direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rubensstraat e.o.
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P364-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In 2006 hebben de gemeente Deventer en Stichting Eigen Bouw een intentie overeenkomst gesloten over de herontwikkeling van het project Rembrandtkade. Fase 1 en 2 zijn inmiddels gerealiseerd. Fase 3 en Fase 4 zijn vanwege de vastgoedcrisis uitgesteld. In het kader van de intentie overeenkomst (2006) heeft in 2015 de sloop plaatsgevonden van 36 eengezinswoningen aan de Rubensstraat. Fase 3 is weer opgepakt, hiervoor is een nieuwe intentie overeenkomst opgesteld en is het project Rubensstraat e.o. opgestart. Het stedenbouwkundig plan is aangepast ten opzichte van bestaande uitwerkingsplannen. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk, aangezien de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied aan de Rubensstraat is gelegen in Deventer in de omgeving van de IJssel. Het terrein aan de Rubensstraat is gesitueerd in de wijk Zandweerd op het braakliggend terrein tussen de Hobbemastraat, Rubensstraat, Ruysdaelstraat en Nicolaas Maesstraat.

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied "Rubensstraat e.o.", (bron: Esri)

1.2.2 Begrenzing

De begrenzing van het plangebied "Rubensstraat e.o." is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied "Rubensstraat e.o.", (bron Google Maps)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan 'Digitalisering Analoge Bestemmingsplannen', vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juni 2016 met als doel om de onderliggende bestemmingsplannen actueel en digitaal beschikbaar te hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: uitsnede bestemmingsplan Digitalisering Analoge Bestemmingsplannen

In het geldende bestemmingsplan is de planlocatie bestemd als 'Wonen' met een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Voor een deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 4'. Tevens is ter plaatse sprake van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk'.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de huidige en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Rubensstraat in de wijk Zandweerd. De locatie is gelegen aangrenzend aan de Rembrandtkade, de Rembrandtkade grenst aan de rivier de IJssel.

Ontstaan wijk Zandweerd

Het gebied vóór de dijk langs de Rembrandtkade is tot ver in de 20e eeuw in gebruik geweest als vlothaven voor houtvlotten. Tijdens de economische crisis en de daaropvolgende werkverschaffing is in de periode rond 1935 door Heidemij de dijk verhoogd en verzwaard. Tevens is het binnenterrein, de Zandweerd Noord, opgehoogd om na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) te worden volgebouwd met woningen.

De wijk Zandweerd Noord (1950 -1960) is gebouwd volgens de principes van het vierde CIAM-congres. Het is een modernistische, functionalistisch en gepland stadsdeel waarbij groen een belangrijke rol speelt en er sprake is van een duidelijke functiescheiding: wonen, leren en recreatie. Het stadsdeel is daarbij ook sterk beïnvloed door de reactie die in 1956 op het congres volgde, wel Modernisme maar niet langer een stedelijk landschap dat vijandig was ten op zichte van de sociale harmonie. Een gevolg hiervan is de relatief weinig aanwezige hoogbouw. De hoogbouw die er is, is niet extreem hoog of overheersend en staat aan de rand van de wijk, met name aan de IJsselkade.

Het noordelijk deel van de Zandweerd geeft, voor wat betreft de bebouwingsstructuur, een redelijk evenwichtig beeld. Aan de IJsselkade staat een serie flats tussen de Van Vlotenlaan en de Frans Halsstraat. Het aantal flatwoningen is niet overmatig groot; het wijkbeeld wordt gedomineerd door laagbouw in langgerekte blokken.

Vanaf de Rembrandtflat naar het zuiden gezien is er sprake van ritmiek en een opeenvolging van flats. Deze aan de Rembrandtkade gesitueerde flats vormen samen een wand aan de IJssel met als belangrijkste kwaliteit het zicht over de rivier. De aanwezige flatgebouwen vormen een markant en herkenbaar ensemble in het IJsselfront.

Plangebied

Tot 2014 waren op het terrein 36 eengezinswoningen aanwezig, verspreid over zes woonblokken. In de periode 2014/2015 zijn de woningen gesloopt en is het terrein tijdelijk ingericht als grasveld. Het plangebied bestaat uit een grasveld met tien volwassen bomen (soorten: zilverspar, esdoorn, berk). Het plangebied is momenteel in gebruik als openbaar groen met enkele parkeerplaatsen en wordt een aantal keer per jaar gemaaid. Het Natura 2000-gebied Rijntakken bevindt zich aan de westzijde van het terrein op circa 50 meter afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: Impressie huidige situatie plangebied (Bron: gemeente Deventer)

In de omgeving van het plangebied zijn onder andere woningen gelegen aan de Rembrandtkade, Hobbemastraat, Rubensstraat, Ruysdaelstraat en Nicolaas Maesstraat. Aangrenzend aan het plangebied zijn een wijk- en speeltuinvereniging en een school voor voortgezet speciaal onderwijs gelegen.

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

Stichting Eigen Bouw, eigenaar van de grond, is voornemens op de planlocatie drie gebouwen te realiseren met in totaal 80 appartementen. De drie gebouwen worden vijf, vier en zes bouwlagen hoog. Naast de woonfunctie die toegekend wordt aan de appartementengebouwen, worden op de planlocatie inpandige bergingen en een oppervlakte van 200 m² aan maatschappelijke voorzieningen één van de appartementengebouwen gerealiseerd. Deze maatschappelijke voorzieningen kunnen ook bestaan uit een serviceloket vanuit de verhuurder. Middels een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk een oppervlakte van 200 m2 aan maatschappelijke voorzieningen toe te voegen, waardoor totaal 400 m2 aan maatschappelijke voorzieningen toegestaan kan worden binnen het plangebied. Daarnaast is binnen het plan ruimte voor groen- en parkeervoorzieningen. De woningen worden duurzaam ingericht. Zo worden de appartementen ondermeer gasloos gebouwd. De belangrijkste doelgroep voor de appartementen zijn senioren. De appartementen worden gebouwd voor het middeldure huursegment.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0005.png"

Afbeelding 2.2 Toekomstige situatie (Bron: schetsen Jan Metz)

Het nieuw te vormen ensemble van flatgebouwen markeert de achterliggende woonbuurt binnen het IJsselfront. Hierbij wordt gezocht naar het optimaal benutten van de belangrijkste kwaliteit van de te ontwikkelen plek; de nabijheid en waar mogelijk het zicht op de rivier.

Bij het situeren van de voorgestane nieuwbouw is de belangrijkste opgave een nieuw ensemble te creëren dat zich verhoudt tot de drie portiekflats aan de Rembrandtkade en de orthogonale structuur van de achterliggende buurt. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • Het nieuw te vormen ensemble van flatgebouwen blijft een markant onderdeel van het IJsselfront.
  • De nieuwe gebouwen achter de wand van de drie bestaande portiekflats sluiten aan op de rechtlijnige blokkenstructuur van de achterliggende buurt.
  • De nieuwe gebouwen maken gebruik van, en richten zich op de binnenwijkse groene ruimte (o.a. terrein speeltuinvereniging).
  • De hoogte van de nieuwbouw sluit aan bij de omliggende flatgebouwen en is maximaal gelijk aan het hoogste aanwezige flatgebouw.
  • In de architectuur wordt gezocht naar eenheid tussen oud en nieuw.
  • De Nicolaas Maesstraat vormt de ontsluiting en biedt ruimte voor het parkeren ten behoeve van de bestaande flatgebouwen en de nieuw te bouwen appartementencomplexen.
  • De Rubensstraat kan desgewenst tussen de Van Ostadestraat en Ruysdaelstraat worden omgevormd naar een (fiets)pad waardoor er een rustige zijde en groeiruimte kan worden gecreëerd voor de daar aanwezige bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0006.jpeg" afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0007.jpeg"

Afbeelding 2.3 Impressie toekomstige situatie (Bron: schetsen Jan Metz)

De openbare ruimte krijgt een robuust groen karakter. Hiermee wordt een actieve en gezonde leefstijl van de bewoners bevorderd. Het groen biedt tevens ruimte voor ontmoeting waardoor het plan bijdraagt aan sociale duurzaamheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. In de SVIR schetst het Kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

Tot de essenties van de SVIR kunnen worden gerekend dat de Rijksoverheid zich vooral gaat richten op nationale belangen, waaronder het verbeteren van de bereikbaarheid, en dat meer bewegingsvrijheid geboden zal worden aan provincies en gemeenten op het gebied van ruimtelijke ordening. Het Rijk stelt hierbij dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in hun regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Zij kunnen dan ook beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Met de vaststelling van de SVIR herbevestigt het Rijk een aantal beleidsaspecten, met name uit de Nota Ruimte. Genoemd kunnen worden:

  • De visie van 'decentraal wat kan en centraal wat moet'.
  • Het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR als Rijksdoelen geformuleerd:

  • De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken.
  • De bereikbaarheid voor eenieder verbeteren.

Een belangrijk onderdeel - tevens sturingsinstrument - van het SVIR-beleid is de Ladder voor duurzame verstedelijking, gericht op het optimaal benutten van binnenstedelijke ruimte.

Duurzame stedelijke ontwikkeling

Duurzame stedelijke ontwikkeling wordt vanuit de Rijksoverheid gezien als doelstelling én als belangrijk instrument bij nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Als instrument doelt men dan op toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Ladder is vanuit de SVIR in oktober 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden moeten vanaf deze datum op grond van het Bro elke nieuwe stedelijke ontwikkeling planologisch motiveren aan de hand van de treden van de Ladder. De Ladder voor duurzame verstedelijking komt nader aan de orde in paragraaf 3.2.3 van dit bestemmingsplan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissing (pkb) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In de SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het Natuur Netwerk Nederland (NNN), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Met ingang van 1 oktober 2012 geldt op grond van het Besluit algemene regels omgevingsrecht een instructie ten aanzien van de wijze van bestemmen van de waterkering (kernzone) en de bijbehorende beschermingszone. Voor de beschermingszone geldt dat zowel de binnenbeschermingszone als de buitenbeschermingszone moeten worden opgenomen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moeten de algemene regels in acht worden genomen.

Conclusie

Het plangebied valt binnen de beschermingszone. De algemene regels worden in acht genomen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 4.5.

3.2.3 Ladder voor Duurzame verstedelijking

Vanuit het Rijk is in de SVIR de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, welke per 1 oktober 2012 als motiveringseis is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Transformaties van de vrijkomende gebouwen naar bijvoorbeeld wooneenheden, al dan niet gekoppeld aan herstructurering van de bijbehorende ruimten, wordt inmiddels algemeen gezien als duurzaam (her)gebruik van de vrijkomende ruimten.Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.

Regionale afstemming

In de samenwerkingsovereenkomst woonafspraken West-Overijssel 2016-2020 zijn op regionaal niveau tussen de gemeenten in West-Overijssel en de provincie Overijssel afspraken gemaakt over ondermeer de programmering en woningbehoeften. Tweejaarlijks wordt de programmering aangepast. In de overeenkomst is vermeld dat voor Deventer sprake is van een onderprogrammering wat betekent dat er ruimte is voor nieuwe initatieven. Door ondertekening van de overeenkomst door de verschillende partijen is de regionale afstemming geborgd.

Behoefte

De Ladder verplicht ertoe om een nieuwe stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de geconstateerde behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Van belang hierbij is dat de behoefte zowel kwalitatief als kwantitatief kan zijn. Uiteraard dient de behoefte actueel te zijn. Daarnaast dient sprake te zijn van een regionale behoefte: de behoefte ziet niet enkel op de gemeente, maar ook op de regiogemeenten.

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat

Om de behoefte te analyseren ten aanzien van duurzame verstedelijking is een nadere analyse noodzakelijk van de aanwezige woonbehoefte.

Demografische ontwikkelingen

De omvang van de Nederlandse bevolking neemt nog steeds toe. Per 1 januari 2015 bedraagt het aantal inwoners in Nederland 16,9 miljoen inwoners (CBS, 2015). De verhouding tussen het aantal personen tussen 0 en 20 jaar ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep tussen 20 tot 65 jaar, is sinds 1980 gedaald van 55,1% tot 38,0%. De verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar of ouder ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep tussen 20 en 65 jaar, is in de beschouwde periode toegenomen: van 20,1 naar 29,9% (CBS, 2015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0008.jpg"

Afbeelding 3.1: Bevolkingsomvang en aantal huishoudens.Bron: Gemeente Deventer, Herijking Woonvisie 2008+ (2013).

Van alle huishoudens in Deventer is ruim 34% een 1-persoonshuishouden, ruim 31% een 2-persoonshuishouden zonder kind(eren) en 35% wordt gevormd door gezinnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0009.png"

Afbeelding 3.2: Huishoudens in Deventer: Staat van Deventer

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er een brede ontwikkeling gaande is, waarbinnen een duidelijke tendens waarneembaar is naar het (structureel) ontstaan van niet alleen méér, maar ook kleinere huishoudens. Een toename van kleinere huishoudens betekent impliciet een toename van de behoefte aan appartementen.

Woningmarktonderzoek Deventer 2014

De gemeente Deventer houdt vierjaarlijks een woningmarktonderzoek onder de bevolking. Het meest recente onderzoek dateert uit november 2014 en is uitgevoerd als een samenwerking tussen de gemeente en de woningcorporaties Rentree, Woonbedrijf ieder1 en Woonstichting De Marken.

Verhuisgeneigdheid en actief verhuisgeneigden

Van de volwassen Deventer bevolking wil 16% in de komende vijf jaar beslist verhuizen, 23% overweegt te verhuizen en 2% heeft inmiddels huisvesting of een bouwkavel gevonden. De totale verhuisgeneigdheid bedraagt daarmee 41%. Van alle verhuisgeneigden in het onderzoek zegt de helft in het afgelopen half jaar actie te hebben ondernomen om te verhuizen, ruim een kwart is minstens een half jaar op zoek naar woonruimte. Een van de redenen dat men de woning niet kan vinden is dat er geen aanbod is, daar waar men wil wonen.

Gewenste woonsituatie en woonomgeving

Een ruime meerderheid van 82% van de verhuisgeneigden is doorstromer op de woningmarkt, 18% betreedt voor het eerst als zelfstandig huishouden de woningmarkt. Beeld is dat de groeiende groep kleine huishoudens met name een voorkeur heeft voor de binnenstedelijke woonmilieus.

Woningvraag in Deventer

Er willen bijna 7.200 verhuisgeneigden naar een huurwoning verhuizen, 7.750 willen een woning in de koopsector. Bij een mogelijke verhuizing naar een huurwoning is er vooral vraag naar woningen in het goedkope segment tot € 597 (64%). De vraag naar het middensegment en het dure segment is respectievelijk 27% en 10%.

Over een periode van 5 jaar is vraag naar meer dan 2.600 seniorenwoningen, 2.100 woningen dienen op grond van bepaalde kenmerken (gelijkvloerse vertrekken, bereikbaar zonder traplopen) geschikt moeten zijn voor ouderen. Naast de ruim 2.600 seniorenwoningen bestaat de vraag uit ruim 9.400 eengezinswoningen en bijna 2.900 etagewoningen c.q. appartementen.

Conclusie woonbehoefte

Op grond van het bovenstaande wordt geconstateerd dat het realiseren van 80 appartementen aan de Rubensstraat tegemoet komt aan een concrete woonbehoefte vanuit een brede doelgroep en daarbij tevens anticipeert op een reeds in gang gezette demografische ontwikkeling. Het plan geeft daarmee zowel kwalitatief als kwantitatief volwaardig invulling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Bestaand stedelijk gebied

Naast de woonbehoefte dient gemotiveerd te worden of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Als motivatiegronden gelden het 'invullen' van lege plekken, het geven van een andere bestemming aan een gebied, het herstructureren van bestaande terreinen of het transformeren van bestaande gebouwen of gebieden. Kan de ruimtevraag volledig worden opgevangen binnen bestaand gebied, dan is hiermee de Ladder succesvol doorlopen en is de motivering klaar.

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat

Het bestemmingsplan Rubensstraat betreft een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij op toekomstgerichte wijze invulling wordt gegeven aan een passende bestemming voor een aanwezige doelgroep met een actuele woonvraag. Per saldo beantwoordt het bouwplan aan zowel ruimtelijke als maatschappelijke vraagstukken, zonder daarbij een claim te leggen op ruimtebeslag buiten bestaand bebouwd gebied.

Conclusie bestaand stedelijk gebied

Het bestemmingsplan geeft op passende wijze invulling aan de Ladder.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

De functies die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn niet in strijd met het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" en de Omgevingsverordening zijn op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en zijn vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld, is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. De provincie geeft aan wat volgens haar de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij deze wenst te realiseren.

Ten aanzien van de (gewenste) woonomgeving hanteert de provincie als ambitie om te komen tot een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving), die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief). Strekking van het beleid daarbij is dat er in Overijssel een passend aanbod moet zijn van aantrekkelijke woonmilieus, waarmee ingespeeld kan worden op veranderende woonbehoeften. Door verschillende woonmilieus aan te bieden is er ruimte voor de huisvesting van alle doelgroepen.

Voor het vaststellen van de behoefte aan nieuwe woningen binnen een gemeente is het principe van concentratie van toepassing. De provincie geeft hiermee aan dat gemeenten in principe alleen voorzien in de lokale woningbehoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Alleen de stedelijke netwerken mogen voorzien in een (boven)regionale behoefte. Deventer maakt deel uit van bestuursregio: het stedelijk netwerk Stedendriehoek.

De provincie stelt in haar Omgevingsvisie dat het aanbod aan woonmilieus in hoofdzaak dient plaats te vinden in steden en dorpen. Via het beleid wil de provincie dan ook borgen dat de leefbaarheid van deze steden en dorpen wordt behouden en zo mogelijk verder versterkt. De bouw van nieuwe woningen zal in principe dan ook plaats moeten vinden in, en eventueel aansluitend aan, bestaand bebouwd gebied.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan provinciale ambities hanteert de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor, in dit geval, woningbouw kan aan de hand van deze drie stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

Om een en ander te kunnen waarmaken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel, dat gebaseerd is op de volgende drie niveaus:

  • Generieke beleidskeuzes: 'of'.
  • Ontwikkelingsperspectieven: 'waar'.
  • Gebiedskenmerken: 'hoe'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0010.png"

Afbeelding 3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes (de 'of' vraag)

De vraag óf een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Generieke beleidskeuzes betreffen onder meer basiskwaliteiten als schoon drinkwater en het garanderen van 'droge voeten', maar ook beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties te voorkomen. In heel Overijssel is een aantal generieke beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Het gaat hierbij om:

  • Integrale afweging ecologische, economische en sociaal-culturele belangen.
  • Toekomstbestendigheid.
  • Concentratie stedelijke voorzieningen.
  • (Boven)regionale afstemming.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'Ladder' geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend, ofwel vormen randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen.

Ontwikkelingsperspectieven (de 'waar' vraag)

Na het beantwoorden van de 'of'-vraag, is de vraag 'waar' het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In haar visie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities daarbij leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Binnen de stedelijke omgeving onderscheidt de provincie drie ontwikkelingsperspectieven, ieder met een eigen accent:

  • Stedelijke netwerken als motor voor de Overijsselse economie en cultuur.
  • Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus.
  • Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel).

Gebiedskenmerken (de 'hoe' vraag)

Ten slotte is de vraag 'hoe' het initiatief ingepast kan worden in het landschap. Bij deze vraag spelen de gebiedskenmerken een belangrijke rol. Bij gebiedskenmerken gaat het om de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel heeft de provincie in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang worden bevonden en die behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De provincie maakt bij de gebiedskenmerken onderscheid in de volgende vier lagen, die uiteraard niet los van elkaar staan en altijd met elkaar verbonden zijn:

  • De natuurlijke laag;
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • De stedelijke laag;
  • De laag van de beleving.

Terugkerende elementen in de gebiedskenmerken van provinciaal belang zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap, bebouwing en bebouwingsstructuren, waaronder archeologische en aardkundige waarden. In de Catalogus Gebiedskenmerken beschrijft de provincie per gebiedstype:

  • Kenmerken die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebiedstype.
  • Ontwikkelingen die spelen.
  • Ambitie en visie op de toekomst van het gebiedstype.
  • Sturing die realisatie van de visie mogelijk maakt.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Toetsing aan de generieke beleidskeuzes betreft vooral een toetsing aan de aspecten 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' en '(Boven)regionale afstemming'. Tevens voorziet het plan in toekomstbestendigheid, centralisatie van voorzieningen en integrale afweging van ecologische, economische en sociaal culturele belangen door bij het ontwerp een afweging te hebben gemaakt ten aanzien van de diverse aspecten. En er tegelijktijd voor te zorgen dat de te realiseren woningen en maatschappelijke functies voorzien in de duurzame behoeften van de regionale bevolking en ecologisch en sociaal cultureel inpasbaar zijn.

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving daarmee scherp houden. Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving.

Voor het vaststellen van de behoefte aan nieuwe woningen binnen een gemeente is het principe van concentratie van toepassing. De provincie geeft hiermee aan dat gemeenten in principe alleen voorzien in de lokale woningbehoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Alleen de stedelijke netwerken mogen voorzien in een (boven)regionale behoefte. Deventer maakt deel uit van bestuursregio: het stedelijk netwerk Stedendriehoek. Paragraaf 3.2.3 is nader ingegaan op het voorzien in de woonbehoefte.

De planlocatie Rubensstraat is gelegen binnen de bebouwde kom van Deventer en tevens binnen het bestaand bebouwd gebied, zoals gedefinieerd in de Omgevingsverordening Overijssel. Hierdoor is het plan te kwalificeren als een binnenstedelijke ontwikkeling. Van een ruimtebeslag op de buiten de stad gelegen groene omgeving is dan ook geen sprake. Mede gezien het feit dat in het vigerende bestemmingsplan reeds een woonbestemming aan de planlocatie is toegekend, kan dan ook worden gesteld dat er geen strijdigheid is tussen het plan Rubensstraat en de provinciale omgevingsvisie en –verordening.

Ontwikkelingsperspectieven

De planlocatie behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. De provincie wil dit type binnenstedelijke locaties, middels herstructurering en transformatie, vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan bijbehorende milieus (woon, werk of mix) versterken. Herstructurering en transformatie bieden daarbij tevens kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijv. door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren) en het leveren van een bijdrage aan de energietransitie (bijv. door het aanwezige dakoppervlak te benutten voor zonnepanelen).

Het plan Rubensstraat vindt plaats op een binnenstedelijke inbreidingslocatie en is, via een combinatie van transformatie en herstructurering gericht op woningen. Woningen, die ruimtelijk en functioneel oogpunt inpasbaar zijn in de omgeving. De woningen worden op een dergelijke wijze gesitueerd en qua vormgeving aangepast aan de omgeving, zodat het inpasbaar is in de wijk. Daarnaast voldoet het in de woonbehoefte binnen de stad en wijk. Het plan resulteert in een afname van het verhard oppervlak binnen het plangebied, hetgeen de natuurlijke infiltratie van schoon hemelwater alleen maar bevordert. Het ontwikkelplan past daarmee binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woonlocaties binnen het stedelijke netwerk'.

Gebiedskenmerken

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' aangeduid als gebiedstype Woonwijken 1955 - nu. De stedelijke laag - Woonwijken 1955 - nu kenmerkt zich door De planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals ‘goudkustjes’ aan de rand van de wijk. Een kenmerk is de repeterende stempelstructuur in de bouwblokken en de ruime opzet van de groene ruimte. Een ontwikkeling is dat steeds meer wijkvoorzieningen verdwijnen. Het plan voor de Rubensstraat is afgestemd op de genoemde gebiedskenmerken en draagt bij aan het behoud en de versterking van het karakter en uitstraling van zowel de planlocatie als de nabije omgeving. Het creeeren van een maatschappelijke functie in één van de appartementgebouwen draagt bij aan het voorkomen van het verdwijnen van wijkvoorzieningen. De kwaliteit van de nieuw te bouwen appartementen zal voldoen aan de huidige kwaliteitseisen en door het plangebied opnieuw in te richten vormt dit een vooruitgang ten aanzien van het huidige beheer en onderhoud van het plangebied en de nabije omgeving. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelplan beantwoordt aan datgene wat beoogd wordt binnen de gebiedskenmerken van de 'Stedelijke laag'.

Conclusie

Het plan voor de Rubensstraat is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening.

3.3.2 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)

Het structuurplan 'Deventer 2025: synergie van Stad en Land' is in maart 2004 vastgesteld met als doel om de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer in beeld te brengen en hierbij de gewenste ontwikkelingsrichting aan te geven. Het structuurplan geeft bij dit alles een doorkijk naar 2025.

Centraal in het structuurplan staat de afweging tussen individuele ruimtebehoeften en collectieve kwaliteiten. De individuele ruimtebehoeften zijn de ruimtevragen van mensen, bedrijven en instellingen voor functies als wonen, werken, verblijven en zich verplaatsen. Daar ziet de gemeente een belangrijke kerntaak van haar ruimtelijk beleid: het niet alleen kunnen voorzien in de behoefte aan woonruimte, werkgelegenheid, voorzieningen en mobiliteit, maar ook in rust, ruimte en een groene omgeving.

De centrale doelstelling van het structuurplan is “een evenwichtige en kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van Deventer, waarbij ruimte is voor individuele behoeften en ontplooiing en waarbij de collectieve kwaliteiten voldoende zijn gewaarborgd”. Het structuurplan richt zich daarbij op onder meer het speerpunt van beleid “gevarieerd en aantrekkelijk wonen”. De kern van dit beleidsspeerpunt is dat Deventer wil inspelen op de woonwensen van de bevolking door een grote verscheidenheid aan woonmilieus te bieden. Dit betekent dat woongebieden geschikt moeten zijn of worden gemaakt voor verschillende leefstijlen en bevolkingsgroepen. Gemeentebreed wordt ingezet op het toevoegen van met name groenstedelijke en centrumstedelijke woonmilieus. De gevarieerdheid van het woningaanbod dient bij dit alles te worden vergroot.

Conclusie

Voorliggend plan past binnen de speerpunten van het Structuurplan Deventer 2025, het plan voorziet in de woonbehoeften van de bevolking. Daarnaast biedt het plan ruimte voor gevarieerd en aantrekkelijk wonen en draagt het bij aan een evenwichtige en kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van Deventer.

3.4.2 Woonvisie Deventer 2018

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' zijn drie centrale ambities vastgelegd:

1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Daarbij inzetten op economische ontwikkeling, duurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.

2. Ongedeeld en inclusief: een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijk opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.

3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en de stad die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'betaalbaar, compleet en divers', 'goed wonen in wijken en dorpen', 'duurzaam wonen' en 'vitaliteit en vernieuwing'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in wijk/dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie.

De Woonopgaven van de Woonvisie 2018 in het kort:

  • Aansluiten op de kwaliteit en identiteit van de plek
  • Ruimte voor bijzondere woonmilieus en ruimte voor creativiteit en innovatie
  • Nieuwbouw in bestaande buurten levert een bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving
  • Variatie in aanbod voor diverse woonwensen, inkomens en levensfase over de wijken
  • Inspelen op specifieke vraag van kleine huishoudens
  • Goede spreiding van de sociale voorraad op wijk- en dorpsniveau
  • Sociale voorraad op peil houden
  • Toevoeging van op de sociale voorraad aansluitende segmenten (sociale koop hoog, middeldure koop en middeldure huur), om doorstroming te bevorderen.
  • Energielastenreductie, o.a. door aardgasloos en duurzaam bouwen
  • Flexibel en voor meerdere levensfase en geschikt bouwen
  • Aandacht voor woonruimte voor pas afgestudeerden en starters op de arbeidsmarkt
  • Ruimte voor (toekomstige) bewonersinitiatieven, ten minste 15% van de nieuwbouw bestaat uit
  • (collectief) particulier opdrachtgeverschap
  • Zorg en begeleiding voor het zo lang mogelijk thuis kunnen wonen
  • Natuurinclusief bouwen met borging ecologische kernkwaliteiten

Conclusie

Op de planlocatie wordt uitgegaan van het toevoegen van 80 woningen in het middeldure huursegment. Daarnaast wordt er ruimte gecreëerd voor een woonservicepunt of andere maatschappelijke voorzieningen binnen één van de appartementengebouwen. Tevens worden de woningen aardgasloos en duurzaam gebouwd. Het programma past binnen de ambities van de Woonvisie en de prestatieafspraken die in dit kader met de Stichting Eigen Bouw zijn gemaakt.

3.4.3 Uitvoeringsagenda duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011 - 2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. In april 2016 heeft de gemeenteraad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan acht beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt daarnaast op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren.Verder zijn er beleidsprioriteiten over energie neutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering geformuleerd. De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de ambities die gesteld worden in de uitvoeringsagenda duurzaamheid. De nieuwbouw wordt onder andere gasloos uitgevoerd.

3.4.4 Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015 - 2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in Wateragenda. De Wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en robuust;
  • Milieu en gezondheid;
  • Beleving, bewustwording en participatie.

Doordat de Wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken. De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceel eigenaar. De eigenaar van het perceel moet het hemel- en grondwater op eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan. In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit drie zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer);
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet);
  • De aanpak van en het voorkomen van grondwaterproblemen (Waterwet).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk waterbeleid. Het hemel- en grondwater wordt op de planlocatie verwerkt. Daarnaast is in de uitwerking van de waterparagraaf rekening gehouden met de thema's genoemd in het gemeentelijk waterbeleid.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet is één integrale wet die betrekking heeft op de museale objecten, musea, monumenten en archeologie. Waar de Erfgoedwet regelt welke eisen worden gesteld aan opgravers, zal de bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces worden geregeld via de nog vast te stellen Omgevingswet. Vooralsnog zijn die onderdelen van de Monumentenwet die betrekking hebben op deze bescherming en de Bro nog steeds van toepassing. De gemeente is daarmee verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Uitgangspunt is hierbij de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor goede conservering.

Archeologiebeleid gemeente Deventer

Het archeologiebeleid van de gemeente Deventer is op 28 januari 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. Met deze beleidsvaststelling baseert de raad zich op de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Deventer. Het archeologiebeleid is vastgesteld in de vorm van een beleidskaart met inbegrip van de notitie 'Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie; Van verwachting naar beleid'. In het archeologiebeleid geeft de gemeente aan op welke wijze rekening gehouden moet worden met mogelijke archeologische waarden in de bodem. Op de beleidskaart is voor elke locatie in de gemeente te zien welke archeologische regels daar van toepassing zijn.

Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. Meer specifiek zegt een archeologische verwachting iets over de relatieve dichtheid waarin archeologische resten kunnen voorkomen. De archeologische verwachting is opgebouwd uit fysisch geografische kenmerken en historische en archeologische data. Uiteindelijk zijn op basis van fysische geografische kenmerken drie verwachtingszones voor archeologische resten uit met name de prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen onderscheiden: zones met een hoge, middelmatige en lage verwachte dichtheid aan archeologische resten. Daaraan zijn op basis van historische gegevens en resultaten van archeologisch onderzoek verschillende verwachtingswaarden toegevoegd. Deze verwachtingen zijn weer vertaald naar beleidswaarden op de beleidskaart en hebben vervolgens geleid tot de waarden, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Digitalisering analoge bestemmingsplannen' en dit bestemmingsplan.

Plangebied

De gemeente Deventer heeft een archeologisch bureauonderzoek verricht. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 1. Hieruit komt naar voren dat het plangebied is gelegen in een uiterwaardvlakte. In het noorden bevindt zich een zone met een hogere verwachting door de ligging van het plangebied in de bufferzone van een stelling uit de Tweede Wereldoorlog. Verder kunnen in het plangebied resten van een artillerieschans uit de Tachtigjarige oorlog gevonden worden. De exacte ligging van deze schans is niet bekend.

Het plangebied heeft vanwege de ligging in de uiterwaardvlakte van de jonge IJssel een lage verwachting voor archeologische resten uit de prehistorie tot en met de middeleeuwen. In het uiterste noorden bevindt zich een zone met een hoge verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog. Ook is het mogelijk dat hier resten van een artillerieschans uit de Tachtigjarige oorlog aanwezig zijn. Om deze reden heeft het plangebied in het noorden een dubbelbestemming archeologie, namelijk 'Waarde - Archeologie 4'. Bij ingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld dient een archeologisch onderzoek te worden verricht. Uitsnedes van de archeologische verwachtingskaart en beleidskaart zijn opgenomen in de figuren 4.1 en 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0011.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart 2015 gemeente Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0012.png"

Figuur 4.2 Archeologische beleidswaarden gemeente Deventer

Transect heeft een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd, waarmee de archeologisch verwachting van de planlocatie is onderzocht. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied een hoge verwachting heeft voor archeologische resten uit de Nieuwe Tijd en de Tweede Wereldoorlog. Voor wat betreft de overige perioden is de verwachting in het plangebied laag, aangezien de bodem tot een diepte van 2,5 m -mv uitsluitend uit uiterwaardafzettingen bestaat. Geadviseerd wordt voorafgaand aan de uitvoering van de bouwwerkzaamheden een proefsleuvenonderzoek uit te voeren met als doel het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid van archeologisch restanten.

Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt geconstateerd dat voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden nog aanvullend (proefsleuven)onderzoek naar archeologische restanten moet worden uitgevoerd. De omvang van deze werkzaamheden is afhankelijk van de grondwerkzaamheden bij het bouwproces. Alleen in die delen van het plangebied die een hoge verwachting kennen en die door de bouwwerkzaamheden dreigen te worden verstoord is archeologisch onderzoek nodig.

4.1.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.1.3 Rijks- en gemeentelijke monumenten

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten gelegen.

4.1.4 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en monumenten vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Ten aanzien van archeologie wordt voorafgaand aan de werkzaamheden een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Eventuele consequenties hieruit worden opgevolgd.

4.2 Milieu-aspecten

Om te beoordelen of het voorliggende bestemmingsplan geen negatieve invloed heeft op de bestaande milieukwaliteit en voldoet aan de wettelijke normen die zijn vastgesteld in de milieuwetgeving, zijn de volgende milieukundige aspecten beoordeeld:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf en de omgeving. Bij milieuzonering gaat het vooral om de vraag “Welke afstand is aanvaardbaar tussen (nieuwe) bedrijven en (nieuwe) woningen?” Steeds meer vormen van bedrijvigheid lenen zich overigens voor functiemenging. Anders gezegd: bepaalde bedrijven zijn verenigbaar met woningen in hetzelfde gebied. De (Rijks)overheid hanteert in dit verband als uitgangspunt: “functiemenging waar het kan, functiescheiding waar het moet”.

Op grond van het voorgaande zijn aan milieuzonering de volgende doelen toegekend:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. De hierin opgenomen richtafstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie, die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Onderstaande tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  

tabel 4.1 Milieu categorieën en richtafstanden (Bron VNG)

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat

Planologisch gezien bevindt de planlocatie gelegen aan de Rubensstraat zich binnen het stedelijk gebied, op een locatie waaraan een woonbestemming is toegekend. In de omgeving zijn woningen gesitueerd, een speeltuinvereniging met clubgebouw en een school voor speciaal voortgezet onderwijs. Uit de aanwezigheid van de gemengde functies en de ligging naast een wijkontsluitingsweg wordt geconcludeerd dat de planlocatie en omgeving aan te merken zijn als een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat hier woningen en bijbehorende voorzieningen in beginsel, een en ander binnen de kaders van het bestemmingsplan, gezamenlijk en naast elkaar kunnen en mogen voorkomen.

De richtafstand voor 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' is 30 meter. Aangezien sprake is van een gemengd gebied, kan de richtafstand worden verlaagd naar 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Voor 'Buurt- en clubhuizen' geldt een richtafstand van 30 meter. Ook hiervoor geldt dat aangezien sprake is van een gemengd gebied, de richtafstand verlaagd wordt naar 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Het gemengde karakter van de planlocatie en omgeving blijkt uit figuur 4.3. Afbeelding 4.4 geeft het plangebied weer met de richtafstanden behorende bij de omliggende functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0013.png"

Afbeelding 4.3: Omliggende bestemmingen Rubensstraat (Bron: bestemmingsplan digitalisering analoge bestemmingsplannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0014.jpg"

Afbeelding 4.4 Richtafstanden ten opzichte van plangebied

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan Rubensstraat uitvoerbaar is vanuit het aspect 'Bedrijven en milieuzonering'. Het bestemmingsplan vormt geen beperking voor de omgeving en vormt de omgeving geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2.2 Geluid

Het aspect 'Geluid' is primair geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh richt zich vooral op een verantwoorde ruimtelijke inpassing van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, ten opzichte van belangrijke geluidsbronnen, zoals (rail)verkeer en industrie.

Wegverkeerslawaai

Binnen het akoestische invloedsgebied van een weg (geluidzone) dient conform de Wgh de geluidbelasting op gevels van nieuw te bouwen woningen te worden bepaald. Elke weg, behoudens een weg met een maximaal toegestane rijsnelheid van 30 km/u, heeft een geluidzone. Een geluidzone is een gebied, waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (binnenstedelijk of buitenstedelijk). De Wgh stelt vervolgens eisen aan de toelaatbare geluidbelasting op de gevels van nieuwe woningen langs een bestaande weg. Voor woningen binnen de wettelijke zone van een weg geldt overeenkomstig de Wgh een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van de gevel, de zogenaamde 'voorkeursgrenswaarde'. Deze voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien niet aan deze voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan onder voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. De maximale ontheffingswaarde bedraagt voor woningen in de zone van een weg met binnenstedelijke ligging 63 dB.

Geluidbeleid gemeente Deventer

Voor het vaststellen van hogere geluidbelastingen dan de voorkeursgrenswaarde heeft de gemeente Deventer beleidsregels opgesteld. Deze beleidsregels berusten in hoofdzaak op de Wgh. Voor het vaststellen van hogere waarden voor nog niet geprojecteerde woningen zijn echter aanvullende voorwaarden opgesteld. De gemeente zal alleen een geluidwaarde hoger dan 53 dB vaststellen als de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, indien voldoende verzekerd wordt dat de verblijfsruimten alsmede de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten. In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat

Voor de ontwikkeling van de appartementen dient de geluidbelasting voor wegverkeerslawaai inzichtelijk te worden gemaakt. Voor het wegverkeerslawaai wordt de geluidbelasting ten gevolge van de wegen in de omgeving van het plangebied getoetst aan de Wet geluidhinder en beleid van de gemeente Deventer. Het plangebied valt niet binnen een geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Hierdoor is in het kader van de Wet geluidhinder alleen onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Het plangebied is gesitueerd binnen een woonwijk. Hierdoor zijn de direct aangrenzende wegen 30km/uur wegen. De woonwijk wordt echter omsloten door twee 50 km/uur wegen. Wegen met een maximale snelheid van 50 km/uur dienen te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur hebben volgens de Wet geluidhinder geen geluidzone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidbelasting ten gevolge van 30 km/uur wegen wel inzichtelijk te worden gemaakt. De verkeersgegevens van de hiervoor genoemde wegen en omgevingskenmerken zijn in een akoestisch rekenmodel ingevoerd.

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Rembrandtkade en Johannes van Vlotenlaan. De geluidbelasting ten gevolge van de omliggende geluidbronnen is onderzocht. Hieruit volgt dat de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeer over de Rembrandtkade en Johannes van Vlotenlaan met respectievelijk maximaal 44 dB en 38 dB niet wordt overschreden. De geluidbelasting vormt geen belemmering voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen berekend. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Albert Cuypstraat, Hobbemastraat, Pieter Bothstraat en Rubensstraat is met 30 dB, 40 dB, 37 dB en 42 dB op de grens van het plangebied lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB voor gezoneerde wegen. Hieruit wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het voorgenomen plan is uitvoerbaar wat betreft het onderdeel geluid.

4.2.3 Bodemkwaliteit

In het kader van de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat

Vanwege de voorgenomen nieuwbouw en de aanvraag van de hiervoor benodigde omgevingsvergunning is een bodemonderzoek noodzakelijk. In 2010 heeft Tauw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor dit gebied. Dit onderzoek is gedateerd en is geactualiseerd. Om deze reden is opnieuw bodemonderzoek verricht.

Het doel van het bodemonderzoek is tweeledig, namelijk het actualiseren van de milieuhygiënische bodemkwaliteit en het vaststellen van de eventuele aanwezigheid van asbest in de grond. Dit asbestonderzoek is noodzakelijk omdat puinhoudende resten zijn aangetroffen tijdens het bodemonderzoek uit 2010.

Het actualiserend bodemonderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 waarbij de puinhoudende bovengrond als verdachte laag wordt gezien. Het vaststellen van de eventuele aanwezigheid van asbest in de grond wordt uitgevoerd op basis van de NEN 5707. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de resultaten geen belemmering vormen voor de voorgenomen nieuwbouw en de aanvraag van de hiervoor benodigde omgevingsvergunning. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat:

  • In de bovengrond maximaal een gehalte kobalt, kwik en lood boven achtergrondwaarde is gemeten
  • In de ondergrond maximaal een gehalte kobalt, kwik en lood boven achtergrondwaarde is gemeten
  • In het grondwater de concentratie aan barium en naftaleen boven streefwaarde is gemeten
  • Op de locatie is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen, de locatie is niet meer asbestverdacht.

Wanneer in de toekomst (bv bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden en blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. Op basis van het vooronderzoek, het veldwerk en de hoogte is er geen reden om te verwachten dat een verontreinigingskern zich op het terrein bevindt. Vandaar dat de geconstateerde concentraties geen belemmeringen vormen voor de toekomstige plannen.

Conclusie

Het plan is wat betreft bodemkwaliteit uitvoerbaar.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Bestuursorganen nemen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen hebben, de regelgeving omtrent luchtkwaliteit in acht. Vanaf 15 november 2007 is de 'Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' van kracht, in dit stuk verder de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd. Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De ontwikkeling is niet opgenomen in het NSL, waardoor alleen de eerste drie voorwaarden gronden zijn waarop een bestuursorgaan kan besluiten dat de voorgenomen ontwikkeling inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

De Rijksoverheid werkt samen met provincies en gemeenten om te voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Zo mag er niet teveel fijn stof (PM2,5 en PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de lucht zitten, belangrijke parameters voor de luchtkwaliteit. In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit en de Wet milieubeheer. In Nederland dient iedere ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan deze luchtwetgeving.

Op landelijk niveau leveren fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten op. De concentraties van de overige stoffen die op grond van de Wet luchtkwaliteit getoetst dienen te worden voldoen aan de gestelde grenswaarden. Om die reden zijn deze overige stoffen verder buiten beschouwing te laten. Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet Luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alléén langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.

De huidige luchtwetgeving omvat tevens het Besluit “Niet In Betekenende Mate bijdrage (NIBM)”. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' leiden tot een verslechtering van de heersende luchtkwaliteit, niet afzonderlijk getoetst hoeven te worden op de grenswaarden. Tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. Het ministerie heeft de definitie van “in betekenende mate” vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). In deze AMvB, te zien als luchtkwaliteitseisen, is vastgelegd dat projecten die leiden tot een toename van (concentratie-)grenswaarden van een stof met meer dan 3%, in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling. Onder deze 3% grens is dus sprake van NIBM.

Het begrip 'NIBM, gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde, komt voor PM10 en NO2 neer op een maximale bijdrage van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. Dit betekent dat wanneer aangetoond kan worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van beide stoffen, het betreffende project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat

In het kader van dit bestemmingsplan is een 'NIBM' toets uitgevoerd. Er is ook een onderzoek uitgevoerd naar de concentraties voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide), PM10 (fijn stof). Verkeersgegevens zijn ten behoeve van het akoestisch onderzoek aangeleverd door de gemeente Deventer. Op basis van deze gegevens en de uitgangspunten van het plan (ondermeer het aantal appartementen) is een inschatting gemaakt van de extra voertuigbewegingen. De berekening is onderstaand weergegeven. Hieruit volgt dat de bijdrage van het bestemmingsplan aan de concentraties voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. De berekening laat zien dat het extra verkeer ten gevolge van het bestemmingsplan maximaal 0,22 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Voor de concentratie PM10 zal het verkeer maximaal 0,05 µg/m3 bijdragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0015.jpg"

Afbeelding 4.4 NIBM toets

Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer ten gevolge van het bestemmingsplan Rubensstraat draagt niet in betekenende (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Voor externe veiligheid gelden strikte risicogrenzen (plaatsgebonden risicocontour) en toetswaarden (groepsrisico). Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

• Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

• De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

• Het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Naar verwachting gaat deze regeling over in het Besluit externe veiligheid Transport (Bevt). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en Regeling externe veiligheid buisleidingen van toepassing.

Het doel van het externe veiligheidsbeleid is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden. Bestemmingen speciaal bedoeld of geschikt voor groepen mensen die als verminderd zelfredzaam beschouwd kunnen worden krijgen eveneens het predicaat 'kwetsbaar'.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde die gebruikt kan worden als referentie voor maatschappelijke ontwrichting.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

In augustus 2015 heeft de gemeente Deventer de 'Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015' vastgesteld. Het is de ambitie van de gemeente Deventer om door middel van het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een zo groot mogelijke fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen te creëren. Hoofddoelen van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid zijn:

  • Het voorkomen van onacceptabele risicosituaties ten gevolge van gevaarlijke stoffen,
  • Het voorkomen van nieuwe risicobronnen met invloedsgebieden in woongebieden,
  • Het bieden van een beleidskader voor de verantwoordingsplicht van groepsrisico's waarbij onderscheid is gemaakt tussen woongebieden, bedrijventerreinen en transportassen,
  • Het borgen van het risicobeleid ten behoeve van ruimtelijke besluiten.

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat

Conform de Omgevingsvisie externe veiligheid geldt binnen de gemeente Deventer onder meer als streven om het GR in woongebieden niet boven de oriënterende waarde van 1 te laten komen. Er blijft dus ruimte voor nieuwe woonbebouwing binnen de invloedsgebieden van risicobronnen mits oriënterende waarde <1. De locatie Rubensstraat is op grond van de omgevingsvisie externe veiligheid gelegen in een gebied met een oriënterende GR-waarde <1. Het plangebied ligt met circa 150 meter binnen het invloedsgebied groepsrisico vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen over de IJssel. De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn beschouwd ten aanzien van de effecten voor het groepsrisico. Binnen 200 meter van de oeverlijn moet een afweging op het gebied van externe veiligheid gemaakt worden. Uit het Basisnet water blijkt dat op de IJssel uitsluitend brandbare vloeistoffen vervoerd worden. Het effectgebied (1% letaliteit) bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen beperkt zich tot 30 meter vanaf de oeverlijn. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstand. Een afweging betreffende het groepsrisico is derhalve niet aan de orde. Het aspect externe veiligheid is niet relevant voor deze ontwikkeling.

Op grond van de Risicokaart Nederland wordt geconstateerd dat in de nabijheid van de planlocatie Rubensstraat geen risicovolle activiteiten, objecten en andere relevante zaken zijn, welke een belemmering kunnen vormen voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0016.png"

Afbeelding 4.5: Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: IPO)

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is uitvoerbaar wat betreft externe veiligheid.

4.2.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna “Wnb”) in werking getreden. Dit is gedaan door deze in één integrale wet op te nemen met een onderdeel gebiedenbescherming, soortenbescherming en houtopstanden. In de Wnb is de Europese regelgeving als uitgangspunt genomen. Voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke “Europese” bescherming is voorzien zijn in de Wnb aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorwaarden opgenomen. In essentie zijn hierbij de Nbw en Boswet zonder ingrijpende veranderingen overgegaan in de Wnb; ten opzichte van de Flora- en faunawet is echter een aantal wezenlijke wijzigingen doorgevoerd. Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een netwerk van natuurgebieden waarmee de biodiversiteit behouden en versterkt wordt.

Natuurtoets Rubensstraat

In opdracht van Stichting Eigen Bouw heeft Tauw onderzoek gedaan naar de consequenties van de Wet natuurbescherming voor de bouw van drie appartementencomplexen tussen de Nicolaas Maesstraat en de Rubensstraat in Deventer. De Natuurtoets is opgenomen in bijlage 5.Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Onderstaand is dit voor deze verschillende thema's toegelicht.

Soortenbescherming 

Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van enkele in het wild levende dieren die onder de Wnb beschermd zijn. Concreet gaat het om algemene broedvogels, gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en watervleermuis. De ontwikkeling is mogelijk strijdig met de Wnb omdat de werkzaamheden mogelijk invloed hebben op het essentieel leefgebied van gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en watervleermuis (vliegroute). Door een aangepaste werkwijze te hanteren en in de inrichting rekening te houden, wordt verstoring van vleermuizen tegengegaan. Als het niet mogelijk is om te werken volgens een ecologisch werkprotocol en rekening te houden bij de inrichting van het terrein, is soortgericht onderzoek naar gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en watervleermuis nodig. Als uit het onderzoek blijkt dat deze bomen wel onderdeel uitmaken van het essentieel leefgebied zijn maatregelen en/of een ontheffing nodig.

Door met een ecologisch werkprotocol te werken, wordt verstoring van vleermuizen tegengegaan. Als het niet mogelijk is om te werken volgens een ecologisch werkprotocol en rekening te houden bij de inrichting van het terrein, is soortgericht onderzoek naar gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en watervleermuis nodig. Als uit het onderzoek blijkt dat deze bomen wel onderdeel uitmaken van het essentieel leefgebied zijn maatregelen en/of een ontheffing nodig.

Gebiedsbescherming

In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning (Wnb-vergunning). In 2009 werd afgesproken het stikstofprobleem 'programmatisch' te gaan aanpakken. Dit heeft geleid tot 'Programma Aanpak Stikstof' (PAS), dat sinds 1 juli 2015 van kracht is en op 17 maart 2017 partieel herzien is. Het PAS maakt gebruik van het rekeninstrument AERIUS. Plannen vallen niet onder het PAS. Voor een (bestemmings)plan is dus geen ontwikkelingsruimte te reserveren. Het is echter wel mogelijk het rekeninstrument AERIUS te gebruiken om het bestemmingsplan op haalbaarheid te controleren. Uit het rekeninstrument AERIUS blijkt of op het moment van rekenen nog voldoende ontwikkelruimte beschikbaar is voor het voornemen, wanneer het daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit geeft voor zover de huidige inzichten reiken, het beste beeld over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voor wat betreft de Wnb.

Toetsing Natura 2000

Het plangebied bevindt zich op geringe afstand van Natura 2000-Gebied Rijntakken deelgebied Uiterwaarden IJssel. Toetsing hieraan is uitgevoerd. In figuur 4.6 is de planlocatie weergegeven ten opzichte van de IJssel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0017.png"

Afbeelding 4.6 Locatie plangebied (rood) met nabijgelegen Natura 2000-gebieden (groen)

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 6. De berekening is uitgevoerd met AERIUS Calculator. Uit de berekening volgt dat op het Natura 2000-gebied Rijntakken een maximale depositiebijdrage wordt berekend van 0,22 mol/ha/jaar. Momenteel is de grenswaarde voor vergunningplicht op het Natura 2000-gebied Rijntakken verlaagd naar 0,05 mol/ha/jaar. Bestemmingsplannen vallen echter niet onder het PAS. Gezien de berekende depositiebijdrage hoger is dan 0,05 mol/ha/jaar, zijn significante effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet direct uit te sluiten. In het huidige geval is er sprake van een berekende depositie van >0,05 mol/ha/jaar ter plaatse van een geïsoleerd stukje uiterwaard met een oppervlak van minder dan 50 m². Een dergelijke bijdrage aan de verzuring en eutrofiëring van het potentiële leefgebied van de kwartelkoning zorgt niet voor een significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Rijntakken. Daarnaast is op dit punt het kaartmateriaal in AERIUS niet meer in overeenstemming met de werkelijkheid. Op de luchtfoto in figuur 4.7 is dit te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0018.png"

Afbeelding 4.7: Luchtfoto van de locatie waar een overschrijding van de grenswaarde zou zijn

De berekende bijdrage aan de stikstofdepositie staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Op basis van de Natuurtoets zijn negatieve effecten van licht, geluid, trillingen en optische en mechanische effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Rijntakken deelgebied Uiterwaarden IJssel uitgesloten. Een passende beoordeling van deze effecten is niet nodig. Het plan is uitvoerbaar wat betreft de effecten op het Natura 2000 gebied.

Toetsing Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Deventer en maakt geen deel uit van Natuur Netwerk Nederland (NNN). Aparte toetsing aan het NNN beschermingsregime is hiermee niet nodig. Ook zijn in het gebied geen beschermde houtopstanden aanwezig.

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is wat betreft ecologie.

4.2.7 Besluit m.e.r.

In de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten). M.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn activiteiten waarvoor de beslissing of de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen, niet bij wet vastligt, maar door het bevoegd gezag moet worden genomen. Bevoegd gezag moet bepalen of er sprake is van "belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu", die het doorlopen van de m.e.r.-procedure wenselijk / noodzakelijk maken.

De activiteit 'woningbouw' valt in het Besluit m.e.r. onder de activiteit stedelijk ontwikkelingsproject van de D-lijst van het Besluit m.e.r. De voorgenomen activiteit is opgenomen in bijlage D categorie 11.2 van het Besluit m.e.r., maar blijft onder de drempelwaarde (drempelwaarde oppervlakte van 100 hectare of meer, aaneengesloten gebied van 2000 woningen of meer, bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). De voorgenomen activiteit betreft 80 woningen en maximaal 400m² bedrijfsvloeroppervlakte. Het plan bestaat uit het vervangen van 36 bestaande eengezinswoningen door circa 80 appartementen. Omdat de omvang van het voorliggende project onder de drempelwaarde van een direct m.e.r.-(beoordelings)plicht blijft, is enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit m.e.r. inwerking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

  • 1. Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld
  • 2. Het bevoegd gezag binnen zes weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden
  • 3. De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de (vergunning)aanvraag voegen

De vormvrije m.e.r. beoordeling is opgenomen in bijlage 7. Uit de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt geconcludeerd dat geen m.e.r. plicht aan de orde is.

4.3 Kabels en leidingen

Alle kabels en leidingen zijn op de planlocatie verwijderd. Hierbij zijn enkele kasten van Ziggo verplaatst / verwijderd en zijn er met Enexis afspraken gemaakt over de verlegging van de gasleiding met daarbij de afspraak voor de toekomst. Alle gasleidingen in het openbaar gebied van de Nicolaas Maesstraat en Rubensstraat zijn door Enexis opgeruimd. De nieuwbouw wordt gasloos gerealiseerd, aanleg van een nieuwe gasverbinding is dan ook niet aan de orde.

4.4 Niet gesprongen Explosieven

De gemeente Deventer heeft voor haar grondgebied historisch onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE). Het plangebied is voor een klein gedeelte aangeduid als verdacht voor NGE (afbeelding 4.7 Rubensstraat en zuidhoek plangebied). De gemeente Deventer heeft een stappenplan ontwikkeld, waarmee aangegeven wordt hoe met dit aspect omgegaan kan worden. Bij invulling van het terrein zal rekening gehouden worden met de verdachte locatie. Zo wordt, voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering, een onderzoek uitgevoerd naar aanwezigheid van explosieven. Eventuele consequenties hieruit (denk aan het verwijderen van eventuele NGE's), worden opgevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0019.jpg"

Afbeelding 4.7 verdacht gebied NGE

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is wat betreft explosieven. Een klein deel van het terrein is verdacht. Mochten eventuele explosieven aanwezig zijn, dan worden deze geruimd.

4.5 Water

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Waterhuishouding heeft betrekking op de wijze waarop waterstromen in een gebied verlopen. Daarbij kan het gaan om de kringloop van het water in de natuur of om het afwateringssysteem, bestaande uit onder andere sloten en kanalen. Waterhuishouding omvat daarnaast ook de (technische) organisatie van het afvoeren van regen- en afvalwater alsmede de zuivering daarvan. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om aan te geven óf en in welke mate een ontwikkeling gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het gebied. Met name de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van waterbeheersing, zijnde 'vasthouden – bergen – afvoeren' (in die volgorde), zijn van belang. Uitgangspunten in dit verband zijn:

  • Zoveel mogelijk gebiedseigen water vasthouden en de inlaat van gebiedsvreemd water zoveel mogelijk beperken;
  • Beperking van overlast door (grond)water of tekort aan water.

Naast de waterkwantiteit heeft duurzaam omgaan met water ook betrekking op de kwaliteit van het water. Hierbij staat de trits 'schoonhouden – scheiden – zuiveren' centraal. Uitgangspunten in dit verband zijn:

  • Vervuiling waar mogelijk bij de bron aanpakken;
  • Voorkomen van verspreiding van verontreinigingen.

Bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen is het van belang om de waterhuishouding van het begin af aan mee te nemen in de planvorming. Om dat te waarborgen is de 'Watertoets' in het leven geroepen. Het doel van de watertoets is het bewerkstelligen van een goede en evenwichtige afstemming tussen waterbeheer (kwantiteit en kwaliteit) en ruimtelijke plannen.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Vanaf 1 januari 2016 valt de locatie Rubensstraat binnen het beheersgebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Waterbeheerplan

Waterschappen hebben wettelijk vastgelegde taken, die aangeven wat de maatschappij van hen mag verwachten. Kort samengevat zijn de kerntaken weer te geven als zorgen voor:

  • Goede bescherming tegen hoogwater.
  • Goed functionerend regionaal watersysteem.
  • Het zuiveren van afvalwater.

In het waterbeheerplan (WBP) beschrijft het Waterschap hoe men dit in de periode 2016-2021 wenst te doen. Tevens stelt het Waterschap in het WBP we de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn echter nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium. Het WBP geeft dus vooral de koers aan die het Waterschap gaat varen.

Toetsing bestemmingsplan Rubensstraat

Watertoets

De toepassing van het watertoetsproces vindt plaats op basis van bestuurlijke afspraken tussen het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Waterbeleid 21e eeuw (2001) en het laatst (her)bevestigd in het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (2008). In deze verschillende bestuursakkoorden hebben partijen onderling afgesproken dat de watertoets van toepassing is op alle ruimtelijke plannen.

De watertoets is onder meer van toepassing bij bouwplannen, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en een versnelde afvoer van (hemel)water het gevolg is. Door een toename aan verharding kan hemelwater niet langer infiltreren in de bodem, maar stroomt dit versneld af naar het oppervlaktewatersysteem. Door deze versnelde afvoer wordt het oppervlaktewatersysteem meer belast. Om deze belastingtoename te reduceren hebben veel waterschappen vastgelegd dat er in dergelijke situaties compenserende voorzieningen moeten worden aangebracht. Deze plicht brengt met zich mee dat een versnelde (hemel)waterafvoer, als gevolg van de toename aan verharding, moet worden gecompenseerd. Dit dient dan te gebeuren door het aanbrengen van een vervangende voorziening, in de vorm van nieuw te graven oppervlaktewater, vaak met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.

Ten behoeve van het bestemmingsplan Rubensstraat is op 25 april 2018 de digitale watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. Hiermee is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. De digitale watertoets is opgenomen in bijlage 8. Op grond van de uitgevoerde watertoets is er sprake van een waterbelang, welke met name de afvoer van (huishoudelijk) betreft. Conclusie is dat voor het bestemmingsplan de normale procedure voor de watertoets moet worden doorlopen. Het Waterschap heeft een uitgangspuntennotitie opgesteld waar in het plan rekening mee gehouden dient te worden. Om de normale procedure voor de watertoets te doorlopen is in nauwe afstemming met het Waterschap Drents Overijsselse Delta een notitie opgesteld, de notitie is opgenomen in bijlage 9. Figuur 4.8 geeft de bestaande waterhuishouding rondom het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P364-OW01_0020.png"

Afbeelding 4.8 Bestaande waterhuishouding rondom het plangebied (bron: Waterschap Drents Overijsselse Delta)

In het gebied zijn verschillende waterbelangen aan de orde. Het plangebied ligt in een beschermingszone B van de waterkering. Hierdoor is er een vergunning nodig voor werkzaamheden dieper dan 1 meter beneden maaiveld. Werkzaamheden zijn hier mogelijk onder voorwaarden. Geconcludeerd wordt dan ook dat bouwen binnen deze zone mogelijk is, maar bij werkzaamheden dieper dan 1 m-mv onder bepaalde voorwaarden. Wanneer meer zicht is op de wijze van uitvoering van de werkzaamheden, dient hierover afstemming met het waterschap plaats te vinden.

Voor het aspect waterkwantiteit geldt dat het verharde oppervlak afneemt en er geen watercompensatie nodig is. Het hemelwater wordt binnen het plangebied geïnfiltreerd. Het verhard oppervlak in de nieuwe situatie (totaal 1.865 m2 verhard oppervlak) neemt af ten opzichte van de huidige situatie (totaal 2.321 m2 verhard oppervlak). Indien sprake is van afname van verhard oppervlak, zal er geen compensatie versnelde afvoer plaats hoeven te vinden. Dit betekent dat er geen nieuw open water aangelegd hoeft te worden binnen het plangebied.

Voor het aspect waterkwaliteit dient er rekening mee gehouden te worden dat bij de bouw van de woningen geen uitlogende materialen worden gebruikt. Vuilwater wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het plangebied ligt in een boringsvrije zone van de waterwinningen in Deventer. Dit betekent dat er geen boringen dieper dan 50 meter beneden maaiveld mogen plaatsvinden.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect 'Water' is het bestemmingsplan Rubensstraat uitvoerbaar. Het verhard oppervlak neemt af en in het kader van de watertoets zijn de door het Waterschap opgestelde uitgangspunten in het bestemmingsplan opgenomen.

4.6 Verkeer en parkeren

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen is het uitgangspunt dat de verkeersstructuur qua indeling en structuur logisch aansluit op de bestaande wegen. De maximaal toegestane rijsnelheid op de wegen rondom het plangebied bedraagt 30 km/h. Om deze maximale snelheid af te dwingen worden op strategische locaties snelheidsremmende maatregelen gerealiseerd. Om de bereikbaarheid van hulpvoertuigen en vuilniswagens te garanderen is de maatvoering van de straten afgestemd op de voertuigkenmerken van deze voertuigen. De hoofdontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Nicolaes Maesstraat, Ruysdaelstraat en Rembrandtkade.

Voor het bepalen van de parkeerbalans zijn de parkeernomen uit de "Nota Parkeernormen Deventer 2013, auto en fiets", 'Beleidsregels bestemmingsplannen Deventer' en de 'Paraplu herziening parkeereisen' van de gemeente Deventer toegepast. Voor het bepalen van de parkeerbalans wordt uitgegaan van de realisatie van 80 appartementen en 200 m2 maatschappelijke functie. In bijlage 10 is een onderbouwing opgenomen ten aanzien van het benodigde aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied.

In de beleidsregel parkeernormen zijn voor verschillende functies parkeernormen opgenomen. Binnen het parkeerbeleid is de gemeente Deventer opgesplitst in een aantal deelgebieden. Voor een appartement in de wijk Zandweerd is qua norm 1,4 parkeerplaats inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers opgenomen. Dit houdt in dat in de beoogde situatie met 80 appartementen, circa 112 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig dienen te zijn. Een deel van de parkeerplaatsen wordt gerealiseerd binnen het plangebied en een deel van de parkeerplaatsen wordt gerealiseerd onder het nabijgelegen bestaande appartementencomplex.

Ten aanzien van de te realiseren maatschappelijke functie in één van de appartementengebouwen dient tevens voorzien te worden in de parkeerbehoefte. Een Wijkcentrum (klein) heeft een parkeernorm van 3,5 parkeerplaats bij een omvang van 100m². Uitgaande van een oppervlakte van circa 200 m² (de meeste bewoners komen per fiets of voet), kan voor de maatschappelijke voorzieningen uitgegaan worden van een behoefte van 7 parkeerplaatsen.

Conclusie

Parkeren vindt plaats op eigen terrein en in de nabije omgeving. Ten aanzien van parkeren is het bestemmingsplan uitvoerbaar. Het bestemmingsplan is tevens uitvoerbaar ten aanzien van verkeer, het verkeer wordt ontsloten via de bestaande ontsluitingswegen.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan "Digitalisering analoge bestemmingpslannen", dat geldt voor de omgeving van het plangebied.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere bestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, die specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van Deventer. De planregels zijn dan ook grotendeels ontleend aan het bestemmingsplan dat geldt voor de omgeving van het plangebied, namelijk bestemmingsplan "Digitalisering analoge bestemmingsplannen". Hiermee wordt geborgd dat voor vergelijkbare gebruiksfuncties in grote lijn dezelfde bouw- en gebruiksregels gelden.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de verbeelding aangegeven. In artikel 1.18 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de grenzen van het perceel. Waar die grenzen tevens de eigendomsgrenzen zijn - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen maar over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd, omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet eenpersoons)huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan kamerbewoning, woongroepen, begeleid zelfstandig wonen etc.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

Het plan bevat bestemmingen voor de gronden in het plangebied. Voor dit bestemmingsplan zijn dat de enkelbestemming Wonen - Gestapeld en de Gebiedsaanduiding: Vrijwaringszone - dijk van kracht.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemming

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

  • Wonen - Gestapeld

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van het realiseren van de woningen binnen het plangebied. Het betreffen drie appartementencomplexen met respectievelijk zes, vier en vijf bouwlagen. Binnen de bestemming worden tevens verkeers- en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt. Op de verbeelding is voor de appartementengebouwen de aanduiding 'maatschappelijk' opgenomen. De maatschappelijke functie zal ingevuld worden in één van de appartementengebouwen. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen zoals bedoeld in artikel 1.30 toegestaan, met een maximale oppervlakte aan maatschappelijke functies van totaal 200 m² binnen het plangebied. Middels een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk 200 m2 extra aan maatschappelijke voorzieningen te realiseren.

Dubbelbestemming

Het bestemmingsplan kent een dubbelbestemming Waarde - archeologie - 4. Die hiervoor aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Het bevoegd gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken groter dan 200 m² en waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld alvorens de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, verlangen dat door de aanvrager een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Voor dit bestemmingsplan is archeologisch onderzoek verricht. Echter, een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek dient nog te worden uitgevoerd. Om deze reden is vooralsnog de dubbelbestemming met betrekking tot archeologie opgenomen in het bestemmingsplan.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 4: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 5: Algemene bouwregels

Hierin zijn regels opgenomen die toestaan dat evt. bestaande bebouwing gehandhaafd kan blijven, ook als de maten hiervan groter zijn dan op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan.

Artikel 6: Algemene gebruiksregels

Deze regels bepalen dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. Deze bepaling is rechtstreeks overgenomen uit artikel 7.10 Wro. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

In deze regels is in een voorwaardelijke verplichting bepaald dat in voldoende mate in parkeervoorzieningen moet zijn voorzien, conform het geldende gemeentelijke parkeerbeleid, voordat de betreffende woningen mogen worden gebruikt.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Voorts zijn regels opgenomen voor het toestaan van een kleinschalige kinderopvang tot maximaal 6 kinderen aan huis.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

Gebiedsaanduidingen zijn aanduidingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen.

  • Gebiedsaanduiding: Vrijwaringszone - dijk

Deze gebiedsaanduiding regelt de bescherming van de Vrijwaringzone - dijk in het plangebied. De realisatie van gebouwen is binnen deze gebiedsaanduiding niet toegestaan. Door middel van een uitzondering op deze regel, is uitvoering van de beoogde nieuwbouw van dit plan, mogelijk gemaakt.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven. En daarnaast middels een wijziging toe te staan een oppervlakte van 200 m2 extra aan maatschappelijke voorzieningen te realiseren.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Ten slotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 11 Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 12: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de kosten anderszins zijn verzekerd. Door het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen Eigen Bouw en de gemeente Deventer is dat hier het geval. De kosten gemoeid met het vaststellen van het plan, maar ook eventuele planschade kosten zijn hierdoor voor rekening van de ontwikkelaar.

6.3 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het plan raakt niet aan Rijksbelangen. Overleg met de diensten van het Rijk is daarom niet nodig. De provincie Overijssel heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan. Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op 25 april 2018 op de hoogte gebracht van het plan.