direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gorsselseweg 38, Bathmen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P383-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op de locatie aan de Gorsselseweg 38 te Bathmen is een pluimveebedrijf gevestigd. De initiatiefnemer heeft enkele jaren terug een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwe stal aan de Gorsselseweg 38. Deze vergunning was verleend. Hiertegen hebben omwonenden bezwaar en beroep ingesteld, waarbij uiteindelijk een mediationtraject is opgestart. Het mediationtraject heeft geresulteerd in een nieuwe locatie voor de te bouwen stal en zijn er afspraken vastgelegd omtrent de landschappelijke inpassing van het bedrijf, aanrijdroutes van het vrachtverkeer en de afstand tot de burgerwoningen.

Om de afspraken uit mediationtraject na te komen zijn nieuwe besluiten nodig. Ten eerste is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' benodigd, omdat de nieuwe locatie van de stal zich gedeeltelijk buiten het bouwvlak bevindt. Voorliggend bestemmingsplan "Gorsselseweg 38, Bathmen" voorziet hierin.

Ten tweede is een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu (Omgevingsvergunning beperkte milieutoets) nodig.

Op 24 april 2019 heeft de raad besloten om het voorliggende bestemmingsplan en de benodigde omgevingsvergunning te coördineren op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de besluiten (inclusief de ontwerpen ervan) gelijktijdig ter inzage worden gelegd, en dat tegen de besluiten beroep in eerste en enige aanleg mogelijk is bij de Afdelings bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Gorsselseweg te Bathmen (Dortherhoek), ten zuiden van de Molenweg. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P383-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Gorsselseweg 38, Bathmen" (bron: Google Maps)

De begrenzing van het plangebied "Gorsselseweg 38, Bathmen" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P383-OW01_0002.png"

Begrenzing plangebied "Gorsselseweg 38, Bathmen"

1.3 Geldend bestemmingsplan

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 maart 2017.

Binnen de grenzen van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Volgens de planregels is het realiseren van een gebouw buiten het bouwvlak niet niet mogelijk in het plangebied.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P383-OW01_0003.jpg"

Fragment verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening"

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie

In de huidige situatie is sprake van een intensieve veehouderij met pluimvee. De bedrijfsbebouwing is grotendeels aan de zuidkant van het bouwvlak gesitueerd. Eventuele uitbreidingsruimte voor het bedrijf bevindt zich aan de noordkant van het bouwvlak. Ten noorden van het bedrijf bevinden zich de burgerwoningen aan de Molenweg.

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is het bouwvlak van de pluimveehouderij aan de noordkant ingeperkt en naar het westen toe uitgebreid. De exploitant wil deze ruimte gebruiken voor het oprichten van een nieuwe kippenstal.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren,
  • c. Defensie,
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn echter geen nationale belangen betrokken.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro is een stedelijke ontwikkeling omschreven als "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Het bestemmingsplan voorziet in het aanpassen van een agrarisch bouwvlak, concreet ten behoeve van het oprichten van een nieuwe pluimveestal. De ontwikkeling is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

De ladder duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

3.2.4 Conclusie rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan "Gorsselseweg 38, Bathmen" voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.
  • Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit artikel bepaalt dat uitbreiding of nieuwvestiging van functies mogelijk is, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
  • Artikel 2.1.7: Kwaliteitsimpuls Agro & Food. Dit is een variant op de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, specifiek voor de agrarische sector. Bij grootschalige uitbreidingen van agrarische bedrijven is mogelijk als verlies van waarden wordt gecompenseerd en kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

Principe van concentratie

Het plan staat ten dienste van een reeds aanwezig, lokaal bedrijf. Aan het principe van concentratie wordt voldaan.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling met extra ruimtebeslag. Hoewel de pluimveehouderij voornemens is nieuwe bebouwing op te richten, is hier nog voldoende ruimte voor binnen het niet bebouwde deel van het bouwvlak. Deze ruimte wordt door dit plan slechts anders ingedeeld. Er is daarmee sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Toekomstbestendigheid

Er is sprake van een gevestigd bedrijf van flinke omvang. De exploitant beoogt met zijn concrete bouwpan te investeren in de toekomst. Het plan is daarmee toekomstbestendig.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe). Deze aspecten worden

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P383-OW01_0004.jpg"

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en Kwaliteitsimpuls Agro & Food

Het plan betreft een relatief kleine aanpassing van een bouwvlak. Bouwmogelijkheden worden van één kant van het bouwvlak verplaatst naar een andere kant, maar nemen niet toe. De uitbreiding vindt plaats aan de kant van het bedrijf waar nu sprake is van een weiland. Er is geen sprake van het verlies van landschapswaarden. De KGO en de KAF zijn daarmee niet van toepassing. Overigens wordt het aangepaste erf wel landschappelijk ingepast.

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het initiatief is integraal beoordeeld, zie hierover de bespreking van de randvoorwaarden in deze paragraaf en in hoofdstuk 4.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.

Het plangebied Gorsselseweg 38, Bathmen maakt in dat kader geen deel uit het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een Nationaal Landschap of een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, een intrekgebied, en ligt niet binnen de 'boringsvrijezone Salland diep'.

Conclusie

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van de ontwikkeing op deze locatie en de landschappelijk inpasbaarheid.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop.

Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap.

Door de landschappelijke inpassing van het erf van een voort te zetten agrarisch bedrijf past deze ontwikkeling uitstekend binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'.

De planlocatie ligt in het dekzandvlakte en ruggen-gebied. De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap.

Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

Normerend:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Met het voorliggende plan wordt het huidige reliëf niet. Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het gebied weer opgewaardeerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Bij dit plan is een erfinrichtingsplan met landschappelijk inpassing opgesteld. Dit zorgt voor behoud van het landschap en behoud van de karakteristieken van dit landschap.

2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. De planlocatie ligt in het oude hoevenlandschap. Kenmerkend voor het oude hoevenlandschap is dat het landschappen zijn met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.

De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen:

  • de erven met erfbeplanting;
  • open es(je); beekdal; voormalige heidevelden;
  • de mate van openheid en kleinschaligheid.

De laag van de agrarische cultuurlandschappen verzet zich niet tegen voorgenomen ontwikkeling. Hoewel het bouwvlak naar het westen toe uitbreidt, is deze uitbreiding zo gering dat daardoor de openheid van het gebied niet wordt aangetast. Daarbij wordt het erf landschappelijk ingepast.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap verzet zich niet tegen voorgenomen ontwikkeling.

 

3. Stedelijke laag

Het plangebied heeft in de stedelijke laag de kenmerken 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing'.

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Uitgangspunten vanuit verspreide bebouwing met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden onderscheid voor- en achterkant;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het plan. Zo wordt de door de landschappelijke inpassing de ruimtelijke kwaliteit verbeterd.

4. Laag van de beleving

In de ‘Laag van de beleving’ ligt de locatie in een zone die is aangeduid als ‘IJssellinie inundatieveld’ en als ‘donkerte’.

De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Op de plaats van de gewenste nieuwbouw zijn geen cultuurhistorische waarden, waardoor de aanduiding geen invloed heeft op het plan.

De planlocatie ligt tevens in de zone die is aangeduid als “donkerte”. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

In voorliggend geval is en blijft sprake van een agrarisch bedrijf. Het bouwvlak wordt aangepast ten behoeve van een nieuwe kippenstal. Met de toevoeging van deze kippenstal zal hooguit sprake zijn van een geringe toename van verlichting. Van een onevenredige achteruitgang op het gebied van donkerte zal geen sprake zijn.

Het plan past binnen de laag van de beleving.

Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2016-2021

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in het uitwerkingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.6. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.4 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Het plan is niet in strijd met provinciaal en (boven)regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer (2019)

In december 2019 heeft de gemeenteraad van Deventer de Omgevingsvisie Deventer vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt het Structuurplan Deventer 2025 en loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet is het verplicht een omgevingsvisie te hebben.

De Omgevingsvisie is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen opgesteld. De visie gaat niet alleen over traditionele ruimtelijke onderwerpen zoals bouwen, verkeer en water, maar ook over ecologie, gezondheid en duurzaamheid. De omgevingsvisie bekijkt die onderwerpen niet apart, maar in onderlinge samenhang.

In de Omgevingsvisie wordt geconstateerd dat circa twee derde van het grondgebied va de gemeente in agrarisch gebruik is. Daarmee is de agrarische sector de grootste ‘beheerder’ van het buitengebied. Agrarische ondernemers moeten zich kunnen blijven ontwikkelen om levensvatbaar te blijven passend binnen het karakter en de schaal van het Sallandse landschap. Waardevast ondernemen is hiermee meer dan het bedrijfseconomisch belang.

Ten aanzien van sociaal-economisch beleid is een vitaal landelijk gebied een nieuw speerpunt. Een groot deel van het Deventer grondoppervlak heeft namelijk een agrarische bestemming en wordt ingezet voor de voedselproductie. Agrarische gezinsbedrijven moeten zich kunnen blijven ontwikkelen om levensvatbaar te blijven, passend binnen het karakter en de schaal van het Sallandse landschap.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het agrarische bedrijf aan de Gorsselseweg 38 te Bathmen de kans geboden om met draagvlak in zijn omgeving door te groeien. Hiermee wordt bijgedragen aan de ambities en doelen van de Omgevingsvisie.

3.4.2 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.


Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).


Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.

Meer informatie over het gemeentelijke duurzaamheidbeleid is te vinden op de gemeentelijke website via: http://www.deventer.nl/duurzaamheid.

3.4.3 Werkwijze ecologie (2013)

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura 2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen. 

De gemeente neemt zelf initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via milieueducatiecentrum De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Voor de aanpassing van het bouwvlak van het bedrjf aan de Gorsselseweg 38 is een erfinrichtingsplan gemaakt. Hierin is tevens rekening gehouden met ecologische waarden.

3.4.4 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Het bovenstaande geldt niet alleen voor reguliere woningen, maar ook voor agrarische bedrijfswoningen. De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn mede opgesteld aan de hand van de Beleidsnota Beroep en Bedrijf aan huis.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan is niet in strijd met gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Landschap

Voor de aanpassing van het bouwvlak is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld. Dit plan wordt als volgt beoordeeld.

Toelichting algemeen

De keuze voor streekeigen beplanting is positief voor de biodiversiteit en van meerwaarde voor flora en fauna. Er worden streekeigen landschapselementen toegepast, zoals de houtsingel. Het (gedeeltelijk) uit laten groeien van de meidoornhaag (aangeduid met een 7 op de kaart) geeft het gewenste lossere en landschappelijker beeld. De toevoeging van een bomengroep in de voortuin wordt gewaardeerd.

Houtwal en houtsingel

Met de toevoeging van het langgerekte groenelement dicht bij het erf wordt het contrast met de open enk versterkt. De inpassing van de houtwal komt voort uit omgevingswensen ten behoeve van geluiddemping. Het wordt gewaardeerd dat de houtwal opgenomen wordt als één robuust geheel met de bestaande houtsingel. De doorgangen voor de kippen zijn ondergeschikt aan het lijnvormige landschapselement. De streekeigen gemengde beplanting, inclusief boomvormers, helpt de flinke maat en schaal van de nieuwe bebouwing op te vangen in haar omgeving.

Openheid enk

Uit landschappelijk oogpunt dient de openheid van de enk en de molenbiotoop gerespecteerd te worden. De voorgestelde aanplant van eiken in het uitloopgebied van de kippen (zoals aangeduid op de inrichtingstekening met nr. 6) én de drie bomen het dichts bij de molen in de bestaande meidoornhaag (aangeduid met nr. 2) tasten de gewenste openheid van de enk en molenbiotoop aan. Echter uit de onderbouwing blijkt dat inrichtingseisen die gesteld worden aan het uitloopgebied van biologische leghennen, vraagt om voldoende schuil- en schaduwgelegenheid in de vorm van beplanting. Gezien de gewenste bedrijfsvoering prevaleren deze functionele eisen boven onze landschappelijke wens tot openhouden van de enk. Daarnaast houdt het programma van eisen naar aanleiding van een traject met de omgeving in dat er afspraken zijn gemaakt over de aanplant van een vijftal eikenbomen in de meidoornhaag (nr. 2 op kaart), wat bij de beoordeling van dit inpassingsplan als gegeven wordt beschouwd. Wel wordt nog in overweging mee gegeven of het noodzakelijk is een boomsoort van 1e grootte te kiezen op deze twee locaties wat verder van het erf af, of dat volstaan kan worden met het inpassen van een in potentie kleinere inheemse boomsoort.

Conclusie

Het aangepaste bouwvlak met de nieuwe kippenstal is voldoende landschappelijk ingepast. Uit oogpunt van landschap bestaan dan ook geen bezwaren tegen het plan.

4.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Een van de bedrijfswoningen dateert uit 1977, de overige (bedrijfs)bebouwing is van recenter datum (vanaf de jaren '90 van de vorige eeuw). De cultuurhistorische waarde van het erf is daarmee beperkt. Het erf is ook niet opgenomen in de lijst van Karakteristieke panden bij het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening".

De aanpassing van het bouwvlak (ten behoeve de nieuwbouw van een pluimveestal) heeft geen nadelige gevolgen voor cultuurhistorische waarden.

4.3 Archeologie

1. Inleiding

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: “…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer”.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

2. Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’ en 'Waarde - Archeologie 5', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied “Gorsselseweg 38’ gelden de beleidswaarden 0, 1, 2, 3, 4 en 5.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Waarde - Archeologie 0

Deze gebieden kennen in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming omdat de bodem hier naar verwachting diep verstoord is. Daarom mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen meer aanwezig zijn.

Waarde - Archeologie 1

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht.

Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen op ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

Waarde - Archeologie 2

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overgrlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 4

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 5

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 5' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 10 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 10 m² en 40 m² dieper dan 0,3 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 40 m² en dieper dan 0,3 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

3. Uitsnede beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P383-OW01_0005.png"

Afbeelding: De ligging van het bestemmingsplangebied op de archeologische beleidskaart 2015 van de gemeente Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P383-OW01_0006.png"

Voor meer informatie wordt verwezen naar het uitgebreide advies archeologie in Bijlage 1 bij deze toelichting.

4.4 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • 1. bedrijven en milieuzonering;
  • 2. geluid;
  • 3. bodemkwaliteit;
  • 4. luchtkwaliteit;
  • 5. risico/veiligheid;
  • 6. ecologie;
  • 7. stikstofdepositie;
  • 8. m.e.r.-beoordeling.

Voor de eerste vijf aspecten is advies gevraagd aan de Omgevingsdienst IJsselland. Dit advies is integraal bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies uit het advies, en de overige milieuaspecten, worden hieronder besproken.

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Voor de toets milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG, uitgave 2009. In bijlage 1 van de VNG brochure wordt een richtafstandenlijst gegeven voor milieubelastende activiteiten met verschillende bedrijfsactiviteiten, installaties en opslag van stoffen ingedeeld in een milieucategorie. Daarbij worden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar richtafstanden gegeven tot woningen of andere gevoelige bestemmingen.

Tevens wordt in deze lijst een index gegeven voor aspecten verkeer, visueel, bodem en lucht. Wanneer woningen zijn gelegen in een gemengd gebied met bedrijvigheid of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur, kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie (VNG § 2.3). Wanneer er wettelijke grenswaarden en afstanden gelden zijn die leidend boven de richtafstanden.

Volledigheidshalve is hier wel al te vermelden dat door de VNG in mei 2019 de handreiking milieuzonering Nieuwe stijl is gepubliceerd, waarmee wordt voorgesorteerd op de verbrede reikwijdte en beoordelingssystematiek bij ruimtelijke plannen onder de Omgevingswet. Deze handreiking vervangt de VNG handreiking 2009. In paragraaf 1.4 van de handreiking milieuzonering nieuwe stijl is aangegeven dat, voor zover de huidige bestemmingsplannen nog van kracht zijn, bij inpassing van een (bedrijf-) activiteit de huidige systematiek (VNG 2009) nog kan worden gebruikt.

Interne werking op het plan

In het plan zijn geen objecten opgenomen die geluidgevoelig zijn in de zin van de Wet geluidhinder, geen objecten die geurgevoelig zijn in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij of het Activiteitenbesluit of objecten die (beperkt) kwetsbaar zijn voor externe veiligheid.

Er hoeft daarom in het kader van ruimtelijke onderbouwing niet te worden beoordeeld of er sprake is van een geschikt leefklimaat ter hoogte van het plan.

Externe werking van het plan

De activiteiten van de pluimveehouderij zijn conform de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering te scharen onder de activiteit ‘Fokken en houden van legkippen’ (SBI-2008-code 0147-1) en ‘Fokken en houden van rundvee’ (SBI-2008-code 0141 en 0142).

De eerste activiteit valt onder milieucategorie 4.1 met bijbehorende richtafstanden tot een rustige woonwijk van 200 meter voor geur, 30 meter voor stof, 50 meter voor geluid en 0 meter voor gevaar. En de tweede activiteit valt onder milieucategorie 3.2 met richtafstanden van 100 meter voor geur, 30 meter voor stof, 30 meter voor geluid, en 0 meter voor gevaar. Gevaar vormt derhalve geen belemmering.

Het perceel van Gorsselseweg 38 ligt op circa 4,5 meter ten zuiden van het dichtstbijzijnde object met een woonbestemming aan de Molenweg 8 en 13 meter ten westen van Gorsselseweg 40, dat ook een woonbestemming heeft. Aan de VNG richtafstanden vanwege geur, stof en geluid wordt niet voldaan.

Uit de vigerende milieuvergunning van 2013 blijkt echter dat voor de aspecten geur, stof en geluid kan worden voldaan aan de vigerende milieunormen. Uit de toelichting blijkt dat de totale emissie van geur in de gewenste situatie afneemt met ruim 60%, de stofemissie afneemt met bijna 66% en de ammoniakemissie afneemt met ruim 25%. De afnames zijn berekend ten opzichte van de vergunde situatie 2013, die echter nooit volledig is gerealiseerd. Het betreffen dus geen afnames ten opzichte van de huidige, werkelijk bestaande situatie.

Omdat de kortste afstand tussen emissiepunten en objecten met een woonbestemming in de aangevraagde situatie niet afneemt ten opzichte van de vergunde situatie, de emissies van geur en stof afnemen en er in de vergunde situatie wordt voldaan aan de geurnormen, mag worden geconcludeerd dat in de beoogde situatie eveneens wordt voldaan aan de milieunormen voor geur en stof. Dit wordt voor het aspect geur ook bevestigd met geurverspreidingsberekeningen die bij de aanvraag zijn gevoegd en waaruit blijkt dat aan de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij zal worden voldaan. Zie ook de paragrafen luchtkwaliteit (4.4.4) en geur (4.4.5).

Bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd, dat is beoordeeld door een geluidsspecialist. Uit deze beoordeling is geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van de inrichting aan de Gorsselseweg 38 is voor wat betreft het aspect geluid inpasbaar in haar omgeving. Vanwege het aspect geluid zijn geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie bedrijven en milieuzonering

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het aangevraagde plan.

4.4.2 Geluid

Het akoestisch onderzoek dat bij de aanvraag is gevoegd is beoordeeld door een geluidsspecialist. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. De beoordeling is als bijlage 1 bij het advies van de Omgevingsdienst (Bijlage 2) gevoegd.

Geconcludeerd is dat aan de maximaal toelaatbare grenswaarden voor het, voor de concrete hinderbeleving bepalende, maximale geluidsniveau (LA,max) bij bestaande inrichtingen wordt voldaan.

Er is voor wat betreft geluid sprake van een vergunbare situatie, waarbij het belang van de inrichting is afgewogen tegen het belang van de omwonenden, binnen de bestuurlijke afwegingsruimte. De inrichting en de realisatie van de nieuwe pluimveestal zijn daarmee inpasbaar in de omgeving.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.4.3 Bodem

Het verkennend bodemonderzoek dat bij de aanvraag is gevoegd is beoordeeld door een bodemspecialist. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De beoordeling is als bijlage 2 bij het advies van de Omgevingsdienst (Bijlage 2) gevoegd.

Aanleiding voor de beoordeling is de aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouw. De aanvraag betreft de nieuwbouw van een biologische pluimveestal. Op basis van de aanvraag gaat het om agrarisch/industrieel gebruik waar twee personen verblijven.

De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 6.300 m2. Binnen de onderzoekslocatie staat een aantal schuren. Het merendeel is in gebruik als weiland.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740 en NEN 5707. Het rapport is volledig inclusief bijlagen (is ontvankelijk). Het onderzoek is inhoudelijk akkoord.

Conclusie bodem: Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is er geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling/nieuwbouw op de locatie.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Bij een pluimveehouderij zijn emissies van (fijn) stof te verwachten die de luchtkwaliteit in de omgeving beïnvloeden. De grootste bronnen van stofemissies zijn de ventilatie van de stallen en het afvullen van voedersilo’s. Emissies vanwege verbrandingsmotoren van werktuigen op het terrein van de inrichting en emissies van wegverkeer dat bij de inrichting hoort zijn gering. In de toelichting bij de aanvraag blijkt dat er in de aangevraagde situatie een fijn stof emissie wordt verwacht van 2.036 kg per jaar, wat een afname is van bijna 3.907 kg per jaar ten opzichte van de vergunde situatie. Omdat er sprake is van een afname, voldoet de aangevraagde situatie aan de definitie van een ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) verslechtering van de luchtkwaliteit, conform titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteit vormt daardoor geen belemmering voor de realisatie van de aangevraagde situatie. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) van het RIVM blijkt dat de achtergrondconcentraties ter hoogte van het plan zowel in het jaar 2020 als in 2030 ruim voldoen aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer van 40 Lg/m3 als jaargemiddelde voor NO2 en PM10 en 25 Lg/m3 als jaargemiddelde voor PM2,5. Verwacht wordt dat ook met de bijdrage van de pluimveehouderij nog ruim wordt voldaan aan deze grenswaarden.

De concentraties voldoen tevens aan de advieswaarden van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) van 40 Lg/m3 als jaargemiddelde voor NO2, 20 Lg/m3 als jaargemiddelde voor PM10 en 10 Lg/m3 als jaargemiddelde voor PM2,5.

Conclusie(s) luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor realisatie van het plan. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.4.5 Geur

Bij het houden van pluimvee is geuremissie te verwachten, wat tot geurhinder kan leiden bij geurgevoelige objecten in de omgeving. Voor de legkippen die binnen de inrichting worden gehouden zijn conform de Regeling veehouderij en geurhinder geuremissiefactoren en geurnomen van toepassing en voor het (melk)rundvee gelden vaste afstanden. De gemeente Deventer ligt in een concentratiegebied, waardoor voor geurgevoelige objecten in het buitengebied een geurnorm van 14 ouE/m3 als 98-percentiel van toepassing is (art. 3.115 Activiteitenbesluit).

In de toelichting bij de aanvraag is een berekening van de geurbelasting van omliggende geurgevoelige objecten toegevoegd (paragraaf 5.6). De resultaten van deze berekening staan in tabel 2 in het advies van de Omgevingsdienst (Bijlage 2).

Uit de berekening blijkt dat bij alle geurgevoelige objecten ruim wordt voldaan aan de norm van 14 ouE/m3 als 98-percentiel. Daarnaast zijn de minimaal aan te houden afstanden getoetst tussen het emissiepunt van stal D waarin 17 stuks vrouwelijk jongvee worden gehouden en het dichtstbij gelegen geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (Molenweg 8). De minimaal aan te houden afstand is 50 meter en de werkelijke afstand is 68 meter. Er liggen ook geen geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom binnen de invloedsfeer van de inrichting. Er wordt dus voldaan aan de afstandseisen conform art. 3.117 lid 1 Activiteitenbesluit.

Er wordt bovendien voldaan aan de minimale afstanden tussen gevel van stallen waarin dieren worden gehouden en de gevel van het dichtstbij gelegen geurgevoelige object. De aan te houden afstand buiten de bebouwde kom is tenminste 25 meter, terwijl Molenweg 8 op 37 meter afstand ligt. Er liggen geen geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom binnen de invloedsfeer van de inrichting. Er wordt dus eveneens voldaan aan de afstandseisen tussen gevels conform art. 3.119 Activiteitenbesluit.

Conclusie

De geursituatie rond de inrichting voldoet aan een aanvaardbaar geurhinderniveau en vormt geen belemmering voor het plan.

4.4.6 Externe veiligheid

In het plan zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten opgenomen. Bovendien is een pluimveehouderij geen risicobron voor haar omgeving in de zin van externe veiligheid.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.4.7 Ecologie

Voor de beoordeling van het aspect ecologie (met uitzondering van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden) heeft Ecotierra een natuurtoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Uit de natuurtoets blijkt dat er vanuit natuurwetgeving geen belemmeringen zijn voor het plan.

Zo liggen Natura 2000-gebieden op voldoende afstand (Rijntakken op ca. 5,6 km afstand). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op aanzienlijk kortere afstand (ca. 500 m), maar omdat het NNN geen externe werking heeft vormt dit geen belemmering voor het plan. In het plangebied zijn verder geen (vaste rust- of verblijfsplaatsen van) beschermde soorten aangetroffen.

De natuurtoets is goed opgezet en uitgevoerd. In aanvulling daarop kan nog vermeld worden dat op het erf (bij het woonhuis, dat intact blijft) een Steenuil is waargenomen (15 februari 2018). Ondanks dat er geen aanwijzing voor de aanwezigheid van deze zwaar beschermde soort in de natuurtoets is vastgesteld, is het aannemelijk dat de Steenuil van het terrein gebruik maakt. Potentiële nestplaatsen worden met de voorgenomen herinrichting niet veranderd. Aangezien de functionaliteit van de leefomgeving van de Steenuil ook beschermd is zal daar met de herinrichting van het terrein rekening mee gehouden moeten worden. Voorwaarde voor de herinrichting van het terrein is een goedgekeurd erfbeplantingsplan. Dit plan is er (zie paragraaf 4.1 en Bijlage 1 bij de regels) en draagt bij aan de goede functionaliteit van de leefomgeving van de Steenuil. Het biotoop van de Steenuil blijft daardoor intact waardoor er geen ecologische belemmeringen zijn voor de plannen.

4.4.8 Stikstofdepositie

Op grond van de Wet natuurbescherming moet getoetst worden of een plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Voor wat betreft stikstofdepositie gebeurt deze toetsing door met de AERIUS-calculator te berekenen of de stikstofdepositie van het voorgenomen plan toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie.

De referentiesituatie voor een bestemmingsplan is de “feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan” (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2020, zaaknummer 201706777/3/R2, overweging 6.1).

In verband met een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming heeft de exploitant van de pluimveehouderij gegevens overgelegd aan de provincie.

Uit deze gegevens blijkt het volgende.

In de beoogde situatie worden in totaal 36.000 kippen gehouden, verdeeld over twee stallen met elk een eigen stalsysteem en mestopslag. Dit resulteert in een depositie van ammoniak (een verbinding van stikstof en waterstof) van 3.255,0 kg per jaar. Zie tabel 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P383-OW01_0007.png"

In de bestaande situatie is in het plangebied een intensieve veehouderij toegestaan zonder beperking van het aantal dieren en benut de pluimveehouderij een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 van 6 juni 2012. De situatie die in deze vergunning is toegestaan, is weergegeven in tabel 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P383-OW01_0008.png"

Van deze vergunde situatie zijn alle stallen en dieren gerealiseerd, met uitzonder van stal C. De feitelijk, planologisch legale situatie bestaat daarmee uit stallen A, B en D uit tabel 2. De depositie van ammoniak van deze drie stallen samen bedraagt 3.281,0 kg per jaar.

In de beoogde situatie ligt de depositie van ammoniak met 3.255,0 kg per jaar lager dan de depositie van 3.281,0 kg per jaar in de referentiesituatie. Geconcludeerd wordt dan ook dat met het beoogde aantal dieren en de beoogde stalsystemen het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft. Voorwaarde is dan wel dat het beoogde aantal dieren en de beoogde stalsystemen in de regels van het bestemmingsplan worden vastgelegd. Daartoe is in artikel 3.1 van de planregels een onderdeel opgenomen. In artikel 3.6.1 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om andere (met uitzondering van geiten) of meer dieren te houden, of andere stalsystemen toe te passen, mits de stikstofdepositie niet toeneemt.

Vanuit de Wet natuurbescherming staan daarmee geen bezwaren tegen het plan.

4.4.9 M.e.r.-beoordeling

Met de beoogde aanpassing van het bouwvlak is de exploitant van het agrarisch bedrijf voornemens een nieuwe kippenstal te bouwen. De totale aantallen aan pluimvee binnen het bedrijf komen daarmee op 36.000 legkippen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een m.e.r.-beoordeling verplicht in gevallen waarin een activiteit betrekking heeft op meer dan 40.000 stuks pluimvee. Uit jurisprudentie blijkt echter dat dit aantal geen harde ondergrens is; ook bij kleinere aantallen pluimvee is een m.e.r.-beoordeling verplicht (vormvrije m.e.r.-beoordeling).

Op advies van Omgevingsdienst IJsselland hebben burgemeester en wethouders van Deventer bij besluit van 27 augustus 2019 geoordeeld dat voor de voorliggende ontwikkeling een milieueffectrapportage niet nodig is.

Het besluit en de daaraan ten grondslag liggende motivering zijn als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

4.5 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen. Op ca. 1,9 km ten oosten van het plangebied is een ondergrondse hogedrukgasleiding gelegen. Deze leiding is niet van invloed op de aanpassing van het bouwvlak. De aanpassing vindt aan de westkant plaats, zodat het bouwvlak zich van de gasleiding af ontwikkelt. Met de aanpassing van het bouwvlak neemt het aantal personen in het plangebied niet toe.

4.6 Waterhuishouding

Waterkwaliteit

Het pluimveebedrijf beschikte in het verleden over een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het lozen van het afvalwater van het bedrijf. Inmiddels valt het bedrijf voor wat betreft dit onderwerp onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Wanneer het bedrijf aan deze regels voldoet, kan ervan uitgegaan worden dat er uit oogpunt van waterkwaliteit geen bezwaar bestaat tegen de ontwikkeling.

Waterkwantiteit

Het plan voorziet in het afvoeren van water door middel van een uitstroomvoorziening, die uitkomt op de watergang ten zuiden van het plangebied. Voor zowel de uitstroomvoorziening als zodanig als voor het feitelijk afvoeren van het water (wat betreft kwantiteit) is een watervergunning op grond van de keur van Waterschap Rijn en IJssel vereist.

Schoon hemelwater, afkomstig van bijvoorbeeld daken, wordt zo veel mgelijk geborgen en geïnfiltreerd op eigen terrein. Hiervoor wordt een wadi op het terrein gerealiseerd, deze staat ook aangeduid op het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1 bij de regels). De wadi heeft een inhoud van 160 m3 en is ingericht op het bergen van 40 mm regenwater per m2 extra bebouwing en verharding.

Waterstaatswerken

In het plangebied zijn geen waterstaatswerken gelegen. Ten zuiden van het plangebied is een watergang van Waterschap Rijn en IJssel gelegen. De uitstroomvoorziening van de pluimveehouderij komt uit op deze watergang. Voor het realiseren van deze uitstroomvoorziening is een watervergunning vereist op grond van de keur van Waterschap Rijn en IJssel.

Afstemming met het waterschap

Deze waterparagraaf is afgestemd met de beheerder, Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft met bovenstaande weergave ingestemd.

4.7 Verkeer en parkeren

Door het voorliggende bestemmingsplan wijzigt het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Gorsselseweg 38 te Bathmen, maar neemt het niet in omvang toe. Er is geen sprake van een vergroting van bouwmogelijkheden of een toename van het aantal bedrijven ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. De hoeveelheid verkeersbewegingen op, en van en naar het bedrijf, zullen niet toenemen ten opzichte van de mogelijkheden in het huidige bestemmingsplan.

Het bouwvlak biedt, ook na het realiseren van de beoogde nieuwe pluimveestal, voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte van het bedrijf te voldoen.

Uit oogpunt van verkeer en parkeren is er geen bezwaar tegen het plan.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is aangesloten bij de systematiek en regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening".

5.2 Planopzet

5.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.2.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk regels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen etc.

5.2.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden: Artikel 3

Binnen deze bestemming zijn verschillende soorten agrarische bedrijven toegestaan. Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan op plaatsen waar een functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing is.

In paragraaf 4.4.8 is onderbouwd dat de concrete plannen van de exploitant niet ten koste gaan van natuurwaarden. Hierbij is uitgegaan van een bepaald aantal dieren. Om te borgen dat dit aantal dieren niet overschreden wordt, en de situatie dus blijft voldoen aan natuurwetgeving, is in de regels voor de agrarische bestemming het aantal dieren vastgelegd. Hierbij is een zekere mate van flexibiliteit naar de toekomst ingebouwd, door verandering van het aantal of de soorten dieren toe te staan, als de stikstofdepositie daardoor niet toeneemt. Om van deze mogelijkheid gebruikt te maken, kan van het bestemmingsplan afgeweken worden.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 5

Met deze dubbelbestemmingen worden (in toenemende mate) archeologische en verwachte archeologische waarden in de grond beschermd. Zie ook de bespreking van het aspect archeologie in paragraaf 4.3.

Waarde - Landschap 1

Deze dubbelbestemming is opgenomen om waarden te beschermen die samenhangen met de essen. Het gaat daarbij om openheid en reliëf. Dit brengt onder meer met zich mee dat fruit- en sierteelt en boomkwekerijen niet zijn toegestaan, dar teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan en dat er geen nieuwe agrarische bouwvlakken zijn toegestaan.

5.2.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 9: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 10: Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden in aanvulling op de bouwregels bij afzonderlijke bestemmingen.

Artikel 11: Algemene gebruiksregels

Deze bepaling beschrijft enkele specifieke vormen van gebruik, die in strijd zijn met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemmingen.

Artikel 12: Algemene aanduidingsregels

Deze regels verklaren de (gebieds)aanduidingen die in het plan zijn opgenomen. Dit betreft enkel de aanduidingen van de (voormalige) reconstructiewetzones. Aan deze aanduidingen zijn in het plan geen regels verbonden; de aanduidingen zijn uitsluitend opgenomen om het bestaan van deze gebieden aan te duiden.

Artikel 13: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bevatten afwijkingsbevoegdheden in aanvulling op die bij afzonderlijke bestemmingen.

Artikel 14: Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels bevatten wijzigingsbevoegdheden in aanvulling op die bij afzonderlijke bestemmingen.

Artikel 15: Overige regels

In dit artikel zijn enkele regels opgenomen die niet onder de andere soorten regels vallen. Het betreft de werking van wettelijke regelingen en toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming.

5.2.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Ten slotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 16: Overgangsregels

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 17: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.3 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 ingegaan op de resultaten van het vooroverleg met andere overheden. Ten slotte wordt in paragraaf 6.4 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Weliswaar strekt het bestemmingsplan er uiteindelijk toe om een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw op te richten, maar hiermee is niet direct sprake van een nieuw hoofdgebouw. In het voorliggende geval is ht nieuwe gebouw niet noodzakelijk om de bestemming te verwezenlijken, aangezien er al een forse kippenschuur aanwezig is en de bestemming dus al verwezenlijkt is.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet derhalve niet in een van de hiervoor beschreven bouwplannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet verplicht.

6.3 Resultaten vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan.

Provincie

De provincie heeft laten weten dat het plan voldoet aan provinciaal ruimtelijk beleid.

Waterschap

Waterschap Rijn en IJssel heeft met de ontwikkeling ingestemd. Zie ook paragraaf 4.6.

6.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De situering van de nieuwe kippenstal, waarop de aanpassing van het bouwvlak in het voorliggende bestemmingsplan gericht is, is het resultaat van overleg tussen gemeente, exploitant en omwonenden. Er kan daarom van uitgegaan worden dat het plan op draagvlak in de omgeving kan rekenen.