direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpsstraat 8 Bathmen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P339-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In 2015 heeft Duits Beheer BV het initiatief genomen om met de gemeente Deventer in gesprek te gaan over de herontwikkeling van het perceel Dorpsstraat 8 te Bathmen. In juli 2016 is een intentieovereenkomst gesloten waarin partijen afspraken maken om gezamenlijk te komen tot ontwikkeling van deze voormalige Rabobank locatie, met als doel het realiseren van 10 appartementen, ondergebracht in één gebouw.

De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan "Digitalisering analoge bestemmingsplannen" bestemd als 'Kantoor'. In deze bestemming is het niet toegestaan appartementen te realiseren. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Dorpsstraat 8 Bathmen" voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijke deel van het centrum van Bathmen. Het ligt ten noorden van de Dorpsstraat. Aan de oostkant ligt de pastorietuin en aan de noord- en westzijde grenst het perceel aan de achtertuinen van de woningen en fysiotherapiepraktijk langs de Stationsstraat.

In het plangebied is nu nog het leegstaande pand van de voormalige vestiging van de Rabobank aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Dorpsstraat 8 Bathmen"

De begrenzing van het plangebied "Dorpsstraat 8 Bathmen" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0002.png"

Begrenzing plangebied "Dorpsstraat 8 Bathmen"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Digitalisering analoge bestemmingsplannen', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 juni 2016. Binnen de grenzen van het plangebied geldt de bestemming 'Kantoor'. Volgens de planregels is de realisatie van appartementen niet mogelijk in het plangebied. De functie wonen is binnen de bestemming niet toegestaan. Ook past het te realiseren bouwvolume niet binnen de geldende maatvoering (bouwhoogte, goothoogte) of binnen het bouwvlak.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0003.png"

Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan "Digitalisering analoge bestemmingsplannen"

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet past in dit geldende bestemmingsplan, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Het nieuwe bestemmingsplan "Dorpsstraat 8 Bathmen" vervangt deels het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de randvoorwaarden, zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beschrijving van de huidige situatie en de gewenste toekomstige situatie.

2.2 Beschrijving huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0004.png"

Luchtfoto van de huidige bebouwing van de voormalige Rabobank

Stedenbouwkundige context

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0005.png"

Bathmen is ontstaan rondom de kerkring en heeft zich verder ontwikkeld langs de omringende straten (Dorpsstraat, Schoolstraat, Molenstraat). Op de historische kaarten (1832 en 1929) is de Pastorie duidelijk zichtbaar als vrijliggend gebouw in een open / groene setting. Opmerkelijk is ook dat (kaart 1929) ter plekke van de huidige Rabobank-locatie ook een vrijstaand bouwwerk te zien is, die net als de Pastorie "losjes" in de ruimte staat.

In de huidige situatie is de historische ontwikkeling nog steeds afleesbaar:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0006.png"

  • 1. Aaneenschakeling van groene ruimtes (Kerkplein, tuin Westerhuis en Pastorietuin).
  • 2. De lintbebouwing langs de Dorpsstraat, vrijstaande panden die relatief dicht op de weg staan en met kleine tussenruimtes. De bebouwing heeft een sterke oriëntatie op de straat.
  • 3. De (hoofdzakelijk meer recentere) invullingen tussen het lint Dorpsstraat en het spoor.

De locatie Dorpsstraat 8 ligt op het snijvlak van twee sferen: enerzijds de lintbebouwing langs de Dorpsstraat en anderzijds de groene wereld van aaneengeschakelde ruime tuinen met de pastorie en het Westerhuis als stralende middelpunten (bron: Structuurschets Koekendijk-Dorpstraat Bathmen, gemeente Deventer, 2014).

Voor de beide sferen leveren de aanwezige forse bomen een belangrijke bijdrage aan het beeld. De bomen vormen de coulissen van de individuele percelen. Door de afwisseling van individuele bebouwing, opgaand groen en open ruimte ontstaat het karakteristieke dorpse beeld met een groen karakter.

Functionele situatie

Het perceel is jarenlang in gebruik geweest als bank. Het pand dateert uit 1966. Voor die periode is de grond in gebruik geweest als grond behorende bij een boerderij (zie ook de beschrijving van de archeologiesche situatie, paragraaf 4.1.1 en Bijlage 4).

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

2.3.1 Stedenbouwkundig plan

Stedenbouwkundige opzet

Bij de ontwikkeling van het bebouwingsvoorstel is gekozen voor het principe 'tuin' (zie ook de Nota van uitgangspunten, Bijlage 1). Het nieuwe appartementengebouw is ruim naar achteren geplaatst ten opzichte van de rooilijn van de bebouwing langs de Dorpsstraat.

Er is gekozen voor de vormgeving van één compacte villa, bestaande uit 4 aan elkaar verbonden volumes met een kap. Door deze compacte opzet blijft er meer ruimte voor parkeren aan de achterzijde en een groene inrichting aan de voorzijde. Het volume aan de oostzijde vormt het accent van het project, waarbij de naar voren geschoven positie essentieel is.

De Pastorie en het Westerhuis vormen de referentie voor de korrelgrootte van de volumes. De hoogte (goothoogte 6,30 m, nokhoogte 10,70 m) is bescheiden ten opzichte van de hoogte van de pastorie en het Westerhuis (goothoogte circa 8 m, nokhoogte circa 12 m).

De bebouwing en de groene ruimte rondom de nieuwe villa verbinden de Dorpsstraat en de wereld van de grote groene ruimten rond de pastorie en het Westerhuis. Het parkeren en de hoofdentree zijn aan de achterzijde gesitueerd om dit groene karakter aan de Dorpsstraat te versterken.

Situering en oriëntatie van de bebouwing

De belangrijkste stedenbouwkundige opgave is het inpassen van de nieuwbouw in de sferen van de Dorpsstraat en de reeks groene ruimten. Waar enerzijds een wat markanter gebouw passend is gezien de grote maat van de aangrenzende groene ruimte, is anderzijds inpassing in de kleinschalige structuur van de Dorpsstraat gewenst.

Het is daarbij een logische keuze om de bebouwing met name te oriënteren op de Dorpsstraat. Richting de pastorie is een meer bescheiden presentatie gewenst. Het versterken van de groene sfeer die zowel de Dorpsstraat als de reeks groene ruimten kenmerkt is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Aandacht is nodig voor het behoud van waardevolle bomen, voor het realiseren van een gemeenschappelijke groene tuin en voor de privacy van de achtertuinen van de woningen aan de Stationsstraat.

Qua typologie vormt de bebouwing een schakel tussen de direct aan de Dorpsstraat gelegen individuele panden en de vrij in de ruimte gelegen pastorie.

De rooilijn van het nieuwe appartementengebouw ligt wat verder naar achteren vergeleken met de individuele panden aan de Dorpsstraat. Hierdoor blijft ruimte voor zicht op de pastorie. Ook zorgt de terugliggende rooilijn dat de nieuwbouw niet te dominant is in het kleinschalige beeld van de Dorpsstraat.

De richting vanuit masterplan (meerdere kleine volumes) is vertaald door de bebouwing op te delen in individuele, maar aan elkaar verbonden 'panden' die qua maat en schaal verwijzen naar de volumes van de pastorie en het Westerhuis. Daarbij is een belangrijk uitgangspunt dat de bebouwingsdichtheid en de inrichting zo gekozen worden dat de groene sfeer wordt versterkt. In de zone voor de voorgevelrooilijn moet de verharding beperkt worden tot een toegangspad. De ruimte voor de voorgevel wordt ingericht als dorpse voortuin met gras, heesters en bomen.

De geleding van het volume in individueel te herkennen 'panden' met herkenbare hoofdvorm past goed in het beeld van Bathmen. Het aanwezige opgaand groen vormt een groen raamwerk waarmee de het appartementengebouw wordt ingebed in zijn omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0007.png"

Vergelijking van de huidige situatie en de toekomstige situatie.

Typologie van bebouwing en buitenruimte

Omdat een appartementengebouw qua typologie niet eigen is aan Bathmen is gezocht naar een ruimtelijke samenstelling van meerdere volumes. De volumes hebben een omvang die zich verhoudt tot de volumes van het Westerhuis en de Pastorie. Dit concept van een samenstelling van een viertal heldere, eenvoudige volumes maakt dat het gebouw zich in maat en schaal voegt naar de bestaande bebouwing en bescheiden blijft in massa.

Buitenruimten op de verdiepingen liggen als inpandige loggia's grotendeels binnen het dakvlak en de gevels, zodat de heldere vormentaal behouden blijft. Op de begane grond liggen er geen privé buitenruimten buiten het gevelvlak. De onbebouwde ruimte op het maaiveld blijft hierdoor één doorgaande groene ruimte tot aan de gevels.

Ontsluiting

De ontsluiting vindt plaats vanaf de Dorpsstraat via een smal toegangspad aan de oostelijke zijde van het perceel. Dit pad leidt naar de entree en de achter op het perceel gesitueerde parkeerplaatsen en bergingen. De toevoeging van 10 appartementen leidt tot een beperkte toename van de verkeersbewegingen aan de Dorpsstraat.

Parkeren

Als uitgangspunt geldt dat het parkeren op eigen terrein opgelost moet worden. Omwille van het karakteristieke dorpse beeld met voortuinen langs de Dorpsstraat is het wenselijk om het parkeren op eigen terrein op te lossen en zoveel mogelijk uit het zicht vanuit de openbare ruimte te situeren.

Door de aanvrager moet in de planontwikkeling aangegeven worden op welke wijze de benodigde parkeervoorzieningen (kwalitatief en kwantitatief) ingepast worden, ook in relatie tot de bestaande parkeervoorzieningen. Een en ander moet door de aanvrager uitgewerkt worden in een inrichtingsplan.
Aansluiting op aangrenzende percelen

De configuratie van de plattegrond is zodanig dat de afstand tot de naastgelegen pastorie zo groot mogelijk is. Daar waar de grootste maat gewenst is bevindt zich de hoofdentree tot het appartementengebouw.

Op de overgang tussen het plangebied en de bestaande tuinen van aangrenzende woningen aan de Stationsstraat moet voor het waarborgen van de privacy een goede en hoge erfafscheiding gerealiseerd worden. Uitgangspunt is verder dat de initiatiefnemer met zowel welstand als de eigenaren van aangrenzende percelen in overleg gaat over de precieze invulling en locatie van die afscheiding. Dit geldt ook voor de bergingen die aan de noordzijde de perceelsbegrenzing vormen.

Voor de erfafscheiding met de pastorietuin geldt, dat het beeld van een informele groene, half-open beplanting met natuurlijke uitstraling gehandhaafd moet blijven. Dit betekent op een passende wijze aansluiten bij waardevolle aanwezige beplanting en een 'losse', informele beplantingswijze.

2.3.2 Beeldkwaliteit

In de Nota van Uitgangspunten zijn enkele uitgangspunten opgenomen met betrekking tot de beeldkwaliteit waar de planontwikkeling aan moet voldoen.

Bebouwing

Uitgangspunt is dat het gebouw een dorpse, eigentijdse uitstraling krijgt, bestaande uit twee lagen plus kapverdieping.

De nieuwbouw kenmerkt zich door robuuste bouwmassa's met duidelijke en robuuste kapvormen. Buitenruimten op de verdiepingen liggen als inpandige loggia's grotendeels binnen het dakvlak en de gevels, zodat de heldere vormentaal behouden blijft. De detaillering slut aan bij ht geheel (diepe negges, strakke goten). De gevels met verbijzonderd metselwerk worden uitgevoerd in donker roodbruine gevelsteen. De dakbedekking wordt uitgevoerd in donkergrijze leipannen.

De entree is grotendeels transparant in contrast met de gemetselde volumes. Verticale diep in het gevelvlak gelegen gevelopeningen geven het gebouw een chique en statige uitstraling.

Balustrades zijn slank uitgevoerd in metaal in grijze tint en glas.

Metalen en/of houten kozijnen en waterslagen worden voorzien van grijze en/of naturel kleur.

Buitenruimte

Op de begane grond liggen er geen privé buitenruimten buiten het gevelvlak. De onbebouwde ruimte op het maaiveld blijft hierdoor één doorgaande groene ruimte tot aan de gevels. De ontwikkeling van bebouwing op de locatie Dorpsstraat 8 gaat gepaard met een inrichtingsplan voor het perceel (zie paragraaf 2.3.3). Zoals eerder beschreven vindt de ontsluiting plaats vanaf de Dorpsstraat en zijn de parkeerplaatsen aan de achterzijde van het perceel, uit het zicht van de Dorpsstraat gesitueerd.

2.3.3 Inrichtingsplan

Het is aan de initiatiefnemer om een integraal inrichtingsplan op te stellen voor deze ontwikkeling. Het inrichtingsplan moet inzicht bieden in diverse elementen, waarbinnen een aantal uitgangsunten zijn geformuleerd.

Omdat de inpassing van het perceel in de omgeving zeer belangrijk wordt gevonden, is in de planregels een voorwaardelijke verplichitng opgenomen waarin de initiatiefnemer wordt verplicht een inrichtingsplan te overleggen dat voldoet aan de betreffende uitgangspunten, alvorens de woningen gebruikt mogen worden.

Het inrichtingsplan moet inzicht geven in de volgende elementen, inclusief de opgenomen uitgangspunten:

  • 1. Hoe wordt het groene karakter behouden / versterkt, inclusief de inpassing van bestaande en nieuwe groenelementen (bomen / hagen / struweel etc.)
  • De gronden voor de voorgevel dienen ingericht te worden als een samenhangende groene ruimte, welke aansluiting vindt bij de tuin van de naastgelegen voormalige Pastorie. Het doel is het groene karakter te versterken en de tuin als één geheel te beleven.
  • Op de begane grond kunnen bescheiden buitenruimten gerealiseerd worden die aansluiten op de architectuur en door middel van laag groen (haag) een eenheid vormen met de architectuur. Indien de architectuur (met name de terrassen) aanleiding geeft voor een groene omzoming dan is dit mogelijk. Het beeld van de voortuin is collectief en vormt een samenhangend geheel.
  • Bestaande waardevolle en/of karakteristieke beplanting blijven gehandhaafd conform de randvoorwaarden uit de Bomen effect analyse en worden aangevuld met voor dit gebied karakteristieke soorten; als referentie voor de soorten en de open inrichting dient de aangrenzende pastorietuin. Om de te handhaven bomen ook na de werkzaamheden duurzaam in een goede conditie te kunnen handhaven, dient onverkort te worden voldaan aan de in paragraaf 5.4 van de Bomen effect analyse beschreven eisen en randvoorwaarden. Aanvullend staan in hoofdstuk 6 van de Bomen effect analyse boombeschermende maatregelen genoemd gedurende de periodes voor, tijdens en na de werkzaamheden.

  • 2. Hoe voegt de ruimte zich in de structuur van open ruimtes langs de Dorpsstraat en in de schakeling van tuinen
  • Op de overgang tussen het plangebied en de bestaande tuinen van aangrenzende woningen aan de Stationsstraat moet voor het waarborgen van de privacy een erfafscheiding gerealiseerd worden die past binnen het groene karakter. Uitgangspunt is verder dat de initiatiefnemer met zowel welstand als de eigenaren van aangrenzende percelen in overleg gaat over de precieze invulling en locatie van die afscheiding. Dit geldt ook voor de bergingen die aan de noordzijde de perceelsbegrenzing vormen.
  • Voor de erfafscheiding met de pastorietuin geldt, dat het beeld van een informele groene, half-open beplanting met natuurlijke uitstraling gehandhaafd moet blijven. Dit betekent op een passende wijze aansluiten bij waardevolle aanwezige beplanting en een 'losse', informele beplantingswijze.

  • 3. Hoe worden de gewenste langzaam verkeersverbindingen en (parkeer)voorzieningen ingepast, met het oog op ruimtelijke kwaliteit, functionaliteit en veiligheid
  • Verhardingen moeten beperkt worden tot de minimaal noodzakelijke afmetingen om zoveel mogelijk ruimte te geven aan een groene inrichting. Om een groen karakter van het voorterrein te bereiken, wordt het toegangspad dat vanaf de Dorpsstraat naar de entree en de parkeerplaatsen leidt, smal uitgevoerd zodat elkaar tegemoet komende auto's elkaar juist kunnen passeren.

  • 4. Hoe voegt het materiaalgebruik zich in de omgeving en dorpse setting

  • 5. Hoe worden voorzieningen zoals (ondergrondse) afvalinzameling ingepast
  • Het terrein wordt zoveel mogelijk vrij gehouden van obstakels en verharding. Bergingen, en parkeervoorzieningen voor fietsen en scootmobiels worden geclusterd.

  • 6. Hoe vindt de opvang en afvoer van hemelwater in het plangebied plaats

Het inrichtingsplan moet samen met het bouwplan voorgelegd worden aan de welstandscommissie. Daarnaast moet het inrichtingsplan voorgelegd worden aan de beheergroep van de gemeente Deventer, die het inrichtingsplan toetst op onder andere beheers- en functionele aspecten. Het plan moet voldoen aan de eisen en richtlijnen van het Politie Keurmerk Veilig Wonen. Dit geldt zowel voor de bebouwing als voor de inrichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijke zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Hier wordt in paragraaf 3.2.2 nader op ingegaan.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 (‘zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen’) vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In paragraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Ook de onderwerpen Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking zijn opgenomen in het Barro.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Conclusie

In het plangebied zijn de geen onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de nationale belangen zoals opgenomen in het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het plangebied worden maximaal 10 wooneenheden gerealiseerd. Het appartementencomplex betreft vervangende nieuwbouw, waarbij een kantoorgebouw van vergelijkbare omvang wordt gesloopt. De nieuwe bouwmogelijkheden kunnen niet aangemerkt worden als bouwmogelijkheden van enige omvang. Het betreft een kleinschalige bebouwingsmogelijkheid die niet voorziet in een toename van het ruimtebeslag en hoeft dan ook niet gekwalificeerd te worden als een stedelijke ontwikkeling.

Gezien het feit dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval niet van toepassing is, hoeft in de plantoelichting niet te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Wel wordt in paragraaf 3.4.2 ingegaan hoe de tien appartementen zich verhouden tot de woonvisie en het recente woningbouwprogramma van de gemeente Deventer.

3.2.4 Conclusie Europees- en rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het voornoemd omschreven europees en rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur (2017)

Door Provinciale Staten van Overijssel is op 12 april 2017 de 'Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' vastgesteld. De nieuwe omgevingsvisie is in werking getreden op 1 mei 2017.

De Omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel.

Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 7. Verdieping van de thema's energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 8. Verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 9. Aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 10. Verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;.
  • 11. Uitvoering in de context van 'de andere overheid' en de participatiesamenleving.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de omgevingsvisie wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Aan de hand van deze drie stappen kan bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, is de sturing vanuit de omgevingsvisie soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0008.png"1. Of – generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

2. Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel).

Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3. Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en welke behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; deze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden mits aannemelijk gemaakt is dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden.

Toetsing aan het uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

1a. Of: Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel: Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit (zijn alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar afgewogen. Een transparante en evenwichtige afweging tussen alle relevante ecologische, economische en sociaal-culturele belangen draagt bij aan een duurzame ontwikkeling).
  • toekomstbestendigheid (de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien mag door de ontwikkeling niet in gevaar gebracht worden. Het gaat daarbij om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden).
  • concentratiebeleid (stedelijke ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de stedelijke netwerken, voor de overige kernen geldt dat er voor lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden en er ruimte geboden mag worden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid).
  • (boven)regionale afstemming (afstemming op het gebied van regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen is verplicht). 
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – dient voorkomen te worden. Is er een maatschappelijke behoefte aan de beoogde ontwikkeling, inbreiding gaat voor uitbreiding).

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Integraliteit: Voor de Dorpsstraat geldt dat er een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Binnen deze ontwikkeling is het dorpse karakter een van de belangrijkste aspecten. De locatie ligt in het historisch centrum van het dorp en dient op een zorgvuldige manier ingepast te worden. Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting wordt recht gedaan aan een zorgvuldige inpassing van de locatie in de omgeving.

Toekomstbestendigheid: Het plan bestaat uit het realiseren van 10 appartementen. De doelgroep voor deze ontwikkeling bestaat vooral uit vermogende ouderen die ruim willen wonen, maar geen onderhoud meer wensen van een tuin en vrijstaande woning. De locatie ligt op loopafstand van de voorzieningen in het centrum alsmede op loopafstand van openbaar vervoer en biedt daarmee voor deze doelgroep een uitstekende locatie. Ook voor eventueel andere doelgroepen is de ontwikkeling geschikt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendig plan.

Concentratiebeleid: Bathmen is een van de overige kernen waarvoor geldt dat er voor lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. In Bathmen is er in alle segmenten behoefte aan extra woningen. De doelgroep voor deze ontwikkeling betreft vermogende ouderen welke een bijzondere doelgroep vormen. Op de woningprogrammering wordt in paragraaf 3.4.2 nader ingegaan.

(Boven)regionale afstemming: In de regio is voor de gemeente Deventer de afspraak gemaakt dat woningbouwplannen vanaf 50 woningen binnen bestaand stedelijk gebied afgestemd worden met de gemeenten in de subregio. Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra melding is gemaakt en mogelijkheid is geboden mee te denken over het woonplan. Voor woningbouwplannen buiten bestaand stedelijk gebied geldt dat er afstemming plaatsvind met de gemeenten in de subregio alsmede met de andere planrelevante gemeenten. In deze gevallen is er sprake van een afgestemd plan als de meerderheid van de gemeenten heeft ingestemd met het plan. Het plangebied Dorpsstraat 8 ligt binnen het bestaand stedelijk gebied, het betreft een transformatielocatie (inbreiding). Aangezien het plan 10 wooneenheden betreft, is regionale afstemming niet nodig.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik: Met het ontwikkelen van 10 wooneenheden op de locatie Dorpsstraat 8 wordt de kantoorlocatie op deze plek wegbestemd. Hierdoor is er sprake van een inbreidingslocatie. Er is geen sprake van onnodig nieuw ruimtebeslag.

1b. Of: Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om:

  • de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast
  • het veilig stellen van ons drinkwater
  • het behoud van plant- en diersoorten (biodiversiteit)
  • de bescherming van zeldzame of unieke landschapskwaliteiten
  • het beperken van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om deze zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn:

  • reserveringen voor waterveiligheid en beperking wateroverlast
  • drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden
  • het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waaronder de Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden in Overijssel)
  • de Nationale Landschappen
  • het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt binnen de Boringsvrije zone Salland Diep. Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt dat onttrekkingen van water alleen toestaan zijn voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is.

Doel van de boringsvrije zone is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen.

De omgevingsverordening stelt regels voor ontwikkelingen binnen de boringsvrije zone. De artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (hoofdstuk 3) en de vergunningplicht reservering diepe pakket van Salland Diep (artikel 4.6.4) zijn van toepassing.

Voor het overige zijn geen gebiedsspecifieke beleidskeuzes van toepassing binnen het plangebied Dorpsstraat 8.

2. Waar: Ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke Omgeving

De drie stedelijke netwerken (Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer-Stedendriehoek) worden door de provincie gezien als de motor van de Overijsselse economie en cultuur. De overige steden en dorpen completeren het spectrum aan woon- en werkmilieus met elk hun eigen plaatsgebonden karakteristiek en identiteit.

Voor de Stedelijke Omgeving gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus; elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • het contrast tussen luwe en dynamische gebieden versterken
  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

In de Stedelijke Omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • stedelijke netwerken als motor:
  • steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus
  • hoofdinfrastructuur: vlot en veilig

Dorpsstraat 8 ligt in de kern Bathmen en maakt onderdeel uit van het ontwikkelingsperspectief Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus.

De ruimtelijke kwaliteitsambities binnen dit ontwikkelingsperspectief zijn:

  • een brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus, elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

De strekking van het beleid is dat er goede verbindingen nodig zijn tussen de steden en dorpen om de kwaliteit van de Overijsselse steden en dorpen te garanderen.Tevens is het belangrijk dat de steden en dorpen elkaar versterken (complementariteit). Aanwezige dynamiek en lokale energie moeten worden benut om de verscheidenheid in identiteit en kenmerken van de steden en dorpen te versterken.

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering. Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Voor de Dorpsstraat geldt dat de ontwikkeling van tien wooneenheden bijdraagt aan de levindigheid van het dorp. Er wordt gebouwd voor een lokale behoefte. Het gaat om een transformatiegebied, waarbij een kantoorlocatie wordt herbestemd tot woningbouwlocatie. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de eisen die gesteld worden aan de waterhuishouding, zie hiervoor ook paragraaf 4.4.


3. Hoe: Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Bij toetsing van onderhavig ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken is van belang dat de locatie is gelegen in verstedelijkt gebied. Dit betekent dat de “Natuurlijke laag” en de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien de oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied.

Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerkencatalogus verder de volgende gebiedskenmerken:

  • stedelijke laag: Het plangebied ligt binnen de 'woonwijken 1955-nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals 'goudkustjes' aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen.
    Ter zake van de voorgenomen herontwikkeling wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke ontwikkeling die bijdraagt aan versterking van het woningaanbod en hiermee de leefbaarheid in Bathmen. Met het opstellen van het bouwplan wordt rekening gehouden met de omliggende bebouwing. Een belangrijk aspect is de dorpse en groene uitstraling van het geheel. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen de gebiedskenmerken van de "Stedelijke laag".
  • Laag van de beleving: In het plangebied maakt onderdeel uit van een 'donker' gebied. Hier is de ambitie om de donkerte te koesteren. Dit betekent dat er terughoudend omgegaan moet worden met verlichting.
    Tevens is het gebied aangeduid als onderdeel van de 'IJssellinie inundatieveld'. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
    In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig. Wel zal bij de inrichting van het plangebied zo veel mogelijk rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarden in de nabije omgeving.

Conclusie

Het plan past binnen de Generieke beleidskeuzes, de Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en de Gebiedskenmerken.

3.3.2 Omgevingsverordening 2017

Om het beleid dat is verwoord in de Omgevingsvisie door te laten werken is de Omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening is vastgesteld gelijktijdig met de Omgevingsvisie op 12 april 2017.

Net zoals in de voorgaande verordening was opgenomen, is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet méér geregeld wordt dan nodig is voor het beleid, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De drie criteria ‘realisatie door partnerschap’, ‘effectiviteit’ (decentraal wat kan, centraal wat moet en ruimte voor partners) en ‘doelmatigheid’ (deregulering en helderheid) zijn daarbij uitgangspunt. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt, wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.

Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden.

Om te voorkomen dat procedures nodeloos ingewikkeld worden, is afgezien van de mogelijkheid om in het onderdeel dat zich richt op gemeentelijke ruimtelijke plannen (hoofdstuk 2) rechtstreeks werkende bepalingen op te nemen. Er is dus geen sprake van rechtstreeks werkende bepalingen waaraan bouwaanvragen getoetst zouden moeten worden zolang bestemmingsplannen niet zijn aangepast.

Voor onderhavig plangebied is de regeling voor de ruimtelijke plannen van belang, opgenomen in hoofdstuk 2 van de verordening.

Toetsing aan aan de Omgevingsverordening

Titel 2.2 Woningbouw is van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. Hierin is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen voorzien als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. Tevens dient er rekening gehouden te worden met de woonafspraken en het plan dient regionaal afgestemd te zijn, conform de daarvoor gemaakte afspraken.

De woningen die binnen dit plan worden gerealiseerd, passen binnen de woonafspraken. Zie ook paragraaf 3.4.2.

In Hoofdstuk 4 is de Waterverordening opgenomen. Titel 4.6 Handelingen in watersystemen: grondwateronttrekking en infiltratie is van toepassing vanwege de ligging binnen de boringsvrije zone Salland Diep. In dit gebied is bepaald dat alle onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld vergunningplichtig zijn. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen.

Conclusie  

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsverordening. Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften vanuit de verordening. De behoefte aan woningen past binnen het woningbouwprogramma en voldoet aan de geldende afspraken.

3.3.3 Waterbeheerplan waterschap Rijn en IJssel 2016-2021

Het waterbeheerplan 2016-2021 van waterschap Rijn en IJssel beschrijft hoe het waterschap in de periode van 2016 tot 2021 wil zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. De maatregelen die in de planperiode uitgevoerd gaan worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met hun partners willen leggen. Het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschrijft de volgende primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

In het waterbeheerplan zijn de ambities uit de Watervisie 2030 (vastgesteld in 2013) opgenomen. In deze visie staan het verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, centraal.

Conclusie

In de waterparagraaf, paragraaf 4.4, wordt ingegaan op het overstromingsrisico alsmede worden de overige aspecten vanuit de waterhuishouding beschreven. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

Het bestemmingsplan faciliteert de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te starten.

3.4.2 Woonvisie 2008+ (2009), herijking woonvisie (2014), Woningmarktonderzoek 2014 (nov. 2014)

De Woonvisie 2008+ is op 25 maart 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De visie is gebaseerd op de volgende 4 uitgangspunten:

  • Voldoende woningen van goede kwaliteit: We willen waarborgen dat de inwoners van Deventer binnen de gemeente een woning kunnen vinden en houden rekening met een instroom van buiten. Bij kwaliteit horen duurzaamheid en energieverbruik als belangrijke opgaven.
  • Deventer ongedeelde samenleving: We streven naar een gemengde bevolkingssamenstelling en een bijpassend gevarieerd woningaanbod op wijk en dorpsniveau.
  • Keuzevrijheid voor alle inwoners: We willen dat alle inwoners voldoende keuzevrijheid hebben en woningen bieden voor de variëteit aan leeftijden, inkomens, woon- en leefstijlen. Voor de inwoners die minder keuzevrijheid hebben, zetten we ons vooral in.
  • Beschikbaarheid van voldoende sociale huurwoningen: We willen zorgen voldoende beschikbaarheid van sociale huurwoningen. Dit doen we vooral door het aanjagen van doorstroming.

Eind 2013 heeft een herijking van de woonvisie plaatsgevonden. In deze herijking is opgenomen dat de uitgangspunten uit de woonvisie wellicht wat algemeen zijn geformuleerd, maar nog wel steeds van toepassing zijn. Kwantitatief is echter de jaarlijkse behoefte aan woningbouw omlaag bijgesteld naar circa 200 tot 335 woningen per jaar. Ook de kwalitatieve vraag wordt in de herijking aan de orde gesteld, wat heeft de Deventer samenleving nodig, wat voor woonstad willen we zijn, in welke vorm (woningen) en op welke plek (wijk). Een van de constateringen is dat de goedkope huursector meer onder druk staat en dat het probleem van scheefwonen aanwezig is.

In november 2014 heeft een woningmarktonderzoek plaatsgevonden. In dit onderzoek is onder andere gekeken naar de samenstelling van de bevolking, de woningvoorraad, verhuisbewegingen en de verhuisgenegenheid. Het aandeel mensen in de leeftijd 65+ is relatief groot in Bathmen. Uit het onderzoek komt voor Bathmen een vraag naar woningen die geschikt zijn voor senioren naar voren.

Samenwerkingsovereenkomst Woonafspraken West-Overijssel

In januari 2016 is de samenwerkingsovereenkomst Woonafspraken West-Overijssel door provincie en deelnemende gemeenten ondertekend.

Op basis van de meest recente prognoses is de woonprogrammering in mei 2017 herijkt. Hierin zijn de nieuwbouwaantallen per gemeente opgenomen. Voor de periode 2017-2027 kent Deventer een woonbehoefte van circa 3000 woningen. De 10 appartementen in Bathmen, passen binnen deze afspraken.

Conclusie

Bovengenoemd beleid en onderzoek richt zich onder andere op de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwbehoefte. Het woningbouwprogramma dat in het plangebied Dorpsstraat 8 Bathmen wordt gerealiseerd past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen deze beleidsdocumenten.

3.4.3 Structuurvisie Dorpsvisie Bathmen (2008)

De Structuurvisie Dorpsvisie Bathmen is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2008. Het plangebied ligt binnen de kern van Bathmen. Het centrum van Bathmen heeft een aantrekkelijk dorps karakter. Belangrijke elementen die de sfeer bepalen zijn de afwisseling van verharding en groen, de informele inrichting van de openbare ruimte, het ontbreken van echte trottoirs en de aanwezigheid van historisch aantrekkelijke gebouwen en kenmerken in een ruime opzet. Belangrijke beeldbepalende elementen zijn het kerkgebouw met de hiermee in verbinding staande Brink, het voormalig gemeentehuis en enkele woonhuizen met een typisch Bathmens karakter. Binnen het historische centrum onderscheidt zich het primaire winkelgebied (Schoolstraat en Brink), het uitloopgebied van het centrum (Molenstraat, Dorpsstraat, Deventerweg en Larenseweg) en het voorzieningencluster (kerk, basisschool, dorpshuis en bibliotheek).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in tien wooneenheden. Deze ontwikkeling sluit aan bij de lokale vraag naar woningen in Bathmen. Extra woningen zijn gewenst ter vergroting van de leefbaarheid. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de structuurvisie. Met de inrichting van het perceel wordt rekening gehouden met de inpassing in het dorpse karakter. De locatie ligt naast de voormalige pastorie en aan de overkant van het voormalige gemeentehuis en zal aan moeten sluiten bij deze bijzondere locaties.

3.4.4 Masterplan Bathmen

In mei 2009 is het Masterplan centrum Bathmen door de gemeenteraad vastgesteld. Het masterplan geeft inzicht in de wijze waarop de functionele kwaliteit en verblijfskwaliteit van het dorpscentrum verbeterd kunnen worden. Dit is nodig, omdat op verschillende locaties een verschuiving van functies plaatsvindt en functies komen te vervallen.

De locatie Dorpsstraat 8 valt in het gebied van het Masterplan Centrum Bathmen.

Het Masterplan is gebaseerd op 9 hoofdkeuzes zoals het concentreren van voorzieningen (Schoolstraat / Brink), aansluiten bij de dorpse schaal en het respecteren en versterken van open ruimtes. Voor het wonen ligt het accent langs de Dorpsstraat en Molenweg. Door het toevoegen van woningen in het centrumgebied wordt het draagvlak van de voorzieningen en de levendigheid in het centrum vergroot.

Het Masterplan geeft aan dat de locatie van de voormalige Rabobank zich goed leent voor woningbouw. Daarbij worden een aantal uitgangspunten beschreven.

Het plangebied zal grotendeels groene uitstraling moeten krijgen, passend bij het beeld van de Dorpsstraat. De bebouwing moet qua schaal en massa aansluiten bij de voormalige Pastorie en het Westerhuis en bestaat uit maximaal twee lagen met een kap. De Pastorie en het Westerhuis moeten als bijzondere elementen herkenbaar blijven. De benodigde parkeerplaatsen komen zoveel mogelijk achter de woningen, zodat de auto's uit het zicht staan, gezien vanaf de Dorpsstraat.

Het gebied kan ingevuld worden met grondgebonden woningen (circa 8 woningen) of kleinschalige appartementenbebouwing (circa 10 wooneenheden). In dat laatste geval beschrijft het Masterplan dat de gebouwen ieder een klein ruimtebeslag hebben (footprint ca. 250 m2) en een bouwhoogte van 2 lagen met een kap.

Conclusie

Het voorliggende ontwikkeling van het plangebied past volledig binnen de uitgangspunten van het Masterplan.

3.4.5 Dorpsvisie Bathmen

De Dorpsvisie Bathmen is vastgesteld in februari 2016 en vormt de basis voor een (dynamische) dorpsagenda. In de dorpsvisie is een analyse gemaakt van een aantal belangrijk opgaven op het vlak van onder meer wonen en voorzieningen.

De Dorpsvisie geeft aan dat Bathmen sterker vergrijsd is dan het Deventer gemiddelde. Het aandeel 65-plussers zal de komende 10 jaar nog altijd toenemen. Ten aanzien van de zorgvoorzieningen schetst de Dorpsvisie het beeld van een verdere scheiding van wonen en zorg, en het streven om ouderen zolang mogelijk in eigen huis te laten wonen.

Op basis daarvan geeft de Dorpsvisie aan dat er behoefte is aan multifunctionele woningen, die levensloop bestendig zijn en dus geschikt voor een brede groep inclusief ouderen. Daarnaast zijn zelfstandige woonvormen met ambulante zorg nodig. Het centrumgebied van Bathmen wordt in de Dorpsvisie (nu en in de toekomst) gezien als een belangrijke ontmoetingsplek voor de bewoners door de aanwezigheid van detailhandel, maatschappelijke en commerciële dienstverlening, horeca, recreatie en toerisme.

Conclusie

Het realiseren van de tien wooneenheden past binnen de dorpsvisie Bathmen. De appartementen worden opgerict voor de doelgroep vermogende ouderen, maar zijn dusdanig levensloopbestendig dat ook andere doelgroepen zich kunnen vestigen in deze woningen.

3.4.6 Welstandsnota gemeente Deventer (2012)

Bij de toetsing van omgevingsvergunningen voor het bouwen moet rekening worden gehouden met hetgeen is bepaald in de Welstandsnota Deventer. In deze nota is het plangebied onderdeel van het historisch dorpsgebied.

De Welstandsnota beschrijft voor dit gebied dat de bebouwing is afgestemd op de omgeving, individueel vormgegeven, kleinschalig, heeft een eenvoudige hoofdvorm en is representatief naar de weg toe. De detaillering is verfijnd en er worden in hoofdzaak traditionele en natuurlijke materialen en kleuren gebruikt.

Het welstandsbeleid is in deze gebieden gericht op flexibiliteit. Er is ruimte voor veranderingen en aanpassingen die de individualiteit van de woningen / bebouwing benadrukken.

Algemeen uitgangspunt is dat een bouwplan qua situering, vorm, detaillering kleur- en materiaalgebruik aansluit op de kenmerken van de gebouwen in de omgeving en rekening houdt met verwachte ontwikkelingen in de omgeving. Architectonisch is er sprake van een neutrale vormgeving en sober kleurgebruik.

Conclusie

De ontwikkeling in het plangebied betreft een functieverandering van kantoor naar wonen. Door de vormgeving van de appartementen en de situering in het gebied, alsmede door de inrichtig van de omliggende tuin, zal de individualiteit worden benadrukt. Wel zal het zodanig worden vormgegeven dat er een aansluiting zal zijn met de omliggende bebouwing.

De Plan Advies Raad heeft aangegeven psitief te staan tegenover de keuze om één bouwmassa te ontwerpen, waardoor een solitair gebouw in de tuin ontstaat. Dit in relatie met de pastorie. Ook de massa en architectuur zoals vorogesteld is akkoord, waarbij enkele opmerkingen zijn over het materiaalgebruik. Verder is het volgens de PAR belangrijk dat de tuin ingericht wordt als gemeenschappelijke ruimte.

3.4.7 Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020).

Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de in de regio gevestigde waterschappen, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Het plan beschrijft de ambities en de koers voor het waterbeleid in de gemeente Deventer. Het waterplan is nog steeds actueel, maar de werkwijze was omslachtig. De waterpartners hebben daarom gekozen voor een nieuwe overleg- en samenwerkingsstructuur in de vorm van een wateragenda.

Op de wateragenda van Deventer staan een aantal thema’s centraal. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en robuust
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • aanpak en voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied (nieuwe Waterwet)

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan. In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 is aangegeven hoe de gemeente met deze zorgplichten omgaat.

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie  

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen. De ontwikkeling past binnen de kaders die gesteld worden in het gemeentelijk waterbeleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Inleiding

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen.

Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in: Willemse, N.W., L.J. Keunen, L.M.P. van Meijel & T. Bouma, 2013. …Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historisch-geografische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer (RAAP Rapport 2571), Weesp.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed puur fysisch geografisch te verklaren, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Vanaf deze periode zijn historische bronnen zoals kaarten en geschriften beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd.

Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

In het bestemmingsplangebied zal in de toekomst het voormalige gebouw van de Rabobank worden gesloopt. Op deze plaats wordt een nieuw appartementencomplex gerealiseerd. Archeologisch vooronderzoek, in de vorm van een bureaustudie is op 18-11-2016 uitgevoerd en gerapporteerd als: 'Buitenhuis, R.E., 2016: Dorpsstraat 8 te Bathmen. Nieuwbouw van een appartementencomplex op plek Rabobank. Archeologische bureaustudie 843 (intern document) gemeente Deventer, Deventer'.

4.1.1.2 Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. De gemeenteraad heeft de beleidsvrijheid om de beleidsgrenzen te bepalen. Voorwaarde is dat deze grenzen voldoende zijn onderbouwd.

Het archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing, zie hiervoor: 'Vermeulen, B., 2015. Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid (Interne Rapportages Archeologie Deventer 74), Deventer'. Archeologisch onderzoek kan leiden tot aanpassing van de beleidswaarden van een gebied. De beleidskaart wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, op basis van de selectiebesluiten van het bevoegd gezag.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. Het bestemmingsplangebied Dorpsstraat 8 heeft op de beleidskaart de beleidswaarden '4' en '5' (zie onderstaande afbeelding). Zoals toegelicht in Bijlage 4 heeft het bestemmingsplangebied Dorpsstraat 8 enkel beleidswaarde '4' toegekend gekregen.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen Waarde Archeologie opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen.

Waarde - Archeologie 4:

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 5:

Op basis van de beleidskaart kent het bestemmingsplangebied ook een klein deel met beleidswaarde 5. Deze beleidswaarde is bijgesteld naar beleidswaarde 4 op basis van historisch onderzoek (zie ook het kopje 'Historische verwachting' in paragraaf 2 in Bijlage 4, blz. 6). Het gehele bestemmingsplangebied kent dus beleidswaarde 4.

4.1.1.3 Uitsnede beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0009.png"

Het bestemmingsplangebied op de archeologische beleidskaart 2015. Voor het bestemmingsplan is beleidswaarde 5 naar beneden bijgesteld, zodat het gehele gebied beleidswaarde 4 kent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P339-VG01_0010.png"

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische aspecten aanwezig. Ook zijn er geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • milieueffectrapportage;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Toetsing

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woongebieden, maatschappelijke en horecavoorzieningen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De VNG publicatie geeft richtafstanden voor twee verschillende omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'). Onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige
woonwijk  
richtafstand tot omgevingstype gemengd
gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige bedrijvigheid. Ook woongebieden nabij hoofdinfrastructuur zijn aan te merken als functiemenginggebied. Gezien de ligging van het plangebied aan een ontsluitingsweg voor het dorp Bathmen, nabij het spoor Deventer-Almelo en ten noorden van het dorpscentrum, maakt dat het plangebied is te typeren als zo'n functiemengingsgebied. De richtafstanden tot omliggende bedrijven kunnen volgens de VNG systematiek binnen functiemenginggebieden met één stap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

In de omgeving van het plangebied zijn gelegen de kerk, een horecagelegenheid, een huisarts, een fysiotherapeut en een tennispark. Bestaande woningen die dichter op deze functies zijn gelegen zijn bepalender voor de vergunde/gemelde milieu-ruimte van die bedrijven dan de nieuwe woonfuncties binnen het plangebied.

Een voldoende woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.2 Geluid

Wet geluidhinder nieuwe situaties

De ontwikkeling voorziet in de realisering van 10 woningen ter plaatse van de voormalige bedrijfslocatie van de Rabobank, ter hoogte van de Dorpsstraat 8 in Bathmen. Deze nieuwe situatie is getoetst aan de Wet geluidhinder.

Normen Wet geluidhinder

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de volgende geluidsnormen:

Bron   Voorkeursgrenswaarde   Grenswaarde*1  
Wegverkeerslawaai   48 dB   63 dB *2  
Spoorweglawaai   55 dB   68 dB  
Industrielawaai*3   50 dB(A)   55 dB(A)  

*1 Besluit van B&W na hogere grenswaarde procedure
*2 Voor nieuwe binnenstedelijke situaties (artikel 83 Wgh)
*3 Deze normering voor industrielawaai is alleen van toepassing voor industrieterreinen met een geluidzone.

Geluidszones

Een geluidszone is het aandachtsgebied waarbinnen de Wet geluidhinder een toetsing aan de geluidsnormen vereist.

De volgende geluidszones zijn van toepassing:

Bron   Geluidszone [m]  
Koekendijk-Looweg   200  
Spoorweg Deventer - Almelo   100  
Industrielawaai   nvt  


De overige omliggende wegen zijn 30 km/u-wegen en hebben daarmee geen wettelijke geluidszone.

Bestaande en nieuwe situaties

Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst op grond van de Wet geluidhinder.

Bij een bestemmingsplan wordt de woon- en leefomgeving beoordeeld, daarom wordt de geluidsbelasting op de gevel van de woning beoordeeld. Het toegestane geluidniveau in de woning is opgenomen in het Bouwbesluit en komt aan de orde bij de omgevingsvergunning bouw.

Geluidsaspecten binnen het plangebied, onderzoek en resultaten

Door adviesbureau Groenewold is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (ref: 'Akoestisch onderzoek functiewijziging Dorpsstraat 8 Bathmen', projectummer 2016099, datum 3 december 2016 door Groenewold Adviesbureau voor milieu & natuur, zie Bijlage 2)

Het plan ligt binnen de kom en in de 200m brede geluidzone van de Koekendijk-Looweg (maximale ontheffing 63 dB) en binnen de zone van de spoorbaan Deventer-Holten (maximale ontheffing 68 dB). De overige wegen zijn 30 km wegen en hebben daarmee geen wettelijke zone. Wel is vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gekeken naar de geluidbijdrage van deze wegen.

Resultaten geluidsberekeningen verkeerslawaai

De geluidbelasting van de gezoneerde Koekendijk-Looweg voldoet met een hoogste geluidbelasting van 32 dB ruim aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer van Lden=48 dB.

De Dorpsstraat geeft een geluidbelasting op de zuidgevels van Lden=51 dB. Dat is hoger dan de voorkeursgrenswaarde. De Dorpsstraat betreft een niet gezoneerde weg, waar de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Vanuit de goede ruimtelijke ordening dient in deze situatie sprake te zijn van minimaal één geluidsluwe gevel per woning en een voldoende binnenniveau. In de huidige planopzet is sprake van geluidsluwe zijde per woning aangezien de zijgevels wel voldoen aan de voorkeursgrenswaarden. Om aan het vereiste binnenniveau te voldoen dienen de zuidgevels te beschikken over een karakteristieke geluidwering van Ga;k = 23 dB. Voor de overige gevels geldt de basis geluidwering uit het Bouwbesluit van Ga;k = 20 dB.

Resultaten geluidsberekeningen railverkeerslawaai 

Uit de rekenresultaten blijkt dat de hoogste geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer 54 dB bedraagt. De geluidbelasting vanwege de spoorbaan voldoet daarmee op alle rekenpunten aan de voorkeursgrenswaarde spoor van Lden=55 dB.

Conclusie

Met onderhavige ontwikkeling, waarbij de geluidsniveaus vanwege de wettelijk gezoneerde geluidsbronnen voldoen aan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden, wordt voldaan aan de wet geluidhinder.

4.2.3 Bodem

Gebruik locatie

De locatie is in gebruik geweest als kantoorpand bij een bank. Het toekomstige gebruik is wonen.

Resultaten bodemonderzoek

In januari 2016 is op de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV (12 januari 2016, projectnummer 150817/jk/sh). De uitvoering voldoet aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit.

De belangrijkste resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek zijn:

  • Zintuiglijk zijn lokaal sporen puin aangetroffen. Verder zijn geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een verontreiniging;
  • In de bovengrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
  • In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan kwik aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de achtergrondwaarde en blijft beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden.
  • In het grondwater zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.


Conclusie ruimtelijke procedure 

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek bestaan er, vanuit bodemhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen voor de geplande functiewijziging van de locatie.

Conclusie omgevingsvergunning, activiteit bouw
Het onderzoek voldoet voor de aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouw.

Voor de uiteindelijke omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woningen is vanuit het Bouwbesluit een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, omdat het de oprichting van nieuwe verblijfsplaatsen voor mensen betreft. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek bestaan er, vanuit bodemhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen voor de geplande functiewijziging van de locatie.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen.

Op landelijk niveau kunnen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten opleveren.

Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een norm van 25 µg/m3 voor de jaargemiddeldeconcentratie. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.

De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alleen langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.

Niet in betekenende mate (NIBM)

Bij invoering van de 'Wet luchtkwaliteit' is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit is toetsing aan de grenswaarden niet meer nodig. De voorgenomen ontwikkeling is dan inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2. Dit komt neer op een maximale bijdrage van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. Dit betekent dat wanneer aangetoond kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van beide stoffen, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Het Besluit NIBM legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

Bepaling of de ontwikkeling al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. In de NIBM rekentool worden het aantal extra voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer ingevoerd. Het woningprogramma voorziet in de realisatie van 10 nieuwe woningen. Uitgaande van een verkeersgeneratie van 6 ritten per woning per etmaal betekent dit dat de ontwikkeling 60 mvt/etm genereert. Op basis van deze gegevens is een NIBM-toets uitgevoerd. Op grond van de analyse met de NIBM-tool kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit.

De stof PM2,5 is niet opgenomen in deze NIBM-tool. Hierdoor kan niet rechtstreeks worden aangegeven of en in hoeverre onderhavige ontwikkeling bezwaren ontmoet vanwege deze stof. Omdat op basis van elders in Deventer uitgevoerd onderzoek is aangetoond dat de grenswaarde van PM10 niet wordt overschreden kan aannemelijk worden gemaakt dat voor PM2,5 de grenswaarde eveneens niet zal worden overschreden. Daarnaast kan worden aangevoerd dat de nieuwe bestemming geen extra verkeersaantrekkende werking heeft, maar vergelijkbaar is met de verkeersaantrekkende werking van de huidige bestemming. Op grond hiervan kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen relevante verkeersaantrekkende werking heeft. Het plan mag zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vanuit luchtkwaliteit is er geen belemmering voor het plan.

4.2.5 Externe veiligheid

Algemeen

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico, dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats, en de zogenaamde “oriënterende waarde” van het groepsrisico, de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden. Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Voor dit plan is het doorgaand spoorverkeer met gevaarlijke stoffen van belang als risicobron. Er zijn verder geen andere risicobronnen die relevant zijn voor dit plan.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Op 30 september 2015 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit bestemmingsplan bestrijkt is in de omgevingsvisie het ambitieniveau “Ruimte voor wonen” vastgelegd. Aan dit ambitieniveau wordt voldaan.

Het ambitieniveau is samengevat in de onderstaande tabel:

  Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten
 
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico   Toename groepsrisico  
Woongebieden   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Niet acceptabel   Acceptabel onder optimaal planontwerp zonder nieuwe risicobron.  

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor ligt bij dit plangebied ruim onder de oriënterende waarde. De locatie is goed bereikbaar voor de hulpdiensten. Ontvluchten van het plangebied is optimaal.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.2.6 Ecologie

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van beschermde natuurgebieden. Beschermde gebieden als het N2000 gebied Rijntakken- IJsseluiterwaarden ligt op meer dan zeven kilometer afstand. Het Provinciaal Netwerk Natuur (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) onderdeel Traasterbosch ligt op ongeveer één kilometer afstand. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Bathmen en de aard van de bebouwde kom veranderd niet. Het plan voor Dorpsstraat 8 heeft geen invloed op de doelstellingen voor beide genoemde beschermde gebieden.

Soortbescherming

Het plangebied is in 2016 en 2017 op de aanwezigheid van beschermde planten en dieren onderzocht (Groenewold, 2017, zie bijlage), waarbij specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van Huismus, en mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen, Eekhoorn en Steenmarter. Beschermde en/of bedreigde planten en diersoorten zijn niet in het plangebied aangetroffen en worden ook niet verwacht. Om broedende vogels te ontzien zullen sloop en/of kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden.

Conclusie

Het plan voor Dorpsstraat 8 Bathmen heeft geen negatieve invloed op beschermde planten en dieren.

4.2.7 Milieueffectrapportage

MER-plicht / m.e.r.-beoordeling

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit Milieueffectrapportage. In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een woonwijk staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling van tien wooneenheden is niet m.e.r.-plichtig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject zijn drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft beneden die drempels en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Vergewisplicht

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied 'Dorpsstraat 8 Bathmen' ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur). Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een drinkwatervoorziening. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

Conclusie

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

4.2.8 Duurzaamheid

Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen. Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

Energie

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. Een van de speerpunten is: Deventer is klimaatneutraal in 2030. Dit wordt gerealiseerd door de vraag naar energie te beperken, energie duurzaam op te wekken en energie-efficiënte technieken in te zetten. De minimale energie eisen waaraan bouwwerken in Nederland aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. De ambities van Deventer gaan in feite verder dan het bouwbesluit.

  • 1. Nieuwe woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen worden vrijwel CO2 neutraal gebouwd;
  • 2. Bestaande woningen zijn in 2018 50% energiezuiniger;
  • 3. Gemeentelijke gebouwen zijn in 2015 50% energiezuiniger;
  • 4. Openbare verlichting en openbaar vervoer wordt CO2neutraal;
  • 5. Fietsverkeer wordt gefaciliteerd;
  • 6. Bedrijven streven naar een 4% hogere energie-efficiëntie per jaar.

Materiaalgebruik en afval

Grondstoffen worden schaarser, kostbaarder en daardoor strategisch belangrijk. Een grondstoftransitie (het gebruik van duurzame materialen en het sluiten van kringlopen) is noodzakelijk. Het vraagt om versnelling van de huidige stedelijke aanpak en om innovatie. Duurzaam inkopen en aanbesteden wordt gezien als een van de belangrijk instrumenten om deze transitie in gang te zetten. In maart 2009 heeft de gemeente Deventer de `Woonvisie 2008+' vastgesteld, met daarin expliciet aandacht voor duurzaamheid vanuit de invalshoeken:

  • 1. Toekomstbestendigheid: woningen die ook in de volgende decennia bruikbaar zijn;
  • 2. Milieuvriendelijk: woningen die gebouwd zijn met minder milieubelastende materialen, of gelegen zijn in een duurzame woonomgeving;
  • 3. Energiezuinig: energiebesparend bouwen en investeren in bestaande woningen, zowel uit milieu-oogpunt als om woonlasten terug te dringen;
  • 4. Biodiversiteit: (toevoeging) voorzieningen nestelgelegenheid, inheemse streekeigen beplanting.

Sociale duurzaamheid

Het plan draagt bij aan een sociale, verkeersveilige en aangename woon- en leefomgeving, zorgt voor sociale samenhang en identiteit. Dit draagt tezamen bij aan de sociale duurzaamheid.

Conclusie

Bij de ontwikkeling van het plangebied zal aandacht moeten worden besteed aan de verschillende aspecten van duurzaamheid.

4.3 Leidingen en kabels

In en nabij het plangebied bevinden zich ondergrondse kabels en leidingen. Dit betreffen onder meer rioleringsbuizen, telecomkabels en waterleidingen. Deze kabels en leidingen leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen voor kabels of leidingen noodzakelijk.

Conclusie

De leidingen en kabels in en nabij het plangebied vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.4.2 Watertoets

Onderhavig bestemmingsplan maakt het oprichten van tien wooneenheden mogelijk. Het plan is daarmee waterhuishoudkundig van belang. Onderstaande tabel geeft aan dat er in het plangebied geen relevante waterhuishoudkundige aspecten voorkomen.

Onderstaande tabel geeft aan dat er in het plangebied geen relevante waterhuishoudkundige aspecten voorkomen.

Thema en toetsvraag   Relevant  
Veiligheid  
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
nee

nee  
Riolering en Afvalwaterketen  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
nee
nee
nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
nee
nee
nee
nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   nee  
Grondwateroverlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
nee
nee
nee
nee  
Grondwaterkwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   nee  
Inrichting en beheer  
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
nee

nee  
Volksgezondheid  
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
nee
nee  
Natte natuur  
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
nee
nee
nee
nee  
Verdroging  
1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   nee  
Recreatie  
1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   nee  
Cultuurhistorie  
1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   nee  

Omdat alle vragen in de tabel met 'nee' zijn beantwoord hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden. Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om het afvalwater van de nieuwbouw te verwerken. Er worden geen aanpassingen gedaan aan het rioolstelsel. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.

Het perceel is circa 2400m2 groot. In de huidige situatie heeft de aanwezige bebouwing een vloeroppervlak van ruim 950m2. De rest van het perceel is, op enkele groenvakken na, volledig verhard en in gebruik als parkeerterrein bij de voormalige bank. In de nieuwe situatie zal de verharde oppervlakte van de bebouwing nagenoeg gelijk zijn aan de huidige oppervlakte. De omliggende ruimte zal echter zo veel mogelijk 'ontsteend' worden door het realiseren van een groene voortuin. Hierdoor zal er per saldo een betere situatie ontstaan wat betreft de verharding op het perceel.

Door de gemeente Deventer wordt een programma van eisen aangehouden om de infiltratie van hemelwater te borgen bij nieuwbouw. Zie hiervoor http://pveopenbareruimte.deventer.nl/. De eis is dat als het verhard oppervlak niet toeneemt een infiltratievoorziening van 10 mm moet worden aangelegd.

Het plangebied is gelegen in een boringsvrije zone. Dit houdt in dat grondwaterwinning alleen toegestaan is voor de openbare drinkwatervoorziening. In dit gebied kan geen sprake zijn van koude-warmteopslag. In de omgevingsverordening van Overijssel worden regels gegeven voor ontwikkelingen in een boringsvrije zone. Zie hiervoor paragraaf 3.3.2.

4.4.3 Overstromingsrisico

Het bestemmingsplangebied ligt niet in een dijkring. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Onderhavig plangebied ligt niet in de nabijheid van een watergang welke een overstromingsrisico met zich meebrengt (zoals de IJssel). Ook zijn er nabij het plangebied geen primaire waterkeringen gelegen. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met een overstromingsrisico.

4.5 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De ontsluiting van de appartementen vindt plaats vanaf de Dorpsstraat via een smal toegangspad aan de oostelijke zijde van het perceel. Dit pad leidt naar de entree en de achter op het perceel gesitueerde parkeerplaatsen en bergingen. De toevoeging van 10 appartementen leidt tot een beperkte toename van de verkeersbewegingen aan de Dorpsstraat.

Parkeren

Als uitgangspunt geldt dat het parkeren op eigen terrein opgelost moet worden. Omwille van het karakteristieke dorpse beeld met voortuinen langs de Dorpsstraat is het wenselijk om het parkeren op eigen terrein op te lossen en zoveel mogelijk uit het zicht vanuit de openbare ruimte te situeren. Dit is ook de eis vanuit het parkeerbeleid. In de planregels van onderhavig bestemmingsplan (artikel 8.4) is een verwijzing opgenomen naar de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer en de Nota parkeernormen.

Voor het bepalen van de parkeernorm vallen de appartementen in de categorie huur, etage, duur, in de gebiedsindeling parkeerregimes 'rest bebouwde kom'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning, waarbij het aandeel bezoekers 0,3 is. Op eigen terrein is voldoende ruimte op deze 17 parkeerplaatsen te realiseren.

Door de aanvrager moet in de planontwikkeling aangegeven worden op welke wijze de benodigde parkeervoorzieningen (kwalitatief en kwantitatief) ingepast worden, ook in relatie tot de bestaande parkeervoorzieningen. Een en ander moet door de aanvrager uitgewerkt worden in een inrichtingsplan.

4.6 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Het plangebied bevat een aantal kenmerken, zoals hier bovenstaand is weergegeven. De stedenbouwkundige inrichting voorziet in een evenwichtige relatie tussen openbaar-privé en voldoende parkeervoorziening.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Ten slotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen en begeleid zelfstandig wonen.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de enkelbestemmingen die zijn opgenomen in dit bestemingsplan.

Artikel 3 Wonen - Gestapeld:

De wooneenheden zijn opgenomen binnen de bestemming Wonen - Gestapeld. Het gebouw dient te worden opgericht binnen het aangeduide bouwvlak. Er mogen maximaal tien woneenheden opgericht worden. Bijgebouwen zijn mogelijk, echter mogen deze uitsluitend binnen het bouwvlak of de aanduiding 'bijgebouwen' opgericht te worden.

De ruimte buiten het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' mag niet bebouwd worden met gebouwen. Wel is het mogelijk om enkele bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hekwerken of vlaggenmasten. In de planregels is een specifieke regeling opgenomen voor bouwwerken geen gebouw zijnde.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij is geregeld dat de gronden en bouwwerken niet eerder in gebruik mogen worden genomen dan nadat er een inrichtingsplan is overlegd en goedgekeurd. De inrichting van de tuin moet voldoen aan een aantal voorwaarden.

Een afwijking is opgenomen voor het aanleggen van andere, maar vergelijkbare inrichtingsmaatregelen alsmede een afwijking voor het uitstellen van de termijn wanneer de inrichting aangelegd dient te zijn.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Tevens is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken ten behoeve van het vestigen van zorgwoningen. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

Dubbelbestemmingen

In het bestemmingsplan zijn enkele dubbelbestemmingen opgenomen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 4:

In het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 opgenomen. Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld.

Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht.

Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Artikel 5 Waarde - Groeiplaats boom:

In het plangebied groeien diverse beschermenswaardige bomen. Een aantal van deze locaties zijn beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats boom'. Binnen deze dubbelbestemming geldt dat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Op deze wijze kunnen binnen de groeiplaats van de boom geen ingrepen plaatsvinden, die de boom mogelijk schaden.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel :

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 7 Algemene bouwregels :

De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegestaan, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels :

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Ook is een artikel over kleinschalige kinderopvang opgenomen. In dit artikel wordt geregeld dat kinderopvang onder bepaalde omstandigheden toegestaan wordt in woningen.

Tot slot is een regeling opgenomen met betrekking tot de parkeernormen en laden en lossen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels :

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels :

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 11 Overgangsrecht:

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 12 Slotregel:

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt het oprichten van tien wooneenheden mogelijk. Dit betreft aangewezen bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 Bro. Het verhaal van de kosten die aan deze ontwikkeling verbonden zijn is vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Hiermee is het verhaal van de kosten anderzins verzekekerd. Er is derhalve geen verplichting om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Resultaten inspraak

De initiatiefnemer heeft voorafgaand aan de planologische procedure de buurt geinformeerd over het ontwikkelingsplan op deze locatie.

Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een kleinschalig inbreidingsplan, het is geen grootschalige nieuwe ontwikkeling. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

Aan het college van burgemeester en wethouders zal worden verzocht in te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan "Dorpsstraat 8 Bathmen". Vervolgens wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Vooroverleg waterschap
Uit de watertoets is gebleken dat er geen waterschapsbelang is en dat het daarom niet nodig is om het plan voor te leggen aan het waterschap.

Vooroverleg provincie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een woningbouwplan. Deze categorie is niet opgenomen in de provinciale 'uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' (april 2015) van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Dit betreft een lijst waarbij voor aangewezen categorieën is bepaald dat het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven.

Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van tien wooneenheden op een transformatielocatie (inbreiding). In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt ingegaan op de behoefte aan de woningen en hoe het plan past binnen het provinciale en gemeentelijk beleid.

Via een elektronische kennisgeving is op 14 juni 2017 de provinciale eenheid Ruimte en Bereikbaarheid verzocht te adviseren over het concept bestemmingsplan “Dorpsstraat 8 Bathmen". Op 27 juni 2017 is de volgende reactie ontvangen van de provincie:

"Het plan is niet in strijd met ons ruimtelijk beleid. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht zien wij vanuit het provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure.
Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening."

In het kader van de regionale woonafspraken hoeft het concept bestemmingsplan niet te worden afgestemd met de buurgemeenten, aangezien het hier gaat om 10 wooneenheden. Pas vanaf 50 woningen is regionale afstemming nodig.

Vooroverleg Rijk
Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig. Hierover heeft de toenmalige VROM-inspectie een brief gestuurd naar alle gemeenten (d.d 18 mei 2010).