direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maasstraat West
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.W027-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In 2015 is het uitwerkingsplan "Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking" vastgesteld. Dit uitwerkingsplan had betrekking op het woongebied ten westen van de Amstellaan, ten zuiden van de Maasstraat. Het plan in 2015 was dat op deze locatie 22 eengezinswoningen ontwikkeld zouden worden.

Inmiddels is voor de locatie echter een plan ontwikkeld voor een aantal woningen die in collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) worden gebouwd. Het gaat om 13 woningen.

Deze 13 eengezinswoningen zijn ten opzichte van het voorgaande ontwerp voor 22 woningen, anders gesitueerd. Tijdens het proces bleek dat er in het oosten van het plangebied kabels en leidingen in de grond aanwezig waren, die zorgen voor een belemmering van de woningbouw.

Besloten is om de acht kavels aan de oostkant te verschuiven zodat de kabels en leidingen niet hoeven te worden verplaatst en daarmee geen belemmering vormen voor de woningbouw.

Het gevolg van het verplaatsen van de kavels is dat de westelijke kavel binnen de bestemming 'Groen' komt te liggen. De woning kan worden opgericht door het verlenen van een vergunning waarbij afgeweken wordt van het uitwerkingsplan "Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking". Omdat het wel gewenst is om in de toekomst een actueel juridisch kader te hebben, is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor deze locatie.

In het uitwerkingsplan is een bevoegdheid opgenomen waarmee de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlak en bouwvlakken gewijzigd kunnen worden. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan voor onderhavig plan gebruik worden gemaakt.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 lid 1 sub a van de Crisis- en herstelwet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op bestemmingsplannen die betrekking hebben op de herstructurering van woon- en werkgebieden (Bijlage I. Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid; 3. Gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang; 3.1. ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden).

Dit brengt onder meer met zich mee dat:

  • de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van zes maanden heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep;
  • dat het beroepsschrift, op straffe van niet-ontvankelijkheid, meteen de gronden van beroep moet bevatten (het indienen van een pro forma beroepsschrift is niet mogelijk);
  • dat de gemeente nadat zij zich heeft vergewist van een zorgvuldige totstandkoming van de onderzoeken (van deskundige adviesbureaus) die ten grondslag liggen aan voorliggend bestemmingsplan, uit mag gaan van de juistheid van deze onderzoeken.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten westen van de Amstellaan, ten zuiden van de Maasstraat. Het gebied grenst aan het Venenplantsoen-west.

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied met een rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied "Maasstraat West"

De begrenzing van het plangebied "Maasstraat West" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0002.jpg"

Begrenzing plangebied "Maasstraat West"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven is het uitwerkingsplan "Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking" van kracht (vastgesteld 9 september 2015). De basis van dit uitwerkingsplan is het moederplan 'Centraal gebied Rivierenwijk' (vastgesteld 15 januari 2014).

In het uitwerkingsplan is het gebied bestemd als 'Woongebied' en 'Groen'. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn niet bestemd voor het wonen. Om die reden wordt het uitwerkingsplan gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0003.jpg"

Fragment uit het bestemmingsplan 'Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking'. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid

In het uitwerkingsplan "Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking" is in de algemene regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van bestemmings- en bouwvlakken.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Bevoegdheid

8.1.1 Wijziging bestemmings- en bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlak en bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits:

a. de geluidsbelasting vanwege het weg - en railverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid.  

Toetsing:

8.1.1 Onderhavig wijzigingsplan betreft het verschuiven van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van de bestemming 'Woongebied' in westelijke richting. Daardoor wordt de bestemming 'Groen' in het westen van het plangebied iets smaller, maar deze oppervlakte komt weer terug aan de oostkant van het plangebied. Het gaat hierbij dan ook om het wijzigen van de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

a. Voor het plangebied is bij de vaststelling van het moederplan reeds een hogere grenswaarde verleend. Door het verschuiven van de bestemming Woongebied wordt de geluidbelasting op de gevels ten opzichte van de Amstellaan verbeterd, de afstand wordt namelijk groter. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 3.4.2.

b.

  • Het verschuiven van de bestemmingen heeft nauwelijks invloed op het straat- en bebouwingsbeeld. Er is op dit moment nog geen bebouwing aanwezig, het gaat dan om de vergelijking met het voorgaande stedenbouwkundig plan. De groene zichtlijn in het plangebied zal smaller worden. Daarentegen wordt de groene zone aan de westzijde breder.
  • De woonsituatie verandert niet door dit wijzigingsplan, wel door de andere stedenbouwkundige invulling. Dit betreft de verandering van 22 naar 13 woningen. Deze verandering kon ook al uitgevoerd worden in het uitwerkingsplan.
  • Het wijzigingsplan heeft geen invloed op de verkeersveiligheid. De ontsluiting verandert niet.
  • Door het verschuiven van de bestemming Woongebied wordt de groene zone aan de westkant smaller. Er blijft echter nog voldoende ruimte over in het gebied dat de zone als onderdeel van het park beschouwd kan blijven. Aan de oostkant van het plangebied wordt de groenzone juist breder. Deze gronden worden onderdeel van het park, de kabels en leidingen kunnen in die zone blijven liggen.
  • Het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor sociale veiligheid.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 is de ruimtelijke onderbouwing opgenomen, waaronder een toelichting van de milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 4 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het terrein is al jaren niet meer bebouwd. De flats die eerder in het gebied stonden, zijn al jaren geleden gesloopt. Het terrein is ten tijde van de werkzaamheden aan de Amstellaan in gebruik geweest als opstelplaats voor de werkketen.

Inmiddels zijn de werkzaamheden aan de Amstellaan afgerond en bestaat het terrein uit grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0004.jpg"

Luchtfoto uit 2014

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0005.png"

Luchtfoto uit 2016

Aanleiding van het opstellen van het wijzigingsplan is de ligging van kabels en leidingen binnen de bestemming Woongebied. In onderstaande afbeelding is aan de oostkant te zien waar het betreffende leidingtracé ligt (groene lijnen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0006.png"

Door het verschuiven van de bouwplannen in westelijke richting vallen de leidingen in de nieuwe situatie niet langer onder de nieuwe bebouwing, maar zal hier openbaar groen gerealiseerd worden. Mogelijk wordt het voetpad dat parallel aan de Amstellaan loopt op deze locatie aangelegd. Uitgangspunt is dat de bestemming niet belemmerend mag zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen.

Aan de westkant zal er op een deel wat eerder als groen ingericht zou worden, nu een deel van een woonperceel gerealiseerd worden. Er blijft tussen de twee woongebieden wel een groene zone over waardoor het park tussen de woongebieden overloopt richting de Maasstraat. Per saldo blijft de hoeveelheid groen in het plangebied hetzelfde.

Het plangebied grenst aan het kindlint. Dat betreft de route die de westkant van de Rivierenwijk verbindt met de oostkant onder de Amstellaan door via een fiets- en voetpad. De verschuiving van onderhavig project heeft geen gevolgen voor het kindlint, de ruimte hiervoor blijft voldoende.

Rond het woongebied zal een haag geplant worden die als afscherming zorgt tussen de woonpercelen en het park.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke onderbouwing

3.1 Beleidskaders

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. In de basis wordt voor de beschrijving van de beleidskaders verwezen naar de toelichting van het moederplan Centraal gebied Rivierenwijk en het uitwerkingsplan Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking.

Rijksbeleid

Bij het vaststellen van dit wijzigingsplan zijn geen rechtstreekse Europese en nationale ruimtelijke belangen betrokken. De algemene beleidsrichtlijnen van het Europees en rijksbeleid, o.a. de Nota Ruimte, worden nader uitgewerkt in provinciaal en gemeentelijk beleid en om die reden niet nader behandeld.

Provinciaal beleid

De beleidsrichtlijnen uit de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Centraal gebied Rivierenwijk en daarmee ook in de het uitwerkingsplan 'Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking'. Ten opzichte van deze vastgestelde plannen zijn er geen wijzigingen in onderhavig wijzigingsplan die een provinciaal belang raken.

Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Centraal gebied Rivierenwijk en uitwerkingsplan Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking

In beide plannen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van bestemmings- en bouwvlakken. In paragraaf 1.3 is deze wijzigingsbevoegdheid benoemd en is onderhavig plan daar aan getoetst. Het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid.

Verder zijn er in onderhavig wijzigingsplan geen wijzigingen opgenomen die getoetst moeten worden aan overig gemeentelijk beleid.

3.2 Cultuurhistorie en monumenten

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden of monumenten voor.

3.3 Archeologie

Archeologische verwachting

In 2013 is een nieuwe archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Deventer opgesteld. De verwachting in deze kaart is opgebouwd uit twee lagen: de fysisch geografische verwachting en de historische verwachting. Uitgangspunt is hierbij dat tot de vroege middeleeuwen de mens zich vooral naar het landschap schikte en dat de ontwikkeling van het landschap daarom kan worden gebruikt om de kans op archeologische resten te voorspellen. Vanaf de late middeleeuwen gaat de mens dit landschap steeds meer naar zijn hand zetten waardoor een zuiver fysisch deterministisch model niet meer volstaat. Daarom is op basis van historische bronnen een historische verwachting toegevoegd.

Fysisch geografische verwachting

Het plangebied bevindt zich in een dalrandlandschap op de overgang tussen het lager gelegen IJsseldal met zijn rivierduinzone en de hoger gelegen zandgronden. Het gebied wordt geomorfologisch getypeerd als een gebied met overloop- en doorbraakgeulen. Er is in dit gebied een lage verwachting aan archeologische resten als erven en grafvelden, omdat het hier in de prehistorie en de middeleeuwen vrij nat was. Het gebied stond tót de aanleg van de voorganger van de Snipperlingsdijk (rond 1345) onder directe invloed van de IJssel (de huidige Rivierenwijk behoorde tot de oostelijke uiterwaarden). Daarnaast liepen waarschijnlijk ook lokale beeklopen door dit gebied, die afwaterden in de IJssel. Het onderzoeksgebied lag waarschijnlijk tot in de late middeleeuwen in een moerasachtig landschap.

Laag gelegen, natte gebieden in de omgeving van hogere dekzandruggen werden in het verleden wel gebruikt als watervoorziening, om hout te sprokkelen, te jagen, veen te steken, afval te dumpen en voor rituele deposities en offers. Omdat mogelijke resten hiervan waarschijnlijk over een groot gebied verspreid zijn, is de trefkans met conventionele opsporingstechnieken gering. Daarom is aan deze zone een lage dichtheid aan archeologische resten toegekend. De eventueel aanwezige archeologische resten in het plangebied zijn afgedekt door een meer dan 50 cm dikke conserverende laag en daardoor mogelijk goed bewaard.

Historische verwachting

Op historische kaarten staat het gebied aangeduid als 'de Veenen'. Omstreeks 1345 werd in dit gebied de Sint Jurrienskade opgeworpen, gelijktijdig met het graven van de Schipbeek. Op deze kade werd kort na 1610 de Snippelingsdijk aangelegd als waterkering tegen overstromingen door de IJssel. De dijk was ook de belangrijkste doorgaande handelsroute van de stad Deventer richting het oosten. Na de ontwatering van het gebied De Veenen werd het plangebied agrarisch gebruikt. Het gebied kreeg een ophogingslaag en maakte op de kadastrale kaart van 1832 deel uit van de Deventer Enk. De historische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten in het plangebied is laag. Het plangebied is volgens historische kaarten gedurende lange tijd vrij 'leeg' geweest. Op de kadastrale kaart van 1832 staan ter hoogte van het plangebied alleen percelen 'bouwland' afgebeeld, zonder bebouwing. Deze landschappelijke indeling is nog lange tijd gehandhaafd: op de topografische kaart uit 1933 staan ter hoogte van het plangebied nog steeds maar één of twee gebouwen afgebeeld. Pas in navolgende decennia is het hele gebied bebouwd geraakt.

De archeologische beleidskaart 2015

In 2015 is op basis van de archeologische verwachtingskaart een beleidskaart vastgesteld. Hierop zijn de verschillende archeologische verwachtingswaarden opgedeeld in zeven beleidscategorieën, met elk een eigen vrijstellingsdiepte en -grens die aangeven tot welke maat werkzaamheden zonder archeologische voorwaarden mogen worden uitgevoerd. Hoe hoger de waarde, hoe kleiner de vrijstellingsgrens.

Aan het plangebied is beleidswaarde archeologie 1 toegekend. Beleidswaarde '1' betreft alle gronden waar de archeologische verwachting laag is. In gebieden met een lage verwachting is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen zeer klein. Omdat de kosten van grootschalig onderzoek hier niet opwegen tegen de (potentiële) resultaten wordt hier geen structureel onderzoek verplicht gesteld. Wel wordt aan de vergunning een meldingsplicht verbonden voor grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en groter dan 10.000 m². Hierdoor wordt het mogelijk de verwachting steekproefsgewijs te controleren.

Het plangebied is kleiner dan 10.000 m². Een meldingsplicht of archeologische voorwaarden zijn voor dit plangebied daarom niet opgenomen. Indien dit plangebied deel uit gaat maken van een grotere gebied waarvan de ondergrond wordt verstoord, kan een meldingsplicht wel aan de orde zijn.

In het plangebied kunnen toevalsvondsten worden gedaan. In de monumentenwet is een verplichting opgenomen tot het melden van dergelijke vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0008.png"

3.4 Milieu-aspecten

Voor het uitwerkingsplan dat de basis vormt voor dit wijzigingsplan zijn alle relevante milieuaspecten onderzocht. Dat betreft de volgende aspecten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • milieueffectrapportage
  • duurzaamheid.

De verplaatsing van het bestemmingsvlak en het bouwvlak betekent dat de woningen deels op een andere locatie gebouwd kunnen worden. Deze wijziging is zeer beperkt ten opzichte van de mogelijkheden in het uitwerkingsplan. Hieronder wordt per milieuaspect ingegaan op de gevolgen van de wijziging.

3.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woongebieden met daarbij behorende wijkgebonden bedrijfsmatige maatschappelijke- en horeca-voorzieningen. Daarnaast worden er in enkele woningen bedrijfsmatige activiteiten ontplooit die onder de noemer “Bedrijf en beroep aan huis” vallen. Genoemde functies hebben een lage milieucategorie en zijn passend in de woonomgeving en gaan derhalve goed samen met het beoogde bouwplan voor onderhavig plangebied.

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Bergweide. Voor het bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein is de systematiek van 'inwaarts zoneren' toegepast. Dat wil zeggen dat de lichtere milieucategorieën aan de randen van het bedrijventerrein zijn bestemd en de zwaardere categorieën verder weg van de omliggende woonwijken zijn bestemd. Hiermee is een voldoende afstand planologisch vastgelegd tussen bedrijven en woonwijken. Daar waar bij bestaande bedrijven niet aan de VNG richtafstanden voldaan kon worden, zijn maatwerkbestemmingen aan de betreffende percelen gekoppeld en is evt. met maatwerkvoorschriften een acceptabel woon- en leefmilieu voor de woonwijken vastgelegd. Het bedrijventerrein is een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Alle bedrijven te samen mogen niet meer dan 50 dB(A) aan geluid produceren op de zonegrens. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai volgens de Wet geluidhinder. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied buiten de geluidzone (groene lijn) is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0009.png"

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.2 Geluid

Wegverkeergeluid

In het kader van de planontwikkeling voor het bestemmingsplan Centraal gebied Rivierenwijk zijn bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer op 15 januari 2014 hogere grenswaarden vastgesteld voor de nieuw te projecteren woningen.

De te projecteren woningen in het uitwerkingsplan vielen onder dat besluit, zo ook de woningen binnen onderhavig wijzigingsplan. Vanwege het geluid, afkomstig van het verkeer op de Amstellaan zijn hogere grenswaarden vastgesteld van maximaal 58 dB. Vanwege het verkeer op de Snipperlingsdijk zijn geluidsbelastingen vastgesteld van maximaal 54 dB.

Het woongebied wordt in dit wijzigingsplan zodanig verschoven dat deze verder van de Amstellaan komen, waardoor de geluidbelasting daarmee nog enigszins vermindert.

Voor de woningen in onderhavig wijzigingsplan hoeft derhalve geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Overige geluidsbronnen

De locatie ligt buiten de geluidszone van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde bedrijventerrein Kloosterlanden/Bergweide.

De geluidsbelastingen vanwege het railverkeer op de spoorlijnen Deventer – Almelo en Deventer – Zutphen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Deze geluidsaspecten spelen geen rol bij de beoogde planontwikkeling.

Conclusie

In het kader van de planontwikkeling voor het bestemmingsplan Centraal gebied Rivierenwijk zijn reeds hogere grenswaarden vastgesteld voor de nieuw te projecteren woningen. Voor dit wijzigingsplan hoeft geen nieuw akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd in het kader van de planontwikkeling. De locatie ligt buiten de geluidszone van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde bedrijventerrein Kloosterlanden/Bergweide. De geluidsbelastingen vanwege het railverkeer op de spoorlijnen Deventer – Almelo en Deventer – Zutphen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Deze geluidsaspecten spelen geen rol bij de beoogde planontwikkeling.

3.4.3 Bodemkwaliteit

Algemeen

Voordat een wijzigingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden nagegaan dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Voor het moederplan bestemmingsplan Centraal gebied Rivierenwijk is een historisch onderzoek (Acorius, projectcode AD507RE01, d.d. 10 maart 2008) uitgevoerd. In het historisch bodemonderzoek is aangegeven waar binnen het totale gebied van de herstructurering van de Rivierenwijk voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Binnen het plangebied zijn geen historisch verdachte activiteiten gerapporteerd. De locatie is daarmee onverdacht voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Conclusie ruimtelijke procedure

Op basis van het uitgevoerde historisch bodemonderzoek is er geen vermoeden van aanwezigheid van een (ernstige) verontreiniging, binnen het plangebied Maasstraat West.

Conclusie omgevingsvergunning, activiteit bouw

Voor de bouw van de beoogde woningen binnen het plangebied is op basis van de bouwverordening een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN-5740 nodig. Voor grondverzet dient rekening te worden gehouden met de regels uit het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.4.4 Luchtkwaliteit;

Algemeen

In het kader van de planontwikkeling voor het Centraal gebied Rivierenwijk is in 2013 door adviesbureau Tauw een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat in geen van de doorgerekende situaties de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 niet worden overschreden. Ook de grenswaarden voor het maximaal aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 en de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 worden niet overschreden. Het maximale aantal overschrijdingsdagen voor PM10 bedraagt 12 in 2012 langs de Amstellaan. De uurgemiddelde grenswaarde voor NO2 wordt niet overschreden. De grenswaarden zoals deze gesteld zijn voor het aspect luchtkwaliteit worden niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de normen ten aanzien van de lokale luchtkwaliteit.

Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' al kan liggen bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Voor onderhavige ontwikkeling is de volgende verkeersgenererende werking globaal bepaald: een aantal van maximaal 132 motorvoertuigen per etmaal 6 mvt/etm/woning). Op grond van de eerste analyse met de 'nibm-tool' kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling in betekenende mate zou kunnen bijdragen.

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit  
 Extra verkeer als gevolg van het plan   Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde)   132  
    Aandeel vrachtverkeer   5,0%  
Maximale bijdrage extra verkeer   NO2 in ìg/m3   0,21  
    PM10 in ìg/m3   0,03  
Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in ìg/m3   1,2  
Conclusie  
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate;
geen nader onderzoek nodig  

Fijn stof (PM2,5)

Sinds januari 2015 is normstelling van kracht voor fijn stof (PM2,5). Bij besluitvorming dient dit aspect te worden beschouwd. Deze stof is in het onderzoek van 2013 niet onderzocht. Ervaring leert dat, wanneer aan de normstelling voor PM10 wordt voldaan, ook aan de normstelling voor PM2,5 wordt voldaan.

Conclusie

Bij de bepaling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit is gerekend met het planologisch toegelaten aantal woningen van 22. Het feitelijke bouwplan bestaat uit 13 woningen, waardoor de gevolgen voor de luchtkwaliteit nog minder zullen zijn dan is berekend.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de grenswaarden. De ontwikkeling is niet van betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.4.5 Externe veiligheid

Algemeen

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico, dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats, en de zogenaamde “oriënterende waarde” van het groepsrisico, de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Op 30 september 2015 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit bestemmingsplan bestrijkt is in de omgevingsvisie het ambitieniveau “Ruimte voor wonen” vastgelegd. Aan dit ambitieniveau wordt voldaan. Het ambitieniveau is samengevat in de onderstaande tabel:

  Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten
 
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico   Toename groepsrisico  
Woonwijken   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Niet acceptabel   Niet wenselijk resteffect meewegen  

Goederenemplacement

Op 300 meter van het plangebied ligt het spoorwegemplacement waar met gevaarlijke stoffen wordt gerangeerd. Van het emplacement zijn de risico's voor de Rivierenwijk door middel van een kwantitatieve risicoanalyse onderzocht (rapport QRA Rivierenwijk Deventer van RoyalHaskoningDHV augustus 2013 versie 1.1). Voor het emplacement wordt geen PR 10-6 plaatsgebonden risicocontour berekend. Verder daalt het groepsrisico licht in de berekende “tussensituatie” dat de situatie voor dit bestemmingsplan aanduidt. Het groepsrisico blijft met een factor 0,43 ruim onder de oriënterende waarde.

Spoorvervoer van gevaarlijke stoffen

Op ruim 300 meter afstand van het plangebied ligt het spoor Deventer – Almelo waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De risico's van de vervoersas zijn berekend in het voornoemde rapport van augustus 2013. Ook hier is de conclusie dat er geen PR 10-6 plaatsgebonden risicocontour wordt berekend. Het groepsrisico blijft ongewijzigd en bedraagt een factor 0,05 van de oriënterende waarde. Het groepsrisico is hiermee zeer laag.

Advies van de Veiligheidsregio IJsselland

De Veiligheidsregio IJsselland zijn vroegtijdig bij het stedenbouwkundig plan van de Rivierenwijk betrokken. De adviezen per brief van 12 augustus 2012 zijn verwerkt in het plan voor de gehele Rivierenwijk. Het plangebied waarop dit besluit betrekking heeft voldoet aan de gemaakte afspraken.

Zelfredzaamheid

Het plangebied sluit aan op een fijnmazig wegennet waardoor van de risicobron af kan worden gevlucht in verschillende richtingen. De ontvluchtingsmogelijkheden zijn goed. Het gehele plangebied is voorzien van voldoende sirenedekking zodat de alarmering in de wijk goed hoorbaar is.

Bereikbaarheid

Het plangebied is bereikbaar voor de hulpdiensten via twee routes. Een route via de Veenweg aan de westzijde van het plangebied en aan de oostzijde via de Snipperlingsdijk. Het plangebied ligt op korte afstand van de brandweerkazerne. De aanrijtijd is daarmee zeer kort te noemen.

Eindafweging

Het plangebied betreft een klein onderdeel van de Rivierenwijk. De afwegingen op het gebied van externe veiligheid hebben plaatsgevonden bij de inrichting van de gehele vernieuwde Rivierenwijk. Het onderhavige wijzigingsplan sluit daarop aan.

3.4.6 Ecologie

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit wijzigingsplan.

De Natuurbeschermingswet 1998 gaat uit van gebiedsbescherming. Aangewezen gebieden, Natura 2000-gebieden, worden door deze wet beschermd. Daarbij heeft de wet externe werking. Dit betekent dat ontwikkelingen buiten het beschermde gebied die van invloed kunnen zijn op het gebied zelf en de beschermde soorten daarin ook onder de wet vallen. Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied en daar vlak naast dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Het is noodzakelijk om voorafgaand aan grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen een inventarisatie van beschermde dier- en plantensoorten te maken, om duidelijkheid te verkrijgen in het voorkomen van de beschermde soorten en de mogelijke effecten daarop door de geplande ingrepen. Indien nodig dient er een vergunning voor de activiteiten te worden aangevraagd bij de provincie Overijssel, het bevoegd gezag.

Van toepassing is ook de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet gaat uit van soortbescherming en voorziet in de bescherming van planten en dieren in geheel Nederland.

Gebiedsbescherming

Gezien de ligging en de aard en omvang van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat er geen negatieve effecten optreden op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden), Beschermde Natuurmonumenten, Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur) of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Soortenbescherming

Voor de herstructurering van de gehele Rivierenwijk is een actueel flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Eelerwoude, Actualisatie Flora en faunaonderzoek Rivierenwijk Deventer 2012, 22 oktober 2012).

De ruimtelijke ingreep heeft enige negatieve effecten op beschermde soorten. Er gaat voor enkele algemene beschermde soorten (tabel 1-soorten) leefgebied verloren, maar van negatieve effecten op populaties is geen sprake. Deze licht beschermde soorten behoren tot de categorie 'niet ontheffingsplichtig bij ruimtelijke ingrepen'. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten niet aan de orde. Wel geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten, eieren of een vaste rust- of verblijfplaats beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.

Een punt van aandacht is de nestelgelegenheid voor Huismussen. Geadviseerd wordt dat er in de nieuwbouw nestelgelegenheid voor deze soort wordt geïntegreerd.

Het is niet noodzakelijk om nader ecologisch onderzoek uit te voeren.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief. Geadviseerd wordt nestelgelegenheid voor Huismussen te integreren in de nieuwbouw bij de verdere planuitwerking.

3.4.7 Milieueffectrapportage

MER-plicht / m.e.r.-beoordeling

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit Milieueffectrapportage. In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een woonwijk staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling is dan ook niet m.e.r.-plichtig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft beneden die drempels en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Vergewisplicht

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur). Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een drinkwatervoorziening. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

Conclusie

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

3.4.8 Duurzaamheid

Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen. Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

Energie

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. Een van de speerpunten is: Deventer is klimaatneutraal in 2030. Dit wordt gerealiseerd door de vraag naar energie te beperken, energie duurzaam op te wekken en energie-efficiënte technieken in te zetten. De minimale energie eisen waaraan bouwwerken in Nederland aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. De ambities van Deventer gaan in feite verder dan het bouwbesluit.

  • 1. Nieuwe woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen worden vrijwel CO2 neutraal gebouwd;
  • 2. Bestaande woningen zijn in 2018 50% energiezuiniger;
  • 3. Gemeentelijke gebouwen zijn in 2015 50% energiezuiniger;
  • 4. Openbare verlichting en openbaar vervoer wordt CO2neutraal;
  • 5. Fietsverkeer wordt gefaciliteerd;
  • 6. Bedrijven streven naar een 4% hogere energie-efficiëntie per jaar.

Materiaalgebruik en afval

Grondstoffen worden schaarser, kostbaarder en daardoor strategisch belangrijk. Een grondstoftransitie (het gebruik van duurzame materialen en het sluiten van kringlopen) is noodzakelijk. Het vraagt om versnelling van de huidige stedelijke aanpak en om innovatie. Duurzaam inkopen en aanbesteden wordt gezien als een van de belangrijk instrumenten om deze transitie in gang te zetten. In maart 2009 heeft de gemeente Deventer de `Woonvisie 2008+' vastgesteld, met daarin expliciet aandacht voor duurzaamheid vanuit de invalshoeken:

  • 1. Toekomstbestendigheid: woningen die ook in de volgende decennia bruikbaar zijn;
  • 2. Milieuvriendelijk: woningen die gebouwd zijn met minder milieubelastende materialen, of gelegen zijn in een duurzame woonomgeving;
  • 3. Energiezuinig: energiebesparend bouwen en investeren in bestaande woningen, zowel uit milieu-oogpunt als om woonlasten terug te dringen;
  • 4. Biodiversiteit: (toevoeging) voorzieningen nestelgelegenheid, inheemse streekeigen beplanting.

Sociale duurzaamheid

Het plan draagt bij aan een sociale, verkeersveilige en aangename woon- en leefomgeving, zorgt voor sociale samenhang en identiteit. Dit draagt tezamen bij aan de sociale duurzaamheid.

Conclusie

Bij de ontwikkeling van het plangebied zal aandacht moeten worden besteed aan de verschillende aspecten van duurzaamheid.

3.5 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen. Dit betreffen rioleringsbuizen, telecomkabels, gasleidingen en waterleidingen. Deze kabels en leidingen zijn in beeld gebracht ten behoeve van het ontwerp van de bebouwing en de openbare ruimte.

Zoals in hoofstuk 2 al werd aangegeven, is de aanleiding van onderhavig wijzigingsplan de ligging van kabels en leidingen in het oosten van het plangebied. Dit zijn geen kabels en leidingen die in een bestemmingsplan beschermd worden door een dubbelbestemming. Wel dient met deze kabels en leidingen rekening gehouden te worden bij het ontwikkelen van een bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W027-VG01_0010.png"

De kabels en leidingen nabij het plangebied leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. De kabels en leidingen liggen allen in de openbare ruimte. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bovengrondse kabels en leidingen aanwezig.

Conclusie

Leidingen en kabels vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan. Bij de ontwikkeling van het bouwplan moet vooraf gekeken worden naar de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond.

3.6 Waterhuishouding

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

Het Waterschap Groot Salland is op 6 juli 2017 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl.

Het Waterschap heeft aangegeven dat er geen sprake is van een waterbelang. Het onderhavig wijzigingsplan betreft het verplaatsen van een bestaand bestemmingsvlak. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. In die zin is er slechts sprake van een functiewijziging.

In het uitwerkingsplan 'Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking' is een uitgebreide waterparagraaf opgenomen. Die waterparagraaf is ook op dit wijzigingsplan van toepassing.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Boringsvrije zone (drinkwater)

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone Salland Diep. In dit gebied is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale beleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel. De belangrijkste regel is dat boringen voor bijvoorbeeld warmtepompen dieper dan 50 meter niet toegestaan zijn.

Overstromingsrisico

Het plangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het uitwerkingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders.

Vanuit de Deltawet is sinds 2014 voor Deventer de Deltabeslissing Waterveiligheid van belang. Centraal in de Deltabeslissing Waterveiligheid staan nieuwe normen voor de waterveiligheid, gebaseerd op de risicobenadering. Voor dijkring 53-1 (bij Deventer) betekent dit dat de norm wordt verzwaard naar 1/3000 per jaar. Op langere termijn wordt dijkring 53-1 aangepakt om te voldoen aan deze norm.

In het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen bij Deventer reeds uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect moeten hebben.

Vanaf 2017 worden in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma de dijkversterkingsopgaven verkend. Het dijktraject bij Deventer is daar onderdeel van. Deze toetsronde wordt uitgevoerd in de periode 2017-2023.

3.7 Mobiliteit

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt ten westen van de Amstellaan en is bereikbaar vanaf de Westkant van de Rivierenwijk. De Amstellaan heeft geen directe verbinding meer met de Rivierenwijk.

Fietsverkeer

Het plangebied wordt voor fietsers uitstekend ontsloten. Fietsers kunnen het plangebied op meerdere manieren bereiken. Via de Maasstraat vanaf het westelijk deel van de Rivierenwijk. Tevens loopt direct ten zuiden van het plangebied een van de acht sterroutes van Deventer, de fietsroute 'As Binnenstad - Colmschate'. Deze route loopt via de Snipperlingsdijk en Holterweg parallel aan de spoorlijn in de richting van Bathmen. Fietsers kunnen hier bijna geheel zonder te stoppen doorfietsen.

Kindlint

Het onderhavig plangebied ligt nabij het kindlint. Het kindlint vormt de belangrijkste verbinding tussen Rivierenwijk west en oost voor voetganger en fiets. Op het kindlint is geen gemotoriseerd verkeer toegestaan, maar is in noodgevallen wel toegankelijk voor hulpdiensten. Bij de Amstellaan zorgt een viaduct voor een veilige kruising. Ook verbindt het de belangrijkste voorzieningen in de wijk; de nieuwe school, wijkvoorzieningen en het winkelcentrum Deltaplein.

Openbaar vervoer

Over de Snipperlingsdijk lopen diverse buslijnen, die halteren bij het kruispunt Snipperlingsdijk - Amstellaan. Het plangebied is daarmee redelijk goed ontsloten door het openbaar vervoer.

Parkeren

De parkeervoorzieningen bij de woningen worden gerealiseerd op eigen terrein. Ook worden enkele parkeerplaatsen aan de Maastraat gerealiseerd, onder andere voor bezoekers.

De parkeervoorzieningen moeten voldoen het gemeentelijk parkeerbeleid. Het aantal te realiseren parkeervoorzieningen is geregeld door het opnemen van normen in dit wijzigingsplan.

3.8 Sociale veilgheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Hoofdstuk 4 Planopzet en juridische aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 4.3 wordt ingegaan op de opzet van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in § 4.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de planregels.

4.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. Dit geldt eveneens voor de uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen die een digitaal moederplan als basis hebben. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit wijzigingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

4.3 Planopzet

4.3.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

De planregels van het wijzigingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

Omdat dit een wijzigingsplan betreft, vormen de regels van het moederplan de basis. Om het wijzigingsplan zelfstandig leesbaar te maken is er voor gekozen om de regels uit het moederplan in zijn geheel over te nemen in dit wijzigingsplan.

4.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In de bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken worden gebouwd.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.

4.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Groen:

Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen zijn begrepen. Om snel in te kunnen spelen op de behoefte om dergelijke voorzieningen te realiseren zijn ze bij recht binnen deze bestemming toegestaan. Hierbij geldt een maximale hoogte van 4 m en maximale oppervlakte per bouwwerk van 15 m2.

Ten slotte mogen parkeerplaatsen worden gerealiseerd, mits via een omgevingsvergunning is afgeweken van de gebruiksregels.

Artikel 4 Woongebied:

De op de verbeelding voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en de bijbehorende openbare ruimte.

In het uitwerkingsplan 'Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking' is geregeld dat in het totale plangebied maximaal 22 woningen mogen worden gerealiseerd. Het aantal woningen dat zal worden gerealiseerd is echter minder. Omdat de wijzigingsbevoegdheid (welke de basis vormt voor dit wijzigingsplan) niet de mogelijkheid biedt tot het aanpassen van het aantal woningen, blijft het maximum aantal van 22 behouden. Het realiseren van de 13 woningen binnen het plangebied is binnen de geldende regeling wel gewoon mogelijk.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

In de afwijkingsbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken ten behoeve van het vestigen van een zorgwoning. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

4.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel :

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels :

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Verder is een bepaling opgenomen die kinderopvang tot 6 kinderen onder bepaalde omstandigheden toestaat in woningen. Dit betreft gastouderopvang, maar ook kleinschalige kinderdagverblijven. Een van de uitgangspunten is dat deze functie wel in de woonomgeving past en dat de uitstraling van het pand als woning behouden blijft.

Tot slot is een regeling opgenomen met betrekking tot de parkeernormen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels :

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels :

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

4.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Ten slotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 9 Overgangsrecht :

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 10 Slotregel :

Hier staat de benaming van dit wijzigingsplan vermeld.

4.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 5.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 5.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. De grond binnen het plangebied is nog in eigendom van Rentree. Later wordt de grond overgedragen aan de initiatiefnemers van het CPO.

De kosten voor het opstellen van het wijzigingsplan kunnen verhaald worden op de initiatiefnemer. Met Rentree is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Inspraak

Voor dit wijzigingsplan is geen inspraak gehouden. Het wijzigingsplan bevat slechts een kleine wijziging ten opzichte van het uitwerkingsplan 'Centraal gebied Rivierenwijk, 1e uitwerking'. Over dat plan zijn de omwonenden reeds op de hoogte.

Aangezien de locatie al eerder is opgenomen in het bestemmingsplan en in het daarop volgende uitwerkingsplan, en er toen geen bezwaren kenbaar zijn gemaakt tegen de ontwikkeling, is besloten om de inspraak op het wijzigingsplan achterwege te laten. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp wijzigingsplan.

5.3.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Onderhavig wijzigingsplan betreft het verschuiven van een bestaand bestemmingsvlak en maakt daarmee geen nieuwe woningen mogelijk. Er is daarom geen sprake van een provinciaale belang. Vooroverleg met de provincie kan daarom achterwege blijven.

Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig.

Het Waterschap Groot Salland is via het doorlopen van de watertoets betrokken bij het concept uitwerkingsplan. Het resultaat van de watertoets is dat er geen waterschapsbelang is. Het plan betreft slechts het verschuiven van een bestaand bestemmingsvlak en maakt geen nieuwe woningen mogelijk.