Scheepvaartstraat 8a    

Plantype: wijzigingsplan

Naam: Scheepvaartstraat 8a

IMRO-idn: NL.IMRO.0150.W036-VG01

Procedurestatus: vastgesteld 

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

De locatie aan de Scheepvaartstraat 8a te Deventer is gelegen in het Havenkwartier. Het Havenkwartier is een bijzonder transformatiegebied, waar een deel van het huidige industrieterrein langzaam wordt omgevormd naar een eigentijdse stadswijk met ruimte voor diverse functies.

Het verzoek om de bedrijfsbestemming aan de Scheepvaartstraat 8a te wijzigen naar een gemengde bestemming past goed binnen de transformatieopgave van het Havenkwartier. Op de locatie zullen vier appartementen worden gerealiseerd.

De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan "Havenkwartier" bestemd als 'Bedrijf' met de 'Gebiedsaanduiding Wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 3'. Een klein stuk van het bouwplan ligt binnen de bestemming 'Gemengd 2'. Binnen de bedrijfsbestemming is het niet toegestaan om te wonen. De bestemming 'Gemengd - 2 mag wel worden gewoond. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend wijzigingsplan "Scheepvaartstraat 8a" voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

1.2.1 Ligging     

De planlocatie ligt tussen de doorgaande weg Mr. H.F. de Boerlaan en de Eerste Havenarm en grenst aan de zuidzijde tegen de Kofferfabriek.

verplicht

Figuur 1: Planlocatie (Bron: GeoWeb 2019)

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven (rood omlijnd).

verplicht

Figuur 2: Globale ligging plangebied "Scheepvaartstraat 8a", rood omlijnd (Bron: GeoWeb 2019)

Het plangebied "Scheepvaartstraat 8a" wordt globaal begrensd:

  • aan de westzijde door de Mr. H.F. De Boerlaan;
  • aan de zuidzijde door de Kofferfabriek;
  • aan de noordzijde door de Stokvisstraat;
  • aan de oostzijde door de Havenplein en daarachter de Scheepvaartstraat met de Eerste Havenarm.

De begrenzing van het plangebied "Scheepvaartstraat 8a" is in de volgende figuur weergegeven (zwart omlijnd).

verplicht

Figuur 3: Begrenzing plangebied "Scheepvaartstraat 8a", zwart omlijnd (Bron: GeoWeb 2019)

1.3 Geldend bestemmingsplan     

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Havenkwartier' vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 13 juni 2012.

Binnen de grenzen van het plangebied gelden de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd 2'. Daarnaast ligt op de bedrijfsbestemming een wijzigingsbevoegdheid naar 'Gemengd 2'. Het voorgenomen plan om vier appartementen te realiseren passen niet binnen de huidige bedrijfsbestemming.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.

verplicht

Figuur 4: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Havenkwartier' (Bron:ruimtelijke plannen.nl)

Er kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Gemengd-2' mits voldaan wordt aan de randvoorwaarden:

- de bedrijfsactiviteiten zijn definitief beëindigd;

Op de planlocatie staat een voormalig bedrijfsloods die niet meer in gebruik is. Het pand staat leeg en heeft geen bedrijfsfunctie meer.

- de bodemkwaliteit is of wordt zodanig gemaakt, dat woonbebouwing kan worden toegestaan;

Op de planlocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek in bijlage 2 van de regels). De locatie is niet verdacht voor de aanwezigheid van een verontreiniging en geschikt voor het beoogde gebruik (wonen).

- op geen van de gevels van woningen, na voltooiing van de bouw, de geluidbelasting een overschrijding inhoudt van de ter plaatse maximaal toegestane grenswaarden krachtens de Wet geluidhinder, tenzij de woonbebouwing is of wordt voorzien van dove gevels, in welk geval geen beperkingen uit hoofde van de Wet geluidhinder van toepassing zijn;

Voor het gehele transformatiegebied 'Havenkwartier' is in 2010 Hogere grenswaarden geluid vastgesteld. Zie Bijlage 1 Besluit Hogere grenswaarden geluid (2012). Deze hogere grenswaarden geluid gelden ook voor de locatie aan de Scheepvaartstraat 8a.

- voldaan wordt aan de normen met betrekking tot externe veiligheid;

Voor het gehele transformatiegebied 'Havenkwartier' is in 2010 een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de groepsrisico's. Het onderzoeksrapport is in Bijlage 3 Groepsrisicoberekeningen (2010) toegevoegd.

- de wijziging er niet toe leidt dat in onvoldoende mate is voorzien in ruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's;

Inpandig worden parkeerplaatsen gerealiseerd. Er is geen extra ruimtebeslag nodig voor de realisatie van parkeerplaatsen in en rondom de Scheepvaartstraat 8a.

- handhaving karakteristieke panden

De bedrijfsloods is niet aangeduid als 'karakteristiek'. Deze randvoorwaarde is niet van toepassing voor dit plan.

toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ertoe leidt dat:

- de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 14 m mag bedragen.

Het bouwplan met 4 appartementen heeft een bouwhoogte van 12 meter en valt binnen het maximum van 14 meter. In bijlage 6 is het bouwplan toegevoegd.

De voorgenomen wijziging van de bestemming "Bedrijf' naar de "Gemengd-2" voldoet aan de randvoorwaarden die het college stelt aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer     

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Inleiding     

Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

De locatie aan de Scheepvaartstraat 8a bevindt zich midden in het transformatiegebied Havenkwartier. De leegstaande bedrijfsloods is aan de zuidzijde tegen de Kofferfabriek aangebouwd en bestaat uit één bouwlaag (eigendom initiatiefnemer). Aan weerszijden van het pand (Stokvisstraat) zijn onlangs appartementen gebouwd. De havenloods aan de kade aan de overzijde van het plangebied (Havenplein) biedt ruimte aan kleine cultuur-en horecabedrijven.

verplicht

Figuur 3: Huidige situatie Scheepvaartstraat 8a (Bron: GoogleMaps 2019)

2.3 Beschrijving toekomstige situatie     

Het nieuw te bouwen appartementengebouw krijgt een bouwhoogte van 12,8 meter. In de wijzigingsbevoegdheid is een voorwaarde opgenomen dat de bouwhoogte maximaal 14 mag bedragen.

In het gebouw zullen vier appartementen gevestigd worden. De parkeerplekken zullen inpandig worden gerealiseerd, waardoor geen extra ruimtebeslag ontstaat in het openbaar gebied voor het creëren van voldoende parkeervoozieningen.

Het te realiseren appartementengebouw zal qua karakter aansluiten op de reeds aanwezige appartementen langs de Stokvisstraat.

verplicht

Figuur 4: Impressie appartementengebouw (Bron: I'M architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskaders     

3.1 Beleidskaders     

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. In de basis wordt voor de beschrijving van de beleidskaders verwezen naar de toelichting van het moederplan Havenkwartier.

Rijksbeleid

Bij het vaststellen van dit wijzigingsplan zijn geen rechtstreekse Europese en nationale ruimtelijke belangen betrokken. De algemene beleidsrichtlijnen van het Europees en rijksbeleid, o.a. de Nota Ruimte, worden nader uitgewerkt in provinciaal en gemeentelijk beleid en om die reden niet nader behandeld.

Provinciaal beleid

De beleidsrichtlijnen uit de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Havenkwartier'. Ten opzichte van het moederplan zijn er geen wijzigingen in het onderhavig wijzigingsplan die een provinciaal belang raken.

Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan 'Havenkwartier'

In het moederplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bedrijfsbestemming. In paragraaf 1.3 wordt deze wijzigingsbevoegdheid benoemd en is onderhavig plan daar aan getoetst. Het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid.

Verder zijn er in het onderhavig wijzigingsplan geen wijzigingen opgenomen die getoetst moeten worden aan overig gemeentelijk beleid.

3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten     

In het plangebied komen geen archeologisch verwachtingswaarden, cultuurhistorische waarden of monumenten voor.

3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI: NL: RVS: 2017: 1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het plangebied worden 4 appartementen gerealiseerd. De nieuwe bouwmogelijkheden kunnen niet aangemerkt worden als bouwmogelijkheden van enige omvang. Het betreft een kleinschalige bebouwingsmogelijkheid die niet voorziet in een toename van het ruimtebeslag en hoeft dan ook niet gekwalificeerd te worden als een stedelijke ontwikkeling.

Gezien het feit dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval niet van toepassing is, hoeft in de plantoelichting niet te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Wel wordt in paragraaf 'Woonvisie 2008+ (2009) ev. Ingegaan hoe de nieuwe woningen zich verhouden tot de woonvisie en het recente woningbouwprogramma van de gemeente Deventer (zie 3.3.6).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Ontwikkelingsplan Ruimte voor Ideeën     

Het Ontwikkelingsplan Havenkwartier 'Ruimte voor ideeën' is op 7 juli 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In het ontwikkelingsplan heeft de gemeente gekozen voor een stapsgewijze en vanuit vraag gestuurde verandering van het Havenkwartier naar een levendige stadswijk voor wonen, werken en cultuur. De gemeente stuurt op een vijftal ambities die met het ontwikkelingsplan zijn vastgesteld:



ERFGOED ALS INSPIRATIEBRON: De haven vertelt het verhaal van Deventer als handels- en industriestad. De historische structuur en gebouwen zijn echter meer dan een relict. Zij vormen de basis van een 'anders dan anders' woon- en werkmilieu dat de verbeelding prikkelt.



ONTDEKKING VAN DE HAVEN: De IJssel is prachtig, maar er gelden veel en strenge regels. Dat maakt het Havenkwartier Deventer bijzonder. Eindelijk een plek waar binnenvaartschepen kunnen aanmeren. Soms liggen ze wel drie rijen dik, een fantastisch decor voor wonen, werken en evenementen aan het water.



GEWILD WONEN: Het Havenkwartier Deventer biedt de kans om 'vernieuwers' aan de stad te binden. Voor hen geen dertien-in-een-dozijnwijk, maar kleinschalige en unieke projecten die inspelen op het robuuste en ondernemende karakter van het gebied.



WERKEN IN DE STAD: Na decennia van zonering kan er eindelijk weer een attractief en veelzijdig vestigingsmilieu in het hart van Deventer ontstaan. Het Havenkwartier Deventer als stedelijk bedrijventerrein, de schakel tussen binnenstad en Bergweide.



VRIJPLAATS VOOR IDEEËN: In het Havenkwartier Deventer is volop ruimte voor experimenten. Een initiatief dat ergens anders bakzeil haalt, is hier welkom. Creativiteit, kennis, talent, ondernemerschap en nieuwe samenwerking krijgen de ruimte in een inspirerende werkomgeving.



Er is geen taakstellende planning voor de totale ontwikkeling van het Havenkwartier. Het gebied wordt overgelaten aan zijn eigen dynamiek. Wel is inmiddels een start gemaakt met de ontwikkelingen in het gebied aan de mr. H.F. de Boerlaan. Hierbinnen is een 6-tal projecten te definiëren, die als aanjager voor de totale ontwikkeling worden gezien, te weten:

  • zelf- en samenbouw tussen de mr. H.F. de Boerlaan en de Scheepvaartstraat;
  • stoer wonen aan de Oostzeestraat;
  • herinrichting van de openbare ruimte: 'Het Havenplein';
  • doorontwikkeling van de broedplaats: 'Vrijplaats';
  • vernieuwing van de Industrieweg;
  • herontwikkeling van het silogebied.

3.3.2.1 Ruimtelijke uitgangspunten

Het ontwikkelingsplan wil vooral een vergezicht bieden op de toekomstige inrichting van het Havenkwartier. De stedenbouwkundige plankaart is om die reden globaal gehouden en gepresenteerd als 'voorbeelduitwerking'. Toch zijn er enkele duidelijke ruimtelijke uitgangspunten bepaald. Die zijn dat de karakteristieke hoekverdraaiing tussen de 1e en de 2e havenarm zichtbaar blijft, evenals de langgerekte structuren parallel aan de 1e havenarm, het handhaven van karakteristieke stratenpatronen en bebouwing en de oplopende bebouwings- en functieschaal in het gebied: van 'small' langs de mr. H.F. de Boerlaan tot 'extra large' langs de Hanzeweg. Langs de mr H.F. de Boerlaan zijn wonen, werken en cultuur in een hoge mate met elkaar gemengd. Vanaf het Haveneiland komt het accent op werken te liggen. Verder blijven de Noordzeestraat en de Oostzeestraat als gebiedsentree behouden en worden de inprikkers (koppen van de haven) langs de Industrieweg weer open gemaakt. Heel belangrijk is verder de relatie met het havenwater. Het water vormt het natuurlijke middelpunt van het plan. De bestaande openbare kade wordt daarom rondgetrokken om de 1e havenarm. Het water krijgt bovendien een toevoeging van gebruiksmogelijkheden die alle te herleiden zijn tot de mix die het Havenkwartier typeert.

Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn de aspecten bereikbaarheid en parkeren van groot belang. Het Ontwikkelingsplan doet daarover enkele duidelijke uitspraken. Zo zal het Havenkwartier worden ontsloten vanaf de mr. H.F. de Boerlaan, de Industrieweg en de Hanzeweg. In de toekomst zou verkeersintensiteit op de mr. H.F. de Boerlaan kunnen afnemen, waardoor de huidige structuur met parallelwegen niet meer nodig is. Het bestemmingsplan anticipeert daar op door de bestemming 'gemengd' tot de parallelle wegenstructuur uit te strekken.

Ten aanzien van parkeren gaat het concept voor het Havenkwartier uit van een dynamische parkeerbalans (parkeerbehoefte tegenover parkeercapaciteit). Het dynamische karakter bestaat eruit dat rekening wordt gehouden met de stapsgewijze ontwikkeling van het gebied, waarbij een koppeling wordt gelegd tussen het realiseren van de ontwikkelingen en het evenredige afnemen van het vrije aanbod van parkeerplaatsen in het openbare gebied (zie rapport Parkeerstrategie Havenkwartier, Spark, 19 mei 2010). Dit betekent niet alleen dat een substantieel deel van de parkeerbehoefte in openbaar gebied moet worden opgelost, maar ook dat op enig moment het omslagpunt wordt bereikt waarop het programma zodanig veel parkeerruimte opeist dat in collectieve parkeervoorzieningen moet worden voorzien. Het bestemmingsplan accommodeert dit door:

  • de bouw van een parkeergarage op gronden van de gemeente bij recht mogelijk te maken in de bestemming Gemengd-1;
  • in de bestemming 'gemengd' nadrukkelijk de functie 'verblijfsdoeleinden' op te nemen. Dit veronderstelt dat het bestemmingsplan zodanig is ingericht, dat het de maximaal gelijktijdige parkeerbehoefte, uitgesplitst naar deelgebieden kan accommoderen.

De gemeente heeft een substantieel deel van de gronden in eigendom. De kosten van de op termijn te bouwen openbare parkeervoorzieningen worden in de grondprijs verdisconteerd. Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan niet uitgaat van volledige realisatie van de parkeernorm op eigen terrein. Het deel van de parkeernorm dat niet op eigen terrein wordt gerealiseerd, wordt bij de gronduitgifte in rekening gebracht, zodat bij het bereiken van het meergenoemde omslagpunt, de financiering van de openbare voorzieningen is verzekerd. Het bewaken en bepalen van het omslagpunt is een beheerstaak in handen van de gemeente.

verplicht

verplicht

Figuur 5: Stedenbouwkundige plankaart Havenkwartier

3.4.2 Omgevingsvisie     

Van 4 april 2019 tot en met 26 juni 2019 ligt het ontwerp van de Omgevingsvisie Deventer ter inzage. De verwachting is dat deze in de loop van 2019 wordt vastgesteld.

Vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet is Deventer aan de slag gegaan met een Omgevingsvisie Deventer. Deze opvolger van het huidige structuurplan uit 2004 is opgesteld in de geest van de nieuwe wet. Een Omgevingsvisie gaat verder dan een inhoudelijk stuk over de ontwikkeling van de gemeente Deventer. Het gaat in tegenstelling tot voorgaande structuurvisies veel nadrukkelijker ook in op het handelen bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Wat verwacht de gemeente van de initiatiefnemer, de samenleving, welke rol wil de gemeente als overheid vervullen, wat kan men van de gemeente verwachten en hoe gaan we het samen mogelijk maken.

Nieuw is ook dat we in de Omgevingsvisie nu aandacht schenken aan aspecten als gezondheid, veiligheid, economie en duurzaamheid.

Er is een bewuste keuze gemaakt om niet helemaal van nul af aan te beginnen maar alle huidige visies, kaders en beleidsdocumenten als basis te gebruiken. Veel van deze sectorale documenten zijn nog in de afgelopen jaren opgesteld met een (uitgebreid) participatietraject en geven vaak nog een goed beeld van de huidige ambities en het beleid. Hiermee wordt de Omgevingsvisie Deventer een visie op hoofdlijn vanuit bestaande kracht.

Deventer is onderverdeeld in deelgebieden. Het plangebied is gelegen in deelgebied 'Bedrijventerreinen (werkgebieden)' en is onderdeel van het Havenkwartier.

Het Havenkwartier is een transformatiegebied van grote bedrijvigheid naar mengvormen van wonen, recreëren en werken met een focus op de creatieve industrie.

Conclusie

Het onderhavig plan past binnen de beleidsambities die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie voor het deelgebied 'Havenkwartier'.

3.4.3 Woonvisie 2008+ (2009), herijking woonvisie (2014), Woningmarktonderzoek 2014 (nov. 2014)     

De Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' is op 7 februari 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Aan de basis van de Woonvisie staan drie centrale ambities:

  • Vitale stad aan de IJssel: we werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen.
  • Ongedeeld en inclusief: we willen een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod.
  • Duurzaam en toekomstbestendig: we willen voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen.

Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

Woningbehoefte

Bevolkingsprognoses laten zien dat het aantal huishoudens in Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Met de provincie Overijssel zijn afspraken gemaakt die uitgaan van het toevoegen van 3000 woningen in de periode 2017-2027. Gezien de druk op de woningmarkt is in de Woonvisie een nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen in de eerste 5 jaar opgenomen. De toe te voegen woningen zijn nog niet volledig in nieuwe plannen opgenomen.

Conclusie

Bovengenoemd beleid en onderzoek richt zich onder andere op de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwbehoefte. Het woningbouwprogramma dat in het plangebied Scheepvaartstraat 8a wordt gerealiseerd past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen deze beleidsdocumenten (zie 3.3).

3.4.4 Omgevingsvisie externe veiligheid (2007)     

Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor woonwijken is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden.

Voor dit plan zijn kwantitatieve risicoanalyses uitgevoerd. In 4.2.5 Externe veiligheid is dit nader beschreven. Uit de onderzoeken komt naar voren dat het beoogde gebruik en de beoogde bouwwerken met in achtneming van de genoemde maatregelen uitvoerbaar is binnen genoemde beleidskaders.

Conclusie

Het plan past binnen de kaders die de "Omgevingsvisie externe veiligheid" stelt.

3.4.5 Gemeentelijk waterbeleid     

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie:

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.3 is het resultaat van de watertoets opgenomen.

3.4.6 Groenbeleidsplan     

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

De groenstructuur zal vanwege dit initiatief niet wijzigen, aangezien het geen openbare ruimte betreft en in het plangebied geen bomen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van waardevolle bomen of groenstructuren.

Conclusie

Het plan betreft het wijzigen van een locatie waar geen tuinen of openbare ruimte in aanwezig zijn, waardoor de aspecten uit het groenbeleidsplan niet van toepassing zijn.

3.4.7 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer     

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.



Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).



Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.



Conclusie

Bij de ontwikkeling van het plangebied zal aandacht moeten worden besteed aan de verschillende aspecten van duurzaamheid. Op het dak worden onder meer 24 zonnepanelen geplaatst en er worden duurzame materialen toegepast die niet uitlogen naar het grondwater. Het gehele gebouw zal gasloos worden opgeleverd.

3.4.8 Werkwijze ecologie     

In december 2013 heeft de raad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Conclusie

Ten behoeve van de ontwikkeling aan de Scheepvaartstraat 8a is een quickscan flora en fauna opgesteld, die voldoet aan de criteria. In paragraaf 4.2.6 Ecologie is dit nader toegelicht.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden     

4.1 Milieu-aspecten     

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf en de omgeving. Bij milieuzonering gaat het vooral om de vraag “Welke afstand is aanvaardbaar tussen (nieuwe) bedrijven en (nieuwe) woningen?” Steeds meer vormen van bedrijvigheid lenen zich overigens voor functiemenging. Anders gezegd: bepaalde bedrijven zijn verenigbaar met woningen in hetzelfde gebied. De (Rijks)overheid hanteert in dit verband als uitgangspunt: “functiemenging waar het kan, functiescheiding waar het moet”.

Op grond van het voorgaande zijn aan milieuzonering de volgende doelen toegekend:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. De hierin opgenomen richtafstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie, die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Onderstaande tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied.
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m

Tabel 4.1.1. Milieucategorieën en richtafstanden (Bron: VNG)

Toetsing wijzigingsplan Scheepvaartstraat 8a

Planologisch gezien bevindt de planlocatie gelegen aan de Scheepvaartstraat zich binnen het stedelijk gebied, op een locatie waaraan een woonbestemming is toegekend. In de omgeving zijn woningen gesitueerd, en kleine bedrijvigheid, zoals restaurants, kunstateliers/galerieën. Uit de aanwezigheid van de gemengde functies en de ligging nabij een wijkontsluitingsweg wordt geconcludeerd dat de planlocatie en omgeving aan te merken zijn als een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat hier woningen en bijbehorende voorzieningen in beginsel, een en ander binnen de kaders van het bestemmingsplan, gezamenlijk en naast elkaar kunnen en mogen voorkomen.

De richtafstand voor restaurants, ijssalons en dergelijke is 10 meter. Aangezien sprake is van een gemengd gebied, kan de richtafstand worden verlaagd naar 0 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Op 9 meter bevindt zich een theatergroep.

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het wijzigingsplan Scheepvaartstraat 8a uitvoerbaar is vanuit het aspect 'Bedrijven en milieuzonering'. Het wijzigingsplan vormt geen beperking voor de omgeving en de omgeving vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.1.2 Geluid     

Het aspect 'Geluid' is primair geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh richt zich vooral op een verantwoorde ruimtelijke inpassing van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, ten opzichte van belangrijke geluidsbronnen, zoals (rail)verkeer en industrie.

Toetsing wijzigingsplan Scheepvaartstraat 8a

Het plangebied is gesitueerd binnen een gemengde woonwijk, binnen een geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Bergweide. Voor de ontwikkeling van de appartementen dient de geluidbelasting voor industrielawaai inzichtelijk te worden gemaakt.

Bij het opstellen van het moederplan Havenkwartier is in het kader van de Wet geluidhinder onderzoek uitgevoerd naar het industrielawaai. Op 9 mei 2012 is een Besluit Hogere Grenswaarden vastgesteld voor het gehele transformatiegebied van het Havenkwartier. Het Besluit Hogere Grenswaarden is opgenomen in Bijlage 1.

Voor de locatie van de beoogde vier appartementen is voor industrielawaai een hogere waarde vastgesteld van 53 dB op de noordgevel en 54 dB op de oostgevel (zie Bijlage 1).

Het wegverkeerslawaai is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48dB. Er hoeven geen hogere waarden worden vastgesteld voor het wegverkeerslawaai.

Hieruit wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het voorgenomen plan is uitvoerbaar wat betreft de onderdelen industrielawaai en wegverkeerslawaai. Voor het industrielawaai is in mei 2012 een Besluit Hogere grenswaarde procedure doorlopen. Het wegverkeerslawaai blijft onder de voorkeursgrenswaarde. Zowel het industrie- als wegverkeerslawaai vormen geen belemmering voor de uitvoering van het beoogde plan.

4.1.3 Bodem     

In het kader van de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Toetsing wijzigingsplan Scheepvaartstraat 8a

Vanwege de voorgenomen sloop, nieuwbouw en de aanvraag van de hiervoor benodigde omgevingsvergunning is een bodemonderzoek noodzakelijk. In maart 2019 heeft Est Invent een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied.

Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de resultaten geen belemmering vormen voor de voorgenomen nieuwbouw en de aanvraag van de hiervoor benodigde omgevingsvergunning. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat:

  • In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan barium en PAK gemeten;
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond aan onderzochte componenten;
  • In het grondwater is licht verontreinigd met barium. In de omgeving komen deze verhogingen veelvuldig voor en hebben veelal een natuurlijke oorzaak.

Wanneer in de toekomst (bv bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium. In de directe omgeving komen deze verhogingen veel voor en hebben veelal een natuurlijke oorzaak. Er is geen reden om te verwachten dat een mogelijke verontreinigingskern zich op het terrein bevind. De lichte verontreiniging vormt geen belemmering. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden en blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. Op basis van het vooronderzoek, het veldwerk en de hoogte is er geen reden om te verwachten dat een verontreinigingskern zich op het terrein bevindt. Vandaar dat de geconstateerde concentraties geen belemmeringen vormen voor de toekomstige plannen.

Conclusie

Het plan is wat betreft bodemkwaliteit uitvoerbaar. Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de locatie niet verdacht voor de aanwezigheid van een verontreiniging en geschikt voor het beoogde gebruik (wonen).

4.1.4 Luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen.

Op landelijk niveau kunnen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten opleveren.

Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een norm van 25 µg/m3 voor de jaargemiddeldeconcentratie. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.

De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alleen langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.

Niet in betekenende mate (NIBM)

Bij invoering van de 'Wet luchtkwaliteit' is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit is toetsing aan de grenswaarden niet meer nodig. De betreffende ontwikkeling is dan inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2. Dit komt neer op een maximale bijdrage van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. Dit betekent dat wanneer aangetoond kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van beide stoffen, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Adviesnormen Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)

De World Health Organisation (WHO) stelt voor de buitenlucht zogenaamde Air Qality Guidelines op. De WHO-adviesnormen voor de buitenlucht zijn normen waaronder geen schadelijke gezondheidseffecten meer te verwachten zijn. Deze normen zijn wetenschappelijk onderbouwd en worden om de paar jaar herzien. De WHO hanteert voor de kleinere fijn stof deeltjes (PM2,5) een advieswaarde van 10 µg/m3. Voor PM10 en NO2 adviseert de WHO een norm van 20 µg/m3.

Conclusie

Uit de gegevens van de 'Monitoring NSL' blijkt dat de concentraties van fijn stof (PM2,5 en PM10) en stikstofdioxide (NO2) ter hoogte van de te ontwikkelen locatie aan de Scheepvaartstraat 8a in Deventer beneden de grenswaarden liggen en blijven liggen. De advieswaarden van de WHO worden voor NO2 in de huidige situatie benaderd. In de toekomstige situatie wordt voldaan. Voor PM2,5 en PM10 wordt voldaan. Op grond van het uitgevoerde onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van appartementen aan de Scheepvaartstraat 8a in Deventer. In Bijlage 5 is het advies vanuit de Omgevingsdienst IJsselland toegevoegd.

4.1.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Voor externe veiligheid gelden strikte risicogrenzen (plaatsgebonden risicocontour) en toetswaarden (groepsrisico). Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

• Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

• De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);

• Het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo).

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Naar verwachting gaat deze regeling over in het Besluit externe veiligheid Transport (Bevt). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en Regeling externe veiligheid buisleidingen van toepassing.

Het doel van het externe veiligheidsbeleid is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden. Bestemmingen speciaal bedoeld of geschikt voor groepen mensen die als verminderd zelfredzaam beschouwd kunnen worden krijgen eveneens het predicaat 'kwetsbaar'.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.

Groepsrisico 

Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde die gebruikt kan worden als referentie voor maatschappelijke ontwrichting.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

In augustus 2015 heeft de gemeente Deventer de 'Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015' vastgesteld. Het is de ambitie van de gemeente Deventer om door middel van het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een zo groot mogelijke fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen te creëren. Hoofddoelen van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid zijn:

  • Het voorkomen van onacceptabele risicosituaties ten gevolge van gevaarlijke stoffen;
  • Het voorkomen van nieuwe risicobronnen met invloedsgebieden in woongebieden;
  • Het bieden van een beleidskader voor de verantwoordingsplicht van groepsrisico's waarbij onderscheid is gemaakt tussen woongebieden, bedrijventerreinen en transportassen;
  • Het borgen van het risicobeleid ten behoeve van ruimtelijke besluiten.

Toetsing bestemmingsplan Scheepvaartstraat 8a

Conform de Omgevingsvisie externe veiligheid geldt binnen de gemeente Deventer onder meer als streven om het GR in woongebieden niet boven de oriënterende waarde van 1 te laten komen. Er blijft dus ruimte voor nieuwe woonbebouwing binnen de invloedsgebieden van risicobronnen mits oriënterende waarde <1. De locatie aan de Scheepvaartstraat is op grond van de omgevingsvisie externe veiligheid gelegen in een gebied waar nieuwvestiging van risicobronnen zijn uitgesloten. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico vanwege vanwege de nabijheid van inrichting met een PR 10-6 contour (AKZO NOBEL). In 2010 zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd voor het gehele transformatiegebied 'Havenkwartier'. Uit het onderzoek is gebleken dat het groepsrisico ver beneden de oriënterende waarde blijft. Ook de transformatie naar een gemengd gebied met bedrijvigheid en wonen heeft geen invloed op de groepsrisico. Een afweging betreffende het groepsrisico is derhalve niet aan de orde. Het aspect externe veiligheid is niet relevant voor deze ontwikkeling. In Bijlage 3 zijn de groepsrisicoberekeningen toegevoegd.

Op grond van de Risicokaart Nederland wordt geconstateerd dat in de nabijheid van de planlocatie Scheepvaartstraat geen risicovolle activiteiten, objecten en andere relevante zaken zijn, welke een belemmering kunnen vormen voor het wijzigingsplan.

4.1.6 Ecologie     

4.1.6.1 Algemeen     

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Door bureau Foreest Groen Consult is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 van deze toelichting.

4.1.6.2 Gebiedsbescherming     

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijnen (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op gronnd van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is "Rijntakken" is gelegen op circa 500 meter van het plangebied. In figuur 5 is dit weergegeven. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het plangebied tot het Natura 2000-gebied kan worden gesteld dat er geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied aan de orde zijn.

verplicht

Figuur 5: Afstand tot Natura 2000 (Bron: AtlasvanOverijssel 2019)

Natuur Netwerk Nederland

Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het 'NNN-gebied' geldt het "nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op 500 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van voorliggend initiatief wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

4.1.6.3 Soortenbescherming     

Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voorplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.



Situatie plangebied

Binnen de onderzoekslocatie aan de Scheepvaartstraat 8a te Deventer zijn geen jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Beschermde vaatplanten, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden worden, vanwege het ontbreken van geschikt biotoop, eveneens niet verwacht binnen de onderzoekslocatie.

Wel beschikt de onderzoekslocatie over een potentieel geschikte nestlocatie voor scholeksters. Het te slopen gebouw heeft een plat dak en biedt nestgelegenheid voor de scholekster. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd. Globaal loopt het broedseizoen van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk va nde klimatologische omstandigheden. Het ecologisch onderzoek heeft plaatsgevonden rond 2 april 2019, het broedseizoen van vogels is toen net begonnen. Geadviseerd wordt om een tweede veldbezoek te brengen, ruim voordat het gebouw gesloopt wordt om in beeld te krijgen of de scholekster daadwerkelijk gaat nestelen op het platte dak. Mocht de scholekster tot broeden komen op de planlocatie, dan zal gewacht moeten worden met de sloop van het gebouw tot de jonge vogels zijn uitgevlogen.

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming voor deze algemene soorten geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van deze soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Binnen de onderzoekslocatie kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd.

4.1.6.4 Conclusie     

Er zijn geen verblijfplaatsen of essentiële foergeergebieden van beschermde soorten aangetroffen. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Wel moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de scholekster gaat broeden op het platte dak van het te slopen gebouw. Het gebouw kan niet eerder worden gesloopt dan dat de jonge vogels zijn uitgevlogen.

Daarnaast is er geen sprake van negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden of het Natuur Netwerk Nederland.

4.1.7 Besluit milieueffectrapportage     

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.beoordeling gehanteerd.

4.1.7.1 Situatie plangebied     

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt binnen een straal van 3 km van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) [moet je dit nog wel opnemen?]

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard van het voornemen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.

4.1.7.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.     

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 woningen of meer) wordt vergeleken met de omvang van voorliggende ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

4.2 Leidingen en kabels     

In en nabij het plangebied bevinden zich ondergrondse kabels en leidingen. Dit betreffen onder meer rioleringsbuizen, telecomkabels en waterleidingen. Deze kabels en leidingen leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen voor kabels of leidingen noodzakelijk.

Conclusie

De leidingen en kabels in en nabij het plangebied vormen geen belemmeringen voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

4.3 Waterhuishouding     

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

Het beleid van het waterschap DrentsOverijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheeplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijk gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt! Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

4.3.1 Plangebied     

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

4.3.2 Hemelwater     

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

4.3.3 Grondwater     

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale beleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel onder paragraaf 3.3.1.

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de eigenaar van het betreffende stuk grond.

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/ randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

4.3.4 Overstromingsrisico     

Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de provinciale Omgevingsverordening Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf moet wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het bestemmingsplangebied ligt in binnendijks gebied. De locatie aan de Scheepvaartstraat 8a ligt op 240 meter van de primaire waterkering (de IJssel). De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. Het overstroombaar gebied is in onderstaande figuur weergegeven.

verplicht

Figuur 6: Overstroombaar gebied - watergebiedsreserveringen (Bron: Omgevingsverordening Overijssel 2017)

Vanuit de Deltawet is sinds 2014 voor Deventer de Deltabeslissing Waterveiligheid van belang. Centraal in de Deltabeslissing Waterveiligheid staan nieuwe normen voor de waterveiligheid, gebaseerd op de risicobenadering.

In het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen bij Deventer reeds uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect moeten hebben.

Vanaf 2017 worden in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma de dijkversterkingsopgaven verkend. Het dijktraject bij Deventer is daar onderdeel van. Deze toetsronde wordt uitgevoerd in de periode 2017-2023.

4.3.5 Conclusie     

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Voor dit plan is de 'korte' procedure van de watertoets toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

4.4 Verkeer en parkeren     

Parkeren

Bouwen en parkeren zijn vaak onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daar waar verkeersaantrekkende bebouwing wordt gerealiseerd, zal tevens behoefte aan parkeerruimte ontstaan. Niet zelden leidt deze behoefte tot een spanningsveld tussen de belangen van de ontwikkeling en het streven van naar het beheersbaar houden van de parkeerdruk. Iedere ontwikkeling moet in principe in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Het op de juiste wijze én op de juiste plaats voorzien in voldoende parkeergelegenheid is van belang voor het behoud van een goede ruimtelijke kwaliteit, een openbare ruimte waarin het prettig is te verblijven Om te kunnen berekenen wat nu “voldoende parkeerruimte” is zijn “parkeernormen” onmisbaar.

Op 16 oktober 2013 heeft de gemeenteraad de parkeernormennota 2013 vastgesteld. De gemeenteraad heeft hiermee voor de komende jaren het beleid in hoofdlijnen vastgesteld: het richtinggevend kader voor de wijze waarop de gemeente Deventer omgaat met het stellen van parkeereisen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De nota vormt daarmee de basis voor de “Beleidsregel parkeernormen”

Uitgangspunten van het parkeer beleid in Deventer is voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Met de invulling van het plan door het toevoegen van vier appartementen lijkt dat geen probleem te zijn. De parkeerplekken worden inpandig gerealiseerd.

De 4 appartementen liggen in de zogenaamde 1e schil Centrum. Parkeernorm voor een etagewoning (koop midden) bedraagt 1.2 pp/woning.

Op eigen terrein worden 4 parkeerplekken aangelegd in de vorm van inpandige garages.

Resterende parkeerdruk bedraagt 4 x 0.2 = 0.8 pp. Gezien het wegvallen van de vorige bestemming (loods) is het acceptabel dat deze parkeerdruk in de omgeving wordt opgelost.

Voorwaarden die in de vergunning vastgelegd moeten worden zijn:

  • bewoners van deze adressen kunnen geen aanspraak maken op een (toekomstige) parkeervergunning;
  • de inpandige garage dient als stalplaats voor auto te worden gebruikt.

Verkeer De ontsluiting van de woningen vindt plaats vanaf de Stokvisstraat naar het Mr. H.F. de Boerlaan. De toevoegingen van de 4 appartementen op de planlocatie leidt tot een lichte toename van het aantal autoritten per dag, of wel een zeer beperkte verkeerstoename.

4.5 Sociale veiligheid     

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.



Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Ten slotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet     

5.3.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling, en de parkeerregel met verwijzing naar het beleid.

Tenslotte bevat Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

De artikelen Begrippen en Wijze van meten bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de verbeelding aangegeven. In artikel Begrippen van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen en begeleid zelfstandig wonen.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

Algemeen

Het plan bevat bestemmingen voor de gronden in het plangebied. Voor dit bestemmingsplan zijn dat de enkelbestemming 'Bedrijf', Gebiedsaanduiding: geluidszone-industrie en de gebiedsaanduiding: wro-zone wijzigingsgebied 3 van kracht.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemming

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

'Gemengd' 2

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn diverse functies gelijkwaardig naast elkaar toegestaan. Het gaat hierbij om functies zoals wonen, zorgwoningen, dienstverlening, bedrijven in de milieu-categorieën 1 of 2, maatschappelijke doeleinden, en kantoren. Per perceel is met functieaanduidingen aangegeven welke functies ter plaatse zijn toegestaan. Alle functies, uitgezonderd het wonen, zijn in beginsel uitsluitend toegestaan op de begane grond.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Algemene bouwregels

De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegestaan, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling.

Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Ook is een artikel over kleinschalige kinderopvang opgenomen. In dit artikel wordt geregeld dat kinderopvang onder bepaalde omstandigheden toegestaan wordt in woningen.

Tot slot is een regeling opgenomen met betrekking tot de parkeernormen en laden en lossen.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel worden de regels gesteld over gebiedsaanduidingen. Dit is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor naast de bestemmingen specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In dit bestemmingsplan komen de volgende gebiedsaanduiding voor:

  • Geluidzone - industrie 

    In dit artikel is op basis van de wettelijke verplichting op grond van de Wet geluidhinder de zone opgenomen die bestaat als gevolg van het aan de andere zijde van het Havenkwartier gelegen industrieterrein. De geluidsbelasting vanwege industriegeluid op de gevel van nieuw te bouwen woningen of andere geluidgevoelige functies die in deze zone liggen mag niet meer bedragen dan 50 dB(A).

Algemene afwijkingsregels:

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Algemene afwijkingsregels:

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Overgangsrecht:

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving     

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Inleiding     

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.



Het onderhavige wijzigingsplan maakt het oprichten van 4 appartementen mogelijk. Dit betreft aangewezen bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 Bro. Het verhaal van de kosten die aan deze ontwikkeling verbonden zijn is vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Hiermee is het verhaal van de kosten anderzins verzekekerd. Er is derhalve geen verplichting om tegelijkertijd met het nieuwe wijzigingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel het opstelling als de uitvoering van dit wijzigingsplan geen extra kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Resultaten inspraak     

Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige wijzigingsplan gaat het om een kleinschalig inbreidingsplan, het is geen grootschalige nieuwe ontwikkeling. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp wijzigingsplan.

Aan het college van burgemeester en wethouders zal worden verzocht in te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan "Scheepvaartstraat 8a". Vervolgens wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Vooroverleg waterschap

Uit de watertoets is gebleken dat er geen waterschapsbelang is en dat het daarom niet nodig is om het plan voor te leggen aan het waterschap.

Vooroverleg provincie

Onderhavig bestemmingsplan betreft een woningbouwplan. Deze categorie is niet opgenomen in de provinciale 'uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' (april 2015) van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Dit betreft een lijst waarbij voor aangewezen categorieën is bepaald dat het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven.

Het plan zal voorgelegd worden in de voorkantoverleg met de provincie Overijssel.

Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van 4 appartementen op een transformatielocatie (inbreiding). In paragraaf 3.1 en 3.4 wordt ingegaan op de woningbehoefte en hoe het plan past binnen het provinciale en gemeentelijk beleid.

Vooroverleg Rijk

Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig. Hierover heeft de toenmalige VROM-inspectie een brief gestuurd naar alle gemeenten (d.d 18 mei 2010).

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

het wijzigingsplan met identificatienummer NL.IMRO.0150.W036-VG01 van de gemeente Deventer.

1.3 Bestemmingsplan     

het bestemmingsplan 'Havenkwartier', met identificatienummer NL.0150.D133.VG01 van de gemeente Deventer;

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Bebouwing     

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage     

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het niet tot een bouwvlak behorend terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.9 Bestaand gebruik     

gebruik, zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan;

1.10 Bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, gebouw, plaats, omvang, inhoud     

goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, gebouw, plaats, omvang, inhoud, zoals die of dat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of rechtens mag bestaan;

1.11 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 Bijgebouw     

een gebouw, zoals een garage, berging of hobbyruimte, behorende bij een woning, dat uitsluitend indien het aan de woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat, mag worden gebouwd en gebruikt voor bewoning;

1.14 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.15 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.16 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.17 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar horende bouwwerken zijn toegelaten;

1.18 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 Bruto vloeroppervlakte     

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.21 Cultuur en ontspanning     

het al dan niet bedrijfsmatig aanbieden van op cultuur en ontspanning gerichte activiteiten, niet zijnde bioscopen, bowlingbanen, casino's, sauna's en/of speeltuinen;

1.22 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren, en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;, waarbij de detailhandel voldoet aan het economisch cluster of aanvullend is aan de hoofdfunctie van het bedrijf of aanvullend is aan het aanbod in de gemeente;

1.23 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.24 Dove gevel     

een bouwkundige constructie,

  • die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, zonder te openen delen en met een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB respectievelijk 35 dB(A), dan wel;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;

1.25 Economisch cluster     

bedrijfsmatige activiteiten op het gebied van mode, grafisch ontwerp, gaming, architectuur, marketing en/of nieuwe media; de niet- dagelijkse artikelensector, dan wel creatieve en experimentele bedrijvigheid in de hoofdsectoren:

  1. kunsten;
  2. (nieuwe) media en entertainment, zoals gaming;
  3. creatieve zakelijke dienstverlening, zoals architectuur en marketing;
  4. ambachtelijke bedrijvigheid voor zover artistieke vaardigheden en unieke inhoud voorop staan, zoals mode en grafisch ontwerp;

1.26 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Geluidgevoelige objecten     

gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld bij of krachtens de Wet geluidhinder;

1.28 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 Horecabedrijf     

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.30 Kantoor     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.31 Karakteristiek     

gebouwen die op basis van de volgende criteria gewaardeerd zijn als karakteristiek:

  1. gebiedseigen, industriële verschijningsvorm, refererend aan het havengebied;
  2. herkenbaarheid en mate van gaafheid;
  3. architectuur en cultuurhistorische waarde.

1.32 Leefomgeving Havenkwartier Deventer     

een stedelijke leefomgeving met een onconventionele en patroondoorbrekende mix van wonen, werken en cultuur;

1.33 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening die naar aard en omvang in overeenstemming zijn met de leefomgeving Havenkwartier Deventer;

1.34 Onderkomen     

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, als ook een tent;

1.35 Overbouwing     

een boven de tweede bouwlaag uitspringend bouwdeel van een woning;

1.36 Peil     

  1. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

    de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen:

    de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.37 Seksinrichting     

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel;

1.38 Tussenlid     

een op of boven de tweede bouwlaag aangebracht bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke verbinding tussen twee gebouwen vormt;

1.39 Volkstuin     

een dagrecreatieve voorziening in de vorm van inpandige tuinbouwactiviteiten;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De diepte van een aan- of uitbouw:     

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.4 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Artikel 3 Gemengd - 2     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijf, waaronder uitsluitend is begrepen:
    1. bedrijvigheid die is opgenomen in de van deze regels deel uitmakende'Staat van Bedrijfsactiviteiten Havenkwartier', nader aangeduid als categorie A;
    2. beroeps- of bedrijfsuitoefening die in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' is aangeduid als milieucategorie 1 of beroeps- of bedrijfsuitoefening die daarmee, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs gelijk kan worden gesteld;
  2. cultuur en ontspanning;
  3. detailhandel;
  4. dienstverlening;
  5. horeca, van categorie 2b, 3a en 3b conform de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Horeca-activiteiten'
  6. kantoor;
  7. maatschappelijke voorzieningen;
  8. verkeer en verblijf, waaronder tevens standplaatsen en warenmarkten zijn begrepen;
  9. wonen;
  10. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  11. groenvoorzieningen;
  12. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, en
  13. bij één en ander behorende tuinen en erven, parkeer- en overige voorzieningen.



In de bestemming zijn seksinrichtingen niet begrepen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Toegestane bouwwerken     

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen worden gebouwd

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Bouwen     

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1, gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. per bouwperceel mag niet meer dan één hoofdgebouw worden gebouwd;
  3. op de gevels van woningen mag, na voltooiing van de bouw, de geluidbelasting geen overschrijding inhouden van de ter plaatse maximaal toegestane grenswaarden bij of krachtens de Wet geluidhinder, tenzij de woonbebouwing is of wordt voorzien van dove gevels, in welk geval geen beperkingen uit hoofde van de Wet geluidhinder van toepassing zijn;
  4. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 14 m bedragen, dan wel niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangeduid;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 20 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

3.3.1 Uitzondering sloopverbod     

Het sloopverbod geldt niet voor sloopwerkzaamheden:

  1. Ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  2. waarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
  3. die in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat een significante negatieve invloed op de als 'karakteristiek' aangeduide bebouwing niet aannemelijk is;
  4. waarvoor is aangetoond dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist gezien de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie; een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het pand in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie; voorts dient gelijktijdig een omgevingsvergunning te zijn aangevraagd voor het oprichten van vervangende bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' die aantoonbaar in overeenstemming is met een cultuurhistorisch en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
  5. Met betrekking tot het gestelde onder c. en/of d. winnen burgemeester en wethouders onafhankelijk cultuurhistorisch advies in alvorens omtrent de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen te beslissen.
  6. Met betrekking tot het gestelde onder e. kunnen burgemeester en wethouders de verplichting opleggen tot het stellen van financiële zekerheid met betrekking tot de uitvoering van de omgevingsvergunning voor het oprichten van vervangende bebouwing (bankgarantie).

3.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. de bruto vloeroppervlakte van de doelen dienstverlening en/of kantoor bedraagt maximaal 1.500 m² per bouwperceel, met dien verstande dat bij een bruto vloeroppervlakte vanaf 500 m² deze doelen uitsluitend ten dienste staan van het economisch cluster;
  2. de bruto vloeroppervlakte van het doel detailhandel bedraagt maximaal 500 m² per bouwperceel;
  3. met betrekking tot de bestemming dient per afzonderlijk bouwperceel ten minste 50% van de bruto vloeroppervlakte voor wonen te worden gebruikt, met dien verstande dat tussen het woongebruik en het gebruik van de overige doelen een directe en persoonlijke relatie dient te bestaan;
  4. gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de doelen als genoemd in lid 3.1;

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Bruto vloeroppervlakte     
  1. bij een omgevingsvergunning kan, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder a. en worden toegestaan dat bij een bruto vloeroppervlakte vanaf 500 m² de doelen dienstverlening en/of kantoor niet of niet geheel ten dienste staan van het economisch cluster, mits zij naar aard en omvang in overeenstemming zijn met hetgeen het plan verstaat onder de leefomgeving Havenkwartier Deventer;
  2. bij een omgevingsvergunning kan, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder b. en worden toegestaan dat een bruto vloeroppervlakte van het doel detailhandel tot 2.500 m² per bouwperceel wordt gebruikt voor detailhandel in de dagelijkse dan wel de niet-dagelijkse goederen mits dit naar aard en omvang in overeenstemming is met hetgeen het plan verstaat onder de leefomgeving Havenkwartier Deventer of aanvullend is aan het aanbod in de gemeente.

Hoofdstuk 2 Algemene regels     

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels     

5.1 Bestaande afstanden en maten     

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

5.2 Parkeereis auto's en fietsen     

  1. Indien bij het gebruik van gronden als bedoeld in Artikel 3 sprake is van een parkeerbehoefte, dan moet in voldoende mate zijn voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen;
  2. Bij de toepassing van de in lid a genoemde bepalingen dienen de “Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer” en de “Nota parkeernormen” in acht genomen te worden
  3. De “Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer” en de “Nota parkeernormen” genoemde beleidsregel kunnen na de vaststelling van dit plan wijzigen. Bij de toepassing van de in lid a genoemde bepalingen worden de “Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer” en de “Nota parkeernormen” betrokken zoals die op dat moment luiden.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels     

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval ook:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking of het beheer van de bestemming.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels     

7.1 Geluidzone - industrie     

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Bouwen ten behoeve van de ter plaatse voorkomende bestemming     

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' is het - met uitzondering van herbouw ten behoeve van een bestaande geluidgevoelige functie - niet toegestaan om gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder te bouwen, dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidgevoelige functies om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies, tenzij wordt voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

8.1 Algemene afwijkingen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, afwijking te verlenen van het plan:

  1. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 100 m³ mag bedragen;
  2. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven, niet meer dan 5 m bedragen;
  3. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
  5. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van 40 m vanaf peil, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld, dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie en/of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, reclamezuilen, lichtmasten en/of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels     

Artikel 9 Overgangsrecht     

9.1 Overgangsrecht bouwwerken     

9.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 9.1.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9.1.1 met maximaal 10%.

9.1.3 Uitzondering     

Artikel 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik     

9.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.2.2 Verbod verandering gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.2.4 Uitzondering     

Artikel 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het wijzigingsplan Scheepvaartstraat 8a'.