan ruimtelijke ontwerpen door het beleven van het verleden op te nemen in het ontwerp.

typen archeologisch gebied bij vergunningen en herziening:

Archeologisch waardevol gebied ( Beschermde rijksmonumenten en Archeologisch waardevol gebied A)

Archeologisch onderzoeksgebied (archeologisch onderzoeksgebied A (oude erven) en archeologisch onderzoeksgebied B (gebieden met middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarden, al of niet met enige mate van verstoring)

Gebied met lage archeologische verwachting)

Gebieden die archeologisch zijn onderzocht en daarna zijn vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek

In gebieden die zijn vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek kunnen toch toevalsvondsten worden aangetroffen. In die gevallen geldt op grond van de wet de meldingsplicht. In dat geval zijn de kosten voor archeologisch onderzoek voor de Gemeente Enschede.