direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lettelervoetpad 2
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.W034-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De eigenaren van de woning aan Lettelervoetpad 2 hebben de wens om in de karakteristieke woonboerderij een tweede woning mogelijk te maken.

Deze ontwikkeling is mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Het voorliggende wijzigingsplan is de weergave van de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Lettelervoetpad 2"

1.2.2 Begrenzing

De begrenzing van het plangebied "Lettelervoetpad 2" is in de volgende figuur globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0002.png"

Begrenzing plangebied "Lettelervoetpad 2"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" (vastgesteld 1 maart 2017). Het perceel kent de bestemming Wonen en Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. Binnen de bestemming Wonen is slechts één woning toegestaan.

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet er in dat het bestemmingsplan gewijzigd wordt door het toestaan van een tweede wooneenheid in de karakteristieke boerderij binnen de woonbestemming.

Gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid zoals opgenomen in Artikel 49, Algemene wijzigingsregels van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0003.png"

fragment verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening"

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit wijzigingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft het perceel Lettelervoetpad 2. Ter plaatse is een woonboerderij gevestigd, waarin zich één woning bevindt. Bij de woning staat een vrijstaand bijgebouw van circa 110m2. Ook is een overkapping aanwezig aan de zijkant van de deel.

De boerderij betreft een karakteristieke boerderij. De boerderij is in het bestemmingsplan Buitengebied in 2012 al aangewezen als zijnde karakteristiek (zie ook paragraaf 4.2.2). In Bijlage 1 zijn meer foto's van het karakteristieke beeld van het perceel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0004.png"

Woning in de karakteristieke boerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0005.png" Voorzijde karakteristieke boerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0006.png" Achterzijde karakteristieke boerderij

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Bebouwing

Hoofdgebouw

In de nieuwe situatie zal de huidige deel in gebruik worden genomen als woning. Hiertoe wordt de deel intern geschikt gemaakt als woning. Aan de buitenzijde van de deel zullen ondergeschikte bouwkundige ingrepen plaatsvinden. Het betreft onder andere het plaatsen van enkele dakramen en het wijzigen van een gevelopening van een raam in een deur. Door de ingrepen blijft de karakteristiek van de boerderij behouden.

In Bijlage 2 is een volledig beeld opgenomen van de bestaande en de nieuwe situatie van het hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0007.png" Gewijzigde voorgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0008.png" Gewijzigde achtergevel

Bijgebouwen

Bij de nieuwe woning wordt een vrijstaand bijgebouw bijgebouwd. Dit bijgebouw zal een oppervlakte krijgen van circa 90 m2. De hoogte en goothoogte van het bijgebouw is afgestemd op het bestaande bijgebouw. Een en ander is opgenomen in het landschapsplan, zie hiervoor Bijlage 1 bij de planregels.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Voor de realisatie van het plan is een Landschapsplan opgesteld. Zie voor het volledige plan Bijlage 1 bij de planregels.

Voorzijde plangebied (noord)

De voorzijde van de boerderij heeft een kleine formele tuin. De afmeting is passend bij de maat van de boerderij. De tuin wordt begrensd met een nieuwe beukenhaag, de hoogte van de haag is 80 centimeter. Eveneens wordt aan de voorzijde een kleine boomgaard met hoogstam fruitbomen toegevoegd.

Achterzijde (het erf, zuid)

De zuidzijde wordt informeel ingericht. Er zullen twee schuren/bijgebouwen aanwezig zijn, waarvan één een reeds bestaand bijgebouw is (oostzijde). Aan de westzijde wordt een schuur met een oppervlakte van circa 90 m2 toegevoegd. Tussen de schuren op het erf is voldoende ruimte voor parkeren van auto's. Langs de toegangsweg staan oude eikebomen. Dit beplantingslint wordt met nieuwe aanplant van bomen verlengd tot aan de bestaande schuur. Op het erf wordt een notenboom, toegevoegd.

Weiland

Bij het erf ligt ongeveer 6.000 m2 weiland. Dit weiland wordt door extensief beheer omgevormd naar een bloemen- en kruidenrijk gras land. Het weiland wordt een- of twee maal per jaar gehooid.

Aan de noordoostzijde van het plangebied is een varkenshouderij gevestigd. Om deze aan het zicht te onttrekken wordt een robuust landschappelijk element toegevoegd in de vorm van een houtsingel (bosje) van circa 570 m2. Op de kavelgrens wordt een infiltratie slootje met knotwilgen toegevoegd. Naast het visuele, ecologische en landschappelijke aspecten levert deze beplanting een bijdrage aan het verminderen van geur en fijnstof.

De hoofdhoutsoort, voor de aanleg, is de inlandse eik. Naast deze boomsoort worden elsen en berken geplant. De els en berk groeien snel en geven snel aankleding van het erf. Door beheer (dunning) worden in de komende 20 jaar de elsen afgezet. Er worden vijf soorten inheemse struiken aangeplant voor de (struiklaag) onderbegroeiing. Ter verrijking worden 3 soorten toegepast voor extra voedsel voor fauna. Ten behoeve van de verbetering van de bijenstand wordt een bloemenmengsel in de randen van de bosjes gezaaid. Het eindbeeld is gericht op een Sallandse houtsingel met hoofdhoutsoort eiken. Enkele eiken in de singel (7 - 10 stuks) mogen uitgroeien tot solitaire bomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

Het Rijk onderscheidt in de SVIR 13 nationale belangen. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Hier wordt in paragraaf 3.2.2 nader op ingegaan.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 (‘zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen’) vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In paragraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen biten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Toetsing

Het voorliggende wijzigingsplan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro. Verdere toetsing is dan ook niet nodig.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In de Bro is opgenomen dat onder een bestemmingsplan mede wordt begrepen een wijzigingsplan en een uitwerkingsplan (artikel 1.1.1, lid 3 Bro).

Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is geïntroduceerd als hulpmiddel om tot een meer concrete invulling van het begrip 'goede ruimtelijke ordening' te komen.

Toetsing

De ontwikkeling betreft het splitsen van een boerderij tot twee wooneenheden. Het gaat dus feitelijk om het toevoegen van één woning in bestaande bebouwing.

Het toevoegen van een enkele woning kan niet gezien worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Formeel hoeft de ladder niet te worden doorlopen.

In paragraaf 3.4 wordt verder ingegaan op het gemeentelijk beleid waarbij ook aandacht wordt besteed aan de behoeftevraag.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

De ontwikkeling die met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is niet in stijd met het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de omgevingsvisie wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Aan de hand van deze drie stappen kan bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, is de sturing vanuit de omgevingsvisie soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0009.png"

1. Of – generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

2. Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3. Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en welke behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; deze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden mits aannemelijk gemaakt is dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden.

Toetsing 

1a. Of: Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel: Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking 

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit betreft integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Integraliteit: In de nabijheid van het perceel Lettelervoetpad 2 zijn weinig belanghebbenden. Aan de eigenaren van het perceel Oerdijk 140a is bekend gemaakt dat het plan is om de bestaande boerderij te splitsen tot twee woningen. Verder is een integrale afweging gemaakt bij de keuze deze ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij zijn de aspecten ecologie en cultuurhistorie, maar ook alle betreffende milieuaspecten tegen elkaar afgewogen. Zie voor verdere toelichting hoofdstuk 4 van deze plantoelichting.

Toekomstbestendigheid: Het plan bestaat uit het toevoegen van een wooneenheid in een bestaande karakteristieke boerderij. Door deze ontwikkeling wordt het behoud van de karakteristieke boerderij mogelijk gemaakt.

Concentratiebeleid: Het concentratiebeleid betreft een beleid omtrent het realiseren van stedelijke ontwikkelingen. Het splitsen van de woonboerderij is niet te zien als stedelijke ontwikkeling. Wel voldoet de ontwikkeling aan de lokale behoefte. Zie hiervoor ook paragraaf 3.4.

(Boven)regionale afstemming: In de regio is voor de gemeente Deventer de afspraak gemaakt dat woningbouwplannen vanaf 50 woningen binnen bestaand stedelijk gebied afgestemd worden met de gemeenten in de subregio. Voor woningbouwplannen buiten bestaand stedelijk gebied geldt dat er afstemming plaatsvind met de gemeenten in de subregio alsmede met de andere planrelevante gemeenten. Het plangebied Lettelervoetpad 2 ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Aangezien het gaat om het toevoegen van één wooneenheid, is regionale afstemming niet nodig.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik: Met het realiseren van een extra woning op het perceel Lettelervoetpad 2 blijft de karakteristieke boerderij behouden. Er wordt niet herbouwd of uitgebreid. Er is geen sprake van onnodig nieuw ruimtebeslag.

1b. Of: Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, het veilig stellen van ons drinkwater, het behoud van plant- en diersoorten (biodiversiteit), de bescherming van zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en het beperken van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied ligt binnen de Boringsvrije zone Salland Diep. Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt dat onttrekkingen van water alleen toestaan zijn voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is.

Doel van de boringsvrije zone is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen.

De omgevingsverordening stelt regels voor ontwikkelingen binnen de boringsvrije zone. De artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (hoofdstuk 3) en de vergunningplicht reservering diepe pakket van Salland Diep (artikel 4.6.4) zijn van toepassing.

Toetsing

Bij de splitsing van de boerderij worden geen bodemingrepen gedaan. Er zijn daarmee geen gevolgen voor het diepe pakket van Sallands Diep.

Voor het overige zijn geen gebiedsspecifieke beleidskeuzes van toepassing binnen het plangebied Lettelervoetpad 2.

2. Waar: Ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving

Met de Groene Omgeving wordt het grondgebied buiten de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. Het gaat dus om natuurgebieden, akkers, weiden, bossen, landgoederen, rivieren, beekdalen, buurtschappen, verspreide bebouwing en recreatiemogelijkheden.

Voor de Groene Omgeving gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van het agrarisch cultuurlandschap
  • natuur als ruggengraat
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel
  • het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken

In de Groene Omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Het perceel Lettelervoetpad 2 ligt binnen het ontwikkelingsperspectief "wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap". Binnen dit ontwikkelingsperspectief gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen
  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Het ontwikkelingsperspectief "wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

Toetsing

Door de splitsing van de boerderij is het mogelijk om de karakterisiteke boerderij te behouden. Er is geen sprake van uitbreiding of nieuwbouw. De ontwikkeling draagt bij aan het behoud van de cultuurhistorische waarden in het gebied én zorgt ervoor dat de functie wonen op deze locatie behouden blijft.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief "wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap".


3. Hoe: Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerkencatalogus de volgende gebiedskenmerken:

“Natuurlijke laag” : Dekzand vlakten en ruggen 

Het plangebied is gelegen in zandgebied, aan de rand van een dekzandrug op de overgang naar een natte laagte.

De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

Normerend:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing

Met het voorliggende plan en bijbehorende erfinrichtingsplan wordt het huidige reliëf niet verstoord (zie hiertoe ook het erfontwikkelingsplan in Bijlage 1). Aan de zuidkant van het perceel wordt het bestaande lint van eikenbomen verlengd met diverse bomen (2 lindebomen, 2 beuken en een inlandse eik), waarmee de voet van de enk wordt versterkt. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. Het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, wat een beschermende bestemmingsregeling betreft. In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' is het behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden opgenomen.

“Laag van het agrarisch cultuurlandschap” : Essenlandschap

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden -voormalige- heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden.

Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element.

De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen.

Normerend:

  • De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf.
  • Op de flanken krijgen de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toetsing

Waar de provincie spreekt van essen, wordt lokaal gesproken over enken. Hiermee wordt hetzelfde bedoeld. Het plangebied ligt aan de rand van de Lettele Enk. Van oorsprong worden enken als geheel omgeven door een houtwal, de enkwal, die vee en wild van de akkers moest houden. Vooral in de lage zandgebieden zijn enken nu nog vaak in het landschap herkenbaar door hun hogere ligging. Deels wordt dit veroorzaakt doordat ze zich bevinden op de hogere delen van het landschap, zoals dekzandruggen. Dit is ook het geval bij de Lettele Enk. Aan de rand van de enk in het plangebied bevindt zich een bomenrij van oude eiken. Dit bomenlint wordt bij uitvoering van het plan verlengd door het toevoegen van 2 lindebomen, 2 beuken en 1 inlandse eik. Hiermee wordt de voet van de enk versterkt.

De bestemmingsregeling betreft het opnemen van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', waarbinnen opgenomen is dat gronden bestemd zijn voor het behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen).

Ook is een beschermende bestemmingsregeling opgenomen door het toevoegen van een voorwaardelijke verplichting waarbij is bepaald dat het landschapsinrichtingsplan dient te worden uitgevoerd.

Stedelijke laag: Verspreide erven

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Naast erven kent het buitengebied losliggende ‘gewone’ burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.

De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken dienen als als identiteitsdrager van erftransformaties worden benut.

Normgevend:

  • De ontwikkeling van nieuwe erven draagt bij aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.

Toetsing

Het plan betreft het toevoegen van een wooneenheid in bestaande bebouwing op een bestaand erf. Er wordt geen nieuw erf gerealiseerd. De normgevende bepaling is niet van toepassing.

Met het splitsen van de karakteristieke boerderij worden ook landschappelijke aanpassingen gerealiseerd, zoals opgenomen in het lanschapsinrichtingsplan. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de voor- en achterkant van de boerderij, door aan de voorkant het erf in te richten als tuin welke wordt afgeschermd door een beukenhaag. Met de maatregelen in het inrichtingsplan wordt bijgedragen aan een versterking van de kenmerkende erfstructuur en vindt een koppeling met het landschap plaats.

Laag van de beleving: Donkerte

In het plangebied maakt onderdeel uit van een 'donker' gebied. Hier is de ambitie om de donkerte te koesteren. Dit betekent dat er terughoudend omgegaan moet worden met verlichting.

Richtinggevend:

  • In de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht.
  • Veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Toetsing

De functie van het plangebied blijft wonen. Het toevoegen van één wooneenheid heeft geen nadelige gevolgen voor het donkere gebied.

Conclusie

Het plan past binnen de Generieke beleidskeuzes, de Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en de Gebiedskenmerken.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Toetsing

Principe van concentratie

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen maar in het realiseren van een extra woning binnen bestaande bebouwing. Het principe van concentratie is hier dan ook niet van toepassing.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in een extra ruimtebeslag in de groene omgeving, anders dan een normale mogelijkheid tot het realiseren van bijgebouwen. Het betreft het toevoegen van een woning binnen bestaande bebouwing.

Toekomstbestendigheid

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in het gebruiken van bestaande bebouwing met een extra woning. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd anders dan die voor bijgebouwen. Er is maar zeer beperkt sprake van extra ruimtebeslag. Dankzij deze ontwikkeling blijft een karakteristieke boerderij behouden. Het plan is daarmee toekomstbestendig zoals bedoeld in de Omgevingsverordening.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Hierbij dient het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) te worden gebruikt. De toetsing aan het uitvoeringsmodel is opgenomen in paragraaf 3.3.1.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Het wijzigingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)

In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer zet in op een vitaal landelijk gebied, hetgeen betekent dat er ook ruimte moet zijn voor woon- en werkfuncties op een passende schaal.

Het toevoegen van één wooneenheid op het perceel Lettelervoetpad 2 past in dit beleid. Het wijzigingsplan is dan ook niet in strijd met het Structuurplan Deventer 2025.

3.4.2 Ontwikkelingskader Wonen en Werken in het Buitengebied Deventer

In het Ontwikkelingskader Wonen en Werken in het Buitengebied Deventer (2006) heeft de gemeente haar beleid voor het buitengebied vastgesteld. In het Ontwikkelingskader wordt omschreven hoe de gemeente om wil gaan met onder andere vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). Wonen is een goede vervolgfunctie voor een vrijgekomen bedrijfsperceel en draagt bij aan de vitaliteit van het buitengebied. Het perceel Lettelervoetpad 2 is weliswaar geen agrarisch bedrijf meer, het heeft reeds een woonbestemming. Doordat de karakteristieke woonboerderij door splitsing behouden blijft past het plan binnen de uitgangspunten van het Ontwikkelingskader.

3.4.3 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend bedrijven met categorie 1 (volgens de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een bed & breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

De regels van dit wijzigingsplan zijn op deze beleidsnota gebaseerd.

3.4.4 Bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer' en 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'

Cultuurhistorie

Onderdeel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, erven en ensembles. Het betreft zowel monumenten als karakteristieke panden. De gemeente Deventer heeft 'het Oversticht' gevraagd een inventarisatie naar de karakteristieke panden uit te voeren en om een voorstel te doen voor actualisatie van gemeentelijke monumenten. Dit heeft geresulteerd in het document 'karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten' (november 2009). Op de verbeelding in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer' en 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn de karakteristieke panden en monumenten voorzien van een aanduiding. Het perceel Lettelervoetpad 2 heeft in het bestemmingsplan de aanduiding karakteristiek.

Om het behoud van de karakteristieke panden en erven te kunnen waarborgen en te stimuleren, zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer' en de 1e herziening de volgende wijzigingsregels opgenomen:

  • Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van extra woningen in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn.
  • Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van een extra wooneenheid in een karakteristiek gebouw of monument dat niet is aangebouwd aan de (voormalige) bedrijfswoning.

Het voorliggende wijzigingsplan, dat voorziet in de mogelijkheid een extra woning te realiseren door de bestaande karakteristieke boerderij op te splitsen in twee woningen, past binnen dit beleid. De draagkracht voor het behoud van de karakteristieke boerderij wordt door het realiseren van een extra woning in het pand vergroot. Dit is uiteindelijk positief voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het wijzigingsplan is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheden

In het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening' is in artikel 49.1 de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

49.1 Woningsplitsing karakteristieke panden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van extra woningen in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn, met inachtneming van het volgende:

  • a. woningsplitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. de aanduiding karakteristiek dient opgenomen te zijn omdat het blijkens bijlage 6 of 7 een karakteristiek hoofdgebouw betreft;
  • c. woningsplitsing is niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  • d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  • e. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
  • f. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast;
  • g. woningsplitsing in twee woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.000 m³ bedraagt;
  • h. woningsplitsing in drie woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.500 m³ bedraagt;
  • i. ter plaatse van de gesplitste woning dient de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven;
  • j. het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
  • k. bij het wijzigingsplan kunnen beperkingen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning;
  • l. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

Toetsing aan de regels in deze wijzigingbevoegdheid:

  • a. woningsplitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': Op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening' heeft het perceel de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. de aanduiding karakteristiek dient opgenomen te zijn omdat het blijkens bijlage 6 of 7 een karakteristiek hoofdgebouw betreft: In bijlage 6 behorend bij het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening' is het perceel opgenomen als karakteristieke boerderij:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0010.png"

  • c. woningsplitsing is niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding: het perceel ligt op een afstand van minimaal 300 meter vanaf de hoogspanningsverbinding.
  • d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen: niet aan de orde aangezien de afstand al ruim 300 meter bedraagt.
  • e. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden: Doordat de boerderij mag worden gesplitst wordt de draagkracht voor het behoud van de karakteristieke boerderij vergroot.
  • f. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast; Door slechts ondergeschikte wijzigingen uit te voeren aan de buitenzijde van de deel wordt de karakteristiek van de boerderij niet aangetast. Zie ook paragraaf 4.2.2.
  • g. woningsplitsing in twee woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.000 m³ bedraagt; De boerderij bedraagt meer dan 1.000m2.
  • h. woningsplitsing in drie woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.500 m³ bedraagt: Niet aan de orde, het plan is om te splitsen tot 2 woningen.
  • i. ter plaatse van de gesplitste woning dient de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven: deze aanduiding zal op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan worden opgenomen.
  • j. het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft: Uitbreiding is niet aan de orde in onderliggend plan. Er wordt uitsluitend de mogelijkheid geboden om een bijgebouw te realiseren bij de tweede woning. Een en ander conform het landschapsinrichtingsplan. Door in de bouwregels op te nemen dat de inhoud, nokhoogte en goothoogte als bestaand moeten zijn, is uitbreiding van deze maatvoering niet mogelijk. Hierbij geldt de deel als onderdeel van de bestaande woning inclusief aangebouwde bijgebouwen.
  • k. bij het wijzigingsplan kunnen beperkingen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning; Bij de tweede woning mag een bijgebouw gerealiseerd worden. In totaal mogen bij de twee woningen twee bijgebouwen worden opgericht, beide met een oppervlakte van 100 m2.
  • l. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden. Er is geen sprake van het overschrijden van grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder. Zie ook paragraaf 4.4.3.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan alle punten in de wijzigingsbevoegdheid. De bevoegdheid kan dan ook worden toegepast.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

4.2.1 Archeologie

Inleiding

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: "…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer".

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 20152). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer 1e herziening' geldt hier beleidswaarde '3'. Voor een gedetailleerde onderbouwing van de regels en vrijstellingsgrenzen die gehanteerd worden in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar Bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied Deventer 1e herziening.

De beleidswaarde is vertaald in de regels van dit wijzigingsplan. In bestemmingsplannen worden dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen. Op dit perceel is alleen sprake van waarde 3.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Gevolgen functiewijziging

Op het perceel van Lettelervoetpad 2 zal een bestaande boerderij gesplitst worden in twee wooneenheden. De splitsing heeft geen effect voor de archeologie. Bij de tweede wooneenheid zal een schuur/bijgebouw gebouwd gaan worden. Dit zal een lichte verstoring met zich meebrengen en is voor wat betreft archeologie toegestaan binnen de bepalingen van het wijzigingsplan.

Uitsnede beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0011.png"

Afb: De ligging van de wijziging op de archeologische beleidskaart 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0012.png"

4.2.2 Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.1.6 onder 5a van het Besluit ruimtelijke ordening moet een goede ruimtelijke onderbouwing een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In september 2009 heeft het Oversticht in opdracht van de gemeente Deventer het buitengebied onderzocht op de aanwezigheid van karakteristieke panden. Het erf Lettelervoetpad 2 is daarbij als 'karakteristiek' aangemerkt.

In de beoordeling wordt het perceel als volgt weergegeven:

adres   postcode   plaats   relatie met land-
schap  
erf-
structuur
 
erf-
inrichting
 
streekeigen-heid
 
herken-baarheid   gaaf heid
 
arch.-/ cult.hist
 
totaal
 
eind
oordeel
 
Lettelervoetpad 2     Lettele   *   *   0/?   *   *   *     5   1  

Het eindoordeel 1 staat gelijk aan de beoordeling 'karakteristiek'.

De aanduiding 'karakteristiek' biedt de mogelijkheid de bestaande woning te splitsen in twee afzonderlijke woningen. Van deze mogelijkheid wordt in dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.

Beoordeling plan

Door het splitsen van de boerderij in twee wooneenheden blijft de karakteristiek behouden:

  • De aanpassingen aan de deel betreffen uitsluitend het realiseren van ondergeschikte wijzigingen zoals het plaatsen van dakramen en het veranderen van een raam in een deur.
  • De cultuurhistorische waarden van de boerderij blijven in stand.
  • Bijgebouwen houden hun functie, er wordt de mogelijkheid gecreëerd om een extra bijgebouw bij de tweede woning te plaatsen.


Conclusie

Het nu voorliggende plan de woning op het erf te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden draagt bij aan het behouden van de bestaande karakteristiek.

4.2.3 Rijks- en gemeentelijke monumenten

In het plangebied zijn geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2.4 Conclusie

Uit oogpunt van archeologie, cultuurhistorie en monumenten zijn er geen bezwaren tegen het plan.

4.3 Landschap

Beschrijving landschap

Aan de zuidzuide ligt een een beekdal, een broek- en weide gebied met kenmerkende kavelgrensslootjes die water afvoeren naar de beek. Het maaiveld ligt op ongeveer 7.1+NAP. Aan de noordzijde ligt het omvangrijk essencomplex "De Lettele enk". Kenmerkend zijn de bol liggende akkers en het open landschap. Aan de voet ligt het erf Lettelervoetpad 2. Aan de voet van het essencomplex stonden vele houtwallen en kavelgrens beplanting met eikenbomen. In de huidge situatie is deze inrichting nog steeds goed herkenbaar. Op geringe afstand van het erf bevindt zich aan de noordzijde een groot intensief agrarisch bedrijf (varkenshouderij).

Beoordeling plan

Het wijzigingsplan maakt het mogelijk dat er een woning wordt toegevoegd binnen de bestaande bebouwing. Bij de woning wordt de mogelijkheid geboden een bijgebouw te realiseren. Bij het plan is een Landschapsplan Lettelervoetpad 2 opgesteld waarin ook landschappelijke inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd. Het betreft onder andere het planten van een houtsingel en het verlengen van een bomenrij. Alle maatregelen zijn benoemd in paragraaf 2.2.2 en zijn opgenomen in Bijlage 1 van de planregels.

De landschappelijke inrichtingsmaatregelen passen binnen de kenmerken van het landschap zoals hierboven beschreven.

4.4 Milieu-aspecten

Ten behoeve van dit wijzigingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodemkwaliteit;
  • geluid;
  • geur;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • hoogspanningslijnen;
  • duurzaamheid.
4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Het bestemmingsplan bevat op basis van deze uitgave een Staat van bedrijfsactiviteiten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype
rustige woonwijk  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Bestaande situatie

In geval van het conserveren van de bestaande plansituatie is actualisatie en verantwoording van de categorie-indeling niet noodzakelijk. Bestaande situaties hoeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan niet getoetst te worden. In dit bestemmingsplan wordt planologisch geen nieuwvestiging van bedrijven mogelijk gemaakt. Mogelijke overlast wordt voldoende beperkt door de voorschriften op grond van de Wet milieubeheer.

Nieuwe ontwikkelingen

Met het realiseren van een milieugevoelige bestemming (woning) is het nodig dat milieuzonering heeft plaatsgevonden om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen. Dat is in dit wijzigingsplan aan de orde.

Dit plan regelt het toevoegen van een woning binnen bestaande bebouwing, waarbij de functie reeds wonen is. Het karakterstiek pand wordt gesplitst in twee wooneenheden. Het plan biedt geen mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe hinder veroorzakende bedrijfsmatige activiteiten. Ook maakt het plan (naast de woningsplitsing) geen nieuwe gevoelige functies mogelijk.

In de omgeving van het Lettelervoetpad 2 bevindt zich één veehouderij. Dit is Oerdijk 140A te Lettele. De nieuwe woning komt, binnen de bestaande bebouwing, op een afstand van ongeveer 90 meter van het agrarische bedrijf en daarmee ruim buiten de aanbevolen richtafstanden van respectievelijk 30 (stof) en 50 meter (geluid). Voor het aspect geur geldt een richtafstand van 200 meter. Hier valt de nieuwe woning binnen. Om zeker te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zijn de aspecten geur, geluid en fijnstof onderzocht (zie Bijlage 4 Motivering goed woon- en leefklimaat).

Onderzoek

Geluid van bedrijven

Ten noordoosten van het Lettelervoetpad 2 is de varkenshouderij H.B. Schiphorst gelegen (aan de Oerdijk 140a). De realisatie van een nieuwe woning in de nabijheid van deze varkenshouderij kan beperkingen opleveren aan de geluidemissie van het bedrijf. In het kader van goede ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of voldaan kan worden aan een acceptabel woon- en leefklimaat voor het aspect geluid voor de nieuw te realiseren woning.

Voor de varkenshouderij is in het kader van de milieuvergunningaanvraag in 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd: “H.B. Schiphorst te Lettele, akoestisch onderzoek”, d.d. 11 december 2015, kenmerk AH.2005.0254.03.R0001 van adviesbureau De Haan. In dit onderzoek is een geluidnorm gesteld van 40 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 70 dB(A) voor het maximaal geluidniveau. Uit dit onderzoek blijkt dat de het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van het Lettelervoetpad 2 (beoordelingspunt 001) 36 dB(A) etmaalwaarde te bedragen. Het maximaal geluidniveau bedraagt hier 66 dB(A) ‘etmaalwaarde’.

In het kader van goede ruimtelijke ordening wordt het aspect geluid beoordeeld conform de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering’. De gebiedstypering van de woonomgeving komt conform de VNG overeen met een ‘rustige woonwijk’. Voor de realisatie van een nieuwe woonbestemming wordt een richtlijn van 45 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 70 dB(A) voor het maximaal geluidniveau aangehouden.

De te realiseren woning is ten oosten van het beoordelingspunt 001 uit het akoestisch onderzoek gelegen. De afstand van de nieuwe woning tot aan de varkenshouderij bedraagt circa 90 meter, de afstand tot beoordelingspunt 001 bedraagt ca. 95 meter. Op deze afstand en met het kleine verschil in afstand is er geen relevant verschil tussen de bepaalde geluidbelasting op deze naast elkaar gelegen woningen.

Op basis van het akoestisch onderzoek is er ter plaatse van de nieuw te realiseren woning een geluidbelasting 36 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 66 dB(A) voor het maximaal geluidniveau te verwachten. Hiermee wordt voor de nieuwe woning voldaan aan de richtwaarde voor een goed woon- en leefklimaat. De nieuw te realiseren woning vormt geen belemmering voor de geluidemissie van de varkenshouderij.

Geur en fijnstof

De aspecten geur en fijnstof zijn eveneens onderzocht, de resultaten hiervan zijn opgenomen in paragraaf 4.4.4 en 4.4.5.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4.2 Bodemkwaliteit

De ontwikkeling betreft slechts het toevoegen van een woning in bestaande woonbebouwing. De bestemming ter plaatse is reeds Wonen. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4.3 Geluid

Wet geluidhinder

In de Wet geluidhinder is beschreven dat binnen het invloedsgebied van een weg (de zone) de geluidbelasting op gevels van nieuw te realiserend woningen bepaald dient te worden. Alle wegen hebben een zone, uitgezonderd een aantal situaties, waaronder wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (binnenstedelijk of buitenstedelijk).

De te realiseren woning (buitenstedelijk gelegen) is gelegen in de nabijheid van de Oerdijk en de Cröddendijk. Deze wegen hebben een toegestane rijsnelheid van 60 km/u. Deze wegen hebben een zone van 250 meter. De afstand van de te realiseren woning tot aan deze wegen bedraagt respectievelijk 360 en 475 meter. Nader onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeers-lawaai is derhalve niet noodzakelijk. Aangenomen kan worden dat, op deze afstand van wegen, een goed woon- en leefklimaat vanwege wegverkeerslawaai is gegarandeerd.

Conclusie

De nieuw te realiseren woning vormt geen belemmering voor de geluidemissie van de varkenshouderij. Er kan worden gesteld dat de nieuwe woning voldoet aan de richtwaarde voor een goed woon- en leefklimaat.

4.4.4 Geur

Voor dieren zonder een geuremissiefactor geldt volgens de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand voor het emissiepunt tot een geurgevoelig object (artikel 4, lid 1b). Dit geldt voor vleeskonijnen, voedsters en paarden. Voor vleesvarkens en legkippen geldt een geuremissiefactor. Met het rekenmodel V-stacks kan de geurbelasting bepaald worden.

De geurbelasting mag niet hoger zijn op een geurgevoelig object dan 14,0 odour units per m3 lucht (Ou) voor een woning in het buitengebied in een concentratiegebied (artikel 3, lid 1d van de Wet geurhinder en veehouderij). Wanneer hier voldaan wordt, kan gesteld worden dat er op basis van geur sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De geurbelasting op de nieuwe woning aan het Lettelervoetpad 2 is berekend (zie Bijlage 4 Motivering goed woon- en leefklimaat). Hierbij zijn een 6-tal punten rondom de woning aan het Lettelervoetpad meegenomen.

Uit deze berekening volgt dat de hoogst berekende geurbelasting 12,8 Ou/m3 is, ter plaatse van de nieuwe woning. Dat is het punt dat het dichtst bij de Oerdijk 140A ligt. Omdat de geurbelasting onder de 14,0 Ou/m3 blijft, kan gesteld worden dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is op basis van deze berekening van geurbelasting.

Omgekeerde werking

Het bevoegd gezag moet in de ruimtelijke ordening rekening houden met de geurwetgeving vanwege de omgekeerde werking. Voor een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet in stand blijven. Er zijn in dit geval twee partijen: de veehouderij en de toekomstige bewoner.

De veehouder heeft belang bij voortzetting van zijn bedrijfsactiviteiten en bij realisering van concrete uitbreidingsplannen. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer hij beschikt over een omgevingsvergunning voor een extra stal.

Bij toetsing van nieuwe geurgevoelige functies is de algemene regel om de werking van de Wet geurhinder en veehouderij om te draaien. De berekening van de geurbelasting wordt dan niet vanuit de emissiepunten gedaan, maar vanaf de rand(en) van het bouwblok. Op deze manier kan ‘omgekeerd’ gemotiveerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij woningen in de omgeving en dat het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Doorwerking voor dit plan

In deze situatie is geen sprake van een omgevingsvergunning voor een extra stal, hier hoeft dus geen rekening mee gehouden te worden. Het bouwblok van de Oerdijk 140A is aan de zijde van het Lettelervoetpad geheel vol gebouwd, zie bijlage. De veehouderij heeft niet de mogelijkheid om aan die zijde van het bedrijf uit te breiden, omdat het bouwblok daar meteen de beperkende factor is. Daarom mag, om woon- en leefklimaat te bepalen en de belangen van de veehouderij te beoordelen wél worden uitgegaan van de werkelijke emissiepunten.

Conclusie

Een berekening van geurbelasting op de rand van het bouwblok is niet relevant, omdat de veehouderij geen ruimte heeft om het bedrijf aan de zijde van de nieuwe woning uit te breiden. Daarom kan de berekening van de geurbelasting worden uitgevoerd met de werkelijke emissiepunten.

De nieuwe woning aan het Lettelervoetpad heeft een geurbelasting die onder de wettelijke maximale norm blijft van 14,0 Ou/m3 uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Op basis daarvan kan gesteld worden, dat er sprake is van een aanvaardbaar woonen leefklimaat en dat het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Bij het beoordelen van de luchtkwaliteit moet titel 2 uit hoofdstuk 5 Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in acht genomen worden. In bijlage 2 behorende bij de Wet milieubeheer zijn voor een zevental stoffen grenswaarden opgenomen. In de agrarische sector zijn voornamelijk zwevende deeltjes (fijn stof, PM10) het toetsingskader.

Voor de bescherming van de gezondheid van de mens zijn twee grenswaarden opgenomen:

  • de jaargemiddelde concentratie PM10 mag niet hoger zijn dan 40 ìg/m3 en
  • het aantal dagen dat het vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3 wordt overschreden, mag niet groter zijn dan 35 per kalenderjaar.

Voor deze situatie is een berekening van fijnstofconcentratie gedaan op de 6 punten van de bestaande en nieuwe woning aan Lettelervoetpad 2 (zie Bijlage 4 Motivering goed woon- en leefklimaat).

Uit de resultaten blijkt dat de hoogst berekende concentratie van fijnstof 17,73 ìg/m3 bedraagt, terwijl het maximaal 40 ìg/m3 zou mogen zijn. Hierbij wordt op 6,2 dagen het vierentwintig-uursgemiddelde wordt overschreden, dit zou maximaal 35 dagen per kalenderjaar mogen zijn.

Conclusie

Er wordt ter plaatse ruim voldaan aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes, waardoor gesteld kan worden dat op basis van luchtkwaliteit er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is.

4.4.6 Externe veiligheid

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicobron of vervoersas voor gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4.7 Ecologie

Het plangebied is niet gelegen in of nabij het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) of andere beschermde natuurgebieden. Het is van belang dat de natuurwaarden van het genoemde netwerk niet aangetast worden door de functiewijziging. Gezien het feit dat de boerderij al voor een woonfunctie wordt gebruikt, zal de impact op natuurlijke waarden van de functiewijziging beperkt zijn. Een nader ecologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Bij bouwwerkzaamheden om de boerderij in te delen in twee wooneenheden, zal de zorgplicht voor dieren in acht genomen moeten worden (artikel 1.11, eerste lid, Wet natuurbescherming).

4.4.8 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een woonwijk staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling van tien wooneenheden is niet m.e.r.-plichtig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject zijn drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft beneden die drempels en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Vergewisplicht

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied Lettelervoetpad 2 ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een drinkwatervoorziening. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

Beoordeling

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.4.9 Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan acht beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst ”Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau” uit de VNG-publicatie ”Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw” is voor duurzaamheid een bruikbare ”Checklist” met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloopbestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).

Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. Wij willen de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.

Meer informatie over het gemeentelijke duurzaamheidbeleid is te vinden op de gemeentelijke website via: http://www.deventer.nl/duurzaamheid.

Het voorliggende plan voorziet in het hergebruiken van bestaande bebouwing voor het toevoegen van een nieuwe woning. Doordat bestaande bebouwing wordt hergebruikt hoeft er niet nieuw te worden gebouwd en wordt voorzien in het duurzaam realiseren van die woningen.

4.5 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen, waarmee in het kader van dit wijzigingsplan rekening gehouden dient te worden.

4.6 Waterhuishouding

Watertoetsproces
De watertoets is een wettelijke verplichting voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene) ruimtelijke plannen en besluiten met als doel negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite van het waterschap. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding
Binnen het wijzigingsplan is slechts sprake van het toevoegen van een woning binnen bestaande bebouwing. Er wordt uitsluitend de mogelijkheid geboden voor het oprichten van een nieuw bijgebouw van maximaal 100m2. Door de wijziging van het bestemmingsplan blijft het verhard oppervlak derhalve nagenoeg gelijk, waardoor geen problemen met de waterberging worden verwacht.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast.

Boringsvrije zone (drinkwater)

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale beleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel (zie paragraaf 3.3 van deze toelichting).

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

4.6.1 Overstromingsrisico

Het plangebied ligt niet binnen een dijktraject. Een dijktraject is een wettelijk vastgelegd gebied waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het plan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking).

Omdat de locatie niet in overstroombaar gebied lligt, is het opnemen van een overstromingsrisicoparagraaf niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W034-OW01_0013.png" Ligging overstroombaar gebied (blauwe arcering), bron: Omgevingsverordening Overijssel 2017

4.7 Mobiliteit

Bereikbaarheid

Het buitengebied van Deventer is grotendeels ingericht als 60-km gebied. Het perceel Lettelervoetpad 2 ligt tussen de Cröddendijk en de Oerdijk in.

Door het mogelijk maken van een extra woning op het perceel neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het perceel slechts in zeer beperkte mate toe.Het toevoegen van de woning leidt dan ook niet tot problemen op het omliggende wegennet.

Parkeren

Bij nieuw- en verbouw zijn de parkeernormen uit het gemeentelijke parkeerbeleid van toepassing. Voor woningen gelegen in het buitengebied van de gemeente Deventer geldt een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning.

Door de realisatie van een extra woning neemt de vraag naar parkeerruimte toe. Deze parkeerbehoefte moet opgelost worden op het eigen terrein. Gezien de ruimte op het erf, leidt dit niet tot problemen.

4.8 Sociale veiligheid

Het toevoegen van een extra woning op het perceel Lettelervoetpad 2 brengt met zich dat er meer personen in het gebied aanwezig zullen zijn. Daarmee is sprake van een grotere sociale controle. Dit komt ten goede aan de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. Daarna wordt ingegaan op de opzet van dit wijzigingsplan. Ten slotte wordt aandacht gegeven aan de handhaving van de planregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen (maar ook wijzigings- en uitwerkingsplannen) alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit wijzigingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Het voorliggende plan betreft een wijzigingsplan. Het wijzigingsplan is de weergave van de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het moederplan, bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening".

Hoewel het een wijziging van een bestaand plan betreft, is het wijzigingsplan voor de zelfstandige leesbaarheid opgesteld als een bestemmingsplan met toelichting, regels en verbeelding. Dit is ook nodig om voorwaardelijke verplichtingen te kunnen opnemen, bijvoorbeeld om de erfinrichting te borgen.

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

De planregels van het wijzigingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Ten slotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden:

Deze bestemming is opgenomen omdat het landschapsplan maatregelen heeft opgenomen in het betreffend deel van het kadastrale perceel. De wijzigingsbevoegdheid kent niet de mogelijkheid om deze bestemming te wijzigen. Met de regel wordt aangesloten bij deregels uit het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Wel is voor de leesbaarheid een aantal regels (zowel gebruiksregels als bouwregels) verwijderd. Bij omissies is het planregel uit het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" leidend.

Artikel 4 Wonen:

De karakteristieke boerderij met het bijbehorende erf behoud de bestemming Wonen.

In het wijzigingsplan is binnen de bestemming Wonen toegevoegd dat er twee wooneenheden aanwezig mogen zijn. Op de verbeelding is verder een aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen, waarbij in de regels is bepaald dat de twee woningen aaneengebouwd moeten zijn.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij is bepaald dat de de tweede woning uitsluitend in gebruik genomen mag worden als de maatregelen uit het lansdschapsplan zijn gerealiseerd. Hiervoor is de mogelijkheid opgenomen dat deze maatregelen ook binnen een jaar na het in werking treden van dit wijzigingsplan uitgevoerd mogen worden.

Ook wordt de karakteristiek van de boerderij middels een planregel beschermd. In deze regel is opgenomen dat het uitwendige karakter van het gebouw behouden dient te blijven.

Voor het overige zijn de planregels van de bestemming Wonen niet gewijzigd, afgezien van het leesbaar maken van de regels door het verwijderen van regels die niet van toepassing zijn in dit plangebied. Bij omissies is het planregel uit het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" leidend.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3:

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

De algemene regels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied, 1e herziening. Mogelijk zijn de algemene regels niet geheel van toepassing vanwege bijvoorbeeld verouderde regelgeving (bijvoorbeeld in het geval van de Bouwverdening of de verwijzing naar de Reconstructiewet). Omdat de wijzigingsbevoegdheid niet strekt tot het wijzigen van de algemene regels, zijn deze als zodanig uit het bestemmingsplan overgenomen. Uitsluitend regels die in het geheel niet van toepassing zijn (vanwege een ontbrekende gebiedaanduiding), zijn niet opgenomen.

Artikel 6 Antidubbeltelregel:

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 7 Algemene bouwregels:

In dit artikel zijn regels opgenomen omtrent afwijkende maten, overschrijdingen van het bouwvlak, herbouw, ondergronds bouwen en voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 8 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening:

Het is wenselijk om de aanvullende werking van de gemeentelijke Bouwverordening te beperken tot een aantal specifieke onderwerpen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels: 

In dit artikel zijn regels opgenomen om zelfstandige bewoning van bijgebouwen, plattelandskamers etc. en de vestiging van prostitutiebedrijven tegen te gaan.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels:

Dit artikel bevat regels ten aanzien van het verwevingsgebied op grond van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het Reconstructieplan Salland-Twente. Hoewel deze regelingen zijn vervallen bevat het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" nog wel een indeling van het gebied in onder andere verwevingsgebieden. Om de samenhang met het systeem van het moederplan te behouden, voorziet het wijzigingsplan eveneens in die indeling.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels:

Dit artikel bevat algemene bevoegdheden om van het bestemmingsplan af te wijken, namelijk voor mantelzorgwoningen, de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de fundering en kleinschalige windturbines.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels:

Deze bepaling voorziet onder andere in de mogelijkheid een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 3 te verwijderen, bijvoorbeeld indien er dat ter plaatse geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

Ook is een regel opgenomen voor de mogelijkheid van het herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen .

Artikel 13 Overige regels:

Hierin wordt aangegeven dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Ook is een regel opgenomen met betrekking tot nevenfuncties welke aanvullend is op de overgangsregels.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 14 Overgangsregels:

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 15 Slotregel:

Hier staat de benaming van dit wijzigingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in paragrafen 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.

Het wijzigingsplan voorziet in de interne verbouwing van een bestaand gebouw voor woondoeleinden. Het aantal woningen dat als gevolg van dit plan wordt toegevoegd blijft beperkt tot één. Er is daarmee geen sprake van een bouwplan waarvoor een exploitatieplan verplicht is.

Concluderend kan gesteld worden dat binnen het plan Lettelervoetpad 2 geen sprake is van aangewezen bouwplannen, waardoor de gemeente niet in de mogelijkheid en verplicht is om eventuele kosten te verhalen en er derhalve geen verplichting is om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Resultaten inspraak

Aangezien dit wijzigingsplan de uitvoering van bestaand beleid betreft, en de kring van belanghebbenden naar verwachting zeer beperkt is, is ervan afgezien om inspraak te verlenen op dit plan.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Bij het plan zijn geen Rijksbelangen betrokken. Vooroverleg met de diensten van het Rijk is dan ook niet nodig.

De provincie Overijssel heeft laten weten dat vooroverleg over dit plan niet nodig is.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft in het kader van het watertoetsproces op 4 juli 2018 laten weten dat het wijzigingsplan geen waterbelangen treft. Het Waterschap heeft daarmee geen verder opmerkingen op het plan.