direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hogeweg 21
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P347-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De eigenaar van het perceel Hogeweg 21 te Bathmen heeft het plan opgevat de woning op het perceel uit te breiden. Op het perceel is op dit moment het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" van toepassing. De bouwregels van dit bestemmingsplan laten de gewenste uitbreiding van de woning echter niet toe.

De woning is karakteristiek en is nagenoeg aan alle kanten omringd door stedelijke functies. Daarom strekt het voorliggende bestemmingsplan ertoe om de bouwregels die gelden voor de kom van Bathmen, toe te passen op het perceel Hogeweg 21. Door deze wijziging wordt de gewenste uitbreiding van de woning wel mogelijk en blijven de karakteristieke waarden van de woning behouden. Om de karakteristieke waarden van de woning te behouden en versterken, wordt het erf opnieuw ingericht.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied is gelegen ten noorden van de algemene begraafplaats van Bathmen, in de hoek van de Hogeweg en de Begraafplaatsweg. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P347-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Hogeweg 21"

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied "Hogeweg 21" omvat het perceel Hogeweg 21 te Bathmen. Het perceel is gelegen ten noorden van de algemene begraafplaats, ten oosten van de woonbebouwing van Bathmen, ten zuiden van het geprojecteerde bedrijventerrein aan de Looweg en ten westen van een waterretentiegebied.

De begrenzing van het plangebied "Hogeweg 21" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P347-VG01_0002.png"

Begrenzing plangebied "Hogeweg 21"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", vastgesteld op 1 maart 2017.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het perceel Hogeweg 21 Bathmen is gelegen aan de oostkant van Bathmen, net buiten de bebouwde kom. Aan de westkant van het perceel ligt een woonwijk, aan de zuidkant de algemene begraagplaats, aan de oostkant een waterretentiegebied en aan de noordkant op enige afstand het (geprojecteerde) nieuwe bedrijventerrein aan de Looweg.

Op het perceel staat thans een voormalige boerderij met een inhoud van ca. 640 m3. Deze is al bestemd als woning. Niet het gehele perceel heeft overigens een woonbestemming; de woonbestemming op het perceel is omgeven met een agrarische bestemming. De betreffende gronden zijn echter niet meer agrarisch in gebruik, maar behoren in feite bij de tuin van het perceel Hogeweg 21. Achter de woning staat een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw. Het asbest bevattende dak van dit gebouw is inmiddels gesaneerd. De rest van het gebouw wordt eveneens afgebroken.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de woning aan de achterzijde uitgebreid met een bijgebouw met daarin een slaapkamer, badkamer en garage op de begane grond en kantoorruimte op de verdieping. Het bijgebouw wordt door middel van een tussenlid verbonden met de woning.

Om het gehele perceel te kunnen gebruiken voor woondoeleinden (inclusief opritten, parkeerplaatsen en tuin) zal de woonbestemming worden uitgebreid over het hele perceel. De (niet meer gebruikte) agrarische bestemming op het perceel verdwijnt.

Het erf wordt heringericht om de karakteristieke waarden van de woning te behouden en te versterken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. Het voorliggende bestemmingsplan raakt niet aan deze nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het voorliggende bestemmingsplan raakt niet aan deze nationale belangen.

3.2.3 Conclusie Rijksbeleid

De functies die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn niet in stijd met het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

Principe van concentratie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen maar in de uitbreiding van een bestaande woning. Het principe van concentratie is hier dan ook niet van toepassing.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in extra ruimtebeslag doordat de bouwmogelijkheden voor de woning en bijbehorende bouwwerken in geringe mate worden vergroot ten opzichte van de bestaande situatie.

Het ruimtebeslag vindt echter plaats op een locatie die ruimtelijk gezien tot het bebouwde gebied is gaan horen, doordat door de jaren heen de locatie is omringd door stedelijke functies. Om die reden worden in dit bestemmingsplan dan ook de bouwregels toegepast die gehanteerd worden voor het bebouwde gebied, en niet, zoals nu nog het geval is, de bouwregels die gelden voor het buitengebied.

Met het verruimen van de bouwmogelijkheden wordt voldaan aan de woonwensen van de eigenaar van het perceel. Het alternatief was de sloop en herbouw van de woning geweest of nieuwbouw op een andere locatie. Dit is door uitbreiding van bouwmogelijkheden niet aan de orde. Zodoende wordt ruimte zuinig en zorgvuldig gebruikt.

Toekomstbestendigheid

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het uitbreiden van de bouwmogelijkheden op het perceel Hogeweg 21 Bathmen. Hierdoor kan de karakteristieke woning op het perceel worden gebruikt voor de woonsituatie die de eigenaar voor de langere termijn voor ogen heeft. Het plan is daarmee toekomstbestendig zoals bedoeld in de Omgevingsverordening.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).

Het Uitvoeringsmodel is van toepassing op (meer grootschalige) nieuwe ontwikkelingen, waarbij nog sturing kan worden gegeven aan waar en hoe die ontwikkeling plaatsvindt. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een nieuwe ontwikkeling in die zin, dat bouwmogelijkheden worden verruimd ten opzichte van de huidige situatie. De locatie staat dus al vast en de 'waar'-vraag uit het uitvoeringsmodel is daarmee al beantwoord.

Alleen de 'of'-vraag, vertaald naar een toets aan generieke beleidskeuzes, en de 'hoe'-vraag, beantwoord aan de hand van gebiedskenmerken, zijn aan de orde.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op provinciaal niveau betreft dit:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het initiatief is integraal beoordeeld, zie hierover de bespreking van de randvoorwaarden in hoofdstuk 4.

In dit voorliggende plan is sprake van uitbreiding van een woning op één specifiek perceel. Er wordt voldaan aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid. Regionale afstemming is niet aan de orde, omdat het aantal woningen niet verandert. Om die reden is ook het concentratiebeleid niet van toepassing.

Verder zijn er voor dit bestemmingsplan evenmin belemmeringen vanuit generiek beleid van provincie, Rijk of de gemeente zelf.

Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'.

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De ambitie van de provincie is er op gericht de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Het plangebied betreft een relatief klein perceel op de overgang tussen de bebouwing van het dorp Bathmen en het buitengebied. Gezien de schaal van het plangebied en de ligging ervan kunnen kenmerken van het landschap enkel in dit plan moeilijk tot uitdrukking gebracht worden. In ieder geval voorziet het erfinrichtingsplan, waarvan de uitvoering en instandhoudering als voorwaardelijke verplichting in de regels is opgenomen, in beplanting met natuurlijke, gebiedseigen soorten.

De eisen ten aanzien van het gebiedskenmerk dekzandvlakte en ruggen lenen zich niet voor vertaling in het bestemmingsplan.

2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap heeft het plangebied het kenmerk 'oude hoevenlandschap'.

Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

Het oude hoevenlandschap is dus een essenlandschap in het klein met een samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de ‘organische’ vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven.

Het plangebied betreft een relatief klein perceel op de overgang tussen de bebouwing van het dorp Bathmen en het buitengebied. Gezien de schaal van het plangebied en de ligging ervan kunnen kenmerken van het landschap enkel in dit plan moeilijk tot uitdrukking gebracht worden.

De eisen ten aanzien van het gebiedskenmerk dekzandvlakte en ruggen lenen zich niet voor vertaling in het bestemmingsplan.

3. Stedelijke laag

In de stedelijke laag heeft het plangebied de kenmerken 'woonwijken 1955 - nu' en 'informele trage netwerk'.

Het kenmerk 'woonwijken 1955 - nu' ziet op planmatig opgezette uitbreidingswijken die vanaf 1955 op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen zijn gerealiseerd. Voor dit gebiedskenmerk doet de Omgevingsverordening hooguit richtinggevende en inspirerende uitspraken.

Hoewel het plangebied in de Omgevingsverordening dit kernmerk heeft, en het voorliggende plan er in voorziet de bouwregels die gelden voor het bebouwd gebied van Bathmen van toepassing te verklaren, behoort het perceel Hogeweg 21 historisch gezien niet tot een uitbreidingswijk. Het ligt dan ook niet voor de hand om de (richtinggevende en inspirerende) uitspraken uit de Omgevingsverordening ten aanzien van door te vertalen naar het plan.

Het kenmerk 'informele trage netwerk' heeft betrekking op het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.

Als norm ten aanzien van dit gebiedskenmerk wordt gesteld dat de informele routes en routenetwerken in beeld worden gebracht en een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op de continuïteit van routes.

Het plangebied valt samen met het perceel Hogeweg 21 en omvat geen (gediscontinueerde of andere) paden. De eisen ten aanzien van het gebiedskenmerk 'informele trage netwerk' lenen zich dan ook niet voor vertaling naar het bestemmingsplan.

4. Laag van de beleving

In de laag van de beleving heeft het plangebied het kenmerk 'donkerte'.

De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

De provincie geeft voor dit gebiedskenmerk als richting dat in de donkere gebieden alleen de minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht wordt toegestaan.

De locatie is gelegen aan de rand van Bathmen, naast een woonwijk. Van een donker gebied is hier daarom al geen sprake. De ontwikkeling voorziet in een toename van bebouwing in het plangebied en daarmee potentieel in een toename van binnen- en buitenverlichting, hoewel deze toename ook onder het voorheen geldende bestemmingsplan al mogelijk was. In verhouding tot de gezamenlijke lichtbronnen van Bathmen valt de toename van licht als gevolg van dit plan in het niet.

Het kenmerk 'donkerte' ondervindt geen nadeel van de in dit plan voorgestane ontwikkeling.

3.3.3 Waterbeheerplan waterschap Rijn en IJssel (2009)

Het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel beschrijft het beleid voor alle taakgebieden. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak ze deze willen bereiken. Het gaat hierbij om onder andere het werken aan veilige dijken, een toekomstgericht watersysteem en samenwerking in de waterketen. Waterschap Rijn en IJssel zet in haar aanpak in op ecologische kwaliteit en respecteert aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Waar mogelijk worden dijken en onderhoudspaden opengesteld voor recreatief gebruik. De maatregelen die in de planperiode uitgevoerd gaan worden en de bijbehorende financiele middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven.

De watertoets is in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.5 Waterhuishouding. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Het plan is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een kleinschalige ontwikkeling mogelijk, namelijk het vergroten van een woning. Het Structuurplan Deventer 2025 bevat geen specifiek beleid voor ontwikkelingen als hier aan de orde. Het bestemmingsplan past daarom binnen het structuurplan.

3.4.2 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).


Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.

Meer informatie over het gemeentelijke duurzaamheidbeleid is te vinden op de gemeentelijke website via: http://www.deventer.nl/duurzaamheid.

Het plan voorziet in duurzaamheid doordat het mogelijk wordt gemaakt om bestaande bebouwing uit te breiden. Het alternatief was geweest om de woning te slopen en geheel te herbouwen.

3.4.3 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

De regels van dit bestemmingsplan zijn op deze beleidsnota gebaseerd.

3.4.4 Welstandsnota gemeente Deventer (2012)

Bij het beoordelen van bouwplannen binnen het plangebied Hogeweg 21 zal aan de Welstandsnota worden getoetst. Naar verwachting zal het plan om de woning in het plangebied uit te breiden, voldoen aan de redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Landschap

Hogeweg 21 te Bathmen is een karakteristiek erf (wat betreft bebouwing en beplanting) en is gelegen op de overgang van het dorp en het buitengebied. De landschappelijke kenmerken van het voormalige agrarische erf, bestaande uit een erfbosje, fruitbomen, haag, leilinden en singelbeplanting, worden bij de herinrichting van het erf grotendeels behouden of vervangen door nieuwe beplantingselementen (waaronder een aantal nieuwe leilindes, solitaire bomen en struiken) die passen bij het agrarische karakter van het erf. De nieuwbouw komt aan de achterzijde van de historische boerderij en vormt samen met de nieuwe erfinrichting een geheel.

Uit oogpunt van landschap bestaan er dus geen bezwaren tegen het plan.

4.2 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.2.1 Archeologie

1. Inleiding

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: “…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer”.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

2. Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied BP Hogeweg 21 geldt de beleidswaarde ‘3’.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen Waarde Archeologie opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gebieden met beleidswaarde 'Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

3. Uitsnede beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P347-VG01_0003.png"

De ligging van het bestemmingsplangebied op de archeologische beleidskaart 2015

4. Conclusie

Uit oogpunt van archeologie bestaan geen bezwaren tegen het plan.

4.2.2 Cultuurhistorie

De schuur op het perceel draagt niet bij aan de karakteristieke waarden van het erf. Er is dan ook geen bezwaar tegen dat deze (verder) gesaneerd wordt.

Door de wijziging van de boerderij wordt het karakteristieke beeld voldoende in stand gehouden. De plaats van de nieuwbouw achter de boerderij past goed in de waardevolle erfstructuur van het karakteristieke erf.

De nieuwbouw wordt ter plaatse van de deeldeuren in de achtergevel verbonden met de nieuwbouw. De achtergevel van de boerderij is karakteristiek. De deeldeuren liggen terug ten opzichte van de gevel.

Om het beeld van de achtergevel zoveel mogelijk in stand te houden, adviseren wij de hoogte van het tussenlid gelijk te maken met de hoogte van het kozijn in de achtergevel. De uitsnijding in de rieten kap hoeft dan niet te worden vergroot. Het beoogde bouwplan voldoet aan dit uitgangspunt.

Hiermee bestaan er uit oogpunt van cultuurhistorie geen bezwaren tegen het plan.

4.2.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten

In het plangebied zijn geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2.4 Conclusie

Uit oogpunt van archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg zijn er geen bezwaren tegen het plan.

4.3 Milieu-aspecten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • trillingen;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • milieueffectrapportage;
  • duurzaamheid.

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Toetsing

Aan de westkant van het perceel ligt een woonwijk, aan de zuidkant de algemene begraafplaats, aan de oostkant een waterretentiegebied en aan de noordkant op enige afstand het (geprojecteerde) nieuwe bedrijventerrein aan de Looweg.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De VNG-publicatie geeft richtafstanden voor twee verschillende omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'). Onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige
woonwijk  
richtafstand tot omgevingstype gemengd
gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  

Bij een rustige woonwijk kan gedacht worden aan woongebieden in een rustige omgeving. Gezien de ligging van het plangebied in een rustige omgeving (voorheen bestemmingsplan buitengebied), maakt dat het plangebied te typeren is als rustige woonwijk.

In de omgeving van het plangebied zijn gelegen een begraafplaats, en een geprojecteerd nieuw bedrijventerrein aan de Looweg. Bestaande woningen die dichter op deze functies zijn gelegen zijn bepalender voor de vergunde/gemelde milieu-ruimte van die bedrijven dan de nieuwe woonfuncties binnen het plangebied.

De woonwerkkavels op het te realiseren bedrijventerrein zijn maximaal milieucategorie 2, met een richtafstand 30 meter. De afstand van het plangebied tot het nieuwe bedrijventerrein is minimaal 75 meter. De afstand tot de ingang van de begraafplaats is minimaal 75 meter.

Een voldoende woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3.2 Geluid

Wet geluidhinder nieuwe situaties

De ontwikkeling voorziet in omvorming en uitbreiding van de woonfunctie aan de Hogeweg 21 in Bathmen. Het betreft hier een uitbreiding van een bestaande situatie (er is al een woning aanwezig).

Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst op grond van de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P347-VG01_0004.png"

Locatie Hogeweg 21, Bathmen

Wegverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen nabij de Looweg. Het wegverkeerslawaai vanaf de Looweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Voor het overige is het plangebied gelegen aan wegen waarop de maximumsnelheid 30 km/u bedraagt. Aan het wegverkeerslawaai van deze wegen hoeft niet getoetst te worden. Het aspect wegverkeerskawaai vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Railverkeerslawaai

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P347-VG01_0005.jpg"

Ligging ten opzichte van de spoorweg

Het plangebied is gelegen nabij de spoorweg Deventer-Almelo. De woning Hogeweg 21 zal van het railverkeerslawaai afkomstig van deze spoorweg worden afgeschermd door de geluidswerende maatregelen die zullen worden getroffen ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein aan de Looweg. De geluidbelasing op de gevel van de woning zal daardoor 53 dB bedragen. Dit is onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB die geldt voor woningen. Het plan voldoet daarmee aan de geluidsnormen voor railverkeerslawaai.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.3.3 Trillingen

Het plangebied ligt ten zuiden van de spoorbaan Deventer-Almelo, op meer dan 140 m afstand van het spoor.

Binnen het kader van NaNov geluidschermen project is er in opdracht van ProRail voor Oost Nederland trillingsonderzoek uitgevoerd (DPA Cauberg-Huygen, NaNov trillingsonderzoek, 22 september 2015). Uit dit onderzoek blijkt dat op een aantal locaties niet voldaan wordt aan de streefwaarde uit de Richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen” van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn-B). In het NaNov onderzoek zijn ook contourafstanden vastgesteld van de streefwaarden uit de SBR Richtlijn-B op basis van een prognose voor 2030. Deze contouren bevinden zich op minder dan 100 m van het spoor.

Gezien het NaNov trillingsonderzoek en de afstand van de woning tot de doorgaande sporen is het niet zeer aannemelijk dat de richtwaarde van de SBR-richtlijn B overschreden zullen worden. Trillingshinder is echter niet uit te sluiten, afhankelijk van de lokale ondergrond en fysische eigenschappen van de woning.

Geadviseerd wordt dat er voor het bouwkundig ontwerp van de woning nader onderzoek wordt gedaan naar het voorkomen van trillingshinder met specifieke maatregelen.

Een mogelijke maatregel is het verhogen van de massa van de vloeren van de geprojecteerde woningen. De te nemen maatregelen moeten ervoor zorgen dat Vmax niet hoger dan de voelbaarheidsgrens van 0,1 uitkomt.

Het aspect trillingen is niettemin geen belemmering voor het plan.

4.3.4 Bodem

De locatie is in gebruik als wonen. In de toekomstige situatie wordt de woonfunctie uitgebreid.

Omdat de uitbreiding ca 100 m2 is, is de uitbreiding ondergeschikt aan de huidige woning en is ook in het kader van de omgevingsvergunning, activiteit bouw, geen bodemonderzoek nodig.

Het aspect bodem is daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is titel 5.2 'luchtkwaliteitseisen' van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen.

Op landelijk niveau kunnen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten opleveren.

Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een norm van 25 µg/m3 voor de jaargemiddeldeconcentratie. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.

De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alleen langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.

Niet in betekenende mate (NIBM)

Bij invoering van de 'Wet luchtkwaliteit' is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit is toetsing aan de grenswaarden niet meer nodig. De voorgenomen ontwikkeling is dan inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2. Dit komt neer op een maximale bijdrage van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. Dit betekent dat wanneer aangetoond kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van beide stoffen, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Het Besluit NIBM legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

Bepaling of de ontwikkeling al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. In de NIBM rekentool worden het aantal extra voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer ingevoerd. De nieuwe bestemming heeft geen extra verkeersaantrekkende werking, maar is vergelijkbaar met de huidige situatie. Het project is dusdanig kleinschalig, dat dit zonder meer valt onder de Regeling NIBM. Het plan mag zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vanuit luchtkwaliteit is er geen belemmering voor het plan.

4.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico, dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats, en de zogenaamde “oriënterende waarde” van het groepsrisico, de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden. Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Voor dit plan is het doorgaand spoorverkeer met gevaarlijke stoffen van belang als risicobron. Er zijn verder geen andere risicobronnen die relevant zijn voor dit plan.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Op 30 september 2015 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidsniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit bestemmingsplan bestrijkt is in de omgevingsvisie het ambitieniveau “Ruimte voor wonen” vastgelegd. Aan dit ambitieniveau wordt voldaan.

Het ambitieniveau is samengevat in de onderstaande tabel:

  Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten
 
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico   Toename groepsrisico  
Woongebieden   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Niet acceptabel   Acceptabel onder optimaal planontwerp zonder nieuwe risicobron.  

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor ligt bij dit plangebied ruim onder de oriënterende waarde. De locatie is goed bereikbaar voor de hulpdiensten. Ontvluchten van het plangebied is optimaal. Daarnaast verandert de hoogte van het groepsrisico niet, omdat dit plan geen extra wooneenheden mogelijk maakt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.3.7 Milieueffectrapportage

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging heeft onder andere betrekking op de nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag en/of melding Activiteitenbesluit milieubeheer waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie (m.e.r.) worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen.
  • het m.e.r.-beoordelingsbesluit moet bij de vergunningaanvraag worden gevoegd.

Dit betreft aanvragen omgevingsvergunning voor onder andere ruimtelijke ontwikkelingen indien deze activiteit in de D-lijst van de bijlage van het Besluit m.e.r. staan genoemd (stedelijke ontwikkelingsprojecten). Er is geen overgangsrecht van toepassing.

Voor de beoogde ontwikkeling hoeft initiatiefnemer geen aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling in te dienen. Het aantal wooneenheden neemt niet toe en in die zin is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.3.8 Ecologie

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van beschermde natuurgebieden. Beschermde gebieden als het Natura 2000-gebied Rijntakken-IJsseluiterwaarden ligt op meer dan zeven kilometer afstand. Het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur), onderdeel Traasterbosch, ligt op ongeveer één kilometer afstand. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Bathmen en de aard van de bebouwde kom verandert niet. Het plan voor Hogeweg 21 heeft geen invloed op de doelstellingen voor beide genoemde beschermde gebieden.

Soortbescherming

Beschermde en/of bedreigde planten en diersoorten zijn niet in het plangebied aangetroffen en worden ook niet verwacht (NDDF gegevens, 14 september 2017).

Conclusie

Het plan heeft geen negatieve invloed op beschermde planten en dieren.

4.3.9 Duurzaamheid

Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Energie

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. Een van de speerpunten is: Deventer is klimaatneutraal in 2030. Dit wordt gerealiseerd door de vraag naar energie te beperken, energie duurzaam op te wekken en energie-efficiënte technieken in te zetten. De minimale energie eisen waaraan bouwwerken in Nederland aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit.

Conclusie

In het kader van de motie 'duurzame nieuwbouw' vragen wij initiatiefnemer bij de uitbreiding van de woning aandacht te besteden aan de verschillende aspecten van duurzaamheid.

4.4 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen. Dit aspect is daarom geen belemmering voor het plan.

4.5 Waterhuishouding

Om te bepalen of een ontwikkeling waterhuishoudkundige belangen raakt, hanteert Waterschap Rijn en IJssel een vragenformulier. Aan de hand van het formulier kan bepaald worden welke procedure er gevolgd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P347-VG01_0006.png"

Voor de voorliggende ontwikkeling kunnen alle vragen op het formulier met 'nee' beantwoord worden. Hieruit volgt dat het plan niet aan waterhuishoudkundige belangen raakt. Daarmee is het watertoetsproces doorlopen. Waterschap Rijn en IJssel heeft aangegeven dat verder vooroverleg niet nodig is.

Verder ligt het plangebied buiten het overstroombaar gebied dat in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 is aangewezen. Er is daarom geen overstromingsrisicoparagraag nodig.

4.6 Verkeer en parkeren

In het algemeen kan gesteld worden dat bij de nieuwbouw van bouwwerken de parkeernormen uit de gemeentelijke Bouwverordening van toepassing zijn. Het plangebied betreft een enkel woonperceel. Het perceel is groot genoeg om aan de eigen parkeerbehoefte voldoen. Aangezien het aantal woningen gelijk blijft, zal de parkeerbehoefte ook gelijk blijven.

Het perceel is gelegen in de hoek van de Hogeweg en de Begraafplaatsweg en ontsluit op deze beide wegen. Dit is in de bestaande situatie al zo en dit verandert niet.

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan "Digitalisering analoge bestemmingsplannen", dat geldt voor het bebouwde gebied van Bathmen.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van bestemmingsplannen toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Ten slotte wordt in paragraaf 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere bestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen etc.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Bestemming Wonen: Artikel 3

De woning in het plangebied behoort tot de bestemming "Wonen". Deze bestemming omvat ook de tuin en het erf behorend bij de woning.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

In dit bestemmingsplan betreft dit alleen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 (Artikel 4). Dit artikel geeft aan dat gronden waarop deze dubbelbestemming van toepassing is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 5: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 6: Algemene bouwregels

Het is wenselijk om de aanvullende werking van de gemeentelijke Bouwverordening te beperken tot een aantal specifieke onderwerpen.

Artikel 7: Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt welke soorten van gebruik in ieder geval in strijd zijn met de gegeven bestemmingen in het plan. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Verder wordt hiermee kleinschalige kinderopvang mogelijk gemaakt en wordt geregeld dat een parkeernorm geldt.

Artikel 8: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 9: Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 10: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 11: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in paragrafen 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

De verruiming van bouwmogelijkheden die door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, valt niet onder één van hierboven genoemde categoriën. Er bestaat daarmee geen verplichting om kosten te verhalen.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Resultaten inspraak

Vanwege de geringe impact van de nieuwe ontwikkeling die in dit bestemmingsplan ligt besloten, is geen inspraak verleend.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Aangezien er bij dit bestemmingsplan geen Rijksbelangen in het geding zijn, is er van afgezien de diensten van het Rijk over dit bestemmingsplan te raadplegen.

Het plan valt in één van de categorieën waarvande provincie heeft aangegeven dat vooroverleg niet nodig is. Het betreft het uitbreiden van een bestaande woning tot een afstand van maximaal 10 m van de woning.

Waterschap Rijn en IJssel heeft in het kader van het watertoetsproces geadviseerd dat het plan geen waterhuishoudkundige belangen raakt. Verder vooroverleg is niet nodig.