direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zutphenseweg 23
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.W026-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De Gasunie heeft een verzoek ingediend tot het wijzigen van het bestemmingsplan 'Bergweide, Kloosterlanden - Hanzepark, Veenoord', ten behoeve van het toevoegen van twee risicobronnen op het eigen terrein aan de Zutphenseweg 23.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Beschrijving ligging

Het plangebied ligt binnen het bedrijventerrein Bergweide, op het terrein van de Gasunie. De Zutphenseweg ligt ten zuiden van de tweede Havenarm, ten westen van de Hanzeweg en ten noorden van de Zutphenseweg.

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W026-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Zutphenseweg 23"

De begrenzing van het plangebied "Zutphenseweg 23" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W026-VG01_0002.png" Begrenzing plangebied "Zutphenseweg 23"

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit wijzigingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Gasunie Transport Services B.V onderhoudt een groot netwerk van ondergrondse hogedruk gasleidingen. Om tijdens werkzaamheden aan het netwerk de klanten met aardgas te kunnen blijven bevoorraden worden gasflessenwagens ingezet. Deze wagens vervoeren met aardgas gevulde flessen. Deze worden op het netwerk aangesloten zodat een leidingsegment tijdelijk uit bedrijf kan worden genomen. Op de locatie Zutphenseweg 23 worden de flessen gevuld.

In de huidige situatie is er een vulvoorziening aanwezig op het perceel Zutphenseweg 23, echter deze dient gemoderniseerd te worden. Naast deze modernisering wordt ook het terrein heringericht. In de huidige situatie (zie luchtfoto) is een vijver aanwezig en staat diverse bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W026-VG01_0003.png" Luchtfoto huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W026-VG01_0004.png"

Inrichting huidige situatie

2.2 Nieuwe situatie

De huidige vulvoorziening dient gemoderniseerd te worden. Door de werkzaamheden zal het gebouw worden verplaatst. Met deze verplaatsing zal ook de risicocontour verplaatst worden.

Het gasontvangstation is al enige tijd niet meer ingebruik. Er is in de nieuwe situatie sprake van een andere technische installatie welke in het noorden van het perceel in een compressorgebouw wordt geinstalleerd. Dit compressorgebouw dient aangeduid te worden als risicobron.

De opstelplaats voor trailers is ook een risicobron. In de huidige situatie is hier geen aanduiding voor opgenomen op de verbeelding. In onderhavig wijzigingsplan is ook deze opstalplaats aangeduid als risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W026-VG01_0005.png"

2.3 Bestemmingsplan

Huidig bestemmingsplan

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan Bergweide, Kloosterlanden - Hanzepark, Veenoord, vastgesteld op 30 oktober 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W026-VG01_0006.png"

fragment bestemmingsplan 'Bergweide, Kloosterlanden - Hanzepark, Veenoord'

Het perceel Zutphenseweg 23 kent in het huidige bestemmingsplan twee enkelbestemmingen en een dubbelbestemming, alsmede enkele functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen.

Binnen de bestemming Bedrijf is geregeld dat deze locatie bestemd is voor een nutsvoorziening. Ook betreft het een risicobron van een bevi.

Rond deze bestemming Bedrijf is een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasontvangststation' opgenomen.

In de bestemming Bedrijventerrein geldt de functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 4.2 en een maximale bouwhoogte van 15 meter.

Ter plaatse van de gasleiding ligt de dubbelbestemming 'Leiding-Gas'.

Toetsing aan het bestemmingsplan

Activiteiten op perceel Zutphenseweg 23   Aanpassing in bestemmingsplan   Besluit  
verwijderen van het gasontvangstation   1. verwijderen van de bestemming 'Bedrijf' en functieaanduiding 'nutsvoorziening'.
2 verwijderen van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-gasontvangstation'
3 verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – risicobron' (in regels aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijventerrein – risicobron')  
1 Nu niet aanpassen, meenemen in volgende herziening
2 Aanpassen met wijziging op grond van artikel 26.1. Resultaat is dat binnen deze plangrens de aanduiding niet opgenomen wordt.
3 Bestemming Bedrijf wordt niet opgenomen in dit plan, de aanduiding blijft behouden en beslaat dan ook een deel van de opstelplaats.  
plaatsen van compressorgebouw (inclusief installatie)   Toevoegen aanduiding 'risicobron'   Aanpassen op grond van artikel 26.3: toevoegen 'specifieke vorm van bedrijventerrein-risicobron'*  
vergroten, verplaatsen van de opstelplaats   Toevoegen aanduiding 'risicobron'   Aanpassen op grond van artikel 26.3: toevoegen 'specifieke vorm van bedrijventerrein-risicobron'*  
verplaatsen van een loods   geen   nvt  
verplaatsen van de gasleiding   verplaatsen dubbelbestemming 'Leiding-Gas'   Nu niet aanpassen, meenemen in volgende herziening  

*In het bestemmingsplan worden de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein-risicobron' en 'specifieke vorm van bedrijf-risicobron' door elkaar heen gebruikt. De bedoeling is echter hetzelfde, het gaat om de aanduiding Risicobron. Op de verbeelding bij het wijzigingsplan is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-risicobron' opgenomen.

Voor het verplaatsen van de gasleiding is al een omgevingsvergunning (aanleg) verleend, het is niet noodzakelijk om de dubbelbestemming op dit moment te verplaatsen. De bescherming van de leiding komt niet in het geding doordat de locatie gelegen is op eigen terrein van de Gasunie.

De bestemming 'Bedrijf' valt buiten het wijzigingsplan. Zoals hierboven vermeld wordt wel een deel van gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation' verschoven. Voor het overige blijft de bestemming alsmede de overige aanduidingen gelijk, het blijft onderdeel van het bestemmingsplan Bergweide. Een deel van de nieuwe opstelplaats valt dan binnen deze bestemming. Dit is qua bestemming geen probleem. Ook blijft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-risicobron' behouden, waardoor dit deel van de opstelplaats ook aangeduid is als risicobron.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees- en rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Structuurvisie Buisleidingen

Het doel van deze Structuurvisie is om ruimte vrij te houden in Nederland voor de aanleg van toekomstige buisleidingen van nationaal en internationaal belang voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De Structuurvisie Buisleidingen is een nadere uitwerking van het nationale belang zoals is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die de Rijksoverheid heeft uitgebracht in het kader van de actualisatie decentralisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Daarin is bepaald dat het netwerk aan buisleidingen essentieel voor de energievoorziening en voor het veilig vervoeren van gevaarlijke stoffen is. Buisleidingtransport blijft de komende decennia een wezenlijke rol vervullen in de Europese gas- en grondstoffenmarkt. De vraag naar buisleidingtransport en daarmee de vraag naar nieuwe leidingen en leidingverbindingen zal nog toenemen. Het Rijk kiest in verband met het vergroten van de concurrentiekracht voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur. Borgen van ruimte voor buisleidingen voor transport van (gevaarlijke) stoffen is daarvoor een belangrijke randvoorwaarde. De nationale belangen die het Rijk in die Structuurvisie vastlegt, worden gerealiseerd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.1.3 Conclusie Europees- en rijksbeleid

Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen en er is geen sprake van enige vorm van belemmeringen met betrekking tot de doelen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op het perceel zijn geen leidingen aanwezig die in de Structuurvisie Buisleidingen aangemerkt zijn als nationaal belang. Gezien het voornoemde wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. Het betreft het integrale, provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De rode draden van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel. Deze is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W026-VG01_0007.png"

Afbeelding 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie provincie Overijssel

Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de bestuursfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. De omschreven drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie, of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Het plangebied is niet gelegen binnen de EHS of een Natura 2000-gebied. Daarnaast maakt het eveneens geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied. Titel 2.18 van de Omgevingsverordening gaat in op Externe veiligheid. Dit wijzigingsplan voorziet het toevoegen van de aanduiding risicobron. Voor deze wijzigingen zijn geen specifieke bepalingen opgenomen in de verordening. Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsverordening Overijssel zich niet verzet tegen dit bestemmingsplan.

  • 2. Beleidsambities en Gebiedskenmerken

Normaliter dienen ruimtelijke ontwikkelingen te worden getoetst aan het geldende ontwikkelingsperspectief en de gebiedskenmerken. In voorliggend geval is echter sprake van het verplaatsen van de aanduiding Risicobron. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt geen visie gegeven hoe om te gaan bij aanpassingen van risicobronnen.

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt er een modernisering van de gasvulvoorziening plaats. Hierdoor wordt de energiezekerheid en –veiligheid beter gewaarborgd. In voorliggend geval betreft het dan ook een project waarbij sprake is van maatschappelijk belangen. Van negatieve effecten op natuurgebieden of andere waarden is geen sprake. Het toetsen van de ontwikkeling aan het geldende ontwikkelingsperspectief of de gebiedskenmerken wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Resumerend wordt gesteld dat de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Overijssel zich niet verzetten tegen de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Bergweide, Kloosterlanden - Hanzepark, Veenoord

Het kader van dit wijzigingsplan is het geldende bestemmingsplan Bergweide, Kloosterlanden - Hanzepark, Veenoord. In dit bestemmingsplan zijn de bestaande Bevi-inrichtingen (de risicobedrijven) positief bestemd. Voor de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Onderhavig wijzigingsplan past binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

Het hogere gebied onder het industrieterrein Bergweide is vermoedelijk terug te voeren op het ophogen van het terrein voor de aanleg van het industrieterrein. Op basis van deze gegevens geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor is het niet nodig om een dubbelbestemming Archeologie op te nemen.

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig. Ook zijn er geen monumenten in het plangebied aanwezig.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).


In voorliggend geval gaat het niet om het vestigen van een nieuwe functie op het perceel. Het gaat om het verplaatsen van de aanduiding Risicobron. Voor de risicobronnen gelden de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De betreffende risicobronnen zijn niet relevant in het kader van milieuzonering.

4.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

De in dit wijziginsplan besloten ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Het toetsen van de voorgenomen ontwikkeling aan de aspecten industrielawaai, wegverkeers- en railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Voor de te verlenen omgevingsvergunning activiteit milieu is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is voor de volledigheid bijgevoegd in Bijlage 1.

4.2.3 Luchtkwaliteit

De wijziging van het bestemmingsplan betreft het toevoegen van twee risicobronnen op de verbeelding. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit en hoeft niet nader onderzocht te worden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.2.4 Bodem

De wijziging van het bestemmingsplan betreft het toevoegen van twee risicobronnen op de verbeelding. Voor deze wijziging is het niet nodig om een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN-5740 uit te voeren.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.2.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Toetsing van de norm vindt plaats op verblijfplaatsen van mensen die in de regelgeving zijn gedefinieerd als (beperkt) kwetsbare objecten. Dit zijn in hoofdzaak gebouwen waarin mensen kunnen verblijven. Daarbij zijn de (beperkt) kwetsbare objecten binnen het risico veroorzakende bedrijf uitgezonderd.

Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer

Op 4 juli 2007 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer.

  Overschrijding
grenswaarde PR
(10-6) voor
kwetsbare objecten  
Overschrijding
richtwaarde PR (10-6)
voor beperkt
kwetsbare objecten  
Overschrijding
oriëntatiewaarde
(OW) Groepsrisico  
Toename
Groepsrisico  
Bedrijventerrein   Niet acceptabel
 
Acceptabel onder
voorwaarden:
gewichtige redenen
 
Acceptabel onder
voorwaarden
optimaal
planontwerp
 
Acceptabel onder
voorwaarden:
optimaal planontwerp  

De risicobronnen binnen dit plangebied voldoen aan de gestelde ambitieniveaus. Het wijzigingsplan wordt opgesteld om de risicobronnen formeel op de verbeelding vast te leggen.

Beoordeling

De compressorinstallatie met de bijbehorende aardgastrailers vallen niet onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI). Vanwege de zorgvuldige ruimtelijke inpassing zijn de risico's ten gevolge van de inrichting wel onderzocht door middel van een kwantitatieve risicoanalyse.

De kwantitatieve risicoanalyse is uitgevoerd met het rekenmodel SAFETI-NL versie 6.54. Het betreft het rapport “Kwantitatieve risicoanalyse CNG inrichting Deventer i.v.m. nieuwbouw en drukverhoging, d.d. 15 juli 2016" (zie Bijlage 2). Het rapport is beoordeeld door het Kennispunt externe veiligheid van samenwerkende overheden in Overijssel en akkoord bevonden.

De onderzochte met aardgas gevulde flessentrailers met een druk van 250 bar veroorzaken een PR 10-6 plaatsgebonden risico. Deze contour valt binnen de inrichtingsgrenzen uitgezonderd aan de noordzijde. Hier valt de contour deels over open water. Er bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour uitgezonderd de beperkt kwetsbare objecten binnen de eigen inrichting. Die zijn van toetsing uitgezonderd

Uit het rapport blijkt dat er geen groepsrisico wordt berekend. Het groepsrisico behoeft derhalve ook niet te worden verantwoord. Vermeldenswaardig is wel dat de nieuwe aardgasflessen zijn vervaardigd van een glasvezelversterkt kunststof die poreus wordt in een brand. Dit is veiliger dan de voormalige stalen flessen waarbij een mogelijk scenario is dat in een brand de flessen uiteindelijk exploderen waarbij de scherven zich in de omgeving verspreiden.

De beschreven situatie voldoet ruimschoots aan het gestelde ambitieniveau voor bedrijventerreinen in de Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015.

De aanwezige risicobronnen, te weten het compressorgebouw en de opstelplaats van de aardgastrailers, worden in het bestemmingsplan verankerd door de aanduiding “risicobron” op de verbeelding. Door deze verankering wordt de PR 10-6 risicocontour binnen de inrichtingsgrenzen gehouden.

4.2.6 Ecologie

Dit wijzigingsplan heeft geen betrekking op fysieke ruimtelijke ingrepen, alleen op een planologische aanduiding. Daarmee worden eventueel aanwezige beschermde waarden niet aangetast en hoeft er geen ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

De fysieke ingrepen zoals het oprichten van het gebouw en het plaatsen van de compressorinstallatie zijn uit te voeren zonder aanpassing van het bestemmingsplan.

4.2.7 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

Het thema duurzaamheid heeft met name betrekking op nieuwe ontwikkelingen. Aangezien in dit wijzigingsplan 'Zutphenseweg 23' geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, hoeft er in het wijzigingsplan geen extra aandacht aan duurzaamheid te worden besteed.

4.3 Leidingen en kabels

In het plangebied bevindt zich een deel van een hogedrukaardgasleiding. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker transport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving is het van belang minimale (bouw)afstanden in acht te nemen. Om deze afstanden veilig te stellen is een dubbelbestemmingen voor de betreffende leiding opgenomen. Dit betreft de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

Reguliere kabels en leidingen, zoals telecomkabel en riolering, liggen over het algemeen onder openbaar toegankelijke bestemmingen. Deze kabels en leidingen brengen geen gevaar voor personen en goederen met zich mee en worden daarom niet specifiek bestemd of aangeduid.

4.4 Waterhuishouding

Watertoetsproces
De watertoets is een wettelijke verplichting voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene) ruimtelijke plannen en besluiten met als doel negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het wijzingsplan heeft alleen betrekking op een aanpassing van de aanduiding 'risicobron' en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan is slechts sprake van een planologische wijziging. De feitelijke situatie verandert niet. Door de wijziging van het bestemmingsplan blijft het verhard oppervlak derhalve nagenoeg gelijk, waardoor geen problemen met de waterberging worden verwacht.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast.

Boringsvrije zone (drinkwater)

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale beleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel. In dit wijzigingsplan wordt uitsluitend geregeld dat de risicobronnen op de verbeelding worden aangeduid. Er zal geen sprake zijn van gevolgen voor drinkwater.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Overstromingsparagraaf

Het plangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het uitwerkingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders.

Vanuit de Deltawet is sinds 2014 voor Deventer de Deltabeslissing Waterveiligheid van belang. Centraal in de Deltabeslissing Waterveiligheid staan nieuwe normen voor de waterveiligheid, gebaseerd op de risicobenadering.

In het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen bij Deventer reeds uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect moeten hebben.

Vanaf 2017 worden in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma de dijkversterkingsopgaven verkend. Het dijktraject bij Deventer is daar onderdeel van. Deze toetsronde wordt uitgevoerd in de periode 2017-2023.

Omdat het Deltaprogramma nog in ontwikkeling is, is dit formeel nog geen toetsingskader. Het huidig beleid betreft de Beleidsregels Grote Rivieren, de Waterwet en de daarbij behorende Waterbesluit en Waterregeling.

4.5 Verkeer en parkeren

Het voorzien van de verbeelding van de aanduiding 'risicobron' is geen ontwikkeling die extra verkeersbewegingen danwel parkeerbehoefte met zich mee brengt. Er hoeft fan ook gene verdere aandacht besteed te worden aan dit onderwerp in dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de planregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het wijzigingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak en bouwperceel.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Bedrijventerrein

Staat van bedrijfsactiviteiten
In deze bestemming zijn, om te beginnen, bedrijven toegestaan die zijn vermeld in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze bijlage maakt deel uit van de regels. Door middel van aanduidingen is aangegeven welke categorie bedrijven, waar is toegestaan. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn bij de diverse bedrijven voor de diverse milieufactoren, zoals geur, stof en geluid, afstandsmaten aangegeven. Het gaat daarbij om afstanden van bedrijven tot woonbebouwing (rustige woonwijken).

De bij een bepaald bedrijf aangegeven grootste afstand is bepalend voor de categorie-indeling:

milieucategorie   grootste afstand  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  
5.1   500 m  


Bevi's
In deze bestemming komen "bevi's" (inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met een bepaald veiligheidsrisico buiten de inrichting) voor. Rond bevi's ligt een 10-6 PR contour, zodanig dat buiten die zone niet het -maatgevende- plaatsgebonden risico van meer dan 10-6 per jaar wordt veroorzaakt. Het plaatsgebonden risico is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen omschreven als: "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is".
De plaats van de feitelijke risicobron is in het bestemmingsplan vastgelegd op de bestaande plaats. Verschuiving van die bron binnen het bedrijf houdt tevens een veranderend groepsrisico in. De wetgever stelt expliciet dat over een dergelijke verandering van het groepsrisico een ruimtelijk besluit genomen moet worden.
Het risico van een risicobron / bevi kan in de praktijk afnemen doordat ter zake technische maatregelen (bijv. installatie van een blussysteem) worden getroffen.

Kantoren
Als kantoren zijn in deze bestemming alleen toegestaan kantoren die horen bij en gebonden zijn aan een bedrijf, tot 30% van de brutovloeroppervlakte van het bedrijf, met een maximum van 1500 m².
Een bijzonderheid is daarbij in dit plan dat er een oppervlaktebeperking geldt voor kantoren binnen een veiligheidszone rond een "bevi". In het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt een gebouw, waarin een kantoor met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1500 m² is gevestigd, aangemerkt als een "kwetsbaar object", dat in die veiligheidszone niet is toegestaan. De bedoelde oppervlaktebeperking geldt niet voor kantoren die horen bij en gebonden zijn aan een bevi en die reeds groter zijn dan 1500 m².

Brandweer en andere hulpdiensten
Naast de bestaande brandweerkazerne zijn ook andere soortgelijke openbare en bijzondere diensten toegestaan in deze bestemming en worden daarmee beschouwd als een vorm van bedrijvigheid.

Overige voorzieningen
Binnen deze bestemming zijn naast bedrijfsvestigingen en aanverwante voorzieningen ook wegen met bijbehorende voorzieningen toegestaan, ter ontsluiting van de betreffende bedrijven. Tevens zijn fiets- en voetpaden, water, groen, parkeervoorzieningen, nutsgebouwtjes e.d. toegestaan.

Bouwbepalingen
Aan het bouwen van gebouwen op het bedrijfsterrein zijn alleen die eisen betreffende situering, oppervlakte en andere maatvoering gesteld, die nodig zijn om een ruimtelijk en planologisch verantwoorde invulling van het gebied te verkrijgen. In dat kader dienen gebouwen gebouwd te worden op een bepaalde afstand tot wegen en tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen. De hoogtemaat van de gebouwen is zo bepaald dat deze overeen komt met de stedenbouwkundig beoogde zonering bouwhoogte. Dergelijke eisen zijn ook gesteld aan de hoogte van buitenopslag.

In het algemeen worden op bedrijventerreinen geen nieuwe bedrijfswoningen meer toegestaan. Alleen in uitzonderlijke situaties kan nog worden aangetoond dat men een bedrijfswoning nodig heeft met het oog op de bedrijfsvoering. Het plan bevat een wijzigingsbevoegdheid om in een dergelijk uitzonderlijk geval, als de noodzaak overtuigend is aangetoond, een bedrijfswoning toe te staan.

Afwijking ondergronds bouwen
Via een daartoe opgenomen bevoegdheid kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van de bouwbepalingen zodanig dat er zonder de afstands- en andere bovengrondse bepalingen, ondergronds kan worden gebouwd.

Omvang mobiele verblijfsvoorzieningen
Specifieke gebruiksregels zijn opgenomen om de omvang van de mobiele verblijfsvoorzieningen te regelen. Deze voorzieningen zijn geen bouwwerken; en vallen daarom niet onder de bouwbepalingen.

Buitenopslag
De situering en hoogte van buitenopslag (opslag buiten bouwwerken) zijn aan maten gebonden, ter voorkoming van wezenlijke aantasting van het straatbeeld en de uitstraling van het terrein.

Afwijking ander soort bedrijf
Als er zich een bedrijf voor vestiging aandient dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie valt dan ter plaatse is toegestaan, bijvoorbeeld in categorie 4.1, waar categorie 3.2 is toegestaan, dan kan dat bedrijf mogelijk toch worden ingepast. Via een afwijkingsmogelijkheid kan dat bedrijf worden toegestaan, mits het, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kan worden gelijkgesteld met bedrijven die op de betreffende plaats als recht zijn toegestaan.
Bij de omgevingsvergunning kan worden bezien of eventuele maatregelen mogelijk en toereikend zijn.

Wijzigingsbevoegdheid bedrijfswoningen
In principe worden geen nieuwe bedrijfswoningen in het gebied toegelaten. Echter, in uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden, kan via deze wijzigingsbevoegdheid een bedrijfswoning worden toegestaan.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Artikel 4 Leiding - Gas

De in het gebied aanwezige gasleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook heeft deze dubbelbestemming gekregen. Binnen deze dubbelbestemming gelden bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Door de regel dat voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, kan controle worden uitgeoefend op met name grondroeringen (bijv. graafactiviteiten in het kader van bouw- en andere activiteiten).

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 6 Algemene bouwregels

De bepaling 'Gelding bestaande afmetingen, afstanden en percentages' dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegestaan, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tot slot is een regeling opgenomen met betrekking tot de parkeernormen en laden en lossen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

De zone 'Vrijwaringszones straalpad' dient om te voorkomen dat bouwwerken door hun bouwhoogte de functie van het straalpad verstoren.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan op relatief ondergeschikte punten afgeweken worden van de bepalingen van het plan. Het gaat daarbij om het realiseren van nutsvoorzieningen van beperkte omvang, ondergeschikte afwijkingen van diverse in het plan getrokken grenzen, het in beperkte mate afwijken van de diverse maten en percentages en het -onder voorwaarden- bouwen van antenne- en telecommasten.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijziging omvang en ligging van bestemmingen en aanduidingen
Het plan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee, tijdens de looptijd van het plan, desgewenst grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduiding kunnen worden verschoven. Per bestemming en aanduiding is, daarop afgestemd, de maximale grensverschuiving en de maximale oppervlaktewijziging aangegeven. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.

10.2 Wijziging toevoeging, uitbreiding en verplaatsing bevi en 10.3 Wijziging verkleining en verwijdering bevi

Met deze wijzigingsbevoegdheden kan een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - risicobron' onder voorwaarden worden toegevoegd, uitgebreid, verplaatst, verkleind of verwijderd.

10.4 Wijziging vestiging horeca categorie 1
Deze wijzigingsbevoegdheid maakt de vestiging van een horecabedrijf, horeca categorie 1, mogelijk op een locatie langs een ontsluitingsweg, onder specifiek bepaalde voorwaarden. Dit geschiedt op basis van het gemeentelijk detailhandels- en horecabeleid.

10.5 Wijziging bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten en 10.6 Wijziging bijlage 3 Inrichtingen Wet Geluidhinder

Deze wijzigingsbevoegdheden dienen om deze bijlagen actueel en in overeenstemming met hogere regelgeving te houden.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel is een verwijzing naar het bestemmingsplan 'Bergweide, Kloosterlanden - Hanzepark, Veenoord' opgenomen en is bepaald dat de regels uit dat bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing zijn op onderhavig wijzigingsplan.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 12: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 13: Slotregel

Hier staat de benaming van dit wijzigingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft het toevoegen van twee risicobronnen op de verbeelding. Dit valt niet onder een van de hierboven benoemde categorien. Binnen het plan Zutphenseweg 23 is geen sprake is van aangewezen bouwplannen, waardoor de gemeente niet in de mogelijkheid en verplicht is om eventuele kosten te verhalen en er derhalve geen verplichting is om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Inspraak

Dit wijzigingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het plan is overeenkomstig het vastgesteld ruimtelijk beleid. Het past binnen de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan 'Bergweide, Kloosterlanden - Hanzepark, Veenoord'. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp wijzigingsplan.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Rijk:

Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.

Provincie:

Het wijzigingsplan is voorgelegd aan de provincie op 28 februari 2017. De provincie heeft aangegeven geen belemmeringen te zien en gaan akkoord met het uitvoeren van het wijzigingsplan.

Waterschap:

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 28 februari 2017 op de hoogte gebracht van het plan via de digitale watertoets. Omdat het in het plan gaat over het verplaatsen van de aanduiding voor de risicobron geldt dat er geen sprake is van een waterbelang. Verder vooroverleg met het waterschap is niet nodig.