direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bathmenseweg 2a en Paddensteeg 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P408-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied, 1e herziening" van gemeente Deventer ten behoeve van ontwikkeling van de bedrijfslocatie aan de Bathmensweg 2a in Lettele en het verbeteren van de milieu-planologische situatie tussen de bedrijfs- en woonbestemming. Daarnaast voorziet het plan in de beëindiging van het agrarisch bedrijf aan de Paddensteeg 2 in Deventer.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m² aan de Bathmenseweg 2a. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken worden aan de Paddensteeg 2 landschapsontsierende gebouwen met een oppervlak van 689 m² gesloopt en wordt de agrarische bestemming gewijzigd naar een woonbestemming.

In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied aan de Bathmenseweg 2a in Lettele is gelegen ten noorden van Bathmen in het buitengebied van gemeente Deventer. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Diepenveen, sectie L, nummers 387 en 386.

Het plangebied aan de Paddensteeg 2 in Deventer is gelegen ten zuidwesten van Bathmen in het buitengebied van gemeente Deventer. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Deventer, sectie I, nummer 1.762.

In de volgende figuur is de globale ligging van de plangebieden weergeven.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0001.png"

Figuur 1. Uitsnede topografische kaart locatie.

De begrenzing van het plangebied aan de Bathmenseweg 2a in Lettele is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0002.png"

Figuur 2. Begrenzing plangebied.

De begrenzing van het plangebied aan de Paddensteeg 2 in Deventer is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0003.png"

Figuur 3. Begrenzing plangebied.

1.3 Geldende bestemmingsplan

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied, 1e herziening", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 maart 2017.

Binnen de grenzen van het plangebied aan de Bathmenseweg 2a in Lettele geldt de bestemming 'Wonen' en 'Bedrijf'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast is ter plaatse de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', 'vrijwaringszone - molenbiotoop 300' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop 200' van toepassing.

In de volgende figuur is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0004.png"

Figuur 4. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.

Binnen de grenzen van het plangebied aan de Paddensteeg 2 in Deventer geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Landschap - 1'. Daarnaast is ter plaatse de bouwaanduiding 'karakteristiek' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing.

In de volgende figuur is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0005.png"

Figuur 5. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.1.1 Bathmenseweg 2a

In de huidige situatie is aan de Bathmenseweg 2a in Lettele een bedrijf in reparatie en handel in heftrucks gevestigd. Ter plaatse is een bedrijfsgebouw van ongeveer 100 m² aanwezig. Dit gebouw is niet geschikt voor de opslag van heftrucks waardoor veel van de heftrucks en het losse materiaal buiten in de open lucht en in een container worden opgeslagen. Dit is niet wenselijk voor de levensduur van de heftrucks en het losse materiaal, maar ook niet voor het aanzicht op de locatie. Het huidige bouwvlak is ongeveer 925 m² groot.


In de volgende figuur is een luchtfoto weergeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0006.png"

Figuur 6. Luchtfoto huidige situatie

2.1.2 Paddensteeg 2

In de huidige situatie is aan de Paddensteeg 2 in Deventer een voormalig rundveehouderij gevestigd. Er zijn al geruime tijd geen dieren meer aanwezig en er wordt niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van een deel van de bedrijfsgebouwen, wat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet ten goede komt. In de huidige situatie is al een start gemaakt met het renoveren van de boerderij. Het huidige bouwvlak is ongeveer 0,93 hectare groot.

In de volgende figuur is een luchtfoto weergeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0007.png"

Figuur 7. Luchtfoto huidige situatie

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

2.2.1 Bathmenseweg 2a

In de toekomstige situatie wordt het bedrijf aan de Bathmenseweg 2a in Lettele uitgebreid met een nieuwe bedrijfsgebouw van 400 m². Op deze wijze kunnen de heftrucks en het losse materiaal overdekt opgeslagen worden. Dit komt de levensduur van de heftrucks en het losse materiaal ten goede. Ook komt de losse container te vervallen en zal worden verwijderd. Hierdoor kent het erf geen verrommeling meer waardoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd.

Het nieuwe bedrijfsgebouw krijgt een logische plek op het erf, waarbij rekening gehouden is met de molenbiotoop, de plaatsing in het landschap en de opbouw van het erf. Hierbij is het uitgangspunt dat de woonbestemming en de bedrijfsbestemming gescheiden van elkaar blijven.

Vanwege de molenbiotoop dient het nieuwe gebouw zo dicht mogelijk bij de Bathmenseweg gerealiseerd te worden. Dit past bij de traditionele opbouw van het erf.

In de volgende figuur is een situatietekening weergeven van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0008.png"

Figuur 8. Situatietekening toekomstige situatie.

Het gebouw krijgt een sobere uitstraling met een hoofdzakelijk antracietkleur gepotdekselde gevelbeplating en een zadeldak om zoveel mogelijk overeenstemming te creëren met de andere aanwezige gebouwen. Er komen alleen roldeuren aan de zijde van de bestaande schuur zodat vanaf de openbare weg geen zicht komt op de bedrijfsmatige activiteiten. Wel komen aan de kant van de openbare weg een aantal raampartijen om overdag zoveel mogelijke natuurlijk licht te creëren in het gebouw.

De goothoogte zal ongeveer 5,5 meter bedragen en de nokhoogte zal onder de 9,35 meter van de molenbiotoop blijven. De exacte uitwerking van het ontwerp vindt in een later stadium plaats.

In de volgende figuur is een referentiebeeld van het nieuwe bedrijfsgebouw weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0009.png"

Figuur 9. Referentiebeeld toekomstig bedrijfsgebouw.

2.2.2 Paddensteeg 2

In de toekomstige situatie wordt aan de Paddensteeg 2 in Deventer de agrarische bestemming ingeleverd voor een woonbestemming en worden 689 m² (met asbestcorrectie) aan landschapsontsierende gebouwen gesloopt. Deze sloopmeters worden ingezet om het nieuwe bedrijfsgebouw van 400 m² aan de Bathmenseweg 2a in Lettele te realiseren.

In de volgende figuur is de te slopen bebouwing aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0011.png"

Figuur 10. Situatietekening en foto's te slopen gebouwen.

Na sloop van de gebouwen blijven de voormalige bedrijfswoning en twee schuren behouden. Daarnaast wordt een paardenbak gerealiseerd ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden.

In de volgende figuur is een situatietekening weergeven van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0012.png"

Figuur 11. Situatietekening toekomstige situatie.

De bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. De woning wordt gerenoveerd met inachtneming van de bouwstijl van de boerderij. De schuur naast de woning kent zijn oorspronkelijke fundatie en structuur. De vorige eigenaar heeft het omhulsel van de schuur in het verleden vervangen. Het voornemen is om de schuur te renoveren in de oorspronkelijke staat.

In de volgende figuur is een foto weergeven van de huidige situatie vs. de oorspronkelijke schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0013.png"

Figuur 12. Foto huidige situatie vs. oorspronkelijke situatie schuur.

De voormalige ligboxenstal achter de boerderij blijft eveneens behouden en zal gebruikt worden ten behoeve van een bedrijf aan huis. Deze schuur is nog in goede staat maar zal ook gedeeltelijk opgeknapt worden. Daarbij worden onder ander de grote deur vervangen door een lagere roldeur en de originele staldeuren door houten deuren met een schrootmotief.

In de volgende figuur is een foto weergeven van de huidige situatie vs. een referentiebeeld voor de te renoveren schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0014.png"

Figuur 13. Foto huidige situatie vs. referentie te renoveren schuur

2.3 Landschappelijke inpassing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.

Ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en in de omgeving is door een landschapsdeskundige een inpassingstekening opgesteld.

In de volgende figuur is de landschappelijke inpassingstekening voor de Bathmenseweg 2a opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0015.png"

Figuur 14. Landschappelijke inpassingstekening

Naast de landschappelijke inpassing van het plangebied wordt er ook één beukenboom aangeplant in de bestaande beukenrij aan de Bathmenseweg. In de volgende figuur is globaal (7) de indicatieve locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0016.png"

Figuur 15. Aanplant beuk

In de volgende figuur is de landschappelijke inpassingstekening voor de Bathmenseweg 2a opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0017.png"

Figuur 16. Landschappelijke inpassingstekening

De tekeningen maken onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor de gehele landschappelijk inrichtingsplannen wordt verwezen naar bijlage 3 en 4 van deze toelichting.

Hiermee wordt ter plaatse voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.

Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:

  • 1. Klimaatbestendige inrichting in 2050:
    Hierbij is het van belang dat het watergebruik beter wordt afgestemd op het beschikbare water en dat water langer wordt vastgehouden, dat functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving moeten meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem en dat de energietransitie naar een volledig duurzame energiewinning verder wordt gestimuleerd en ontwikkeld.
  • 2. Duurzame en circulaire economie:
    Hierbij is het van belang dat de gevolgen voor de economie, mede door de COVID-19 pandemie, zoveel mogelijk worden beperkt en dat bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra, naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, aansluiting wordt gehouden op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk en rekening wordt gehouden met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. Daarbij wordt ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors en worden investeringen gedaan in het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening in samenhang met het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving.
  • 3. Ontwikkeling Stedelijk Netwerk Nederland:
    Hierbij is het van belang dat wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden met een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's, dat de woningbouw een nieuwe, stevige impuls wordt gegeven en dat zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied wordt ontwikkeld, klimaatbestendig en natuurinclusief. Daarbij behouden grote open ruimten tussen de steden het groene karakter, wordt het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt en wordt de aansluiting op het groene gebied buiten de stad verbeterd.
  • 4. Geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied:
    Hierbij is het van belang dat de biodiversiteit wordt verbeterd, dat steeds meer richting wordt gegeven aan een duurzame kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap en dat wordt bijgedragen aan een landelijk gebied waarin het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.

Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.

Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van de ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en/of andere stedelijke voorzieningen. Op basis van de definitie voor een stedelijke ontwikkeling is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel vanaf 2017

De Omgevingsvisie Overijssel is het provinciaal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De provincie schrijft in haar visie dat er ruimte is voor initiatieven. Zij wil dat bewoners meer invloed hebben op de eigen leefomgeving. Er wordt daarom niet precies voorgeschreven wat er moet gebeuren, maar er wordt juist speelruimte gecreëerd waarbinnen lokale initiatieven tot bloei kunnen komen. Daarbij maakt samenwerking ontwikkelingen mogelijk. De provincie maakt graag ruimte aan initiatieven die bijdragen aan het realiseren van de kwaliteits- en beleidsambities. Leidende thema's zijn: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

3.2.1.1 Duurzaamheid

Door de klimaatverandering dringt het besef door dat verduurzaming noodzakelijk is. Efficiënter en zorgvuldiger omgaan met energie (duurzame energiehuishouding), grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen staan daarbij centraal. Dit uit zich onder andere in een toenemende aandacht voor gezond voedsel, dierenwelzijn en zorg voor het milieu. Voor de agrarische sector ziet de provincie één belangrijke opgave:

“Transitie naar een duurzame agrarische bedrijfsvoering, met – in antwoord op de veranderde eisen van consumenten en direct omwonenden – bijzondere aandacht voor volksgezondheid, dierenwelzijn en zorg voor het milieu (onder andere door ketenoptimalisatie). Dit biedt kansen om de concurrentiepositie van de agro- en foodsector – en daarmee de toegevoegde waarde voor de regionale economie – te versterken."

De provincie hanteert de volgende definitie van duurzaamheid:

"Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien."

Met het vooruitzicht op een veilige, gezonde en aantrekkelijke omgeving voor mensen, dieren en planten – voor nu én in de toekomst – is duurzaamheid voor de provincie dan ook een leidend principe bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

De provincie heeft vier duurzame kwaliteitsambities geformuleerd:

  • 1. Een klimaatbestendig Overijssel;
  • 2. Een duurzame energiehuishouding;
  • 3. Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie;
  • 4. Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Om te zorgen dat elk initiatief, groot of klein, bijdraagt aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de leefomgeving, stuurt de provincie via de Omgevingsverordening onder andere aan op een integrale aanpak van opgaven en op toekomstbestendigheid.

3.2.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wordt door de provincie gedefinieerd als:

"Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is."

Ruimtelijke kwaliteit gaat voor de provincie dus niet zozeer over 'mooi', maar vooral over 'goed': functioneel, mooi en toekomstbestendig. Ruimtelijke kwaliteit is geen luxe, maar maatschappelijke noodzaak. Ruimtelijke kwaliteit is van grote betekenis voor het vestigingsklimaat voor bedrijven, bewoners en de toeristische mogelijkheden van een gebied. En daarmee ook voor de werkgelegenheid. Met andere woorden: de inzet op ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan versterking van de sociaaleconomische positie van Overijssel.

Op provinciaal schaalniveau zijn zeven kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van de provinciale sturing op ruimtelijke kwaliteit. De zeven ambities luiden als volgt:

  • 1. Natuur als ruggengraat;
  • 2. Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • 3. Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • 4. Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • 5. Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • 6. Het contrast tussen dynamisch en luwe gebieden versterken;
  • 7. Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

Ruimtelijke kwaliteit wil de provincie realiseren door nieuwe initiatieven in de fysieke leefomgeving te verbinden met de bestaande kwaliteiten van Overijssel. Door deze benadering van ruimtelijke kwaliteit:

  • bevordert de provincie een weloverwogen locatiekeuze, vormgeving en inrichting van initiatieven, passend bij de identiteit van de plek;
  • beoogt de provincie dat ontwikkelingen en projecten in een tijdsperspectief worden geplaatst en ook in de verdere toekomst nog een functie kunnen vervullen;
  • wil de provincie de bestaande en hoog gewaardeerde verscheidenheid in Overijssel behouden en versterken en zo de belevingswaarde vergroten.

Om ruimtelijke kwaliteit te realiseren zijn drie zaken van belang:

  • een brede gebiedsgerichte blik en aanpak;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit in alle fases van het planproces;
  • een creatief, ontwerpend proces.

3.2.1.3 Sociale kwaliteit

De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In de Omgevingsvisie beperkt de provincie zich tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving. Op provinciaal niveau zijn drie kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van de sturing op sociale kwaliteit. Deze kwaliteitsambities luiden als volgt:

  • 1. Het Overijssels 'noaberschap' koesteren;
  • 2. Stimuleren van culturele identiteit;
  • 3. Verbinden van de lokale kennis en energie met de ontwikkeling van provinciaal beleid en de uitvoering van ruimtelijke opgaven.

Sociale kwaliteit realiseert de provincie door:

  • bewoners en 'gebruikers' te betrekken bij de ontwikkeling van haar provinciaal beleid en de uitvoering van projecten;
  • ruimte te bieden aan initiatieven van 'onderop'.

3.2.1.4 Uitvoeringsmodel

Initiatiefnemers kunnen ruimte voor ontwikkeling verdienen door te investeren in ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit.

Aan de hand van het uitvoeringsmodel kan bij een ruimtelijk initiatief op drie niveaus bepaald worden of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

  • 1. Generieke beleidskeuzes (behoefte);
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (ontwikkelingsvisie)
  • 3. Gebiedskenmerken (hoe uit te voeren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0018.png"

Figuur 16. Uitvoeringsmodel Overijssel.

3.2.1.5 Toetsing initiatief aan uitganspunten Omgevingsvisie Overijssel
3.2.1.5.1 Generieke beleidskeuzes

De omgevingsvisie biedt ontwikkelingsmogelijkheden voor schaalvergroting in de landbouw. Een dergelijke ontwikkeling die een impact heeft op de groene omgeving dient bij te dragen aan ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Daarnaast dient de ontwikkeling blijk te geven van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied dat in de omgevingsvisie wordt getypeerd als groene omgeving. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van natuur en landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. De ondergrond speelt hierbij een belangrijke rol; bijvoorbeeld bij de voedselproductie in de landbouw, de (drink)watervoorziening of als mogelijke bron of buffer voor duurzame energie.

Voor de Groene Omgeving gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van het agrarisch cultuurlandschap;
  • natuur als ruggengraat;
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken.


Toetsing:

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de kwaliteiten van natuur en landschap behouden en versterkt worden in samenhang met de voorgenomen ontwikkeling van op beide locaties. Daarmee past de ontwikkeling goed in de Groene Omgeving en sluit deze eveneens goed aan op de generieke beleidskeuzes.

3.2.1.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is gelegen in een gebied met het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

In onderstaande figuur is een kaartuitsnede weergeven van de ontwikkelingsperspectieven ter plaatse van de Bathmenseweg 2a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0019.png"

Figuur 17. Kaart ontwikkelingsperspectieven.

In onderstaande figuur is een kaartuitsnede weergeven van de ontwikkelingsperspectieven ter plaatse van de Paddensteeg 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0020.png"

Figuur 18. Kaart ontwikkelingsperspectieven.

Toetsing:

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in harmonie met andere functies in het gebied. In de directe omgeving van de Bathmenseweg 2a bevinden zich verschillende functies als wonen, bedrijf, sport, agrarisch, horeca en natuur. In de directe omgeving van de Paddensteeg 2 bevinden zich voornamelijk agrarische en woonfuncties.

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de kwaliteiten van natuur en landschap behouden en versterkt worden in samenhang met de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijf.

De ontwikkelingen op beide locaties passen dan ook goed in het kleinschalige mixlandschap.

3.2.1.5.3 Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

  • 1. de natuurlijke laag;
  • 2. de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. de stedelijke laag;
  • 4. de laag van de beleving.

De natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen en Beekdalen en natte laagtes

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

In onderstaande figuur is een kaartuitsnede weergeven van de natuurlijke laag ter plaatse van de Bathmensweg 2a:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0021.png"

Figuur 19. Kaart gebiedskenmerken natuurlijke laag.

De planlocatie is in de natuurlijke laag deels ook gelegen in een gebied dat is aangemerkt als Dekzandvlakte en ruggen. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing:

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie. Het betreft daarmee een relatief kleinschalige ontwikkeling welke geen ingrijpende gevolgen heeft voor de Dekzandvlakte en ruggen.

De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast met een aantal landschapselementen die geschikt zijn voor de dekzandgronden. Het landschappelijke inpassingsplan wordt toegelicht in paragraaf 2.3.

In onderstaande figuur is een kaartuitsnede weergeven van de natuurlijke laag ter plaatse van de Paddensteeg 2:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0022.png"

Figuur 20. Kaart gebiedskenmerken natuurlijke laag.

De planlocatie is in de natuurlijke laag deels gelegen in een gebied dat is aangemerkt als Beekdalen en natte laagtes. Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Toetsing:

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in ontwikkeling van een bestaand erf. Het betreft daarmee een relatief kleinschalige ontwikkeling welke geen ingrijpende gevolgen heeft voor de Beekdalen en natte laagtes.

De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast met een aantal landschapselementen die geschikt zijn voor de natte laagtes. Het landschappelijke inpassingsplan wordt toegelicht in paragraaf 2.3.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Oude hoevenlandschap


De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, etcetera. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit en beleving van het landschap.

De kwaliteit van het agrarisch cultuurlandschap wordt in Overijssel bepaald door de variatie op twee schaalniveaus: provinciaal en regionaal. Op schaal van de provincie door de manier waarop het 'open' landschappelijk patroon van de laagveengebieden en kleicomplexen van Noordwest-Overijssel, de lange lijnen in het Sallandse occupatiepatroon, de intimiteit van het Twentse boerenland en de stoere maat van de grote ontginningen van Noordoost-Overijssel van elkaar verschillen. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen.

In onderstaande figuur is een kaartuitsnede weergeven van de laag van het agrarisch cultuurlandschap ter plaatse van de Bathmenseweg 2a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0023.png"

Figuur 21. Kaart gebiedskenmerken laag van het agrarisch cultuurlandschap.

In onderstaande figuur is een kaartuitsnede weergeven van de laag van het agrarisch cultuurlandschap ter plaatse van de Paddensteeg 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0024.png"

Figuur 22. Kaart gebiedskenmerken laag van het agrarisch cultuurlandschap.

De planlocatie is in de laag van het agrarisch cultuurlandschap gelegen in een gebied dat is aangemerkt als het Oude hoevenlandschap. Dit landschap kenmerkt zich door verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erfen landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Ontwikkelingen:

  • Samenhang erven/essen/flanken/heide(ontginningen) / laagtes verdwijnt.
  • Open karakter van de essen wordt bedreigd door toename bebouwing, en grondgebruik bij voorbeeld boomteelt.
  • Vanwege de kleinschaligheid van het hoevenlandschap is dit landschapstype gevoeliger voor verandering dan bij voorbeeld het essenlandschap.
  • Schaalvergroting in de landbouw en toename van burgererven veranderen het karakter van dit kleinschalige werklandschap.

Toetsing:

De voorgenomen ontwikkelingen voorzien in ontwikkeling van een bestaand erf en een bestaande bedrijfslocatie aan de Bathmenseweg 2a en een bestaand erf aan de Paddensteeg 2. Het betreffen daarmee relatief kleinschalige ontwikkelingen welke geen ingrijpende gevolgen hebben voor het Oude hoevenlandschap.

De ontwikkeling wordt op beide locaties landschappelijk ingepast met een aantal landschapselementen die kenmerkend zijn voor dit type landschap. De landschappelijke inpassingsplannen worden toegelicht in paragraaf 2.3.

De stedelijke laag: verspreide bebouwing

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

De ligging van een stad of dorp in het landschap, op een kruispunt van infrastructuur of in de nabijheid van grondstoffen speelt een belangrijke rol in het functioneren ervan. Efficiëntie en bereikbaarheid zijn belangrijke vestigingsfactoren, maar daarbij wordt de kwaliteit, eigenheid en het onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker.

De ontstaansgeschiedenis is medebepalend voor de huidige identiteit en terug te vinden in de ruimtelijke opbouw van de kernen, maar ook in de economische en sociale dynamiek. Daarnaast hebben door de tijd heen veranderende ideeën over de ideale vormgeving van de stad invloed gehad op de ruimtelijke opbouw. Cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle gebouwen en structuren zijn hierbij vaak bepalend voor de stedelijke identiteit en de belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Zo is in Overijssel een rijk palet ontstaan aan onderscheidende steden en dorpen. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteit.

In onderstaande figuur is een kaartuitsnede weergeven van de stedelijke laag ter plaatse van de Bathmenseweg 2a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0025.png"

Figuur 23. Kaart gebiedskenmerken stedelijke laag.

In onderstaande figuur is een kaartuitsnede weergeven van de stedelijke laag ter plaatse van de Paddensteeg 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0026.png"

Figuur 24. Kaart gebiedskenmerken stedelijke laag.

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broeken heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende 'gewone' burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.

Bij de transformatie van de erven vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. Daarbij heeft de oorspronkelijke 'eenheid in handelen', waarbij iedereen ongeveer hetzelfde deed, plaats gemaakt voor 'diversiteit in handelen': iedereen doet op zijn erf zijn eigen 'ding'. De erven gaan daardoor binnen de landschappelijke eenheid steeds meer van elkaar verschillen. Nieuwe functies bepalen het aangezicht: of een erf in agrarisch gebruik is (grote stallen, werklijnen naar het landschap), er een aannemer of autobedrijf zit (kaal erf met een grote plaat verharding er omheen) of dat het bijvoorbeeld een woonerf is geworden (kleine erf, dicht in de beplantingen en een paardenweide). Deze verschillen zijn zowel in het landschap - als op luchtfoto's - heel goed te zien.

De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. De erven die vrijkomen worden steeds groter, met zoveel bebouwing en opstallen dat ze voor individuele burgers vaak te groot zullen zijn. Sloop van de stallen is in bepaalde situaties een optie, maar soms worden de erven hierdoor zo klein dat ze als het ware verdampen. Deze robuuste erfensembles kunnen door het bieden van ruimte voor extra (vervangende) bebouwing een alternatief bieden voor - een deel van - de woningbouw en bedrijvenopgave elders, mits dit bijdraagt aan de lokale / regionale sociaal-economische ontwikkeling. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen: sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling en expressie. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken als identiteitsdrager van erftransformaties benut. Gebiedsgewijze aanpak van herstel erven en bebouwing volgens het 'Streekeigen huis en erf' concept.

De ontwikkeling van nieuwe erven draagt bij aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.

Toetsing 

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie aan de Bathmenseweg 2a en een bestaande erf aan de Paddensteeg 2. De ruimte voor deze ontwikkelingen wordt geboden om een uniek, echt Overijssels erf te ontwikkelen welke verbonden is met de historie van het omliggende landschap. De kenmerkende erfstructuur blijft op deze wijze behouden en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd.

De ontwikkeling wordt op beide locaties landschappelijk ingepast met een aantal landschapselementen die kenmerkend zijn voor dit type landschap. De landschappelijke inpassingsplannen worden toegelicht in paragraaf 2.3.

De laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de leefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen schoonheid en nut. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze leefbaar en tot een belevenis.

Toetsing:

In de laag van de beleving worden diverse gebiedstypen onderscheiden. Het plangebied aan de Bathmensenweg 2a en de Paddensteeg 2 ligt in de gebiedstype: 'Donkerte'.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige donkerte gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.

De voorgenomen ontwikkeling op beide locties is niet in strijd met de ligging van het plangebied en zal in de toekomst ook deze donkerte te behouden.

3.2.1.6 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel vanaf 2017 verwoorde provinciaal ruimtelijke beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie Overijssel naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch worden verankerd.

Het initiatief heeft betrekking op de volgende onderwerpen: ‘Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik’ en ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’. De artikelen 2.1.3 en 2.1.6 uit de Omgevingsverordening Overijssel worden hierna beschreven en getoetst.

De Kwaliteitsimpuls Agro en Food is niet van toepassing omdat de voorgenomen ontwikkeling geen grootschalige uitbreiding van een agrarisch bedrijf betreft.

3.2.2.1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Artikel 2.1.3
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing:

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie aan de Bathmenseweg 2a en een bestaand erf aan de Paddensteeg 2.

Aan de Bathmenseweg 2a wordt het bedrijf uitgebreid met een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m². Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische functie, waarbij de locatie van het nieuwe gebouw zorgvuldig is gekozen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de molenbiotoop.

Aan de Paddensteeg 2 wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Door sloop van deze gebouwen wordt het mogelijk om aan de Bathmenseweg 2a het nieuwe bedrijfsgebouw te realsieren. Na sloop van de gebouwen blijven de woning en een tweetal schuren als bijgebouwd behouden. Daarnaast wordt op de plek van de te slopen gebouwen een paardenbak aangelegd voor het hobbymatig houden van paarden. Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Door sloop van de oude stallen wordt verloedering van het landschap tegengegaan.

De ontwikkeling sluit daarmee aan bij de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Artikel 2.1.6
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde inartikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing:

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie aan de Bathmenseweg 2a en van een bestaand erf aan de Paddensteeg 2

Aan de Bathmenseweg 2a wordt het bedrijf uitgebreid met een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m². Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische functie, waarbij de locatie van het nieuwe gebouw zorgvuldig is gekozen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de molenbiotoop.

Aan de Paddensteeg 2 wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Door sloop van deze gebouwen wordt het mogelijk om aan de Bathmenseweg 2a het nieuwe bedrijfsgebouw te realsieren. Na sloop van de gebouwen blijven de woning en een tweetal schuren als bijgebouwd behouden. Daarnaast wordt op de plek van de te slopen gebouwen een paardenbak aangelegd voor het hobbymatig houden van paarden. Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Door sloop van de oude stallen wordt verloedering van het landschap tegengegaan.

Beide ontwikkelingen worden landschappelijk ingepast met een aantal landschapselementen die kenmerkend zijn voor dit type landschap. De landschappelijke inpassingsplannen worden toegelicht in paragraaf 2.3.

 

3.2.2.3 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met het in de Omgevingsverordeing Overijssel 2017 juridisch verankerde provinciaal ruimtelijke beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Deventer

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

Voor het Buitengebied wordt specifiek het volgende vermeld:

De gemeente Deventer wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom wordt ruimte geboden voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.

Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang. Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen.

Er wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden.

Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door één of meer woningen.


Toetsing aan de Omgevingsvisie Deventer

De ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied van Deventer. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie aan de Bathmenseweg 2a en een bestaand erf aan de Paddensteeg 2.

Aan de Bathmenseweg 2a wordt het bedrijf uitgebreid met een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m². Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische functie.

Aan de Paddensteeg 2 wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Door sloop van deze gebouwen wordt het mogelijk om aan de Bathmenseweg 2a het nieuwe bedrijfsgebouw te realsieren. Na sloop van de gebouwen blijven de woning en een tweetal schuren als bijgebouwd behouden. Daarnaast wordt op de plek van de te slopen gebouwen een paardenbak aangelegd voor het hobbymatig houden van paarden. Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Door sloop van de oude stallen wordt verloedering van het landschap tegengegaan.

Binnen het voornemen wordt daarnaast onder meer aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing. Hiermee wordt de landschappelijk kwaliteit van beide planlocaties versterkt.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.

3.3.2 Kansen uit buiten

In het Sallandse buitengebied verandert er veel. Door schaalvergroting van boerenbedrijven worden sommige bedrijven groter, terwijl andere stoppen. Dit betekent veel leegstaande schuren. Die schuren hebben vaak ook nog asbestdaken.

De leegstand en de asbestopgave vormen een aanzienlijk probleem, niet alleen voor de eigenaren, maar ook voor de leefbaarheid van het Sallandse buitengebied. De provincie Overijssel en de gemeente Deventer willen dit probleem aanpakken en omkeren naar een kans. Een kans om de sloop van overtollige schuren, met of zonder asbestdaken, betaalbaar te houden. En een kans om de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied te vergroten.

Deze kansen worden gecreëerd door leegstaande gebouwen te vervangen door nieuwbouw met een woon- of andere passende functie. Met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt de provincie daarvoor een kader. En met aanpassingen in het beleid schept de gemeente binnen dat kader kansen. Zo geeft de gemeente Deventer nog meer ruimte aan initiatieven. Tegelijk gaat de kwaliteit van het buitengebied en de leefomgeving er stevig op vooruit.

De oude Rood-voor-Rood-regeling heeft al veel voorbeelden opgeleverd van gerestaureerde boerderijen, van nieuwe woningen of schuren en van nieuw ingerichte erven. In haar oude vorm had deze regeling echter ook beperkingen. Daardoor bleven plannen soms steken. De gemeente Deventer borduurt nu voort op de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving door de bestaande regelingen in een nieuw jasje te steken, 'Kansen uit buiten'.

Maatwerk naast regelingen

Met de Rood-voor-Rood-regelingen 'Woning voor schuur' en 'Schuur voor schuur' ontstaan meer mogelijkheden om te slopen en/of bouwen. Met de regelingen kunnen sloop en bouw tegen elkaar worden uitgeruild. De Sloopbank brengt daarvoor vraag en aanbod samen.

In gevallen komt het voor dat de plannen niet (helemaal) binnen deze twee regelingen of de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) in het bestemmingsplan Buitengebied Deventer passen. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) maakt ook dit soort plannen mogelijk. De gemeente beoordeelt afzonderlijk en per plan of er voldoende wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit is maatwerk.

De KGO is in feite het kader voor meer ruimtelijke kwaliteit en voor investeringen daarin. Er gelden twee voorwaarden voor sloop- en bouwplannen: ze moeten passen in het Sallandse landschap en bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Deventer. Op die manier wordt het buitengebied mooier, leefbaarder en gezonder.

Toetsing:

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie aan de Bathmenseweg 2a en een bestaand erf aan de Paddensteeg 2.

Aan de Bathmenseweg 2a wordt het bedrijf uitgebreid met een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m². Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische functie.

Aan de Paddensteeg 2 wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Door sloop van deze gebouwen wordt het mogelijk om aan de Bathmenseweg 2a het nieuwe bedrijfsgebouw te realsieren. Na sloop van de gebouwen blijven de woning en een tweetal schuren als bijgebouwd behouden. Daarnaast wordt op de plek van de te slopen gebouwen een paardenbak aangelegd voor het hobbymatig houden van paarden. Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Door sloop van de oude stallen wordt verloedering van het landschap tegengegaan.

Het voorgenomen plan sluit hiermee aan op de uitgangspunten van de gemeente Deventer en wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Deventer. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend plan in overeenstemming is met de 'Kansen voor buiten'.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Inleiding

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: “…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer”.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

4.1.1.2 Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’ en 'Waarde - Archeologie 5', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Waarde - Archeologie 0

Deze gebieden kennen in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming omdat de bodem hier naar verwachting diep verstoord is. Daarom mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen meer aanwezig zijn.

Waarde - Archeologie 1

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht.

Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen op ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

Waarde - Archeologie 2

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overgrlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 4

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 5

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 5' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 10 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 10 m² en 40 m² dieper dan 0,3 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 40 m² en dieper dan 0,3 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

4.1.1.3 Toetsing

Bathmenseweg 2a

Voor het plangebied aan de Bathmenseweg 2a gelden de de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.

In onderstaande figuur is tevens een uitsnede weergeven van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0027.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0028.png"

Figuur 25. Uitsnede archeologische verwachtingskaart (plangebied rood omlijnd).

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m² op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Gezien de geringe omvang van het nieuwe bedrijfsgebouw kan gesteld worden dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Hiermee zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten worden geschaad.

Paddensteeg 2

Voor het plangebied aan de Paddensteeg 2 gelden de de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'.

In onderstaande figuur is tevens een uitsnede weergeven van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0030.png"

Figuur 26. Uitsnede archeologische verwachtingskaart (plangebied rood omlijnd).

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe bouwwerken, waarmee archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Hiermee zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten worden geschaad.

4.1.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In het Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.1 Toetsing

Bathmenseweg 2a

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. De cultuurhistorische waarde van het erf is daarmee beperkt. De locatie is daarnaast niet opgenomen in de lijst van Karakteristieke panden bij het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Daarmee is er geen sprake van een karakteristiek pand.

De voorgenomen ontwikkeling heeft dus geen nadelige gevolgen voor cultuurhistorische waarden.

Paddensteeg 2

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. De cultuurhistorische waarde van het erf is daarmee beperkt. De locatie is wel opgenome in de lijst van Karakteristieke panden bij het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Daarmee is de boerderij aan de Paddensteeg 2 aangemerkt als een karakteristiek pand.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in beëindiging van het agrarisch bedrijf en sloop van de landschapsontsierende gebouwen. De karakteristieke boerderij wordt door de initiatiefnemer verbouwd met inachtneming van de oorspronkelijke bouwstijl. De karakteristieke waarde van het pand wordt daarmee verbeterd.

De voorgenomen ontwikkeling heeft dus geen nadelige gevolgen voor cultuurhistorische waarden.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • 1. bedrijven en milieuzonering;
  • 2. geluid;
  • 3. bodem;
  • 4. luchtkwaliteit;
  • 5. externe veiligheid;

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Inleiding

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies.

De richtafstanden van de VNG handreiking gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is een gebied waar meerdere functies (bijvoorbeeld wonen en bedrijvigheid) naast elkaar voorkomen. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden.

4.2.1.2 Toetsing

Bathmenseweg 2a

Het gebied waarin de locatie is gelegen betreft geen gebied dat is aan te merken als het gebiedstype 'gemengd gebied'. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is derhalve uitgegaan van de standaard richtafstanden voor het gebiedstype 'rustige woonwijk' uit de VNG handreiking.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie met een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m² voor reperatiewerkzaamheden en opslag/handel van heftrucks.

Ten aanzien van handel- en reparatiewerkzaamheden (categorie 2) zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 0 meter.
  • Stof: 0 meter.
  • Geluid: 30 meter.
  • Gevaar: 0 meter.

Het dichtstbijzijnd gevoelige object betreft de woning aan de Bathmensweg 2a en bevindt zich op een afstand van ongeveer 0 meter (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak). Hiermee wordt niet aan de gestelde richtafstand op het gebied van geluid voldaan.

De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Hierbij is een nadere motivatie nodig dat, ondanks dat niet aan een bepaalde richtafstand kan worden voldaan, geen sprake is van onevenredige milieuhinder naar de omgeving.

De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen onevenredige milieuhinder aan het gevoelige object aan de Bathmenseweg 2a omdat aan de geluidsnormen uit de Wet geluidshinder wordt voldaan. In paragraaf 4.2.2 wordt nader op het aspect geluid ingegaan. Daarmee kan dus afgeweken worden van de richtafstanden uit de VNG handreiking.

Gezien het voorgaande zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving.

Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een nieuw gevoelig object. Hiermee zullen geen omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Gezien het voorgaande zullen geen van de omliggende bedrijven en/of functies onevenredig in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Paddensteeg 2

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van het agrarisch bedrijf en het slopen van de landschapsontsierende gebouwen. De locatie krijgt vervolgens een woonbestemming en de boerderij wordt ingebruik genomen als burgerwoning.

De burgerwoning is aan te merken als een nieuw gevoelig object. Hierbij is het van belang om aan te tonen dat dit nieuwe gevoelige object niet zal leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven.

Aan de Oxersteeg 22 is een rundveehouderij gelegen. Voor een dergelijke inrichting zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 100 meter.
  • Stof: 30 meter.
  • Geluid: 30 meter.
  • Gevaar: 0 meter.

De betreffende inrichting is gelegen op een afstand van ongeveer 108 meter (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal de betreffende inrichting niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Gezien het voorgaande zullen geen van de omliggende bedrijven en/of functies onevenredig in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Inleiding

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.

4.2.2.2 Toetsing

Bathmenseweg 2a

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie met een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m² voor reperatiewerkzaamheden en opslag/handel van heftrucks.

De ontwikkeling van het bedrijf leidt mogelijk tot een toename van de geluidsbelasting aan de omgeving. Om te onderzoeken of ter plaatse van omliggende gevoelige objecten de geldende normen uit de Wgh worden overschreden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat

  • 1. De inrichting bij de beoogde bedrijfsactiviteiten, inclusief toekomstige ontwikkelingen, akoestisch vergelijkbaar is met een milieucategorie 2-bedrijf.
  • 2. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT voldoet ter plaatse van de woonbestemming op het eigen perceel aan de richtwaarde van 45 dB(A), zoals deze volgt uit de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’. Het maximale geluidsniveau voldoet ter plaatse van de woonbestemming aan een normstelling die aansluit bij de norm uit het Activiteitenbesluit en de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening. Gezien de resultaten kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonbestemming.

Verder is rekening gehouden met een geluidwerende voorziening van 2,5 meter hoog tussen de bedrijfsbestemming en de woning. Deze voorziening is nodig om te voldoen aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting.

Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een woning of andere geluidsgevoelige bestemming. Hiermee kan verdere toetsing op het gebied van (spoor)wegverkeerslawaai achterwege blijven en zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.

Hiermee kan ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid worden geborgd.

Gezien het voorgaande is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid.

Paddensteeg 2

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van het agrarisch bedrijf en het slopen van de landschapsontsierende gebouwen. De locatie krijgt vervolgens een woonbestemmingng en de boerderij wordt ingebruik genomen als burgerwoning.

Een burgerwoning is vanuit de Wgh aan te merken als een geluidsgevoelig object. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Ter plaatse van de woning zal ruimschoots worden voldaan uit de normen uit de Wgh omdat de woning op grote afstand (ongeveer 260 meter) van de openbare weg af is gelegen.

Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai en kan ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid worden geborgd.

Gezien het voorgaande is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid.

4.2.3 Bodem
4.2.3.1 Inleiding

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

4.2.3.2 Toetsing

Bathmenseweg 2a

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie met een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m² voor reperatiewerkzaamheden en opslag/handel van heftrucks. Om dit mogelijk te maken wordt een deel van de woonbestemming gewijzigd naar een bedrijfsbestemming. Voor de bestemmingswijziging is het noodzakelijk om een vooronderzoek conform NEN 5725 uit te voeren.

Uit dit vooronderzoek blijkt dat:

Op basis van de beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat de onderzoeklocatie een onverdachte locatie betreft. Het perceel heeft voorzover bekend alleen een agrarische functie (weiland) gehad en is niet bebouwd geweest. De locatie is wel gelegen aan het erf perceel waar diverse (mogelijk bodembedreigende) bedrijfsmatige activiteiten zijn uitgevoerd.

Echter gezien de afstand tot onderhavige onderzoekslocatie wordt niet verwacht dat de bodemkwaliteit van onderhavig onderzoeksperceel een negatieve invloed heeft ondervonden aan de activiteiten op het overige deel van het bedrijfsperceel.

Asbest 

Op basis van de historie van het perceel is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest.

Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 6 van deze toelichting.

Hiermee is de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.

Paddensteeg 2

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van het agrarisch bedrijf en het slopen van de landschapsontsierende gebouwen. De locatie krijgt vervolgens een woonbestemmingng en de boerderij wordt ingebruik genomen als burgerwoning.

Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een verkennend asbest en een verkend bodemonderzoek uitgevoerd.

Druppelzones opstallen:

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte locaties”, grotendeels juist is. Er zijn immers in de bodem ter plaatse van de druppelzone van de stallen met uitzondering van RE3 (druppelzone stal) op het perceel, op basis van analytische waarnemingen, verhoogde concentraties aan asbest aangetroffen.

De geconstateerde verhoogde asbestconcentraties liggen ruim onder de grens van 0,5 maal de interventiewaarde (=50 mg/kg ds.) en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader asbestonderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbest onderzoek bestaan er, vanuit milieuhygienisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het perceel en de voorgenomen bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen van het perceel.

Ondanks dat er geen sprake is van sterk verhoogde gehalten aan asbest wordt aanbevolen de aanwezige bodemlaag onder de druppelzone met licht verhoogde gehalten aan asbest te verwijderen voorafgaand aan de functiewijziging van het perceel.

Overig terrein en voormalige bovengrondse dieseltank:

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte locatie met verdachte deellocatie”, gedeeltelijk juist is. De hypothese voor de verdachte deellocatie (voormalige bovengrondse dieseltank) kan, gezien het niet aantreffen van verhoogde gehalten, worden verworpen. De hypothese verdachte locatie kan gezien de aangetroffen verhoogde gehalten worden gehandhaafd. Er zijn immers op de locatie licht verhoogde en plaatselijk een matig en sterk verhoogd gehalte aangetroffen.

De geconstateerde matig en sterk verhoogde gehalten aan koper en/of PAK in de bovengrond liggen boven de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen formeel aanleiding tot het instellen een nader bodemonderzoek. Met de huidige resultaten kan niet worden uitgesloten dat er mogelijk sprake is van ernstige verontreiniging op het perceel.

Gezien het feit er ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank geen verhoogde gehalten in de grond en het grondwater zijn aangetroffen met de componenten vluchtige aromaten en/of minerale olie kan ervan worden uitgegaan dat de activiteiten ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank geen negatieve invloed heeft gehad op de bodemkwaliteit ter plaatse.

Op basis van de onderzoeksresultaten (plaatselijk verhoogde gehalten aan PAK en koper) bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, mogelijk belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de voorgenomen bestemmingswijzigingen van agrarisch naar wonen.

Echter gezien het feit de boorpunten 13 en 23 volgens de opdrachtgever buiten het gebied zijn gelegen waar de bestemmingswijziging wordt doorgevoerd, is op dit moment het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk. Indien ter plaatse of in de directe nabijheid van de boorpunten 13 en 23 civiele werkzaamheden worden uitgevoerd dient rekening te worden gehouden met het feit dat nader onderzoek op dat moment wel noodzakelijk zal zijn.

Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting.

Hiermee is de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.

4.2.4 Luchtkwaliteit
4.2.4.1 Inleiding

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NOx).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is opgenomen hoe wordt omgegaan met woningen in het kader van NIBM. Vanuit deze regeling is, in bijlage 3a, voor woningbouwlocaties opgenomen dat deze als NIBM worden beschouwd als sprake is van niet meer dan 1.500 nieuwe woningen wanneer er één ontsluitingsweg aanwezig is en niet meer dan 3.000 nieuwe woningen wanneer er twee ontsluitingswegen aanwezig zijn.

4.2.4.2 Toetsing

Bathmenseweg 2a

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie met een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m² voor reperatiewerkzaamheden en opslag/handel van heftrucks.


De ontwikkeling betreft geen grootschalige infrastructurele of industriële ontwikkeling en geen ontwikkeling van een veehouderij. De uitstoot van fijnstof zal met de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen, waarmee sprake is van een zogenaamde NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

Naast de bijdrage van een inrichting aan de luchtkwaliteit dient ook een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit vanuit het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.5) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

Paddensteeg 2

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van het agrarisch bedrijf en het slopen van de landschapsontsierende gebouwen. De locatie krijgt vervolgens een woonbestemmingng en de boerderij wordt ingebruik genomen als burgerwoning.

Een burgerwoning dient te worden beschouwd als een gevoelig object op het gebied van luchtkwaliteit. Hiermee dient nader te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd. Daarbij zijn de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden leidend.

Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor fijnstof wanneer de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden niet meer bedragen dan 40 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³).

Volgens gegevens uit de Altas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin de gegevens uit de Monitoringstool van het NSL zijn verwerkt, bedraagt de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden, zoals weergegeven in de volgende figuren, ter plaatse ongeveer 15 µg/m³ (fijnstof) en 11 µg/m³ (stikstofoxiden). De achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden bedragen daarmee ter plaatse (aanzienlijk) minder dan 40 µg/m³, waarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0031.png"

Figuur 27. Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0032.png"

Figuur 28. Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofoxiden.

Gezien het voorgaande is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van belemmeringen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In de navolgende paragraaf worden beide begrippen verder uitgewerkt.

In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze begrippen zijn als volgt nader te omschrijven:

Plaatsgebonden risico:

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico:

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

4.2.5.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geldt voor bedrijven en inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en waarvoor een risicocontour is vastgelegd. Voor dergelijke inrichtingen en bedrijven geldt een verantwoordingsplicht wanneer binnen de risicocontour van die inrichting of dat bedrijf een ruimtelijk besluit genomen wordt. De risicovolle inrichtingen en bedrijven zijn geïnventariseerd en in kaart gebracht in de Risicokaart van het Interprovinciaal Overleg (IPO).

Bathmenseweg 2a

In de volgende figuur is de risicokaart ter plaatse van de Bathmenseweg 2a weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0033.png"

Figuur 29. Uitsnede Risicokaart.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe risicovolle inrichtingen. Er is daarmee geen sprake van mogelijke risico's naar de omgeving.

Nabij de locatie zijn, zoals te zien in de voorgaande figuur, geen risicovolle inrichtingen gelegen. De locatie is daarmee niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting gelegen.

Met de voorgenomen ontwikkeling is daarmee geen sprake van een mogelijke belemmering ten aanzien van risicovolle inrichtingen.

Paddensteeg 2

In de volgende figuur is de risicokaart ter plaatse van de Paddensteeg 2 weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0034.png"

Figuur 30. Uitsnede Risicokaart.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe risicovolle inrichtingen. Er is daarmee geen sprake van mogelijke risico's naar de omgeving.

Nabij de locatie zijn, zoals te zien in de voorgaande figuur, risicovolle inrichtingen gelegen. De locatie is niet binnen het invloedsgebied van een van deze risicovolle inrichtingen gelegen.

Met de voorgenomen ontwikkeling is daarmee geen sprake van een mogelijke belemmering ten aanzien van risicovolle inrichtingen.

4.2.5.3 Transportroutes (spoor-, vaar- en autowegen en buisleidingen)

Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.

Het externe veiligheidsbeleid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor externe veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevt en het Bevb zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.

Bathmenseweg 2a

Nabij de locatie zijn geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. De locatie is daarmee niet binnen het invloedsgebied van een transportroute gelegen.

Paddensteeg 2

Nabij de locatie zijn geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. De locatie is daarmee niet binnen het invloedsgebied van een transportroute gelegen.

4.2.5.4 Groepsrisico

Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.

Bathmenseweg 2a

De locatie is niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.

Paddensteeg 2

De locatie is niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.3.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.

Bathmenseweg 2a

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Rijntakken) is gelegen op een afstand van ongeveer 7,9 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat een ruimtelijke ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0035.png"

Figuur 31. Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Uit dit stikstofdepositieonderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase niet zal leiden tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het volledige stikstofdepositieonderzoek is opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting.

Naast de depositie van stikstof kunnen activiteiten die leiden tot een uitstraling van licht, geluid en/of trillingen eveneens nadelige effecten hebben op de betreffende gebieden. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen activiteiten plaats die structureel een grote uitstraling van licht, geluid en/of trillingen tot gevolg hebben. Mogelijk is tijdens de werkzaamheden in de aanlegfase sprake van de uitstraling van licht, geluid en/of trillingen. Echter zullen deze effecten, gezien de grote afstand tot de betreffende gebieden, in de betreffende gebieden niet merkbaar zijn.

Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.

Paddensteeg 2

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Rijntakken) is gelegen op een afstand van ongeveer 5,5 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat een ruimtelijke ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0036.png"

Figuur 31. Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een AERIUS berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase. Voor de berekening gelden de volgende uitgangspunten:

  • 4 personenauto's per etmaal (8 verkeersbewegingen);
  • 1 incidentele verkeersbeweging per etmaal (1.460 verkeersbewegingen per jaar);
  • Voor een vrijstaande woning geld een standaard NOx emissie van 3,59 kg en een NH³ emissie van 0,47 kg;
  • Sloop en verbouwwerkzaamheden worden door de initiatiefnemer zefl handmatig uitgevoerd en hebben geen uitstoot van stikstof tot gevolg.

Uit de berekening blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. De volledige AERIUS berekening is opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting.

Naast de depositie van stikstof kunnen activiteiten die leiden tot een uitstraling van licht, geluid en/of trillingen eveneens nadelige effecten hebben op de betreffende gebieden. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen activiteiten plaats die structureel een grote uitstraling van licht, geluid en/of trillingen tot gevolg hebben. Mogelijk is tijdens de werkzaamheden in de aanlegfase sprake van de uitstraling van licht, geluid en/of trillingen. Echter zullen deze effecten, gezien de grote afstand tot de betreffende gebieden, in de betreffende gebieden niet merkbaar zijn.

Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.

4.3.1.2 Houtopstanden

Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:

  • buiten de bebouwde kom-boswet liggen;
  • een oppervlakte hebben van 10 are of meer;
  • rijbeplantingen die meer dan twintig bomen omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen;

Bathmenseweg 2a

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

Paddensteeg 2

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.1.3 Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.

  • Vogelrichtlijn:
    Dit betreffen alle vogelsoorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn, met uitzondering van exoten en verwilderde soorten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Voor soorten beschermd vanuit de Vogelrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten opzettelijk te doden of te vangen, nesten of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te vernielen of te beschadigen en/of weg te nemen, eieren van deze soorten te rapen en/of bij te hebben en/of deze soorten opzettelijk te storen (tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de instandhouding van de betreffende soort).
  • Habitarichtlijn:
    Dit zijn alle soorten van bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn inclusief het verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijke verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd. Voor de soorten beschermd vanuit de Habitatrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, eieren van deze soorten te rapen, vernielen en/of bij te hebben, voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten te beschadigen of te vernielen en/of beschermde planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Nationaal beschermde soorten:
    Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. Voor de Nationaal beschermde soorten geldt dat het verboden is om de in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen en/of beschermde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Zorplicht:
    Naast beschermde dier- en plantensoorten, moet iedereen voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt voor alle, dus ook voor niet beschermde, soorten planten en dieren.

Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

Bathmenseweg 2a

Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:

  • De ingrepen behorend tot het project leiden niet tot effecten op beschermde natuurgebieden, zoals aantasting van kernkwaliteiten of doelstellingen van het Natuurnetwerk Nederland of externe effecten op Natura 2000-gebieden;
  • Binnen het onderzoeksgebied zijn geen beschermde planten aangetroffen. Recente waarnemingen van beschermde plantensoorten ontbreken eveneens. Nader onderzoek naar vaatplanten is niet nodig;
  • Effecten op beschermde soorten en soortgroepen waarvoor geen vrijstelling geldt, zijn uitgesloten omdat er geen aanwijzingen zijn dat dergelijke soorten binnen invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen;
  • Tijdens het broedseizoen zijn broedgevallen van algemene broedvogels in de omgeving van het plangebied te verwachten. Bezette nesten mogen nooit vernield worden. De piek van het broedseizoen ligt in de periode half maart-half juli, maar eerdere en latere broedgevallen komen voor;
  • Ten aanzien van alle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt dat men zich dient te houden aan de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden;
  • Wanneer tijdens werkzaamheden toch beschermde soorten worden aangetroffen dienen werkzaamheden tijdelijk te worden stilgelegd en wordt contact opgenomen met een inzake deskundige. Overleg met de deskundige moet duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 10 van deze toelichting.

Paddensteeg 2

Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:

  • Effecten op beschermde soorten en soortgroepen waarvoor geen vrijstelling geldt, zijn uitgesloten omdat er geen aanwijzingen zijn dat dergelijke soorten binnen invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen;
  • Tijdens het broedseizoen zijn broedgevallen van algemene broedvogels in de omgeving van het plangebied te verwachten. Bezette nesten mogen nooit vernield worden. Verstoring is alleen toegestaan wanneer deze geen invloed heeft op de overleving van ouders en jongen. De piek van het broedseizoen ligt in de periode half maart-half juli, maar eerdere en latere broedgevallen komen voor;
  • Ten aanzien van alle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt dat men zich dient te houden aan de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden;
  • Wanneer tijdens werkzaamheden toch beschermde soorten worden aangetroffen dienen werkzaamheden tijdelijk te worden stilgelegd en wordt contact opgenomen met een inzake deskundige. Overleg met de deskundige moet duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 11 van deze toelichting.

4.3.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Het beheer van het NNN wordt in handen gegeven van de provincies. Provincies stellen daarbij zelf regels op ter bescherming van het NNN. De provincie Overijssel heeft hiertoe specifieke regels vastgelegd in de provinciale ruimtelijke verordening.

Bathmenseweg 2a

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN gebied is gelegen op een afstand van enkele meters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0037.png"

Figuur 32. Uitsnede kaart NNN (bron: Provincie Overijssel).

Het NNN heeft geen externe werking. De regels die worden gesteld ter bescherming van het NNN hebben daarom alleen betrekking op ontwikkelingen die in het gebied plaatsvinden.

Gezien met de voorgenomen ontwikkeling geen ontwikkelingen in een NNN gebied plaatsvinden zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

Paddensteeg 2

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 950 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0038.png"

Figuur 33. Uitsnede kaart NNN (bron: Provincie Overijssel).

Het NNN heeft geen externe werking. De regels die worden gesteld ter bescherming van het NNN hebben daarom alleen betrekking op ontwikkelingen die in het gebied plaatsvinden.

Gezien met de voorgenomen ontwikkeling geen ontwikkelingen in een NNN gebied plaatsvinden zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.4 Leidingen en kabels

Bathmenseweg 2a

Er bevind zich in de nabijheid van het plangebied een energiekabel van Enexis waar bij uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling rekening zal worden gehouden.

Paddensteeg 2

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen relevante ondergrondse en bovengrondse leidingen waar bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening mee hoeft te worden gehouden.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Infrastructuur en parkeren

Bathmenseweg 2a

Een goede ontsluiting is via de Bathmenseweg gerealiseerd op de Oude Molenweg. De locatie is voorzien van één inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende voertuigen de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee is geen sprake van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

Paddensteeg 2

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Paddensteeg. De locatie is voorzien van één inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende voertuigen de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee is geen sprake van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.5.2 Verkeersbewegingen

Bathmenseweg 2a

In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. In de huidige situatie vindt er voornamelijk buiten opslag van heftrucks en los materieel plaats. In de beoogde situatie wordt een nieuwe bedrijfsgebouw gerealiseerd zodat de heftrucks en het losse materieel binnen opgeslagen kunnen worden.

Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.

Paddensteeg 2

In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. De verkeersbewegingen van- en naar het agrarische bedrijf komen te vervallen. De boerderij wordt in gebruik genomen als burgerwoning. De verkeersbewegingen van de burgerwoning zijn verwaarloosbaar ten opzichte van het agrarisch bedrijf.

Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.

4.6 Wateraspecten

4.6.1 Inleiding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.

De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Rijn en IJssel (hierna: het waterschap).

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2022-2027 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2027 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2022-2027, voor de volgende taakgebieden:

  • Veilig water - Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;
  • Voldoende water - Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;
  • Schoon water - Zorgen voor een goede waterkwaliteit voor mens, plant en dier;
  • Afvalwater - Verwerken van afvalwater en het daaruit benutten van energie en grondstoffen;
  • Vaarwegbeheer - Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.

Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de Digitale Watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van de normale procedure. Het waterschap wordt vroegtijdig bij de plan- of projectvorming betrokken.

4.6.2 Voorgenomen activiteit

Bathmenseweg 2a

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw van 400 m². In de huidige situatie vindt opslag van heftrucks en los materieel voornamelijk buiten plaats. Na realisatie van het bedrijfsgebouw vinden de werkzaamheden uitsluitend binnen plaatst. Dit heeft een positieve invloed op de waterhuishouding omdat de kans op de afvoer van vervuild hemelwater verdwijnt. Daarnaast is er geen sprake van bedrijfsmatig afvalwater lozen.

Voor de afvoer van hemelwater wordt een wadi aangelegd. De wadi is met nummer 10 weergegeven op de landschappelijke inpassingstekening, zoals opgenomen in paragraaf 2.3

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de Digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat er bij het plan voldoende rekening is gehouden met het waterbelang. De Digitale watertoets is opgenomen als bijlage 12 bij deze toelichting.

Daarmee heeft het waterschap Rijn en IJssel geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

Paddensteeg 2

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het slopen van landschapontsierende gebouwen. Het verhard oppervlak neemt af met 584 m² (zonder asbestcorrectie). Daarnaast zal een deel van het verhard oppervlak verdwijnen door realisatie van een paardenbak en het aanbrengen van een boomgaard. In onderstaande figuur is aangegeven welke gebouwen gesloopt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P408-OW01_0039.png"

Figuur 34. Situatietekening te slopen gebouwen.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de Digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat er bij het plan alleen functieverandering optreedt en dat er geen sprake is van een waterbelang. De Digitale watertoets is opgenomen als bijlage 13 bij deze toelichting.

Daarmee heeft het waterschap Rijn en IJssel geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

4.6.3 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.6.2) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening".

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van bestemmingsplannen toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in paragraaf 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere bestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, die specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.


Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Deventer. De planregels zijn dan ook grotendeels ontleend aan het bestemmingsplan dat geldt voor het buitengebied, namelijk bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Hiermee wordt geborgd dat voor vergelijkbare gebruiksfuncties in grote lijn dezelfde bouw- en gebruiksregels gelden.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van Meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. De onderstaande bestemmingen maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Enkelbestemmingen

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.8 onder a, b, e, f en g;

Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan op plaatsen waar een functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing is.

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor bedrijven die vallen onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen met daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 4

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Waarde - Landschap - 1

De voor 'Waarde - Landschap - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemming(en), bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten: openheid en reliëf.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.


Antidubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen ten aanzien van afwijkende maatvoeringen, overschrijding van bouwgrenzen, herbouw van woningen en ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt eveneens vermeld welk gebruik ter plaatse in ieder geval strijdig is. Tevens worden de vereisten aangegeven voor een beroep of bedrijf aan huis en een kleinschalige kinderopvang. Daarnaast wordt aangegeven welke parkeerregels ter plaatse van toepassing zijn.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt wat de gebiedsaanduidingen Reconstructiewetzone - verwevingsgebied, Vrijwaringszone - molenbiotoop 200 en Vrijwaringszone - molenbiotoop 300 inhouden.

Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van het plan ten aanzien van en/of ten behoeve van mantelzorg, herbouw van woningen, kleinschalige windturbines en parkeren.

Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van en/of ten behoeve van woningsplitsing karakteristieke panden, realisatie woning in een karakteristiek bijgebouw, de archeologische dubbelbestemmingen en de herbouw van woningen.

Overige regels

In dit artikel komt de werking van in de planregels genoemde wettelijke regelingen en het in strijd met de bestemming toegelaten gebruik aan de orde.

5.3.5 Hoofdstuk 7: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Overgangsregels

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.3.6 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

" Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2  bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2  bruto-vloeroppervlakte."

Bathmenseweg 2a

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub b van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Deventer. Verder zal ook eventuele planschade in de anterieure overeenkomst worden geregeld.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee wordt het project financieel haalbaar geacht.

Paddensteeg 2

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.

Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Deventer.

Hiermee wordt het project financieel haalbaar geacht.

6.2 Resultaten inspraak

Vanwege het feit dat voorliggende bestemmingsplan een relatief klein plan met weinig belanghebbende betreft, is voor dit bestemmingsplan geen (extra) inspraak verleend.

Initiatiefnemer heeft wel de directe buren van zowel de Bathmenseweg 2a als de Paddensteeg 2 geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Alle buren hebben schriftelijk ingestemd met de voorgenomen ontwikkeling.

6.3 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het plan raakt niet aan Rijksbelangen. Overleg met de diensten van het Rijk is daarom niet nodig.

De provincie Overijssel heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap Rijn en IJssel heeft geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling en geeft een positief wateradvies.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van .. - .. 2023 tot en met .. - .. 2023 voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn wel/geen zienswijzen binnengekomen.