direct naar inhoud van Artikel 19 Algemene aanduidingsregels
Plan: Usseler Es 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20070132-0004

Artikel 19 Algemene aanduidingsregels

19.1 Geluidzones

19.1.1 Geluidzone weg
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone weg" mogen op gronden gelegen binnen deze zone, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen woningen of andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd.
  • b. Het in lid 19.1.1, onder a, genoemde bouwverbod geldt niet:
    • 1. voor het vernieuwen, veranderen of vergroten van woningen of andere geluidgevoelige objecten overeenkomstig de regels van dit plan, mits daarbij de afstand tot de weg niet wordt verkleind, de bouwhoogte van het gebouw niet toeneemt, het aantal woningen of andere geluidgevoelige objecten niet toeneemt en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit;
    • 2. indien burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van de woningen of andere geluidgevoelige objecten een hogere grenswaarde hebben vastgesteld en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit;
    • 3. indien door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat door het treffen van een maatregel, zoals het aanbrengen van geluidreducerend asfalt of de plaatsing van een geluidscherm, een situatie kan worden gecreëerd, waardoor de geluidsbelasting op de gevels van de woning of het andere geluidsgevoelige object ten hoogste 48 dB bedraagt;
    • 4. indien de naar de weg gekeerde zijde van de woning of van het andere geluidgevoelige object voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder en door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond, dat minimaal sprake is van één geluidluwe gevel (geluidsbelasting minder dan 48 dB).

19.1.2 Geluidzone industrie
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone industrie” mogen op gronden gelegen binnen deze zone, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen woningen of andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd;
  • b. Het in lid 19.1.2, onder a, genoemde bouwverbod geldt niet:
    • 1. voor het vernieuwen, veranderen of vergroten van woningen of andere geluidgevoelige objecten overeenkomstig de regels van dit plan, mits daarbij de afstand tot het industrieterrein niet wordt verkleind, de bouwhoogte van het gebouw niet toeneemt, het aantal woningen of andere geluidgevoelige objecten niet toeneemt en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit;
    • 2. indien burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van de woningen of andere geluidgevoelige objecten een hogere grenswaarde hebben vastgesteld en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit;
    • 3. indien door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat door het treffen van een bronmaatregel een situatie kan worden gecreëerd, waardoor de geluidsbelasting op de gevels van de woning of het andere geluidgevoelige object ten hoogste 50 dB(A) bedraagt;
    • 4. Indien de naar het industrieterrein gekeerde zijde van de woning of van het andere geluidgevoelige object voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder en door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond, dat minimaal sprake is van één geluidluwe gevel (geluidsbelasting minder dan 50 dB(A).
  • c. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het wijzigen van de geluidzone, waarbij aangetoond dient te worden dat de geluidsbelasting in het gebied dat ophoudt deel uit te maken van de geluidzone lager is dan 50 dB(A);
    • 2. het opheffen van de geluidzone, met dien verstande dat opheffing uitsluitend kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen zoneplichtig industrieterrein meer is.

19.2 Veiligheidszones

19.2.1 Veiligheidszone Bevi
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone Bevi” zijn op gronden gelegen binnen deze zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het wijzigen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de omvang van de plaatsgebonden risico-contour van PR10-6/jaar als gevolg van nieuwe technische inzichten, verandering van wetgeving, nieuwe rekenmodellen of een wijziging in die risicovolle inrichting beperkter is geworden en zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden;
    • 2. het opheffen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de ter plaatse gelegen risicovolle inrichting buiten werking is gesteld en / of het plaatsgebonden risico is opgeheven.

19.2.2 Veiligheidszone zoutwinning
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf, boorpunt zoutwinning", en binnen het oppervlak van de aanduiding, mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de zoutwinningsactiviteiten en mag het gebruik slechts daartoe plaatsvinden.
  • b. Burgemeester en wethouder zijn op grond van artikel 3.6, lid c Wro bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 19.2.2, onder a, ten behoeve van een ander gebruik dan die ten behoeve van zoutwinningsactiviteiten, indien de "boorpunt zoutwinning" buiten werking is gesteld en de veiligheidssituatie dit toelaat.
  • c. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het wijzigen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de omvang van de risicocontour groter of kleiner is geworden en zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden;
    • 2. het aangeven van een nieuwe veiligheidszone door het aanbrengen van een nieuwe aanduiding "specifieke vorm van bedrijf, boorpunt zoutwinning";
    • 3. het opheffen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de ter plaatse gelegen "specifieke vorm van bedrijf, boorpunt zoutwinning" buiten werking is gesteld en / of het risico is opgeheven.

19.3 Wro-zones

19.3.1 Wro-zone wijzigingsgebied 1

  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. Het wijzigen van de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het gebied dat is aangegeven met "Wro-zone wijzigingsgebied 1" ten behoeve van gebouwen en voorzieningen voor een "truckstop-bedrijf" en / of voor een "carpoolplaats". Met de wijziging kan een bouwvlak worden aangegeven, en nadere bouwregels worden gegeven m.b.t. bouwhoogtes en goothoogtes. Een en ander volgens de voorwaarden die bij de wijzigingsregels binnen de bestemming "Bedrijf" zijn gesteld.

19.4 Overig - Archeologische Onderzoeksgebieden

19.4.1 Overig - Archeologisch Onderzoeksgebied A
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "Overig - Archeologisch onderzoeksgebied A” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden opgericht die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.4.1, onder a, voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits daardoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding "Overig – Archeologisch onderzoeksgebied A" is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m²:
    • 1. het ophogen van de bodem;
    • 2. het verlagen van het grondwaterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

of wanneer de hieronder genoemde werken of werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld:

    • 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
    • 2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
    • 3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    • 6. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 8. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 9. het aanleggen van bouwland of het scheuren van grasland;
    • 10. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 11. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    • 12. alle overige werken of werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten.
  • d. Het in lid 19.4.1, onder c, bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • e. De vergunning als bedoeld in lid 19.4.1, onder c, wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • f. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • g. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding “Overig – Archeologisch onderzoeksgebied A” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.