direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Usseler Es 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20070132-0004

5.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. In de praktijk is een bestemmingsplan vaak het belangrijkste middel voor afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.

Binnen het plangebied spelen diverse milieuhygiënische aspecten een rol onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeersassen van het plangebied, en vanwege de bedrijvigheid die in het plangebied wordt gerealiseerd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (zoals deze luidt per 1 juli 2008) is de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om de haalbaarheid te beoordelen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen:

  • paragraaf 5.1.1 Milieu-effectrapportage;
  • paragraaf 5.1.2 Geluid;
  • paragraaf 5.1.3 Bodemkwaliteit;
  • paragraaf 5.1.4 Milieuzonering Bedrijven;
  • paragraaf 5.1.5 Luchtkwaliteit;
  • paragraaf 5.1.6 Natura 2000 gebieden en Natuurbeschermingswet;
  • paragraaf 5.1.7 Externe veiligheid;
  • paragraaf 5.1.8 Duurzaamheid;
  • paragraaf 5.1.9 Trilllingen;
  • paragraaf 5.1.10 Hoogspanningsleidingen / lijnen;
  • paragraaf 5.1.11 Zoutwinning door Akzo Nobel;
  • paragraaf 5.1.12 Explosievenonderzoek

5.1.1 Milieu-effectrapportage (M.e.r.)

In het kader van het bestemmingsplan "Usseler Es 2008" is een Milieueffectrapport (MER) opgesteld. Volgens Bijlage C van het Besluit milieu-effectrapportage geldt de m.e.r.-plicht voor bedrijventerreinen die groter zijn dan 150 ha bruto. In het onderhavige bestemmingsplan wordt echter slechts circa 60 ha netto aan nieuwe bedrijventerreinen gerealiseerd. Bijlage D van het Besluit milieu-effectrapportage geeft aan voor welke activiteiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden. In de lijst ligt deze grens bij 75 ha bruto. Omdat het uitgeven van circa 60 ha netto bedrijventerrein betekent, dat het ruimtebeslag bruto tenminste 90 ha bedraagt, is besloten om (eerst) een M.e.r.-beoordelingsrapport te laten opstellen. De "Aanmeldnotitie in het kader van de m.e.r.-beoordeling Bedrijventerrein Usseler es-noord (gemeente Enschede 2002)" is daarna opgesteld, en vastgesteld in januari 2003. In deze aanmeldnotitie werd geconcludeerd, dat er sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden, dat het aanbeveling verdiende om ten behoeve van de besluitvorming over het bestemmingsplan een MER te laten opstellen. Deze bijzondere omstandigheden zijn:

  • het binnen het gebied voorkomen van Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten;
  • landschap van (groot) historisch, cultureel, en archeologisch belang (Nota Belvedere);
  • samenhang / cumulatie met andere activiteiten zoals omringende bedrijventerreinen plus zoneringen, en de Akzo Nobel-winningsvergunning voor de winning van zout.

De Raad heeft deze aanbeveling uit dit M.e.r.-beoordelingsrapport overgenomen in het raadsbesluit van januari 2003 (samen met het projectvoorstel bedrijventerrein Usseler Es), zodat er daarna een Milieueffectrapport (MER) is opgesteld.

De m.e.r.-procedure is van start gegaan met de openbare kennisgeving van de startnotitie "MER Bedrijventerrein Usseler Es" d.d. 6 december 2006. Daarna is de startnotitie Milieu effect rapportage (MER) bedrijventerrein Usseler Es door de gemeenteraad d.d. 29 januari 2007 vastgesteld. [Hiervan is kennis gegeven in het blad Huis aan Huis van 14 februari 2007]. In de startnotitie MER is op hoofdlijnen aangegeven wat de initiatiefnemer (de gemeente) van plan is (namelijk het realiseren van een bedrijventerrein op de Usseler Es [noord]), waar het plan wordt uitgevoerd, en waarom het plan wordt uitgevoerd.

De Startnotitie MER is na de vaststelling daarvan toegezonden aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie M.e.r.) met het verzoek om de gemeente te adviseren ten aanzien van richtlijnen voor de MER. Op 18 april 2007 is een advies ontvangen van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie M.e.r.). Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad deze richtlijnen vastgesteld. De richtlijnen geven aan, dat in de milieueffectrapportage moet worden ingegaan op:

  • De onderbouwing van de locatiekeuze op regionaal niveau.
  • De onderbouwing van nut en noodzaak (behoefteraming) van het bedrijventerrein op regionaal niveau.
  • De beschrijving van effecten op landschap en cultuurhistorie.
  • De mogelijke maatregelen op de nieuwe locatie om milieueffecten te beperken en te voorkomen, met een accent op de landschappelijke inpassing.

Het opgestelde Milieueffectrapport (MER) is d.d. 22 juni 2009 door de gemeenteraad aanvaard (stuknummer 13922). Het Milieueffectrapport is daarna op een aantal punten aangevuld / gewijzigd. Op 5 oktober 2009 is deze wijziging van het MER door de gemeenteraad aanvaard (stuknummer 14126). Het MER wordt daarna tezamen met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd in het kader van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (UOV) voor de zienswijzenprocedure.

Samenvatting Milieueffectrapport (MER, d.d. 22 juni 2010)

Uit de milieubeoordeling valt op te maken dat over het algemeen het Voornemen redelijk scoort en dicht tegen het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) en het Voorkeursalternatief (VKA) aanzit. Positieve effecten zijn bij het Voornemen te verwachten bij:

  • Landschap (landschappelijke kwaliteit in relatie tot stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit en intensief ruimtegebruik);
  • Natuur (beekontwikkeling, houtwallen en ecologische verbindingen);
  • Verkeer en vervoer (openbaar vervoer en langzaam verkeer).

Negatieve effecten van het Voornemen zijn te verwachten bij:

  • Landschap (landschappelijke samenhang, karakteristieken van de es);
  • Natuur (ontwikkeling bolling van de es, beschermde soorten);
  • Verkeer en vervoer (intensiteit op wegvakken, verkeersafwikkeling en veiligheid);
  • Woon- en leefmilieu (geluid, luchtkwaliteit, lichthinder, objectieve sociale veiligheid);
  • Water en bodem (wijziging grondwaterstanden door tijdelijke bemaling).

Uit het MER blijkt, dat geen van de negatieve effecten van het voornemen dermate ernstig is, dat niet kan worden voldaan aan in beleid en wet- en regelgeving gestelde eisen en randvoorwaarden, zoals voor toegestane geluidbelasting en luchtkwaliteitsnormen.

In het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) is gezocht naar verbeteringen voor het milieu. Het MMA scoort gelijk aan het Voornemen en beter dan het Voornemen bij:

  • Natuur (beekontwikkeling, ontwikkeling houtwallenlandschap en ecologische verbindingen, beschermde soorten);
  • Woon- en leefmilieu (lichtverontreiniging en objectieve sociale veiligheid);
  • Bodem en water (door afstand te verkleinen tussen bron en infiltratiezone en nemen van maatregelen ter voorkoming van verontreiniging);
  • Duurzaamheid (alle thema's).

Het Voorkeursalternatief (VKA) zit tussen het Voornemen en het MMA in en scoort op het volgende beter dan het Voornemen:

  • Natuur (beekontwikkeling, ontwikkeling houtwallenlandschap, ecologische verbindingen en beschermde soorten);
  • Woon- en leefmilieu (objectieve sociale veiligheid).

In het MER is geconcludeerd, dat het VKA en het MMA niet veel afwijken van het Voornemen. Dit is gezien het gevolgde proces ook niet verwonderlijk. Het bestemmingsplan en het Stedenbouwkundig- en Beeldkwaliteitplan voor de Usseler Es zijn tegelijkertijd met dit MER opgesteld. Tussenuitkomsten van onderzoeken ten behoeve van het MER, zoals archeologie, verkeer, luchtkwaliteit, geluid en ecologie hebben geresulteerd in een (ietwat) ander voornemen, zodat per definitie in het voornemen al rekening is gehouden met een veelheid aan milieuaspecten. De sterke wisselwerking tussen het bestemmingsplan, het Stedenbouwkundig- en Beeldkwaliteitplan en het MER heeft daarom concreet tot een beter plan (voornemen) geleid. Het Voornemen, aangevuld met enkele MMA onderdelen voor natuur en sociale veiligheid, vormt het alternatief van de gemeente Enschede dat de voorkeur geniet.

De conclusie van het Milieueffectrapport (MER) luidt dat het bestemmingsplan op een vanuit milieutechnisch oogpunt zorgvuldige wijze kan worden uitgevoerd. Voor het overige wordt verwezen naar het MER, dat tegelijk met het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Wijziging Milieueffectrapport (MER) 2009

Een wijziging van het Milieueffectrapport (MER) was noodzakelijk, vanwege een beperkt aantal wijzigingen in respectievelijk het Stedenbouwkundig- en Beeldkwaliteitplan, het Duurzaamheidplan, en het Bestemmingsplan. De wijzigingen betreffen met name het aanpassen van de verkeersintensiteiten ten gevolge van de ontwikkelmogelijkheden voor lichte bedrijfsmatige activiteiten die op de bestaande erven geboden gaan worden, vooral in de westkrans van de Usseler Es. Het bieden van deze ontwikkelmogelijkheden leidt tot een betere aansluiting tussen de huidige bewoning en activiteiten op de Usseler Es (noordelijke deel) en de toekomstige ontwikkeling tot bedrijventerrein. De ontwikkelmogelijkheden van de bestaande erven waren echter tot nu toe niet verwerkt in de verkeersintensiteit en de verdeling van verkeersstromen op de Usseler Es (noordelijke deel). In de wijziging zijn de verkeersprognoses aangepast. Tevens is de verdeling van motorvoertuigen op het Bedrijvenpark goed tegen het licht gehouden en geactualiseerd, mede door naast de ontwikkelmogelijkheden van de bestaande erven, eveneens uit te gaan van een hoger aantal arbeidsplaatsen (van 65 arbeidsplaatsen per [uitgeefbare hectare] dan het gestelde minimum (van 50 arbeidsplaatsen / ha) waarmee in eerste instantie gerekend is. De verandering in de verkeersstromen maakte ook hernieuwde luchtkwaliteitsberekeningen en geluidberekeningen nodig.

De wijziging van het MER maakte het tevens mogelijk om een aantal andere zaken toe te voegen en te actualiseren.

  • 1. De algemeen toegenomen aandacht voor stikstofdeposities op Natura 2000-gebieden heeft er toe geleid dat ook voor de ontwikkeling van Bedrijvenpark Usseler Es zekerheidshalve is nagegaan wat de hoogte van deze deposities door het bedrijvenpark op de omgeving zouden gaan bedragen.
  • 2. Verder zijn de meest recente gegevens over flora & fauna toegevoegd aan de hand van het gereedkomen van een actualisatie en afronding van het ecologische onderzoek uit de periode 2004 tot en met 2009.
  • 3. Tenslotte is voor de volledigheid de kleine aanscherping in het Duurzaamheidplan (medio 2009 bestuurlijk vastgesteld) ook in de tekst van deze wijziging doorgevoerd.

Ad 1. Depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden

De depositie is berekend en afgezet tegen de kritische depositiewaarden die gelden voor de verschillende Natura 2000-gebieden in de ruime omgeving van de Usseler Es. Geconcludeerd wordt, dat de bijdrage van het bedrijvenpark zeer gering is en dat significante negatieve effecten op deze gebieden uit te sluiten zijn, mede in het licht van het ontwerp toetsingskader van de provincie Overijssel.

Ad 2. Actualisatie van het ecologische onderzoek

Het onderzoek dat in 2004 is uitgevoerd is geactualiseerd. De voornaamste wijziging op basis van deze rapportage is het waarnemen van meer vogelsoorten dan in de inventarisatie in 2004 waren vastgesteld en het geven van bijzondere aandacht aan het leefgebied van buizerd, kerkuil, steenuil en torenvalk. Dit resulteert in het opnemen van een nieuwe maatregel in het MMA, namelijk het in overleg met het Ministerie van LNV opstellen van een maatregelplan voor het specifiek voor deze soorten nader uitwerken van de groen(structuur)maatregelen die reeds in het voornemen waren opgenomen, eventueel aangevuld met extra maatregelen.

Ad 3. Duurzaamheid

Het Duurzaamheidplan is door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld (medio 2009). Ten opzicht van het conceptplan zijn een aantal zaken aangescherpt. Het gaat om maatregelen ten aanzien van energie:

  • de aanbesteding van de duurzame energievoorziening stelt de randvoorwaarde dat minimaal 20% CO2 reductie bereikt moet worden;
  • alle bedrijven sluiten aan op groene stroom (verplichting via parkmanagement);
  • op kavelniveau geldt een verplichte bovenwettelijke voorwaarde van een GPR (GPR = Gemeentelijke Praktijkrichtlijn voor duurzaam bouwen) van 6,5 in plaats van een GPR van 6 op basis van bestaande wetgeving (dit wordt geborgd via het gronduitgiftecontract);

en ten aanzien van biodiversiteit:

  • behouden, versterken en aanleggen van houtwallen (geregeld in het bestemmingsplan en inrichtingsplan).

Dit levert een wat gunstiger beeld op ten aanzien van duurzaamheid. De scores en de conclusies veranderen hierdoor echter niet.

Zoals eerder geschreven, is deze wijziging van het MER door de gemeenteraad aanvaard d.d. 5 oktober 2009. Deze wijziging van het MER is samengevoegd met het MER zoals dat 22 juni 2009 door de gemeenteraad was aanvaard. Daardoor is weer één (gewijzigd) Milieueffectrapport (MER) ontstaan (gedateerd 6 oktober 2009).

Aanvullingen MER 2010
Op 29 oktober 2009 is het MER gezonden naar de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie), welke op 15 december 2009 heeft geadviseerd om op een aantal punten aanvullende informatie te leveren. Dit heeft geresulteerd in de volgende aanvullingen:

1. Stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden

Aanvullend op de eerdere onderzoeken is een passende beoordeling opgesteld (Royal Haskoning, d.d. 23 februari 2010) waarin de effecten op de omliggende Natura 2000 gebieden worden beschreven. Uit de passende beoordeling blijkt dat de maximale depositie van vermestende stoffen vanuit het Bedrijvenpark Usseler Es op een tiental Nederlandse en Duitse Natura 2000 gebieden zodanig gering is dat op basis van de berekeningen, expert judgement en de huidige wetenschappelijke kennis kan worden geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van deze Natura 2000 gebieden niet zullen worden aangetast door de ontwikkeling van het bedrijvenpark Usseler Es. Significante negatieve effecten op deze Natura 2000 gebieden ten gevolge van de ontwikkeling van de Usseler Es Noord kunnen derhalve worden uitgesloten. ook is er geen sprake van significante effecten in cumulatie met andere projecten of ontwikkelingen in de omgeving.

2. Onderbouwing locatiekeuze in relatie tot regionaal aanbod

In deze onderbouwing (Gemeente Enschede, d.d. 10 februari 2010) wordt ingegaan op de locatiekeuze en op het aanbod en de bestaande leegstand in de regio, alsmede op de ontwikkelingen rondom vrijkomende kavels elders binnen de gemeente en de regio. Tevens wordt toegelicht hoe de regionale en provinciale afstemming plaatsvindt.

3. Leefmilieu: verkeer en geluid
De inschatting van de verkeerscijfers is nader onderbouwd in een memo (Goudappel Coffeng, d.d. 16 december 2009). Er is een second opinion uitgevoerd op de gehanteerde verkeerscijfers en de uitkomsten van de modelberekeningen, uitgevoerd door een tweede onafhankelijk bureau.

Aangaande het geluidsaspect is aanvullende informatie opgesteld (Gemeente Enschede, d.d. 22 december 2010). Er is een kaart opgenomen met de geluidsbelastingcontouren. De cumulatie van het industriegeluid met verkeersgeluid ten gevolge van de ontwikkeling van Bedrijvenpark Usseler Es is berekend en uitgewerkt.

4. Milieueffecten en doelbereik, MMA
Het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) is op een aantal aspecten nader beschouwd en aangevuld met extra maatregelen. De omvang van milieueffecten en de mate van doelbereiking zijn beter weergegeven (Royal Haskoning, d.d. 22 februari 2010).

Toetsingsadvie Commissie voor de milieueffectrapportage

Op 19 april 2010 is het Toetsingsadvies Commissie m.e.r. Bedrijventerrein Usseler Es door de Commissie m.e.r. toegezonden aan de gemeente Enschede. De Commissie is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming over het bestemmingsplan in het MER en de aanvulling tezamen aanwezig is. De opmerkingen uit dit advies hebben tesamen met enkele ambtelijke toevoegingen geleid tot de volgende aanpassingen en aanvullingen.

1. Notitie verkeersonderzoeken MER Usseler Es

(Gemeente Enschede, d.d. 11 augustus 2010)

De opmerkingen van de Commissie m.e.r. hebben er toe geleid dat het verkeerskundige deel van het MER op een aantal onderdelen is aangevuld en dat er op onderdelen een nadere toelichting is gegeven op het MER. Deze nadere toelichtingen en aanvullingen zijn eveneens beoordeeld door de Commissie die op basis daarvan een positief toetsingsadvies heeft uitgebracht. Daarnaast heeft de gemeente Enschede nieuwe verkeersmodelberekeningen uitgevoerd, waarmee een realistischer beeld ontstaat van de verkeersdruk op de kruispunten met het hoofdwegennet. De actualisatie en nadere detaillering van het verkeersonderzoek betreft het aanbrengen van een voedingslink tussen de verschillende zones in het model en tussen de twee ontsluitingswegen van het bedrijvenpark. Daarmee zijn zowel de etmaalintensiteiten als de verkeersverdelingen berekend. De uitkomsten van de berekeningen zijn als basis gebruikt voor de aanvullende milieuonderzoeken (geluid, luchtkwaliteit en stikstofdepositie). Het advies van de Commissie is hiermee overgenomen. De nieuwe verkeersberekeningen hebben geen effect op het overall beeld en de conclusies van het MER.



2. Second opinion MER Usseler Es (deel II), Beoordeling aandeel vrachtverkeer
(RBOI, d.d. 31-03-2010, kenmerk: 15300.15140.10)

Het aandeel vrachtverkeer is in de verkeersberekeningen nader beschouwd en te laag bevonden. Dit heeft geleid tot nieuwe berekeningen van het aandeel vrachtverkeer. Hierbij is tevens gekeken naar de aspecten verkeersafwikkeling, geluidshinder en luchtkwaliteit. In de second opinion is nagegaan of er belangrijke negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van deze gewijzigde verkeerssamenstelling met een hoger percentage vrachtverkeer; dit blijkt niet het geval te zijn.


3. Addendum Passende Beoordeling Bedrijvenpark Usseler Es

(Royal Haskoning, d.d. 7 juli 2010, kenmerk: 9W0860.01/N0002/Nijm)

In het kader van de realisatie van het bedrijvenpark Usseler Es heeft Royal Haskoning een Passende Beoordeling (PB) uitgevoerd (d.d. 23 februari 2010). Ten aanzien van de in de PB gehanteerde uitgangspunten bij de depositieberekeningen zijn ten gevolge van een nadere uitwerking van het verkeersmodel de gehanteerde voertuigverdelingen en verkeerscijfers gewijzigd. Om de gevolgen van deze wijziging voor de stikstofdepositie te bepalen zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd die opgenomen zijn in dit addendum. De conclusie die in het addendum getrokken wordt op grond van de nieuwe berekeningen is dat de wijzigingen niet zullen leiden tot andere conclusies dan opgenomen in de reeds eerder uitgevoerde PB, met andere woorden: significante effecten op Natura 2000-gebieden kunnen nog steeds uitgesloten worden.


4. Addendum Luchtkwaliteitsonderzoek Bedrijvenpark Usseler Es

(Royal Haskoning, d.d. 2 juli 2010, kenmerk: 9W0860.01/N0001/Nijm)

Ten gevolge van een nadere uitwerking van het verkeersmodel zijn de gehanteerde voertuigverdelingen en verkeerscijfers gewijzigd. In dit addendum zijn de gevolgen daarvan bepaald, waarbij tevens uitgegaan is van de meest recente emissiekentallen en achtergrondconcentraties. Er is bepaald wat de invloed hiervan is op de in het oude luchtonderzoek berekende bedrijfsemissies, zijn nieuwe verspreidingsberekeningen (CAR II en PluimSnelweg) uitgevoerd langs de te beschouwen wegen en is een extra weg beschouwd (Rondweg Usseler Es Noordwest). De resultaten zijn getoetst aan de 'Wet luchtkwaliteit' en naast de conclusies uit het oude luchtonderzoek gelegd. Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat nog steeds wordt voldaan aan de grenswaarde uit de 'Wet luchtkwaliteit'.


5. Akoestisch onderzoek bestemmingsplan "Usseler Es" te Enschede

(Gemeente Enschede, d.d. 28 juni 2010)

Naar aanleiding van vragen van de Commissie m.e.r. is het akoestisch onderzoek aangevuld met geluidsbelastingscontouren van het bedrijventerrein Usseler Es en de cumulatie van wegverkeersgeluid en industriegeluid. Tevens heeft een nadere uitwerking van het verkeersmodel plaatsgevonden waardoor de gehanteerde voertuigverdelingen en verkeerscijfers gewijzigd zijn. Dit heeft consequenties voor de geluidsbelasting zodat nieuwe berekeningen noodzakelijk waren. Uit de nieuwe berekeningen komt naar voren dat de gevolgen van de ontwikkeling op de Usseler Es op de geluidsbelasting vanwege de boven lokale wegen op en rond de Usseler Es beperkt is. Het aantal woningen dat een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde zal ondervinden, vermeerdert ten opzichte van de autonome situatie in 2020 uitsluitend vanwege Rijksweg 35 met 1 woning. De ontwikkelingen op de Usseler Es hebben met name gevolgen voor de geluidsbelasting vanwege de lokale wegen op de Usseler Es. In vrijwel alle gevallen wordt echter, ondanks de toename in intensiteit, voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.


Voor de volledige MER (bestaande uit bovengenoemde documenten) wordt verwezen naar de Bijlage 1 bij de Toelichting "MER".

5.1.2 Geluid

5.1.2.1 Inleiding

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidsgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde eisen is onderzoek nodig. Onderzoek naar de geluidsbelasting is nodig indien nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd en wanneer nieuwe bronnen met een onderzoekszone mogelijk worden gemaakt.

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege het wegverkeer op de wegen rond de Usseler Es (Afinkstraat/Usselerrondweg, Rijksweg 35 en Westerval) en op de Usseler Es (o.a. Haaksbergerstraat en lokale wegen) en aan de geluidszones van het op de Usseler Es te ontwikkelen industrieterrein en van het bestaande industrieterrein Havengebied-Usselerhalte.

Om de geluidsbelasting vanwege bovenstaande wegen en industrieterreinen inzichtelijk te maken is door de afdeling Beleid & Advies van het cluster Bouwen en Milieu van de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek, bestemmingsplan “Usseler Es” te Enschede”, van 28 juni 2010. In het onderzoek zijn de huidige en toekomstige situatie, met en zonder ontwikkeling van de Usseler Es, onderzocht.

5.1.2.2 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied wordt de realisatie van een nieuwe woning en de reconstructie en aanleg van diverse wegen mogelijk gemaakt.

Nieuwe woning

Binnen het plangebied wordt ten noorden van de woning Haaksbergerstraat 906 de realisatie van één nieuwe woning mogelijk gemaakt. De woning dient als vervanging van de woning Haaksbergerstraat 900. De woning zal vanwege het wegverkeer op Rijksweg 35 een geluidsbelasting van 53-58 dB ondervinden. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het treffen van geluidreducerende maatregelen op overwegende bezwaren van landschappelijke en financiële aard stuit. Om de realisatie van de woning mogelijk te maken wordt een hogere grenswaarde vastgesteld.

In de Geluidnota Enschede 2009-2012 zijn voorwaarden voor het stellen van een hogere waarde opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat aan de voorwaarde van een geluidluwe gevel wordt voldaan. Of voldaan wordt aan de overige voorwaarden, verblijfsruimten en buitenruimte bij voorkeur aan de geluidluwe zijde, kan in dit stadium niet beoordeeld worden omdat nog geen concreet plan voor de woning is ingediend. Bij de indiening van een concreet plan zal getoetst worden of aan de overige voorwaarden voldaan wordt. Dan zal tevens in het kader van het Bouwbesluit gekeken worden of gevelmaatregelen nodig zijn om te voldoen aan de eisen voor de karakteristieke gevelwering.

De voor de vervangende woning Haaksbergerstraat 900 vast te stellen hogere waarde is 58 dB voor het wegverkeerslawaai van Rijksweg 35.

Reconstructie en nieuwe wegen

Als gevolg van het te ontwikkelen industrieterrein op de bolling en de te ontwikkelen bedrijventerreinen in de kransen wordt de wegenstructuur op de Usseler Es gewijzigd. Het gaat daarbij om:

a. ontsluiting westelijke krans;

b. ontsluiting industrieterrein Usseler Es (noordelijk en oostelijke ontsluiting);

c. rondweg industrieterrein Usseler Es;

d. ontsluiting oostelijk bedrijventerrein (tussen Haaksbergerstraat en Rijksweg 35).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeer op de ontsluiting westelijke krans, de noordelijke ontsluiting van het industrieterrein Usseler Es en de ontsluiting van het oostelijke bedrijventerrein voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Vanwege de oostelijke ontsluiting en vanwege de rondweg (westelijk deel) van het industrieterrein Usseler Es wordt de voorkeursgrenswaarde op drie woningen overschreden. Het betreft de woningen Usselerschoolweg 44 en Harberinksweg 2 en 2A.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het treffen van maatregelen om diverse redenen (bezwaren van landschappelijke, financiële en/of verkeerskundige aard) niet mogelijk is. Om de wegenstructuur te kunnen wijzigen zullen hogere waarden worden vastgesteld.

In de Geluidnota Enschede 2009-2012 zijn voorwaarden voor het stellen van een hogere waarde opgenomen. Op bestaande woningen is alleen de voorwaarde van een geluidluwe gevel van toepassing.

Uit het onderzoek blijkt dat de woning Usselerschoolweg 44 en de woning Harberinksweg 2 beschikken over een geluidluwe gevel. De vanwege het wegverkeer op de oostelijke ontsluiting vast te stellen hogere waarde voor de woning Usselerschoolweg 44 is 49 dB. De voor de woning Harberinksweg 2 vast te stellen hogere waarde vanwege het wegverkeer op de rondweg is 51 dB.

De woning Harberinksweg 2A beschikt niet over een geluidluwe gevel. Hiermee wordt niet voldaan aan de Geluidnota Enschede 2009-2012. Van de geluidnota is na een bestuurlijke afweging afgeweken. Vanwege het wegverkeer op de rondweg voor de woning Harberinksweg 2A wordt een hogere waarde vastgesteld van 54 dB. In de bestuurlijke afweging is meegenomen dat de cumulatieve geluidsbelasting met name wordt veroorzaakt door de boven lokale wegen en niet door de lokale wegen op de Usseler Es. De rondweg heeft daardoor geen invloed op de geluidskwaliteit van het gebied waarin de woning is gelegen. Daarnaast is, op grond van de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan voor de Usseler Es, voor het behoud en de beleving van de bolling het systeem van een rondweg met dwarswegen haaks op de hoogtelijnen noodzakelijk.

Op grond van artikel 111 van de Wet geluidhinder mag de geluidsbelasting binnen bestaande woningen ten hoogste 33 dB bedragen. Onderzocht zal worden of de woningen Usselerschoolweg 44 en Harberinksweg 2 en 2A hieraan voldoen. Indien niet voldaan wordt zullen maatregelen getroffen worden.

5.1.2.3 Industrielawaai

Binnen het plangebied zijn de geluidszones van het te ontwikkelen industrieterrein Usseler Es en het bestaande industrieterrein Havengebied/Usselerhalte gelegen.

Industrieterrein “Usseler Es”

Het bestemmingsplan maakt de vestiging van Wet geluidhinder inrichtingen op het industrieterrein Usseler Es mogelijk. In verband hiermee dient rond het industrieterrein een geluidszone te worden vastgesteld. In het akoestisch onderzoek is ten behoeve van de zonering de 50 dB(A)-contour berekend. De geluidszone dient ten minste het gebied tussen het industrieterrein en de berekende 50 dB(A)-contour te bevatten. Voor het industrieterrein Usseler Es wordt een ruimere zone dan de berekende 50 dB(A) contour vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat op alle bestaande woningen voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Wet geluidhinder. In de praktijk betekent dit dat alle bestaande woningen buiten de geluidszone komen te liggen.

De nieuwe woning die als vervanging dient van de woning Haaksbergerstraat 900 zal echter binnen de zone komen te liggen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het treffen van geluidreducerende maatregelen niet mogelijk is. Om de realisatie van de woning mogelijk te maken wordt een hogere grenswaarde vastgesteld.

In de Geluidnota Enschede 2009-2012 zijn voorwaarden voor het stellen van een hogere waarde opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat aan de voorwaarde van een geluidluwe gevel wordt voldaan. Of voldaan wordt aan de overige voorwaarden, verblijfsruimten en buitenruimte bij voorkeur aan de geluidluwe zijde, kan in dit stadium niet beoordeeld worden omdat nog geen concreet plan voor de woning is ingediend. Bij de indiening van een concreet plan zal getoetst worden of voldaan wordt. Dan zal tevens in het kader van het Bouwbesluit gekeken worden of gevelmaatregelen nodig zijn om te voldoen aan de eisen voor de karakteristieke gevelwering.

De vanwege het industrieterrein Usseler Es voor de vervangende woning Haaksbergerstraat 900 vast te stellen hogere waarden is 55 dB(A).

Industrieterrein “Havengebied/Usselerhalte”

Het industrieterrein Havengebied/Usselerhalte is een bestaand industrieterrein waarvan de zone reeds is vastgesteld. Binnen de zone van het industrieterrein Havengebied/Usselerhalte worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Voor het rapport "Akoestisch onderzoek tbv bestemmingsplan “Usseler Es” te Enschede (Gemeente Enschede, 28 juni 2010)" wordt verwezen naar de Bijlage 5 bij deze Toelichting, onder "Geluidsonderzoek".

5.1.3 Bodemkwaliteit

Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben aangegeven, dat gemeenten bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek moeten verrichten naar de kwaliteit van de gronden binnen het plangebied. Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven – zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan te worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De gesteldheid van de bodem kan daarbij een rol spelen.

De Usseler Es wordt ingesloten door de A35, Usselerrondweg en de Westerval. Het gebied is ingedeeld in 13 deellocaties, waarvan deellocatie 7 in het geheel niet is onderzocht (LNK U 1873 en LNK U 1874). Er is door de eigenaar geen toestemming verleend voor het uitvoeren van bodemonderzoek. De locatie is grotendeels in gebruik als akker en weiland. Deelgebieden 2 tot en met 7 bestaan voor een deel uit boerenerf, ter plaatse van deelgebied 13 is een volkstuinencomplex gelegen.

Beschikbaar bodemonderzoek:

Er is een bodemrapport opgesteld; namelijk het "Verkennend bodem- en asbestonderzoek aan de Usseler-Es te Enschede, Witteveen + Bos, ES261-1-20, 28 augustus 2008" (zie Bijlage 6 bij deze Toelichting, onder "Bodemonderzoek"). De conclusies van het rapport zijn de volgende:

Ter plaatse van de volgende deelgebieden is de bodem voldoende onderzocht en zijn er geen tot lichte verontreinigingen aangetroffen (zie voor de indeling van deelgebieden de Figuur hieronder).

  • Deellocatie 1
  • Deellocatie 4
  • Deellocatie 5
  • Deellocatie 6
  • Deellocatie 10
  • Deellocatie 11

Nader bodemonderzoek is bij bovenstaande deelgebieden niet noodzakelijk, de tussen- dan wel interventiewaarde wordt voor geen van de onderzochte stoffen overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20070132-0004_0013.png"

Figuur 13: Locaties m.b.t. bodemonderzoeken

De onderstaande deellocaties zijn aanvullend onderzocht om de ernst en omvang van de verontreinigingen te bepalen:

  • Deellocatie 2: omvangbepaling asbestverontreiniging;
  • Deellocatie 3: zinkverontreiniging in diepte en noordoostelijke richting afperken;
  • Deellocatie 13: PAK in de asfalthoudende bovengrond.

In de volgende deelgebieden zijn zware metalen matig tot sterk verhoogd aangetroffen in het grondwater:

  • Deellocatie 8: barium- en nikkelverontreiniging in het grondwater;
  • Deellocatie 9: bariumverontreiniging in het grondwater;
  • Deellocatie 12: nikkelverontreiniging in het grondwater;
  • Deellocatie 13: zinkverontreiniging in het grondwater.

Voor deze verontreinigingen moet de keuze gemaakt worden of ze ofwel afgeperkt (middels een nader onderzoek) dan wel moet worden aangetoond dat de gehalten van nature aanwezig zijn (middels fysisch onderzoek).

Deellocatie 2; asbestverontreiniging:

Tijdens het verkennend asbestonderzoek is in één gat een asbestgehalte boven de interventiewaarde aangetroffen (248,49 mg/kg d.s.) in puin. Rondom dit gat zijn vier aanvullende gaten gegraven waarvan het asbestgehalte bepaald is voor de horizontale afperking. Voor de verticale afperking is ter plaatse van het eerste gat doorgegraven tot een diepte van 2 m-mv. In geen van de aanvullende gaten zijn asbestgehalten aangetroffen die de interventiewaarde overschrijden. In totaal is circa 16 m² en circa 2,4 m³ met asbest verontreinigd puin op de locatie aanwezig. Er kan op twee manieren met deze asbestspot om worden gegaan, namelijk:

  • De spot kenbaar maken, hierbij moeten hekken om de spot geplaatst worden met asbestlint om te voorkomen dat er in het puin geroerd wordt óf
  • De spot laten ontgraven door een erkende verwerker onder asbestcondities (melden bij de Arbeidsinspectie).

Deze locatie is inmiddels gesaneerd.

Deellocatie 3; zinkverontreiniging:

Ter afperking en het vaststellen van de ernst van de zinkverontreiniging zijn twee boringen bijgeplaatst voor de horizontale en verticale afperking. In geen van de boringen zijn tussen- dan wel interventiewaarden aangetroffen. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Gezien het feit dat de interventiewaarde niet wordt overschreden, behoeft bij het bouwrijp maken geen rekening te worden gehouden met deze matige verontreiniging.

Deellocatie 13; PAK in de asfalthoudende bovengrond:

In de zwak-asfalthoudende bovengrond ter plaatse van de toegangsweg is een matig verhoogd PAK-gehalte aangetroffen. Rondom deze boring en in de diepte zijn aanvullende boringen geplaatst, er zijn geen tot licht verhoogde gehalten PAK aangetroffen. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Gezien het feit dat de interventiewaarde niet wordt overschreden behoeft bij het bouwrijp maken geen rekening te worden gehouden met deze matige verontreiniging.

Conclusies verkennend en nader bodemonderzoek Usseler Es

Grond:

De grondverontreinigingen zijn middels een nader onderzoek voldoende afgeperkt. Ter plaatse van deelgebied 2 is een asbestspot aanwezig, deze is inmiddels gesaneerd. Voor de overige deelgebieden zijn geen verdere acties noodzakelijk.

Grondwater:

De zware metalenverontreiniging in het grondwater dient nader te worden onderzocht. Hiervoor kunnen twee sporen gevolgd worden, namelijk:

  • Bepalen van de omvang van de verontreinigingen;
  • Bepalen of de verontreinigingen van natuurlijke oorsprong zijn.

Optie 1; bepalen van de omvang van de verontreinigingen

Middels het bijplaatsen van peilbuizen wordt de omvang bepaald van de grondwaterverontreiniging. Indien de verontreiniging >100m³ omvat zal een Wbb-traject doorlopen moeten worden, waar een beschikking-aanvraag wordt ingediend bij het bevoegd gezag. Mocht een sanering noodzakelijk zijn, dan bestaat deze uit een passieve sanering, nl. het monitoren van de verontreiniging(en) (mits geen humane risico's) voor een periode van circa vijf jaar. De kosten van dit onderzoek bedragen € 15.000,--. Door de verontreiniging af te perken kan meer zekerheid en duidelijkheid over de verontreiniging naar de toekomstige eigenaren geboden worden. De kosten voor de monitoring zullen circa € 7.500,--/5jr. bedragen.

Optie 2; bepalen of de verontreinigingen van natuurlijke oorsprong zijn

Het onderzoek van keuzeoptie 2 wordt uitgevoerd om te bepalen of de aangetroffen verontreinigingen van natuurlijke oorsprong zijn. Ook in dit geval wordt de verontreiniging beschikt (Wbb-traject) maar zal er geen saneringstijdstip vastgelegd worden (mits geen humane risico's). De kosten van dit onderzoek zijn € 10.000,--. Ervaringen in het verleden en bij verschillende onderzoeksbureaus hebben echter aangetoond dat het lastig is om een relatie tussen de verontreinigingen en de natuurlijke oorsprong aan te tonen. Hierdoor moeten mogelijk na het nader onderzoek nog meerdere aanvullende onderzoeken worden uitgevoerd, waardoor de kosten hoger kunnen uitvallen.

Geadviseerd wordt om de verontreiniging af te perken middels een nader onderzoek en de verontreiniging te laten beschikken (indien noodzakelijk). (Zie voor het Bodemonderzoek Witteveen + Bos ES261-1-20, d.d. 28 augustus 2008 dat als Bijlage 6 bij deze Toelichting is gevoegd, zie: onder "Bodemonderzoek").

5.1.4 Milieuzonering bedrijven

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen (bedrijven of voorzieningen) en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woonwijken. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast tengevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Usseler Es 2008" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, hinder, stof, geur, geluid en dergelijke. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke "Lijst van Bedrijfstypen" (zie Bijlage 2 bij de Regels) en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", VNG uitgave van 2009, van de aanwezige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

Daarnaast is er aan de hand van een veldonderzoek een aanvullende inventarisatie uitgevoerd. Hieruit zijn bedrijven aan het licht gekomen die niet in het inrichtingenbestand van de gemeente voorkomen, maar waarop wellicht wel de Wet milieubeheer van toepassing is. Ook voor deze bedrijven is de milieucategorie bepaald.

Tenslotte is aan de hand van nader onderzoek bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid aanwezig zijn. De feitelijke milieubelasting van de verschillende bedrijven en voorzieningen is opgenomen in de aanvullende rapportage.

De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn hieronder weergegeven.

5.1.4.1 Bestaande bedrijvigheid

Algemeen en uitgangspunten

In het onderstaande wordt ingegaan op de milieu-aspecten die betrekking hebben op de ontwikkeling van het industrieterrein op de Usseler Es. De bedrijven, die binnen het plangebied zijn gelegen, zijn hierbij in beschouwing genomen. Hierbij is bekeken of de bestaande bedrijven invloed hebben op de nieuw te vestigen bedrijvigheid. Hoewel er geen sprake is van woningbouw, zijn er toch een tweetal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 2. Geurgevoelige objecten in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij.

Ad 1. Voor het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt verwezen naar de paragraaf over externe veiligheid (paragraaf 5.1.7).

Ad 2. Een geurgevoelig object wordt in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij omschreven als ”een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarmee permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt”. Het gaat derhalve niet alleen om woningen, maar bijvoorbeeld ook om kantoorgebouwen en werkplaatsen waar gedurende langere tijd meerdere mensen aanwezig zijn.

Op de Usseler Es zijn een aantal bestaande (agrarische) bedrijven gelegen: deze bedrijven kunnen dus beperkend zijn voor de nieuw te vestigen bedrijvigheid op de Usseler Es.

Aan de hand van dossieronderzoek en raadpleging van het bedrijvenbestand is met behulp van de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” voor industriële bedrijven en de Wet geurhinder en veehouderij voor agrarische bedrijven de potentiële en/of wettelijke hindercontour bepaald. Aangezien geen bedrijfsdoorlichting heeft plaatsgevonden, kan niet worden aangegeven of de potentiële milieubelasting in werkelijkheid aanwezig is.

Bedrijven buiten het plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn twee inrichtingen gelegen waarvan de indicatieve contouren (op basis van de VNG publicatie ”Bedrijven en milieuzonering”) over een deel van het plangebied loopt.

1. Grolsche Bierbrouwerijen , Brouwerslaan 1

Voor de inrichting gelden de volgende indicatieve contouren (VNG, 2009):

  • a. geur: 300 meter;
  • b. stof: 30 meter;
  • c. geluid: 100 meter;
  • d. gevaar: 50 meter.

De aspecten stof, geluid en gevaar leveren geen knelpunt op ter plekke van de Usseler Es.

Geur: Ten aanzien van het aspect geur geldt het volgende: In het kader van de aanvraag voor een nieuwe milieuvergunning, is in opdracht van Grolsch, door Witteveen+Bos geuronderzoek verricht. Het onderzoeksrapport “Geuronderzoek uitbreiding productie naar 6 Mhl” d.d. 8 juni 2007 is als Bijlage 11 bij deze plantoelichting gevoegd, zie: onder "Geuronderzoek Grolsch". Uit het geuronderzoek blijkt dat er twee bedrijfsonderdelen zijn waarbij geur relevant is:

- de brouwerij;

- de waterzuivering.

Omdat inmiddels bij de waterzuivering maatregelen zijn getroffen, is die bron volgens het rapport geen relevante geurbron meer. De geursituatie rond de brouwerij ten gevolge van het brouwproces is weergegeven door middel van de contour van 1,35 OUe/m3 als 98 percentiel. Deze norm is afgeleid uit het milieuvoorschrift dat de uurgemiddelde concentratie van 2,7 ge/m3 bij woningen van derden niet vaker dan 2 procent van het jaar mag worden overschreden. De geursituatie is in beeld gebracht voor de huidige productie van 2,9 miljoen hectoliter en voor de aangevraagde productiecapaciteit van 6 Mhl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20070132-0004_0014.png"

Figuur 14: De tekening geeft de Geuremissiesituatie bij een productie van 2,9 Mhl.

Hieruit blijkt dat de geurbron is gelegen aan de oostzijde van de inrichting. Verder blijkt dat de geurcontour niet valt over woningen van derden en daarmee ook niet over het plangebied Usseler Es.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20070132-0004_0015.png"

Figuur 15: De tekening geeft de geurcontour bij een productiecapaciteit van 6 Mhl.

Uit deze figuur blijkt dat ook in deze situatie de geurcontour niet valt over woningen van derden en daarmee ook niet over het plangebied Usseler Es. Het aspect geur (afkomstig van de Grolsch) levert daarmee geen knelpunt op in het kader van dit bestemmingsplan.

2. Warmtekrachtcentrale Essent (Marssteden 35)

De warmtekrachtcentrale heeft (volgens het VNG boekwerk Bedrijven en Milieuzonering, 2009) de volgende indicatieve contouren:

  • a. geur: 100 meter;
  • b. stof: 100 meter;
  • c. geluid: 500 meter;
  • d. gevaar: 100 meter.

De contouren voor de aspecten geur, stof en gevaar vallen niet over het plangebied Usseler Es. Voor de geluidcontour geldt het volgende. De warmtekrachtcentrale is gelegen op het gezoneerde of binnenkort te zoneren industrieterrein De Marssteden. De geluidszone van dit industrieterrein ligt buiten het plangebied Usseler Es. De inrichting vormt daarmee geen knelpunt voor het bestemmingsplan Usseler Es.

Bedrijven binnen het plangebied

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de bestaande bedrijvigheid binnen het plangebied: deze tabel is gebaseerd op de geldende vergunningen Wet milieubeheer (Wm).

Wm nummer   Adres   Afstand   Bepalend milieu-aspect   Soort bedrijf   Uitbreidings-
mogelijkheden  
0597   Harberinksweg 49       Geen bedrijf meer   Nee, vergunning zal worden ingetrokken  
3139   Harberinksweg 555   50 meter   Stank   Melkrundvee-houderij   Ja  
0598   Harberinksweg 60   50 meter   Stank   Akkerbouw +
Vee (beperkt)  
ja  
1556   Rosinkweg 40   50 meter   Stank   Melkrundvee-houderij   ja  
1988   Willemsbeek-
weg 5  
30 meter   VNG-geluid   Akkerbouw
Bosbessen-kwekerij  
 
0576   Haaksbergerstr 858   100 meter   VNG-geluid   Timmer-
Service
Werkplaats  
Het bedrijf is in werkelijkheid een servicewerk
plaats voor tuin-
machines (milieucategorie 2) met voor een klein deel detailhandel.  
0577   Haaksbergerstr 904   50 meter   VNG-geluid   Landbouw-
Mechanisatie-
Bedrijf  
 
0573   Haaksbergerstraat 701   50 meter   VNG-geluid
VNG-geur  
Wormen kwekerij    

Figuur 16: Overzicht bedrijven binnen het plangebied

De volgende bedrijven zijn niet meer in werking:

  • 1. Harberinksweg 2 bij controle 20-08-2007 niet in werking;
  • 2. Harberinksweg 59 bij controle 13-04-2007 niet in werking;
  • 3. Eulderinkweg 22 is opgeheven/verwoest;
  • 4. Rosinkweg 25 is opgeheven;
  • 5. Harberinksweg 561 is opgeheven.

Agrarische bedrijvigheid

Voor de agrarische bedrijven waar dieren worden gehouden met vaste afstandseisen geldt, dat binnen de stankcirkel van 50 meter geen gebouwen gerealiseerd kunnen worden, waar meerdere mensen gedurende langere tijd verblijven. Ten aanzien van de ontwikkeling van de Usseler Es ontstaan hierdoor geen knelpunten.

De bedrijven aan de Harberinksweg 60 en 555 en de Rosinkweg 40 vallen onder het Besluit landbouw milieubeheer en kunnen – op grond van de milieuwetgeving – nog uitbreiden tot maximaal 200 melkkoeien (en 50 mve).

Het agrarische bedrijf gelegen aan Harberinksweg 561 is inmiddels door gemeente opgekocht. De bestaande milieuvergunning (voor de bijbehorende geurcontour zie bijgaande tekening) van dit bedrijf zal worden ingetrokken, waartdoor de geurcirkel van het bedrijf komt te vervallen en geen belemmering meer vormt voor eventuele ontwikkelingen in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20070132-0004_0016.png"

Figuur 17: Vervallen geurcontour Harberinksweg 561 (de vergunde 14 OU contour is in rood aangegeven.

5.1.4.2 Nieuwe bedrijvigheid

Bedrijven en milieuzonering

Aanpak

De gemeente Enschede hanteert zowel aan inwaartse als een uitwaartse milieuzonering. In dit geval gaat het om een nieuw bedrijventerrein: dat betekent dat voor de Usseler Es vanuit de gevoelige functies (woningen) binnen en buiten het plangebied zal worden teruggezoneerd (inwaartse zonering). Daarbij is uitgegaan van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009, daarvan bijlage 1, “richtafstandentabel voor milieubelastende activiteiten”, en bijlage 3, "voorbeeld staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen”). De genoemde afstanden gelden vanaf de grens van de gevoelige functie (bouwblok) tot aan de grens van de (nieuwe) inrichting.

Tabel afstanden en categorieën

Milieucategorie volgens VNG (2009) en volgens bestemmingsplan   Minimale indicatieve afstand (richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied)   Bestemmingsvlak per milieucategorie  
1   10 meter   10-30 meter  
2   30 meter   30-50 meter  
3.1   50 meter   50-100 meter  
3.2   100 meter   100-200 meter  
4.1   200 meter   200-300 meter  
4.2   300 meter   300-500 meter  

Figuur 18: Milieucategorieën volgens het VNG boekwerk "Bedrijven en Milieuzonering" (2009).

Resultaat van de toegepaste milieuzonering

Op de bestemmingsplankaart is het resultaat van de zonering weergegeven. Hierbij is teruggezoneerd vanuit de gevoelige bestemmingen (het betreft in dit geval burgerwoningen, agrarische bedrijfswoningen, recreatiewoningen et cetera, gelegen binnen en nabij het plangebied).

Woningen en Bedrijfswoningen binnen het plangebied

Binnen het plangebied komen op dit moment circa 30 gebouwen voor die als gevoelig dienen te worden aangemerkt. Met de eigenaar-bewoners van deze panden is overleg gevoerd omtrent hun toekomstplannen. Naar aanleiding van deze gesprekken is het mogelijk dat een deel van deze bestaande panden de bestemming bedrijfswoning krijgt. Omdat de bestemming bedrijfswoning (voor de milieu-aspecten geluid, geur en stof) als minder gevoelig wordt aangemerkt, zal het omzetten van de bestemming wonen naar de bestemming bedrijfswoning gunstiger zijn voor de vestiging van nieuwe bedrijvigheid. Voor het aspect gevaar gelden in principe dezelfde afstanden voor zowel bedrijfs- als burgerwoningen.

Geluidszonering

Voor de Usseler Es wordt een geluidszone industrielawaai vastgesteld. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de paragraaf over geluid.

Gevolgen van het nieuwe geluidbeleid

De Wet geluidhinder en het Besluit Algemene Regels Inrichtingen Wet Milieubeheer (BARIM) bieden de gemeente de mogelijkheid om gebiedsgericht geluidbeleid vast te stellen. De gemeente Enschede heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt en heeft haar gemeentelijke geluidbeleid vastgesteld in april 2009. Het gemeentelijk grondgebied is daarvoor opgedeeld in een zestal gebiedstypen: per gebiedstype gelden strengere of minder strenge normen (richtwaarden). Het vastgestelde geluidbeleid geldt o.a. voor alle nieuwe inrichtingen (bedrijven) binnen de gemeente (dus ook de bedrijven die zich straks op de Usseler Es gaan vestigen). Deze nieuwe inrichtingen moeten gaan voldoen aan de gebiedsgerichte normen.

In het geluidbeleid valt een deel van het plangebied onder het gebiedstype bedrijventerrein (gezoneerd): het betreft hier het deelgebied gelegen op de bolling van de es. Voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen dit gebiedstype gelden de richtwaarden 65 dB(A)(dag), 60 dB(A) (avond) en 55 dB(A) (nacht). In dit gebied worden echter geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De beide eskransen vallen volgens het geluidbeleid binnen het gebiedstype gemengd gebied. Voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen in deze gebieden gelden de richtwaarden 50 dB(A) (dag), 45 dB(A) (avond) en 40 dB(A) (nacht). Met deze richtwaarden is in de geluidszonering voor het terrein rekening gehouden.

Ontwikkeling van zorgboerderijen en hobbymatig houden van dieren

Mocht zich ten aanzien van de bestaande (agrarische) bedrijvigheid een knelpunt voordoen, dan is er de mogelijkheid om in aangepaste vorm verder te boeren, door volgens de uitgangspunten van het Enschedese beleid hobbymatig dieren te houden. Voor de richtlijnen voor het hobbymatig houden van dieren wordt verwezen naar de Bijlage 7 bij de Regels van dit bestemmingsplan: "Werkafspraken vergunningverlening ingevolge de Wet milieubeheer aan agrariërs. (Module bedrijfsmatig en hobbymatig houden van dieren)".

Ook de ontwikkeling van zorgboerderijen (in de westkrans) waarbij ook overnachting (wonen) plaatsvindt is een mogelijkheid. Bij een dergelijke ontwikkeling dient met het volgende rekening te worden gehouden:

  • 1. een zorgboerderij wordt gezien als een geurgevoelig object en kan derhalve beperkend zijn voor de omliggende agrarische bedrijven;
  • 2. voor een zorgboerderij die onderdeel uitmaakt van een veehouderij (of een voormalige veehouderij), dient een afstand van 50 meter in acht te worden genomen;
  • 3. geluidcontouren wegverkeer en zorgboerderijen.

Ad 3. Zorgboerderijen en geluidcontouren wegverkeer. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Voor zorgboerderijen (gezondheidszorggebouw) is een hogere waarde tot 53 dB mogelijk. Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidsnota. Voor de zorgboerderij aan de Eulderinkweg 22 in het plangebied werd aan de voorwaarden voldaan is is inmiddels een hogere grenswaarde van toepassing. Bij nieuwe plannen voor zorgboerderijen dienen afzonderlijke herzieningen van het bestemmingsplan plaats te vinden, waarbij tevens getoetst zal worden in het kader van de landelijke en lokale regelgeving omtrent geluid.

Stikstofdepositie

Nieuwe bedrijven kunnen zorgen voor depositie van stikstof op omliggende Natura 2000 gebieden. Op dit aspect wordt ingegaan in paragraaf 5.1.6 (Natura 2000-gebieden en Natuurbeschermingswet).

5.1.5 Luchtkwaliteit

De Europese richtlijn inzake beoordeling en beheer van de luchtkwaliteit, de Kaderrichtlijn uit 1996 (96/62/EG), biedt het juridisch kader voor het gemeenschappelijk luchtkwaliteitsbeleid in Europa. De implementatie van deze Europese Kaderrichtlijn (en de daarop gebaseerde dochterrichtlijnen met luchtkwaliteitsnormen) in de Nederlandse regelgeving, heeft onder andere plaatsgevonden in de Luchtkwaliteitswet, zoals opgenomen in Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

Bestuursorganen (Rijk, provincies en gemeenten) moeten ingevolge de wet Luchtkwaliteit bij de uitoefening van hun bevoegdheden, die gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen hebben, de in het Besluit vastgestelde grenswaarden in acht nemen voor de volgende stoffen:

1. zwaveldioxide;

2. stikstofdioxide;

3. stikstofoxiden;

4. zwevende deeltjes (PM10);

5. lood;

6. koolmonoxide.

7. benzeen

Op grond van jurisprudentie i.v.m. de Wet Luchtkwaliteit en het voormalige Besluit Luchtkwaliteit, dienen de consequenties van nieuwe ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit te worden onderzocht. Voor wat betreft deze nieuwe ontwikkelingen kan onderscheid worden gemaakt in:

  • de consequenties van de aanwezige en nieuwe bedrijvigheid;
  • de consequenties van toenemend wegverkeer;
  • de consequenties van het situeren van zogenaamde gevoelige bestemmingen (zoals woningen en scholen) in de omgeving van deze bedrijven en wegen.

Het spoor-, lucht- en scheepvaartverkeer is in de Enschedese situatie niet of nauwelijks van invloed op de luchtkwaliteit. Deze conclusie wordt getrokken op basis van de intensiteit van deze vormen van verkeer in relatie tot het niveau van de heersende achtergrondwaarden en de autonome ontwikkelingen.

Er is onderzoek gedaan naar de Luchtkwaliteit door het bureau Royal Haskoning, "Ontwikkeling bedrijvenpark 'Usseler Es'. Toetsing 'Wet luchtkwaliteit'" (d.d. 4 september 2009), zie Bijlage 7 bij deze Toelichting. De conclusies van dit rapport luiden als volgt:

Als gevolg van het bedrijvenpark Usseler Es vinden emissies naar de lucht plaats die de luchtkwaliteit in de omgeving beïnvloeden. Het te bebouwen oppervlakte van het bedrijvenpark bedraagt 58 ha met daarnaast circa 10 ha mogelijk te ontwikkelen bedrijven binnen de bestemming "Bedrijf - Erf". Het bedrijvenpark zal in het jaar 2010 voor 10% gevuld zijn, in het jaar 2015 voor 60% gevuld zijn en in 2020 voor 100% gevuld zijn.

Om de beïnvloeding van de luchtkwaliteit door de emissies van de bedrijven te bepalen is de Wet luchtkwaliteit in ogenschouw genomen. Hierbij is er vanuit gegaan dat "worst case" de totale 58 ha + eventueel 10 ha binnen de bestemming "Bedrijf-Erf" gevuld is met bedrijven. Middels verspreidingsberekeningen is de invloed van de emissies op de luchtkwaliteit in het rapport inzichtelijk gemaakt. Hierbij is de invloed van het bedrijvenpark op de omliggende wegen bepaald en de invloed van het bedrijvenpark op de luchtkwaliteit ter hoogte van de grenzen van het bedrijvenpark. Aangezien het bedrijvenpark als één inrichting is beschouwd en de in beschouwing genomen wegen het bedrijvenpark omringen, zijn de toetsingslocaties langs de wegen gelijk aan de toetsingslocaties langs de rand van het bedrijvenpark als inrichting.

Uit de bepaling van de jaargemiddelde concentraties komt naar voren dat het gecombineerde effect van het bedrijvenpark en de beschouwde wegen leiden tot een toename van de jaargemiddelde NO2 en fijn stof concentratie. Deze toename leidt voor zowel NO2 als voor fijn stof niet tot overschrijdingen van de grenswaarde.

Uit de bepaling van het aantal overschrijdingen van de geldende grenswaarde komt naar voren dat het gecombineerde effect van de beschouwde wegen en het bedrijvenpark leiden tot een toename van het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde NO2 concentratie en de daggemiddelde concentratie voor fijn stof. De toename van het aantal overschrijdingen voor NO2 leidt echter niet tot een overschrijding van de grenswaarde ter hoogte van de projectlocatie. Voor fijn stof leidt de toename nergens tot overschrijdingen van de grenswaarde. In de situatie waarin de N18 wel is meegenomen worden eveneens geen overschrijdingen berekend.

Toetsing van de invloed op de luchtkwaliteit ten gevolge van de ontwikkeling van het bedrijvenpark Usseler Es aan de "Wet luchtkwaliteit" (Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer) toont derhalve aan, dat in alle jaren geen overschrijdingen van de toelaatbare waarden worden berekend. Dit geldt zowel voor de emissies vanuit de bedrijven als vanuit het verkeer.

In alle beschouwde jaren wordt in zowel de autonome situatie als in de situatie met de planontwikkeling aan de grenswaarden voldaan. Uit het rapport wordt geconcludeerd dat de realisatie van het bedrijvenpark Usseler Es voldoet aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit (Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer).

Ten aanzien van de in het rapport gehanteerde uitgangspunten zijn deze op een aantal onderdelen in een later stadium gewijzigd. Het betreffen hier de volgende wijzigingen:

  • De gehanteerde voertuigverdelingen en verkeerscijfers op de onderzochte wegen voor de situatie na realisatie zijn gewijzigd;
  • De in het luchtkwaliteitsonderzoek gehanteerde achtergrondconcentraties (GCN) en emissiefactoren zijn gewijzigd.

Deze wijzigingen in uitgangspunten hebben invloed op de resultaten en de conclusies van het luchtkwaliteitonderzoek. Derhalve is door adviesbureau Royal Haskoning een addendum voor het luchtkwaliteitsonderzoek opgesteld, te weten

  • Addendum Luchtkwaliteitsonderzoek ‘Ontwikkeling bedrijvenpark Usseler Es Deel A’’, ref 9W0860.01/N0001/Nijm, d.d. 26 juli 2010;
  • Addendum Luchtkwaliteitsonderzoek ‘Ontwikkeling bedrijvenpark Usseler Es Deel B’’, ref 9W0860.01/N0004/Nijm, d.d. 26 juli 2010.

In dit addendum wordt nader ingegaan op de gewijzigde uitgangspunten en de effecten hiervan op de luchtkwaliteit. Hiertoe zijn de bedrijfsemissies opnieuw beschouwd en hebben nieuwe berekeningen van de luchtkwaliteit ter plaatsen van de toetsingslocaties plaatsgevonden.

Uit de hernieuwde bepaling van de jaargemiddelde concentraties komt naar voren dat het gecombineerde effect van het bedrijvenpark en de beschouwde wegen leiden tot een toename van de jaargemiddelde NO2 en fijn stof (PM10) concentratie. Deze toename leidt voor zowel NO2 als voor fijn stof (PM10) niet tot overschrijdingsdagen van de grenswaarde.

Uit de bepaling van het aantal overschrijdingsdagen van de geldende grenswaarde komt naar voren dat het gecombineerde effect van de beschouwde wegen en het bedrijvenpark leiden tot een toename van het aantal overschrijdingen van daggemiddelde concentratie voor fijn stof (PM10). De toename van het aantal overschrijdingen van daggemiddelde concentratie voor fijn stof (PM10) leidt echter niet tot een overschrijding van de grenswaarde ter hoogte van de projectlocatie. In de situatie waarin de N18 wel is meegenomen worden eveneens geen overschrijdingen berekend.

Toetsing van de invloed op de luchtkwaliteit ten gevolge van de ontwikkeling van het bedrijvenpark Usseler Es aan de ‘Wet luchtkwaliteit’ (Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer) toont, ook met de gewijzigde uitgangspunten aan, dat in alle jaren geen overschrijdingen van de toelaatbare waarden worden berekend. Dit geldt zowel voor de emissies vanuit de bedrijven als vanuit het verkeer. In alle beschouwde jaren wordt in zowel de autonome situatie als in de situatie met de planontwikkeling aan de grenswaarden voldaan.

Uit het addendum kan dus worden geconcludeerd dat de realisatie van het bedrijvenpark Usseler Es, ook met de gewijzigde uitgangspunten, voldoet aan de eisen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ (Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer).

(Zie voor het rapport van Royal Haskoning, "Ontwikkeling bedrijvenpark 'Usseler Es'. Toetsing "Wet luchtkwaliteit" d.d. 4 september 2009 en voor het addendum ‘Addendum Luchtkwaliteitsonderzoek ‘Ontwikkeling bedrijvenpark Usseler Es deel A’’, ref 9W0860.01/N0001/Nijm, d.d. 26 juli 2010 en ‘Addendum Luchtkwaliteitsonderzoek ‘Ontwikkeling bedrijvenpark Usseler Es deel B’’, ref 9W0860.01/N0004/Nijm, d.d. 26 juli 2010 . Het rapport en addendum zijn als Bijlage 7 bij deze Toelichting gevoegd, onder "Luchtkwaliteit").

5.1.6 Natura 2000 gebieden en Natuurbeschermingswet

De Habitatrichtlijn schrijft voor dat de nodige maatregelen genomen dienen te worden voor het behoud of herstel van de natuurlijke habitats en habitats van soorten in een gunstige staat van instandhouding. De richtlijn eist daarbij dat passende maatregelen worden genomen, om te voorkomen dat door menselijk handelen of andere factoren, een verslechtering plaatsvindt van de kwaliteit van habitats of significante verstoring van soorten. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden aangewezen. Plannen en projecten met potentieel significante effecten voor Natura-2000 gebieden moeten aan een passende beoordeling worden onderworpen. Dergelijke plannen of projecten kunnen pas worden toegestaan indien daaruit blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura-2000 gebied niet worden aangetast.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal Natura-2000 gebieden. De emissies afkomstig van de nieuw te realiseren of uit te breiden bedrijven (en het verkeer) op de Usseler Es kunnen invloed hebben op deze natuurgebieden in de vorm van depositie.

Omdat bedrijven doorgaans meer NO2 emissie veroorzaken dan SO2 emissie en omdat stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden veelal het meest kritisch is, is de stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden ten gevolge van de ontwikkeling van de Usseler Es in beeld gebracht.

Hiervoor hebben een tweetal onderzoeken plaatsgevonden. Te weten "Resultaten inschatting depositie Usseler Es” (Royal Haskoning, d.d. 7 september 2009) en “Passende Beoordeling Stikstofdepositie Usseler Es” (Royal Haskoning, d.d. 23 februari 2010). Het onderzoeksrapport "Resultaten inschatting depositie Usseler Es” (Royal Haskoning, d.d. 7 september 2009) concludeert het volgende:

De maximale depositie aan de rand van de Natura-2000 gebieden (ten gevolge van de Usseler Es) is in alle gevallen lager dan 0,5% van de meest kritische depositiewaarde. Bij vijf van de zeven gebieden is de depositie zelfs lager dan 0,25%. Het is daarmee niet aannemelijk dat deze lage waarden significante effecten zullen hebben op de instandhoudingsdoelen van de omliggende Natura-2000 gebieden.

In navolging van dit onderzoek heeft een uitgebreidere Passende Beoordeling plaatsgevonden weergegeven in “Passende Beoordeling Stikstofdepositie Usseler Es” (Royal Haskoning, d.d. 23 februari 2010). Hierin zijn onder andere ook de verkeersbewegingen van de Usseler Es gedetailleerder meegenomen. Uit deze onderzoeksrapportage komt het volgende naar voren:

De maximale depositie van stikstofoxide (NOx) vanuit de Usseler Es op een Natura 2000-gebied bedraagt 1,2 tot 1,5 mol/ha/jr (op de gebieden Aamsveen en Lonnekermeer). Bij de meeste gebieden bedraagt de depositie minder dan 1 mol/ha/jr. Voor alle Nederlandse gebieden is de bijdrage vanuit de Usseler Es minder dan 0,4% van de meest kritische depositiewaarde. Hoewel een scherpe drempelwaarde waarbij significante effecten optreden niet is te geven, zijn deze waarden dermate laag dat geen meetbare effecten zullen optreden. Effecten zullen waarschijnlijk alleen optreden bij relatief grote depositietoenames, waarvan hier geen sprake is. Dit geldt ook voor de behandelde Duitse gebieden. Het Duitse toetsingskader voor stikstofdepositie gaat uit van vergunningverlening indien de toename minder is dan 30% van de critical load. Dit is voor alle Duitse gebieden het geval.

Hieruit wordt geconcludeerd dat de effecten van depositie door de Usseler Es zodanig gering zullen zijn dat op basis van de gepresenteerde berekeningen, expert judgement en de huidige wetenschappelijke kennis kan worden geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast. Door de dalende trend in de achtergronddepositie zal de stikstofbelasting op de gebieden afnemen. Gezien deze trend en de marginale bijdrage vanuit het plangebied kunnen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Ten aanzien van de in deze Passende Beoordeling gehanteerde uitgangspunten zijn deze op een aantal onderdelen in een later stadium gewijzigd. Het betreffen hier de volgende wijzigingen:

  • De gehanteerde voertuigverdelingen en verkeerscijfers op de onderzochte wegen voor de situatie na realisatie zijn gewijzigd;
  • De in het luchtkwaliteitsonderzoek gehanteerde achtergrondconcentraties (GCN) en emissiefactoren zijn gewijzigd.

Deze wijzigingen in uitgangspunten hebben invloed op de resultaten en de conclusies van de Passende Beoordeling. Derhalve is door adviesbureau Royal Haskoning een addendum voor de Passende Beoordeling opgesteld, te weten ‘Addendum Passende Beoordeling ‘Stikstofdepositie Usseler Es’, ref 9W0860.01/N0002/Nijm, d.d. 7 juli 2010.

In dit addendum wordt nader ingegaan op de gewijzigde uitgangspunten en de effecten hiervan op de berekende en beoordeelde deposities. Hiertoe zijn de bedrijfsemissies en verkeersemissies opnieuw beschouwd. Uit dit addendum komt het volgende naar voren:

De maximale depositie van stikstofoxide (NOx) vanuit de Usseler Es op een Natura 2000-gebied bedraagt 1,8 mol/ha/jaar. De hoogste relatieve depositie vanuit de Usseler Es is te vinden in het Aamsveen en Lonnekermeer, met een bijdrage van maximaal 0,45% van de meest kritische depositiewaarde. Dit betekent dat door de gewijzigde verkeersintensiteiten, verkeersverdelingen en emissiekentallen sprake is van een geringe toename in de depositiewaarden vergeleken met de waarden zoals vermeld in de Passende Beoordeling. In de Passende Beoordeling (“Passende Beoordeling Stikstofdepositie Usseler Es” (Royal Haskoning, d.d. 23 februari 2010)) bedraagt de maximale depositie van stikstofoxide (NOx) 1,5 mol/ha/jr wat overeenkomt met maximaal 0,39% van de meest kritische depositiewaarde. Deze toename van 0,39% naar 0,45% betreft een minimale verandering.

Wanneer het werkelijke effect van deze 1,8 mol/ha/jaar (0,45% KDW) op de habitattypen in beschouwing word genomen kan het volgende worden gesteld:

Voor alle Nederlandse Natura 2000-gebieden is de bijdrage vanuit de Usseler Es minder dan 0,5% van de meest kritische depositiewaarde. Dit geldt ook voor de in de PB behandelde Duitse Natura 2000-gebieden. Het Duitse toetsingskader voor stikstofdepositie gaat uit van vergunningverlening indien de toename minder is dan 30% van de critical load. Dit is voor alle Duitse gebieden het geval. Hieruit volgt dat de effecten van depositie door de Usseler Es zodanig gering zijn dat op basis van de nieuw bepaalde depositiecontouren, expert judgement en de huidige wetenschappelijke kennis kan worden geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast. Significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden kunnen dus worden uitgesloten.

Ten aanzien van bovenstaande conclusie is in dit kader ook het Toetsingskader van belang dat de provincie Overijssel op dit moment ontwikkelt, en waarvan de uitgangspunten onlangs in een bestuurlijk overleg zijn vastgesteld. Doel van dit Toetsingskader is dat op termijn een verbetering van de situatie ten aanzien van de stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden bereikt wordt, zonder dat elke ontwikkeling met een geringe stikstofuitstoot wordt geblokkeerd. Het Toetsingskader voorziet in een drempelwaarde van 0,5% van de kritische depositiewaarde: bij een depositie beneden deze drempelwaarde zal een bedrijf een Natuurbeschermingswetvergunning kunnen verkrijgen zonder verdere voorwaarden aan de uitstoot. Aangezien alle bedrijven gezamenlijk (incl. het extra verkeer) op het bedrijvenpark Usseler Es beneden deze drempelwaarde blijven, kan aangenomen worden dat geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkeling van het bedrijvenpark in het kader van de depostite van stikstof op Natura-2000 gebieden aan de orde zijn.

(Zie: het rapport van Royal Haskoning, "Resultaten inschatting depositie Usseler Es”, d.d. 7 september 2009, het rapport “Passende Beoordeling Stikstofdepositie Usseler Es”, d.d. 23 februari 2010 en het rapport “Addendum Passende Beoordeling ‘Stikstofdepositie Usseler Es”, d.d. 7 juli 2010. Deze rapporten zijn als Bijlage 9 bij deze Toelichting gevoegd, onder "Onderzoek Natura 2000-gebieden Nbw").

5.1.7 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen die voor de omgeving aanwezig zijn. Dit zijn:

1. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

2. het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen, wegen en

spoorwegen);

3. het gebruik van luchthavens.

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan heeft het kabinet de lijnen uitgezet voor de vernieuwing van het beleid inzake externe veiligheid. Het uiteindelijke beleidsdoel is de burger in zijn woon-, werk- of leefomgeving te beschermen door er voor te zorgen dat het persoonlijke risico veroorzaakt door activiteiten met gevaarlijke stoffen voldoende klein is. Tevens is het beleidsdoel erop gericht de kans op een ramp voldoende klein te houden. Burgers mogen voor de veiligheid van hun woonomgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau. De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers moet expliciet worden afgewogen en verantwoord. Daarbij spelen maatschappelijke baten van en de beschikbare alternatieven voor de desbetreffende activiteit een belangrijke rol.

5.1.7.1 Gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen

Op 10 juni 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) gepubliceerd in het Staatsblad. Dit besluit, dat milieukwaliteitseisen formuleert op het gebied van externe veiligheid, is op 27 oktober 2004 [laatst gewijzigd per 13 februari 2009 (Staatsblad 2009, 47)]. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi de bevoegde gezagen Wet milieubeheer en Wet ruimtelijke ordening afstand te houden tussen kwetsbare objecten (objecten waar zich [veel] mensen ophouden) en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Hiertoe is de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) opgesteld (inwerkingtreding d.d. 27 oktober 2004, bekendgemaakt Staatscourant 2004, 183). [Laatst gewijzigd op 1 juli 2009 (Staatscourant 2009, 116)]. Het Revi beschrijft de normen met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi.

Gemeenten en provincies moeten de normen uit het Bevi (en het daarbij horende Revi) naleven bij de opstelling van bestemmingsplannen. Eén van de normen is, dat zowel de gemeentelijke als ook de regionale brandweer bij dergelijke plannen om advies moet worden gevraagd. In het Bevi is voor het plaatsgebonden risico ten opzichte van kwetsbare objecten een grenswaarde opgesteld, met betrekking tot beperkt kwetsbare objecten is het plaatsgebonden risico een richtwaarde. Het onderscheid in het Bevi tussen de waarden voor het plaatsgebonden risico in bestaande en nieuwe situaties voor kwetsbare objecten komt uiterlijk in 2010 te vervallen. De normen in het besluit zijn niet effectgericht, maar gebaseerd op een risico-effectbenadering. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden; gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen.

In het Bevi is geen harde norm voor het groepsrisico vastgelegd. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te handhaven, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht. In het Bevi is een voorschrift opgenomen, op grond waarvan inzicht moet worden gegeven in de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent een inspanningsverplichting bij de besluitvorming rond ruimtelijke plannen waarbij onder andere de mogelijkheden tot verlagen van de risico's, de zelfredzaamheid en de hulpverlening van belang zijn. Hiervoor is door het ministerie van VROM in augustus 2004 de “Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico” (in concept) opgesteld. Dit document geeft een handleiding m.b.t. het verantwoorden van het groepsrisico.

5.1.7.2 Transport gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Stcrt. 147, 4 augustus 2004) wordt het beleid beschreven over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Een wettelijke verankering van deze risiconormen is in voorbereiding. Het vervoer van gevaarlijke stoffen kent verschillende modaliteiten: vervoer over de weg, het spoor, over het water (zee en binnenwater) en door buisleidingen. Voor de modaliteiten weg, spoor en water zijn in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat de zogenoemde risicoatlassen opgesteld. Hierin zijn voor de verschillende modaliteiten de risico's en mogelijke knelpunten in kaart gebracht. Deze atlassen geven een beeld van de bestaande situatie m.b.t. het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor buisleidingen is een dergelijke atlas nog niet opgesteld. Met betrekking tot de aardgasleidingen wordt als eerste het document “Regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” van 26 november 1984 en de daarop gebaseerde NEN 3650 geraadpleegd. Ten tweede wordt gekeken naar de voorlopig door het RIVM aangegeven maximale plaatsgebonden risicocontour 10-6 voor de afzonderlijke typen aardgasleidingen. Dit in verband met de herziening van de wetgeving betreffende de buisleidingen die momenteel gaande is.

In de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor het plaatsgebonden risico ten opzichte van kwetsbare objecten een grenswaarde opgesteld. Met betrekking tot beperkt kwetsbare objecten is het plaatsgebonden risico een richtwaarde. Voor het groepsrisico is geen harde norm vastgelegd. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te handhaven. Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. In de circulaire is hierover een voorschrift opgenomen, op grond waarvan inzicht moet worden gegeven in de actuele hoogte van het groepsrisico en de toename van het groepsrisico door de ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of toename van het groepsrisico een inspanningsverplichting bij de besluitvorming rond ruimtelijke plannen waarbij onder andere de mogelijkheden tot verlagen van de risico's, de zelfredzaamheid en de hulpverlening van belang zijn.

Voor de regels in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen is ook de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van 12 oktober 1995 opgesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is degene die gevaarlijke stoffen vervoert verplicht de bebouwde kom zoveel mogelijk te vermijden. Deze verplichting geldt niet, indien het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden of lossen, of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is.

Op grond van artikel 18 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen kan de gemeenteraad op het grondgebied van zijn gemeente wegen of weggedeelten aanwijzen, waarover de bij ministeriële regeling aangewezen gevaarlijke stoffen, bij uitsluiting mogen worden vervoerd. Bij besluit van de gemeenteraad, in werking getreden op 3 september 2006, zijn de volgende wegen en weggedeelten aangewezen voor de routering binnen de gemeente Enschede:

  • A 35/ N 35;
  • N 18, inclusief Westerval, Usselerrondweg tot en met de kruising met de Haaksbergerstraat.

Deze routering sluit aan bij de door het Regionale Veiligheidsberaad uitgesproken wens tot een doorgaande regionale routering in Twente.

5.1.7.3 Het gebruik van luchthavens

Vliegvelden en grote luchthavens worden vermeld omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen.

Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten. De gevolgen kunnen dus op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld. Bij het opstijgen en landen is de kans op neerstorten het grootst. Dit risico bestaat uit grote luchtvaartongevallen, waarbij zowel civiele als militaire toestellen, en zowel passagiers- als cargotoestellen, betrokken kunnen zijn. Het gaat hierbij vooral om:

  • crashes op of nabij een vliegveld tijdens het opstijgen of het maken van een(nood)landing;
  • het neerstorten van een vliegtuig in buitengebied;
  • het neerstorten van vliegtuigen op bebouwing.

De effecten van dit ramptype die bestreden moeten worden zijn als volgt samen te vatten: relatief veel dodelijke slachtoffers, vooral brandwonden en mechanisch letsel en mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.

5.1.7.4 Gemeentelijk beleid

De Externe Veiligheids-visie van de gemeente Enschede [vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede d.d. 18 juni 2007 (stuknr. 12738)], van de gemeente Enschede maakt onderscheid in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten binnen het gemeentelijk beleid is: "een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven". De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is.

Naast de Bevi-inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 contour buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi, maar worden wel met name in deze paragraaf genoemd als zijnde bedrijven waar in het kader van de externe veiligheid rekening mee gehouden dient te worden. Deze bedrijven komen, indien van toepassing, hieronder bij paragraaf “Overige aspecten waarvoor het Bevi niet van toepassing is” aan de orde.

5.1.7.5 Externe veiligheid betreffende het plangebied Usseler Es

In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe dit bestemmingsplan zich verhoudt tot het hierboven genoemde beleid op het terrein van de externe veiligheid.

Bevi

Binnen het plangebied

Binnen het plangebied is het voor Bevi-bedrijven niet toegestaan om zich te vestigen. Deze bedrijven zijn middels een wijzigingsprocedure wel inpasbaar mits aan de dan geldende wet- en regelgeving wordt voldaan. Het plangebied grenst niet aan een bedrijf waarop het Bevi betrekking heeft.

In de nabijheid van het plangebied

Norit Proces Technology Holding B.V. (Marssteden 50) is een inrichting waarop het BEVI betrekking heeft. Voor deze inrichting is in december 2002 een QRA opgesteld. Uit deze QRA blijkt dat de PR-contour vanwege de chemicaliënopslag niet tot in het plangebied reikt en de effectafstand het plangebied schampt . Binnen deze effectafstand bevinden zich echter geen (beperkt) kwetsbare objecten en worden deze ook niet mogelijk gemaakt.

Derhalve kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan geen belemmeringen ondervindt ten gevolge van dit bedrijf.

Overige aspecten waarvoor het Bevi niet van toepassing is

Hiermee worden bedrijven bedoeld die niet onder het Bevi vallen maar vanwege aard en eventuele omgevingseffecten toch relevant kunnen zijn. In het plangebied komen geen bedrijven voor, waarop deze aspecten van toepassing zijn.

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het transportrisico van alle modaliteiten met betrekking tot het onderhavige bestemmingsplan beoordeeld. Tevens is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in acht genomen.

Modaliteit Weg

Het plangebied wordt omsloten door wegen, A35, Westerval, Haaksbergerstraat en de Usselerrondweg, die deel uitmaken van de transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de overige trajecten zal, indien vereist overeenkomstig het Raadsbesluit "Routering gevaarlijke stoffen" dd. 3 juli 2006, bij het bevoegd gezag ontheffing moeten worden aangevraagd.

Plaatsgebonden risico

Informatie in de risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen (2007) geeft aan dat het transport van gevaarlijke stoffen over de A35, Westerval, Haaksbergerstraat en de Usselerrondweg, geen plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 oplevert. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico is er geen sprake van beperkingen voor bebouwing langs deze transportroute.

Groepsrisico

Binnen het gebied is het aantal aanwezigen sterk wisselend. Voor de bepaling van het groepsrisico is derhalve het deel beschouwd dat binnen de invloedssfeer van de A35 is gelegen. Hier is voor wat betreft de bedrijvenlocaties conservatief uitgegaan van een continue aanwezigheid van 65 en 40 personen per hectare. Zowel overdag als 's nachts. Voor wat betreft de woningen is uitgegaan van 56 aanwezigen overdag en 80 's nachts.

De invoergegevens van het model zijn overeenkomstig de telgegevens die in 2007 hebben plaatsgevonden over de A35 tussen de afrit 26 en de Duitse grens.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is in de huidige situatie gelijk aan die van de toekomstige situatie. Het aantal transportbewegingen blijft namelijk gelijk. Uit de berekening met RBM II blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour. Dit geldt zowel voor de huidige als de toekomstige situatie.

Groepsrisico huidige situatie

Berekening voor de huidige situatie is uitgevoerd, daaruit blijkt dat in de huidige situatie geen sprake is van een groepsrisico.

Groepsrisico toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20070132-0004_0017.png"

Figuur 19: Grafiek groepsrisico Modaliteit Weg (vervoer gevaarlijke stoffen)

De normwaarde van de toekomstige situatie ten opzichte van de oriëntatiewaarde is overeenkomstig het beleid van de Gemeente Enschede kleiner 25%. Dat wil zeggen dat het groepsrisico < 0.1% van de oriëntatiewaarde bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat bij een normwaarde van 1 nog juist aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan. Het maximaal aantal berekende slachtoffers is 144. In de huidige situatie is er geen groepsrisico. Deze grafiek geeft dus tevens de toename van het groepsrisico weer.

(Voor de berekening van het Groepsrisico zie Bijlage bij deze Toelichting, onder "Externe Veiligheid").

Modaliteit Spoor

Op de hieronder afgebeelde kaart 'vervoer gevaarlijke stoffen via het spoor' (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Spooratlas 1998) wordt een indicatie gegeven van de vervoerintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Uit de tekening kan worden opgemaakt dat de spoorverbinding Hengelo - Enschede en Enschede - Gronau niet wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft hier derhalve geen rekening mee te worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20070132-0004_0018.png"

Figuur 20: Vervoer gevaarlijke stoffen via het spoor

Modaliteit Water

In de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003) wordt een indicatie gegeven van de vervoerintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Uit de atlas kan worden opgemaakt dat het Twentekanaal tussen Hengelo en Enschede enkel voor wat betreft gevaarlijke stoffen wordt gebruikt voor het vervoer van brandbare vloeistoffen. Uit de atlas blijkt dat er geen plaatsgebonden risico is berekend en dat er ook geen sprake is van een groepsrisico. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft hier geen rekening mee te worden gehouden, aangezien het plangebied niet nabij het Twentekanaal is gelegen.

Modaliteit Buisleidingen

Binnen het plangebied is een 24” hogedruk aardgasleiding gelegen en zijn er vergevorderde plannen voor een 36” hogedruk aardgasleiding. Het beleid ten aanzien van aardgasleidingen is neergelegd in de ministeriële circulaire van 26 november 1984 en de daarop gebaseerde NEN 3650. In het beleid worden twee typen veiligheidsafstanden onderscheiden, namelijk bebouwing- en toetsingsafstanden. De bebouwing- en toetsingsafstand rond de leiding komen overeen met de risicocontouren rond de leiding waarvoor het plaatsgebonden risico op overlijden wegens het falen van de leiding 10-6 per jaar, respectievelijk 10-8 per jaar bedraagt. In het risicobeleid bedraagt het toelaatbaar niveau voor nieuwe (stationaire) situaties ten hoogste 10-6 per jaar (d.w.z. een overlijdenskans van maximaal 1 op een miljoen per jaar).

Ten aanzien van de 24'' aardgasleiding en de nieuwe 36'' aardgasleiding levert dit het volgende beeld op:

Diameter leiding   Overdruk   Toetsingsafstand   Bebouwingsafstand  
24"   50,0 - 80,0 bar   80 meter   5 of 25 meter  
36 ''   50,0 - 80,0 bar   115 meter   5 of 35 meter  

Figuur 21: Tabel Veiligheidsafstanden circulaire 1984

Voor het vastleggen van een toelaatbaar tracé voor een nieuwe leiding of het toelaten van nieuwe bebouwing rond een bestaande leiding, dient het volgende in acht te worden genomen:

  • het streven is erop gericht een afstand van de transportleiding tot woonbebouwing of een bijzonder object aan te houden die groter is dan de toetsingsafstand;
  • planologische, technische of economische overwegingen kunnen aanleiding geven tot een kleinere afstand van de transportleiding tot woonbebouwing dan de toetsingsafstand;
  • in het algemeen kan geen afstand van de transportleiding tot woonbebouwing gehanteerd worden die kleiner is dan de bebouwingsafstand.

In onderhavig plan bestaat het voornemen om nieuwbouw te plegen binnen de toetsingsafstand, overeenkomstig de circulaire van 1984. Hierdoor is een verantwoording met betrekking tot het groepsrisico vereist.

Om een actueel oordeel te vellen omtrent het groepsrisico, is overeenkomstig het advies van de VROM-inspectie, een QRA uitgevoerd voor zowel de bestaande 24“ leiding (nr. 66912927-GCS 09-50031, d.d. 28-08-09) als de nieuwe 36” leiding (nr. 2008.R.0714, d.d. 7 mei 2009). Conclusie van deze rapportages is dat er geen beperkingen voortkomen voor de aangegeven planontwikkelingen. Met als kanttekening dat: Naast de berekende GR en PR contouren geldt voor de leidingen een Belemmerde Strook (BS) van  5  meter ter weerszijden van de leiding. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en), zijn onderstaande activiteiten in de Belemmerde Strook (BS) niet toegestaan zonder voorafgaand overleg en schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder:

  • het oprichten van enig bouwwerk.
  • het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting.
  • het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging.
  • het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk.
  • diepploegen.
  • het aanbrengen van gesloten verhardingen.
  • het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
  • het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
  • het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • het indrijven van voorwerpen in de bodem.

Voorgaande betekent dat, vanwege het ontbreken van een PR-contour en het ruim onder de 25% van de oriënterende waarde blijven van het groepsrisico er overeenkomstig de beleidsvisie van de Gemeente Enschede geen belemmeringen zijn met betrekking tot de hogedruk aardgasleidingen.

De 36'' hogedrukaardgasleiding was nog niet in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen, omdat hiervoor een Rijksinpassingsplan in voorbereiding was. Inmiddels is dit Rijksinpassingsplan op 28 mei 2010 vastgesteld, waardoor het exacte tracé van deze leiding bekend is. De hogedrukaardgasleiding is nu opgenomen op de plankaart.

(Voor de Plaatsgebonden Risico en Groepsrisico berekeningen i.v.m. de externe veiligheid voor de genoemde hogedrukaardgasleidingen, zie: Bijlage 22 bij deze Toelichting, "Externe veiligheid").

5.1.7.6 Gebruik van luchthavens

Het plangebied ligt hemelsbreed op circa 10 kilometer van het vliegveld Twente. Op het kaartje 'Risico's luchtvaartongevallen' zijn de start- en landingsbanen op het vliegveld aangeduid met rode lijnen als gebieden waar 75 procent van de ongevallen plaatsvindt. Daarnaast is het met donkergeel aangegeven gebied, het gebied waar 10 procent van de ongevallen plaatsvindt. (bron: www.prv-overijssel.nl). Het plangebied ligt binnen het op de kaart in donkergeel aangegeven gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20070132-0004_0019.png"

Figuur 22: Risico's luchtvaartongevallen

5.1.7.7 Advies Regionale Brandweer

In het kader van het Bevi en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het bestuur van de Regionale Brandweer Twente in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. De Regionale Brandweer heeft geen advies gegeven omdat het een situatie betreft waarbij de toename van het groepsrisico onder de 25% blijft. In overleg met de regionale brandweer, overeenkomstig de brief van 12 december 2008 met kenmerk OV/RIB/LM/08006477 (zie Bijlage 22 bij deze Toelichting, "Externe veiligheid"), is er derhalve geen advies gevraagd.

5.1.7.8 Advies gemeentelijke Brandweer

In aanvulling op hetgeen de regionale brandweer adviseert, heeft de gemeentelijke brandweer het volgende geadviseerd op het gebied van bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve capaciteit, planvorming en zelfredzaamheid.

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid en de mogelijke opstelplaatsen bij mogelijke (risico)objecten binnen het plangebied zijn in het ontwerp voldoende mogelijk gemaakt. De infrastructuur binnen het plangebied voldoet aan het gestelde in de Handleiding "Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening" van de NVBR die als toetsingskader is aangehouden. Het plangebied is vanaf meerdere zijden te benaderen.

Bluswatervoorziening

Het ontwerp van de bluswatervoorziening in het plangebied voldoet aan de gestelde eisen. De vereiste capaciteit van de primaire bluswatervoorziening zal worden behaald door het drinkwaterleidingnet. De capaciteit hiervan dient minimaal 60 m3/h te bedragen. Aan de eisen ten aanzien van de secundaire bluswatervoorziening wordt voldaan door open water in het plangebied geschikt te maken om te dienen als open bluswatervoorziening, door het projecteren van een bluswateropslag en door gebruik te maken van aanwezige voorzieningen op bedrijventerrein “De Marssteden”. Aan de eisen voor de tertiaire voorziening wordt voldaan door gebruik te maken van het aanwezige Twentekanaal. Deze afstand voldoet aan de gestelde eisen.

Repressieve capaciteit

De repressieve inzet in het plangebied voldoet aan de gestelde normering op grond van de brandweerzorgnorm. De basis brandweerzorg zal worden verleend vanuit de posten in Enschede en Boekelo. Opschaling is in regionaal verband afgedekt. Inzet van de benodigde repressieve middelen is goed mogelijk. Het vervoer van gewonden uit het invloedgebied is mogelijk.

Planvorming

Voor het gehele plangebied zal er een bereikbaarheidskaart worden gemaakt. Afhankelijk van de risico's van objecten die zich in het plangebied gaan vestigen zullen er aanvalsplannen worden opgesteld. Er zijn momenteel al aanvalsplannen voor de bestrijding van incidenten met de in het plangebied aanwezige hogedruk aardgasleidingen, indien er een uitbreiding van dit leidingnet plaats vindt, zullen deze aanvalsplannen moeten worden aangepast. Op grond van de bestemde functies binnen het plangebied is het waarschijnlijk niet noodzakelijk om rampbestrijdingsplannen op te gaan stellen.

Zelfredzaamheid

Ontvluchting vanuit het plangebied is met gebruikmaking van de huidige infrastructuur goed mogelijk. De capaciteit en vluchtrichting van de vluchtwegen voldoet aan de gestelde eisen.

Binnen het plangebied zijn er geen bestemmingen geprojecteerd waar concentraties van verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn.

Alarmering van personen die zich bevinden binnen het plangebied kan plaats vinden door het landelijke Waarschuwing en Alarmeringssystemen (sirenemasten). Nagenoeg het gehele gebied wordt gedekt door het aanwezige sirenenetwerk.

5.1.8 Duurzaamheid

Algemeen

Bij de start van het project Usseler Es is aangegeven dat gestreefd wou worden naar de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein (projectvoorstel december 2001). Om dit streven gestalte te geven is in 2004 een quick scan duurzaamheid uitgevoerd (rapportage “Quick scan duurzaamheid Usseler Es, 2004”). In deze rapportage zijn voor een zestal thema's in totaal 49 duurzaamheidsopties beschreven en globaal beoordeeld op onder andere praktische haalbaarheid, milieuwinst, financiële haalbaarheid en ruimtelijke consequenties.

Het ging om de volgende thema's:

  • energie;
  • water en bodem;
  • grondstoffen en afval;
  • milieuzorg.
  • vervoer
  • biodiversiteit.

Indertijd is voor elk van deze opties aangegeven of de betreffende optie in het vervolgtraject van het project zou worden meegenomen, niet zou worden meegenomen, of dat in het vervolgtraject een nadere afweging zou plaatsvinden. Deze préselectie van opties is opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde programma van eisen voor de Usseler Es (2007).

Bij vaststelling van het programma van eisen is een amendement aangenomen dat expliciet aandacht vraagt voor duurzaamheid in het verdere planproces.

Duurzaamheid en MER

In het kader van een zorgvuldige besluitvorming wordt voor de Usseler Es een m.e.r.-procedure doorlopen. In het kader van die m.e.r.-procedure is door de Commissie voor de milieu-effectrapportage de vraag gesteld hoe de uiteindelijk gekozen duurzaamheidsopties in het vervolg van het project zullen worden geborgd.

Ten behoeve van het MER-rapport is daarom een duurzaamheidplan opgesteld. In dit duurzaamheidplan zijn de ambities op het gebied van duurzaamheid aangegeven. Verder geeft het duurzaamheidplan aan:

  • welke opties per thema zijn gekozen en welke niet;
  • welke gekozen opties inmiddels in de diverse plannen zijn verwerkt;
  • hoe de gekozen opties zullen worden geborgd.


Dit duurzaamheidplan is d.d. 16 juni 2009 door het College van B&W vastgesteld.

Energie

Het thema energie heeft binnen duurzaamheid op de Usseler Es altijd een speciale plaats ingenomen. Daarom is voor de Usseler Es een energievisie opgesteld, waaruit blijkt welke energie-opties het meest kansrijk zijn (grootste CO2 reductie tegen meest geringe kosten). Begin 2008 is de gemeentelijke ambitie op energiegebied verder aangescherpt. In het “Actieplan duurzaamheid, Klimaataanpak met energie”, is namelijk vastgelegd dat de gemeente Enschede in 2020 klimaatneutraal wil zijn. Deze ambitie heeft tot gevolg gehad dat voor de Usseler Es (aanvullend) is nagegaan hoe het bedrijventerrein klimaatneutraal gerealiseerd zou kunnen worden. Het thema energie neemt daarom ook binnen het duurzaamheidplan een aparte plaats in. De ambitie ten aanzien van het thema energie is om een bedrijventerrein te realiseren met een CO2 reductie van minimaal 50%. Om dit te bereiken wordt ingezet op:

  • het aanbesteden van een duurzame energievoorziening voor het bedrijvenpark;
  • aansluiten van alle bedrijven op groene stroom;
  • het realiseren van een bovenwettelijke energieprestatie op kavelniveau.

Windturbines

De plaatsing van hoge windturbines is een stap dichterbij gekomen doordat de gemeenteraad op 6 oktober 2008 akkoord is gaan met het voorstel van B&W - op basis van het rapport “Initiatief windenergie in Enschede” - een zoekgebied aan te wijzen, waarvoor de plaatsing van hoge windturbines nader wordt onderzocht. De Usseler Es maakt onderdeel uit van dit zoekgebied (dat globaal gelegen is langs de Rijksweg 35 tussen de Usselerrondweg in het oosten en Boeldershoek in het westen).

De eventuele realisering van windturbines op de Usseler Es maakt geen onderdeel uit van de binnenkort op te starten aanbesteding van een duurzame energievoorziening voor het bedrijvenpark. Dit vanwege het feit dat er nog veel onderzoek nodig is om na te gaan of en zo ja, waar windturbines binnen het totale zoekgebied mogelijk zijn. Bovendien dienen de eventuele windturbines een bijdrage te leveren aan de stedelijke ambitie.

Borging van duurzaamheidsopties via het bestemmingsplan

Middels dit bestemmingsplan worden de volgende duurzaamheidsopties mogelijk gemaakt:

  • windturbines
  • koude warmte opslag (middels warmtepompen);
  • andere opties voor het realiseren van een duurzame energievoorziening (zonnepanelen, zonnecollectoren, gebruik overtollig grondwater);
  • infiltratievoorzieningen (wadi's etc.);
  • bluswatervoorzieningen;
  • gesloten grondbalans;
  • intensief ruimtegebruik (minimaal bebouwingspercentage, minimaal arbeidsquotient);
  • parkeren op eigen terrein;
  • verbindingen voor langzaam verkeer;
  • natuurvriendelijke oevers;
  • versterken groene netwerk;
  • aanleg natuurlijk groen op het terrein van bedrijven.

Voor verdere realisering van deze opties is nader onderzoek noodzakelijk of zijn aanvullende borgingsmaatregelen noodzakelijk. Het duurzaamheidplan gaat daar nader op in.

(Voor de rapporten over duurzaamheid, zie de Bijlage 17 bij deze Toelichting, onder "Duurzaamheid").

5.1.9 Trillingen

Trillingen in de bodem kunnen ontstaan door verkeer of door bedrijven die zich vestigen binnen het plangebied. Dit kan leiden tot trillinghinder (bij woningen of nabijgelegen bedrijven et cetera). Trillinghinder door verkeer wordt in dit bestemmingsplan voorkomen door afstand te houden tussen wegen en bijvoorbeeld woningen. Trillinghinder door bedrijven wordt voorkomen door het toepassen van milieuzonering (op basis van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG [2009]) tussen bedrijven en “gevoelige” objecten. Alhoewel deze publicatie nog geen indicatieve afstanden geeft voor trillinghinder, mag worden aangenomen dat bij het toepassen van de aangegeven afstanden trillinghinder bij woningen in de meeste gevallen wordt voorkomen.

Aanvullend hierop wordt via de milieuwetgeving, de "Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (1998)" en de beschikbare SBR-richtlijnen (Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen) voor maatwerk gezorgd (zowel naar woningen als naar nabijgelegen bedrijven met trillinggevoelige apparatuur et cetera).

5.1.10 Hoogspanningsleidingen / - lijnen

In onze leefomgeving komen allerlei vormen van straling en electromagnetische velden voor. De manier waarop mensen worden blootgesteld, de gezondheidseffecten en de wet en regelgeving verschillen voor de verschillende stralingsbronnen. Hoogspanningslijnen zijn een bron van electromagnetische straling (laagfrequente electromagnetische velden).

Beleid m.b.t. Hoogspanningslijnen / - leidingen

Het landelijk beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen is weergegeven in een brief van de staatssecretaris van oktober 2005 aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Dit beleid richt zich op nieuwe situaties. Er is sprake van nieuwe situaties:

  • bij aanleg of wijziging van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen;
  • bij nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van bestaande hoogspanningslijnen.

Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het wijzigen van bestaande bestemmingsplannen moet met dit nieuwe beleid rekening worden gehouden.

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan (zoals het bestemmingsplan voor het bedrijvenpark Usseler Es) dient allereerst de indicatieve zone van de hoogspanningslijnen binnen het plangebied te worden aangegeven. De zogenaamde netkaart geeft de breedte van deze indicatieve zone weer. Indien het nieuwe bestemmingsplan niet overlapt met de indicatieve zone, dan heeft het hoogspanningslijnenbeleid geen gevolgen voor de verdere planvorming. Overlapt het bestemmingsplan wel met de indicatieve zone, dan is het van belang de zogenaamde specifieke zone te bepalen. Die specifieke zone bepaalt het ruimtebeslag van de bovengrondse hoogspanningslijn. Overlapt een nieuw bestemmingsplan de indicatieve zone, dan wordt geadviseerd, in overleg met de netbeheerder, de specifieke zone op die locatie te berekenen. Voor die berekening bestaat een handreiking. Overlapt het nieuwe bestemmingsplan ook met de specifieke zone, dan wordt geadviseerd om binnen die zone geen gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) te realiseren.

Voor een nieuwe hoogspanningslijn wordt direct uitgegaan van de specifieke zone. Doel van het advies is dan om het tracé zodanig te kiezen dat er zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen binnen die zone liggen.

Bij het wijzigen van een bestaand bestemmingsplan of wijzigingen aan een bestaande hoogspanningslijn is het aantal gevoelige bestemmingen in de specifieke zone (voor en na wijziging) maatgevend. Als dit door de voorgenomen wijziging niet toeneemt, dan is die wijziging niet bezwaarlijk.

De gemeente Enschede volgt voor hoogspanningslijnen het landelijke beleid.

Hoogspanningslijnen over de Usseler Es

Binnen het bestemmingsplangebied bevindt zich een bestaande hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn loopt min of meer parallel aan de Usseler rondweg. Het betreft een gecombineerde lijn met spanningen van 110 kV en 380 kV. De indicatieve zone van deze hoogspanningslijn is 145 meter ter weerszijden van de lijn. Een groot deel van het te ontwikkelen bedrijventerrein Usseler Es ligt daarmee binnen de indicatieve zone. Binnen deze zone worden echter geen nieuwe gevoelige bestemmingen ontwikkeld: de Usseler Es is immers een bedrijventerrein. Om die reden is in dit geval geen sprake van een zonering vanuit stralingsrisico en is er geen noodzaak om een specifieke zone te bepalen.

In het kader van de ontwikkeling van de Usseler Es is overleg gevoerd met de leidingbeheerder, Tennet. De leidingbeheerder heeft in een brief (d.d. 11 oktober 2006) de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de Usseler Es weergegeven. De belangrijkste randvoorwaarden zijn:

  • een belaste strook van 30 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningslijn;
  • vrije werkhoogten (ten opzichte van het maaiveld) nabij de hoogspanningslijn;
  • maximale bouwhoogten onder de hoogspanningslijn;
  • overige beperkingen binnen de belaste strook;
  • overige beperkingen buiten de belaste strook.

Deze voorwaarden zijn als Bijlage opgenomen in het Programma van Eisen voor de Usseler Es (december 2006), zie: Bijlage 4 bij deze Toelichting onder "Programma van Eisen".

Stedenbouwkundig plan

In het kader van het stedenbouwkundig plan is (in aanvulling op het bovenstaande) overleg gevoerd met de gemeentelijke Brandweer (d.d. 21-2-2007). Dit in verband met veiligheid. Vanuit de Brandweer zijn ten aanzien van ontwikkelingen nabij de hoogspanningslijn de volgende voorwaarden meegegeven:

  • geen verblijfsruimten onder de hoogspanningslijn;
  • maximale bouwhoogte onder de hoogspanningslijn bedraagt 4 meter (bij het huidige maaiveld);
  • liefst geen bebouwing binnen 30 meter ter weerszijden van de hoogspanningslijn (brandbestrijding is in dit geval namelijk slechts beperkt mogelijk); losstaande bijgebouwen zijn hierbinnen eventueel mogelijk);
  • bouwaanvragen binnen de belaste strook (30 meter ter weerszijden van de lijn) dienen te worden voorgelegd aan Tennet;
  • inachtnemen van een werkstrook ter plekke van de masten;
  • geen opslag van brandbare materialen binnen de belaste strook.

Op basis van de bovenstaande voorwaarden (van Tennet en de gemeentelijke Brandweer) is het stedenbouwkundig plan ontwikkeld. In het stedenbouwkundig plan (versie juni 2009) wordt de belaste strook (30 meter ter weerszijden uit het hart van de hoogspanningslijn) grotendeels vrijgehouden van bebouwing. In een groot deel van de belaste strook worden ontsluitingswegen en parkeerplaatsen gerealiseerd. De belaste strook ligt grotendeels in openbaar (niet uit te geven) gebied. Bovengenoemde voorwaarden vanuit de leidingbeheerder en de Brandweer worden in het bestemmingsplan geborgd. Voor de Usseler Es gaat Tennet akkoord met contouren van 30 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn.

5.1.11 Zoutwinning door Akzo Nobel

De Usseler Es is concessiegebied van Akzo Nobel. Akzo Nobel heeft recht om zoutboringen uit te voeren. Naar de mogelijke gevolgen voor het gebied (zettingen) is door Akzo Nobel onderzoek gedaan. De gemeente Enschede heeft opdracht gegeven om een second-opinion uit te voeren op deze stukken door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM).

5.1.11.1 Onderzoeken i.v.m. de zoutwinning Usseler Es
  • a. Door Akzo Nobel zijn de volgende onderzoeksrapporten overgelegd van RESPEC Engineering:
    • 1. Rapport RESPEC Engineering nr. 1477/7 - 06/02 d.d. 6 juli 2006;
    • 2. Rapport RESPEC Engineering nr. 1477/6 - 06/20 d.d. 6 juli 2006;
    • 3. Rapport RESPEC Engineering nr. 1477/12 - 06/2 d.d. 20 december 2006.
  • b. Door Akzo Nobel zijn verder de volgende onderzoeksrapporten overgelegd van GeoDelft:
    • 1. Rapport GeoDelft d.d. augustus 2006 nr. 424860 - 0004;
    • 2. Rapport GeoDelft d.d. augustus 2006 nr. 424860 - 0005;
    • 3. Rapport GeoDelft d.d. februari 2007 nr. 424861 - 0004.

  • De conclusies van de onderzoeken zijn de volgende:
    De vervormingen in de bodem na 100 jaar voor fases 1 en 3 zijn berekend (zie het bovengenoemde rapport van RESPEC Engineering). Uit deze berekeningen zijn de maatgevende scheefstand, relatieve rotatie (kromming) en horizontale rekken bepaald. Deze maatgevende waarden zijn vervolgens vergeleken met schadecriteria, zoals deze in de literatuur zijn beschreven. Wanneer de berekende vervormingen worden vergeleken met de schadecriteria blijkt, dat de vervormingen van de bovengrond als direct gevolg van de zoutwinning veel lager zijn dan de waarden voor de schadecriteria.
  • Het dient, volgens GeoDelft, echter duidelijk te zijn, dat een kleine kans geen absolute zekerheid betreft. Waar andere oorzaken mede een rol spelen, kan de bodemdaling mogelijk de bekende druppel zijn, die de emmer doet overlopen. Een huis kan onder zijn eigen belasting reeds de nodige vervorming hebben opgelopen of te lijden hebben gehad onder grondwaterwisselingen, natuurlijke klink, graafwerkzaamheden, verbouwingen, ouderdom, et cetera. Echter, omdat de voorspelde vervormingen dermate klein zijn is de extra bijdrage aan de vervorming door de zoutwinning ook erg klein en in welke toestand een gebouw zich ook bevindt, die toestand zal nauwelijks wijzigen door toedoen van de zoutwinning.
  • Hoewel structurele schade aan gebouwen niet verwacht wordt, dient men rekening te houden met het feit dat sommige precisie-industrie mogelijk extra scherpe criteria heeft voor wat betreft scheefstand en kromming om het productieproces niet te verstoren. Indien dit soort industrie zich in de Usseler Es wil vestigen, dient men de voorspelde bodemvervorming door zoutwinning samen met de optredende autonome bodemdaling door andere (natuurlijke of niet-natuurlijke) invloeden in kaart te brengen en te toetsen aan de criteria die deze industrie met zich meebrengt.
  • Voor de infrastructuur en de waterhuishouding is het effect van de zoutwinning verwaarloosbaar. De Rijksweg 35 ligt weliswaar in het diepste punt van de kom voor fases 1 en 3, maar de zakking is zo gering en verloopt zo langzaam dat deze verwaarloosbaar is ten opzichte van de tijd dat het wegdek vernieuwd wordt. Voor spoorwegen geldt hetzelfde.
  • Voor specifieke gevallen geldt, dat alleen een schade-expert, mogelijk geholpen met grondonderzoek, de oorzaak van de schade kan vaststellen (vaak alleen met redelijke maar geen volledige zekerheid). In overleg zal moeten worden bepaald welk deel van de schade redelijkerwijze door bodemdaling als direct gevolg van de zoutwinning is veroorzaakt en welk gedeelte andere oorzaken heeft.

5.1.11.2 Second opinion door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

Er is i.v.m. de zoutwinning op de Usseler Es een advies gevraagd aan het Staatstoezicht op de Mijnen. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft de bovengenoemde rapporten van RESPEC Engineering en van GeoDelft beoordeeld. Dit advies van het Staatstoezicht op de Mijnen met betrekking tot de zoutwinning door Akzo Nobel op de Usseler Es Noord is gedateerd d.d. 10 maart 2008 (met een aanvullend advies d.d. 18 februari 2009). De samenvattende conclusie van het advies van Staatstoezicht op de Mijnen luidt, dat de gemeente Enschede - in redelijkheid en billijkheid - voldoende zekerheid heeft om op de Usseler Es een modern gemengd bedrijventerrein te ontwikkelen. Een essentiële voorwaarde hierbij is, dat Akzo Nobel de zoutwinning precies conform het door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde winningplan Usseler Es en de GSMP-richtlijnen uitvoert. SodM houdt vanuit de rijksoverheid toezicht op een juiste gang van zaken. De enige ruimtelijke restrictie, die de zoutwinning met zich meebrengt, is de positie van de boorputten aan maaiveld, waaromheen de instelling van een (kleine) veiligheidszone noodzakelijk is. Dat aspect wordt nader geregeld in een VG-document, conform artikel 2.42f, ARBO besluit 1997, en paragraaf 3.2, ARBO regeling 2003.

Op grond van deze adviezen kan worden geconstateerd dat de zoutwinning op de Usseler Es geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein de Usseler Es.

(Voor de bovengenoemde rapporten en de adviezen van het Staatstoezicht op de Mijnen wordt verwezen naar de Bijlage 10 bij deze Toelichting, onder "AKZO bodemdaling").

5.1.12 Explosieven-onderzoek

Er is een onderzoek uitgevoerd naar eventuele explosieven die zich in het plangebied zouden kunnen bevinden. Dit onderzoek is uitgevoerd door REASeuro. Het rapport "Probleeminventarisatie en -analyse Enschede Usseleres" heeft als kenmerk RO-080058 (2006). Op basis van de Probleeminventarisatie en de Probleemanalyse is een positief advies gegeven voor het project. Geadviseerd wordt om de volgende gebieden preventief te onderwerpen aan een CE-veldonderzoek, gericht op de te verwachten CE (Conventioneel Explosief):

  • A. Voor een strook van 150 meter aan weerszijden van de Haaksbergerstraat binnen het kaartvierkant V.3801, en:
  • B. Voor de directe omgeving van de Haaksbergerstraat 862 en 864 tot 50 meter uit de erfgrens van 1945.

Voor de randvoorwaarden van dit aanvullende onderzoek wordt verwezen naar de bladzijden 26 en 27 van het onderzoeksrapport "Probleeminventarisatie en -analyse Enschede Usseleres". Aanvullend onderzoek zoals voorgesteld zal worden uitgevoerd voorafgaand aan de verdere invulling van het plangebied en waar mogelijk wordt aangesloten bij andere onderzoeken (zoals archelogie). De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is op basis van bovenstaande voldoende aangetoond.

(Voor het onderzoeksrapport "Probleeminventarisatie en -analyse Enschede Usseleres" [kenmerk RO-080058, 2006] zie: Bijlage 12 bij deze Toelichting, onder "Explosievenonderzoek").